5-450/1

5-450/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

9 NOVEMBER 2010


Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel, teneinde de Duitstalige kandidaten de mogelijkheid te bieden het schriftelijke gedeelte van het examen in hun moedertaal af te leggen

(Ingediend door de heren Jacques Brotchi en Gérard Deprez)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 11 juni 2009 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-1354/1 - 2008/2009).

Krachtens de artikelen 1 en 2 van de wet van 5 april 1962 houdende vaststelling van de regelen betreffende de inschrijving op de respectieve taalrollen van de ambtenaren der carrière buitenlandse dienst en van de personeelsleden der kanselarijcarrière van het ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel, kan het toelatingsexamen enkel in het Nederlands of het Frans worden afgelegd. De gekozen taal bepaalt of de geslaagden op de Nederlandse of de Franse rol worden ingeschreven.

Men biedt bijgevolg niet de mogelijkheid het examen in het Duits af te leggen.

De indieners van dit voorstel betreuren het feit dat de kennis van het Duits geen troef is bij de selecties die georganiseerd worden voor de functie van attaché internationale samenwerking of van diplomaat (cf. het voorstel van resolutie ter bevordering van het gebruik van de Duitse taal : stuk Senaat, nr. 4-67/1 - BZ 2007).

De selectieprocedure die door Selor wordt georganiseerd voor de functie van attaché internationale samenwerking bij de Federale Overheidsdienst (FOD) Buitenlandse Zaken, voorziet bijvoorbeeld voor de Franstalige kandidaten in het testen van hun taalkennis van enerzijds het Nederlands en anderzijds het Engels of het Spaans. Bij het beoordelen van de kandidaat komt het Duits niet ter sprake.

De examenprocedure om toegang te krijgen tot een ambt binnen het Belgische diplomatieke korps wordt nog steeds geregeld door een koninklijk besluit van 25 april 1956. Dit besluit bepaalt in artikel 6, gewijzigd bij een koninklijk besluit van 11 juni 1997, dat het examen wordt georganiseerd door de Vaste Wervingssecretaris in overleg met de minister van Buitenlandse Zaken.

Het programma van het examen wordt vastgesteld door de minister van Buitenlandse Zaken op advies van de Vaste Wervingssecretaris (tegenwoordig : de voorzitter van het directiecomité van « Selor »).

Indien het aantal inschrijvingen het rechtvaardigt, wordt een voorexamen georganiseerd. Dit examen bestaat uit een meerkeuzevragenlijst over de volgende onderwerpen : internationale economie, internationale politieke en economische actualiteit (sinds 1945), geschiedenis van de internationale betrekkingen in de 20e eeuw, geschiedenis van België en de positie van België in de wereld.

Om te worden toegelaten tot het wervingsexamen, moeten de kandidaten minstens 6/10 van de punten op dit examen behalen.

Na dit schriftelijke voorexamen (meerkeuzevragenlijst) volgt het eigenlijke wervingsexamen voor de diplomatieke loopbaan, dat met name het volgende omvat :

1º een schriftelijk examen bestaande uit het samenvatten en het kritisch commentariëren van een voordracht over een internationaal politiek of economisch probleem;

2º een mondeling examen tot beoordeling van de belangstelling van de kandidaten voor internationale politieke en economische problemen, hun oorsprong en achtergrond, inzonderheid met betrekking tot België;

3º een examen over de voldoende kennis van het Nederlands of het Frans, alsook een examen over de voldoende kennis van het Engels, telkens bestaande uit een schriftelijke en een mondelinge oefening.

Om voor het examen te slagen, moeten de kandidaten 5/10 van de punten behalen voor iedere oefening van het taalexamen en bovendien 6/10 van de punten voor ieder examen.

In het begin van de jaren 1960 was er binnen de Belgische diplomatie nog sprake van een flagrante scheeftrekking in het voordeel van de Franstaligen. De wetgeving werd dan ook herzien en er verschenen een vijftigtal nieuwe Vlaamse diplomaten op het toneel, die de « Fayat boys » werden genoemd, naar de minister van Buitenlandse Zaken die belast was met deze aanpassingsoperatie.

Er werd echter niets bepaald voor de Duitstalige kandidaten. Men stelt evenwel vast dat de resultaten van de selectie van diplomaten er voor de Duitstalige kandidaten niet bepaald schitterend uitzien. Dit selectiesysteem levert hen immers problemen op. Net zoals de Duitstalige kandidaten voor een ambt van magistraat zakken de Duitstalige kandidaten voor een ambt van diplomaat te vaak voor deze examens en meer bepaald voor het schriftelijke gedeelte dat moet worden opgesteld in de moedertaal van de kandidaat.

De herhaalde mislukkingen van de Duitstalige kandidaten moeten meer bepaald worden toegeschreven aan de problemen welke die kandidaten hebben om te schrijven en zich uit te drukken in het Frans of het Nederlands en daarenboven aan de criteria inzake uitmuntendheid die Selor hanteert.

Dat probleem rijst hoofdzakelijk bij de schriftelijke proeven, omdat die anoniem zijn en niet de mogelijkheid bieden de taalachtergrond van de kandidaat te achterhalen. Bij de mondelinge examens daarentegen kunnen de examinatoren rekening houden met de taalhandicap van de Duitstalige kandidaten.

Het is dus kennelijk noodzakelijk dat we de Duitstalige kandidaten de mogelijkheid bieden de examens in hun taal af te leggen.

Aangezien ze het examen niet volledig in hun moedertaal kunnen afleggen, zou men volgens ons de ongelijkheid kunnen beperken door de Duitstalige kandidaten toe te staan het schriftelijke gedeelte van deze twee examens in het Duits af te leggen.

Het voorstel raadt bijgevolg aan om het koninklijk besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel te wijzigen zodat het schriftelijke gedeelte van het toegangsexamen voor een ambt binnen het Belgische diplomatieke korps of een ambt binnen de Kanselarij in het Duits kan worden afgelegd. Het mondelinge gedeelte van die examens blijft evenwel plaatsvinden in het Nederlands of het Frans.

Jacques BROTCHI.
Gérard DEPREZ.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 6, § 3, tweede lid, 1º, van het koninklijk besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel, vervangen bij het koninklijk besluit van 11 juni 1997, wordt aangevuld met het volgende zinsdeel :

« De Duitstalige kandidaten kunnen de Vaste Wervingssecretaris evenwel vragen om het schriftelijke gedeelte van het examen in het Duits te mogen afleggen. Onder Duitstalige kandidaat wordt iedere persoon verstaan die houder is van een diploma van het secundair onderwijs dat werd behaald in een onderwijsinstelling van het Duitse taalgebied of iedere persoon wiens hoofdverblijfplaats of werkplaats zich sinds ten minste vijf jaar in een gemeente van het Duitse taalgebied bevindt. »

Art. 3

Artikel 42, § 3, tweede lid, 1º, van hetzelfde besluit, vervangen bij hetzelfde koninklijk besluit, wordt aangevuld met het volgende zinsdeel :

« De Duitstalige kandidaten kunnen de Vaste Wervingssecretaris evenwel vragen om het schriftelijke gedeelte van het examen in het Duits te mogen afleggen. Onder Duitstalige kandidaat wordt iedere persoon verstaan die houder is van een diploma van het secundair onderwijs dat werd behaald in een onderwijsinstelling van het Duitse taalgebied of iedere persoon wiens hoofdverblijfplaats of werkplaats zich sinds ten minste vijf jaar in een gemeente van het Duitse taalgebied bevindt. »

14 oktober 2010.

Jacques BROTCHI.
Gérard DEPREZ.