5-492/1

5-492/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

16 NOVEMBER 2010


Wetsvoorstel tot wijziging van de regelgeving betreffende de studentenarbeid

(Ingediend door de heer François Bellot c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 24 maart 2009 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-1246/1 - 2008/2009).

Steeds meer studenten gaan aan de slag in hun vrije tijd en in de vakantie. Tal van studenten werken niet alleen in de zomervakantie, maar ook 's avonds en tijdens het weekend. Uit een studie van Randstad blijkt dat meer dan 90 % van de studenten een activiteit uitoefent (met inbegrip van jobs in bedrijven in de schoolvakanties, en gedurende de rest van het jaar, klussen of vrijwilligerswerk). In totaal zijn er 400 000 werkstudenten.

Die studie toont tevens aan dat 62 % van de studenten voorstander zijn van een regelgeving waarbij zij ook tijdens het schooljaar tegen gunstige voorwaarden mogen werken.

Studenten gaan om uiteenlopende redenen aan de slag. Sommigen moeten werken om hun studies te bekostigen en zelfstandig te leven. Dankzij die inkomsten kunnen zij zich tijdens hun studie ook ontspanning financieel veroorloven. De studenten zijn dus daadwerkelijk vragende partij voor studentenarbeid, en die jobs hebben een sociaal aspect.

In België ligt de jeugdwerkloosheid bijzonder hoog. Werken als student biedt die jongeren de kans kennis te maken met de arbeidsmarkt en een eerste beroepservaring op te doen. Omdat die ervaring belangrijk is voor hun toekomst, moeten de studenten daartoe worden aangemoedigd.

Voorts speelt studentenarbeid in op een vraag van de werkgevers. Soortgelijke arbeid heeft het voordeel soepel te zijn, waardoor de continuïteit van de ondernemingen kan worden gewaarborgd. In de praktijk doen de werkgevers een beroep op studentenarbeid in drie gevallen :

— om piekperiodes op het werk op te vangen;

— ter vervanging van de werknemers die afwezig zijn om uiteenlopende redenen (vakantie, « klein verlet », kredieturen enzovoort);

— ter vervanging van de werknemers op tijdstippen dat die minder beschikbaar zijn ('s avonds, in het weekend).

Tal van zelfstandige handelaars (bakkers bijvoorbeeld) nemen studenten in dienst om in het weekend te werken. Daarvoor doen de werkgevers een beroep op studenten, en werven zij geen « gewone » medewerkers aan. Studentenarbeid treedt dus geenszins in concurrentie met de « gewone » arbeidsmarkt.

Thans mogen studenten worden tewerkgesteld gedurende drieëntwintig werkdagen in de maanden juli, augustus en september (derde trimester) en gedurende nogmaals drieëntwintig dagen de rest van het jaar (in de periodes waarin hun aanwezigheid op school niet verplicht is).

Voor beide periodes van drieëntwintig dagen is de student niet onderworpen aan het gebruikelijke bijdragenstelsel, maar geniet hij een verminderde heffing in de vorm van een solidariteitsbijdrage. Voor de drieëntwintig dagen in het derde trimester bedraagt de solidariteitsbijdrage 5 %, ten laste van de werkgever, en 2,5 %, ten laste van de student. Voor de overige drieëntwintig dagen bedraagt de solidariteitsbijdrage respectievelijk 8 % en 4,5 %.

De huidige regeling is te ingewikkeld, niet flexibel genoeg en ze biedt de werkgever onvoldoende rechtszekerheid. Wij pleiten er dan ook voor het systeem te vereenvoudigen.

Wij stellen een eenvormige regeling voor, waarbij de twee onderscheiden periodes, waarin telkens een andere bijdrageheffing geldt, worden afgeschaft. Die eenvormige regeling zou het hele jaar door gelden, voor maximaal drieënvijftig werkdagen per jaar. Bepaalde categorieën van werknemers kunnen een onmiddellijke aangifte (DmfA) van tewerkstelling per uur indienen, zoals uitzendkrachten en deeltijdwerkers. Ook de studenten die als dusdanig zijn tewerkgesteld, kunnen een DmfA-aangifte van tewerkstelling per uur indienen. Voor hen wordt dan ook voorzien in een uitzondering door niet langer te spreken van tewerkstelling in dagen, maar van tewerkstelling in uren. Volgens de DmfA-regels zouden zij 400 uren mogen werken.

Voor die drieënvijftig werkdagen is één solidariteitsbijdrage van toepassing, gedurende het hele jaar, buiten de schoolvakanties. Het bijdragepercentage zou tussen de thans geldende heffingen liggen, zodat de operatie budgettair neutraal is. Wij stellen een bijdrageheffing voor van 5,4 %, ten laste van de werkgever, en van 2,8 %, ten laste van de werknemer; die heffing werd overigens door de vakbonden voorgesteld in het advies van de NAR van 27 februari 2008. De voorgestelde regeling is flexibel en stelt de student dus in staat te werken wanneer het hem schikt (uiteraard buiten de periodes waarin zijn aanwezigheid op school verplicht is). Er rijst dus geen enkel probleem om in het weekend of in de kerst- of paasvakantie te werken.

Ingeval het maximum van drieënvijftig dagen wordt overschreden, dan zijn de klassieke regels inzake sociale bijdragen alleen van toepassing op het teveel aan gewerkte dagen, en niet, zoals nu, op alle reeds gewerkte dagen. De bijdrageheffing zal dus niet met terugwerkende kracht worden toegepast op de gewerkte dagen waarvoor de verminderde bijdrage geldt. Thans moet de werkgever afgaan op de verklaring op erewoord van de student om te achterhalen of deze het maximumaantal werkdagen niet zal overschrijden. Om dat te verhelpen stellen wij voor het maximumaantal dagen vast te leggen per werkgever, en niet, zoals nu, per student. Aangezien sommige studenten meer dan één werkgever hebben, zal het gemakkelijker zijn een en ander te controleren en is de situatie duidelijk voor elke werkgever.

Concreet zou het maximumaantal werkdagen in de arbeidsovereenkomst worden opgenomen door middel van de verplichte vermeldingen waarin de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten voorziet. Aangaande de overeenkomst voor tewerkstelling van studenten stellen wij voor de maximale looptijd ervan te verlengen van zes maanden tot één jaar. Studenten zullen aldus het hele jaar door voor dezelfde werkgever kunnen werken.

François BELLOT.
Gérard DEPREZ.
Dominique TILMANS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt in artikel 124, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1995, een punt 5/1 ingevoegd, luidend als volgt :

« 5/1 het maximumaantal werkdagen van de student; ».

Art. 3

In het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt artikel 17bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 juni 1970, vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 17bis. — § 1. Aan de toepassing van de wet worden onttrokken, de studenten die tewerkgesteld zijn in het kader van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, bedoeld bij titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wanneer de tewerkstelling, per kalenderjaar, drieënvijftig werkdagen of 400 werkuren niet overschrijdt, overeenkomstig de regels inzake de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling.

Aan de toepassing van de wet worden eveneens onttrokken, de studenten die de voorwaarden vervullen, bedoeld in het vorige lid, en die aan de toepassing van de wet onttrokken werden met toepassing van artikel 17.

§ 2. In geval van overschrijding, bij een zelfde of een andere werkgever, van het bij paragraaf 1 bedoelde maximumaantal werkdagen per kalenderjaar, zijn de student en de werkgever slechts aan de wet onderworpen voor het aantal gewerkte dagen dat het bij paragraaf 1 bedoelde maximumaantal werkdagen overschrijdt. »

Art. 4

In artikel 1, 1º, van het koninklijk besluit van 14 juli 1995 waarbij sommige categorieën studenten uit het toepassingsgebied van titel VI van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten worden gesloten, worden de woorden « zes maanden » vervangen door de woorden « een jaar ».

Art. 5

In artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een solidariteitsbijdrage op de tewerkstelling van studenten die niet onderworpen zijn aan het stelsel van sociale zekerheid van de werknemers, met toepassing van artikel 3, § 1, 4º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º paragraaf 1 wordt vervangen als volgt :

« § 1. Op het loon van de studenten, bedoeld in artikel 17bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid van de werknemers, is een solidariteitsbijdrage verschuldigd van 5,4 % ten laste van de werkgever en van 2,8 % ten laste van de werknemer. »;

2º paragraaf 1bis wordt opgeheven;

3º in paragraaf 1ter worden de woorden « en 1bis » weggelaten.

14 oktober 2010.

François BELLOT.
Gérard DEPREZ.
Dominique TILMANS.