4-1707/1 (Senaat) 52-2614/001 (Kamer)

4-1707/1 (Senaat) 52-2614/001 (Kamer)

Belgische Senaat en Kamer van volksvertegenwoordigers

ZITTING 2009-2010

30 MAART 2010


De informele Europese Raad van 25 en 26 maart 2010


VERSLAG NAMENS HET FEDERAAL ADVIESCOMITÉ VOOR DE EUROPESE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW MATZ (S) EN DE HEER DE CROO (K)


I. Inleiding

Het is gebruikelijk dat bij elke vergadering van de Europese Raad de leden van het Federaal Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden van gedachten wisselen met de eerste minister en/of met een ander lid van de Belgische regering over de voorbereiding en de resultaten van de Europese Raad.

Het adviescomité heeft een vergadering gehouden op 30 maart 2010 over de Europese Raad van 25 en 26 maart 2010.

Dit verslag geeft een kort overzicht van de gedachtewisseling met de eerste minister, de heer Yves Leterme.

II. Uiteenzetting door de eerste minister, de heer Yves Leterme

De Europese Raad van 25 en 26 maart jl. in Brussel was de eerste informele Raad onder het permanente voorzitterschap van de heer Van Rompuy. Deze ging over twee hoofdpunten. Ten eerste de EU 2020-strategie op basis van het bekende document van de Commissie en ten tweede de klimaatverandering en vooral de manier waarop we ons kunnen herpositioneren in onderhandelingen die hopelijk zo snel mogelijk inhoud krijgen.

Het dossier Griekenland was, net zoals in de laatste Raad, zeer dominant maar deze keer met positief gevolg. Een beslissing is gevallen en daardoor is er nu meer ruimte om andere belangrijke Europese dossiers te kunnen behandelen.

Griekenland maakt deel uit van de Eurozone. Na verificatie van de cijfers bleek dat het netto te financieren saldo veel groter was dan verwacht. De schuld bedroeg ongeveer 160 % van het bruto binnenlands product (BBP), met een belangrijk deel dat buitenlands was. Het resultaat was een toenemend renteverschil op overheidsobligaties, soms tot 350 basispunten (3,5 %). In deze omstandigheden moest de Europese Unie optreden. Intussen heeft Griekenland zijn maatregelen aangekondigd om het tekort tot 2012 beneden de 3 % te brengen, wat een enorme inspanning is. Daarom is de markt tot vorige week rustig gebleven hoewel de spread nog hoog was en de euro onder druk kwam. De druk was te hoog om iets te doen vanuit de andere landen van de Eurozone.

Er zijn een drietal stellingen. En eerste standpunt is « niets doen en wachten »; anderen stellen voor iets te doen vanuit de Eurolanden; ook zijn er voorstanders van een gemengde interventie, met leningen zowel van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) als de landen van de Eurozone gepaard met begeleidende maatregelen. De Belgische regering heeft altijd een pragmatische houding aangenomen. Zij heeft het dossier iedere week opgevolgd en er wordt in het kerncabinet en Ministerraad over gesproken. De voorkeur werd gegeven aan een gemengde oplossing.

Uiteindelijk is er binnen de groep landen van de Eurozone een akkoord gevonden. Dit akkoord werd na een bespreking op donderdagavond gematerialiseerd in een tekst met een aantal elementen, namelijk :

— de sanerings- en begrotingsmaatregelen worden in het kader van een zeer moedige politiek door Griekenland opgezet;

— Griekenland heeft tot nu toe nog geen hulp gevraagd;

— de politieke wil bestaat om vanuit de Eurozone op te treden op basis van hoofdzakelijk bilaterale steun aangevuld met IMF-steun;

— alle vijftien landen van de Eurozone (buiten Griekenland) hebben zich bereid verklaard om leningen uit te schrijven of Griekse papieren op te nemen in de vorm van leningen aan niet concessionele rentevoeten, dit betekent hoger dan het marktgemiddelde van de Eurozone. Deze inspanningen van ons land zouden de belastingplichtige geen eurocent kosten;

— de Duitse collega's hebben aangedrongen op een instandkoming van een « task force » die belast zou worden met maatregelen die de budgetaire discipline moeten versterken en die een oplossing op dit soort situatie moeten vinden. Deze « task force » moet dit jaar nog maatregelen voorstellen.

Omdat dat laatstgenoemde gegeven niet onbelangrijk is, werd dan ook, kort na het akkoord over de beslissing voor Griekenland, een Europese Raad van de zevenentwintig lidstaten gehouden, om de laatste paragraaf te bekrachtigen. Er ontstond een discussie over de institutionele en de wetgevingstechnische aspecten. De tekst werd opgesplitst. De gedeelten die de instemming van de zevenentwintig lidstaten moesten krijgen, werden ingetrokken, maar de conclusie bleef ongewijzigd voor die laatste paragraaf, die bijgevolg door de zestien landen van de eurozone kon worden goedgekeurd.

De beslissing van afgelopen donderdag heeft haar uitwerking op de markten niet gemist. Griekenland kon op de markten 5 miljard euro inzamelen dankzij de uitgifte van een zevenjarige staatsobligatie en een rentevoet die merkelijk lager is dan de rentevoet die tot vorige week gold. Nochtans bedraagt het verschil in rentevoet tegenover Duitsland 325 punten, en dat is veel.

Het tweede agendapunt was de EU-2020-strategie. Het vorige decennium kende de Lissabonstrategie, die gedeeltelijk mislukt is. Deze strategie was bedoeld om de Europese economie te herpositioneren als de meest competitieve kenniseconomie ter wereld. De voornaamste kritieken ten opzichte van deze strategie waren de volgende :

— te veel doelstellingen, vierentwintig in totaal;

— gebrek aan voldoende bindende afspraken;

— te weinig opvolging van de resultaten.

Er werd met die lessen uit het verleden rekening gehouden. Daarom richt de nieuwe strategie zich op vijf hoofdthema's. Ook wordt erop toegezien dat alle engagementen van de lidstaten dwingend worden.

België blijft een « top-downaanpak » genegen. De uitvoering van een dergelijke aanpak is in grote mate afhankelijk van de partijen die zelf in onderling akkoord met de Europese instellingen een verbintenis aangaan.

Vorige week werden de cijfermatige doelstellingen in een aantal van deze vijf hoofddomeinen vastgesteld. In de komende weken zullen de inspanningen die de lidstaten afzonderlijk kunnen of moeten leveren in overleg met de Europese Commissie verder gedefinieerd worden.

Welke zijn de concrete doelstellingen van de EU-2020-strategie ?

— De doelstelling 2020 voor de Europese werkzaamheidgraad voor de twintig à vierenzestigjarigen is 75 %. De huidige Europese werkzaamheidgraad is 69 %, terwijl deze in België op 68 % ligt.

— Het objectief voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie moet voor de publieke en de privé-investeringen 3 % van het BBP bereiken zonder de fiscale uitgaven in rekening te brengen. Het Europees gemiddelde is 1,9 %, wat ook het geval is in België.

— Voor opleiding zijn er twee deelobjectieven. Het aantal dertig- tot vierendertigjarigen met hogere opleiding zou 40 % moeten bereiken. België ligt al bij 41 %. Het aantal minder gekwalificeerde jongeren van het middelbaar onderwijs zou tegen 2020 tot 10 % moeten gebracht worden. In België is dit momenteel 12 %; het Europees gemiddelde is 15 %.

— De drie doelstellingen van 20 % (CO2-reductie, energie-efficiëntie en het aandeel hernieuwbare energie) die in de EU-2020-strategie opgenomen worden, moeten nog door de lidstaten vertaald worden. België heeft voor het ogenblik 9,9 % CO2-reductie ten overstaan van het jaar 1990; op Europees niveau is het gemiddelde 9,3 % en de einddoelstelling bedraagt 20 % in 2020.

— Volgens de doelstelling van de EU, moet de armoede tegen 2020 met een vierde gereduceerd worden. Armoede is gedefinieerd als minder dan 60 % van het gemiddeld Europees inkomen, waaronder het onroerend grondbezit niet in aanmerking komt. België moet daarvoor nog belangrijke inspanningen leveren.

In het debat kwamen vooral de tewerkstellingsgraad aan bod, en de doelstelling op het stuk van onderwijs, opleiding, en sociale inclusie. Er werd discussie gevoerd over de Europese « top-downaanpak » voor de tewerkstellingsgraad en de toetsing aan de doelstellingen van de individuele lidstaten.

Na de volgende Europese top van juni eerstkomend zal het doel van 75 % tewerkstellingsgraad niet bereikt zijn. Op de vraag wat daartegen ondernomen kan worden, was het enige antwoord dat de kloof tussen de reële tewerkstellingsgraad en de vooropgestelde doelstelling van 75 % kon worden gedicht door de krachten te bundelen.

Inzake opleiding en onderwijs handelde het debat, in het licht van de verdeling van de bevoegdheden, over de institutionele handelingsbekwaamheid van de Unie en haar bekwaamheid om doelstellingen vast te stellen. Sommigen beweren dat de Unie ter zake geen enkele bevoegdheid heeft, maar de Europese Commissie is een andere mening toegedaan.

België heeft er sterk voor gepleit om, naast de twee bestaande deelobjectieven over met name hoger opgeleide werknemers en jongeren die het middelbaar onderwijs niet afmaken, ook de inspanningen te erkennen die de lidstaten leveren op het vlak van de beroepsopleiding en de voortgezette opleiding. Dat standpunt werd echter niet overgenomen. Misschien wel op een latere datum, want België heeft erop aangedrongen om die opmerkingen in aanmerking te nemen, zodat de Commissie er wel degelijk werk kan van maken.

Daarnaast behelst sociale inclusie meer dan alleen maar het criterium armoedegraad, dat op zich genomen onvoldoende is om te kunnen oordelen of een beleid sociaal is. De cijfermatige doelstelling voor sociale inclusie werd weggelaten, maar België kon bereiken dat in de laatste zin van de verklaring niet het enkelvoud « indicator » maar wel het meervoud « indicators » werd gebruikt, kwestie van duidelijk aan te geven dat naast de armoedegraad nog andere indicatoren nodig zijn. Het lijkt aangewezen een meervoudig samengestelde index aan te maken.

Een samenvattende index zou verschillende elementen van sociaal beleid samen brengen. De sociale index zou vier tot vijf elementen kunnen bevatten. De positie van België was zeer geïsoleerd. Alleen Hongarije en Zweden steunden dit voorstel.

In de loop van de avond van donderdag 25 maart concentreerde het debat zich op de problematiek van de competitiviteit. Die was reeds in hoge mate aanwezig in de Lissabon-strategie en ook de EU 2020 is er onderhuids van doordrenkt. Het hele probleem is dat men er moet in slagen twee soorten van vereisten te combineren, omdat men tegelijk een economisch duurzaam structureel beleid moet ondersteunen en er moet voor zorgen dat de geproduceerde goederen en diensten competitief blijven.

Felipe Gonzalez heeft zijn rapport voorgesteld aan de Raad. De discussie is niet verder gegaan omdat de Raad al 11 uur bijeen was en Griekenland het eerste deel van de avond in beslag had genomen.

De zaterdag werd aan het netelige dossier van de klimaatverandering gewijd, alsook aan andere agendapunten. De Europese Unie moet na de Conferentie van Kopenhagen in het raam van de Verenigde Naties (United Nations Framework Convention on Climate Change) het geweer van schouder veranderen.

We herinneren eraan dat de lidstaten van de Europese Unie (EU) hebben ingestemd met een snelle financiering voor een bedrag van 2,4 miljard voor de periode 2010-2012. Men weet dat de inzet op wereldvlak het beperken van de temperatuurstijging tot minder dan 2º) is. Hiertoe moet men opnieuw de elementen zoeken waarover de diverse staten en groepen van staten tot een akkoord kunnen komen. Er is overeengekomen stap voor stap op realistische wijze vooruit te gaan naar aanleiding van de komende belangrijk data :

— de afspraak in Bonn, in juni 2010;

— de COP-16 in Cancún (16e Conference of Parties). Het is aan de EU de inhoudelijke elementen die ze verdedigt op het voorplan te brengen, en daarna haar antwoorden te geven met betrekking tot de andere thema's die men links heeft laten liggen op het gebied van de aanpassing, de herbebossing, de technologieën en de controle op de verbintenissen van de partijen (evaluatie, controle).

Er gaan stemmen op die beweren dat de oplossingen ook niet in Cancún uit de bus zullen komen, maar wel in Zuid-Afrika in 2017.

Die situatie maakt deel uit van de uitdagingen voor het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie. Dat voorzitterschap zal de zwakke resultaten van de Conferentie van Kopenhagen kracht moeten bijzetten, om vorderingen te boeken in het dossier met het oog op de Conferentie van Cancún, die op het einde van het jaar zal plaatsvinden (van 29 november tot 10 december 2010).

III. Gedachtewisseling

1. Vragen

De heer Bruno Tuybens, kamerlid, denkt dat er een evenwichtig pakket aan maatregelen werd genomen voor de crisis in Griekenland. Er waren niet veel alternatieven. Griekenland moet inderdaad geresponsabiliseerd worden, maar er moet ook solidariteit zijn. De positie van mevrouw Merkel is verrassend door de manier waarop ze haar standpunten heeft meegedeeld. Er word nu zelfs gesproken van het ontploffen van de euro. Dat is toch wel onrustwekkend, aangezien is gebleken dat de euro een belangrijke rol heeft gespeeld in het stabiliseren van de financiële crisis in Europa. Er is toch een zekere amateuristische aanpak te betreuren op het vlak van de Europese aanpak van de cijfers van de vorige Griekse regering. Hoe is het mogelijk in deze tijden dat een regering een cijfer van begrotingstekort van 5 % aankondigt dat in realiteit 12 % is ? Ons land moet dan ook, als toekomstig voorzitter van de EU, initiatieven nemen zodat dit in de toekomst niet meer mogelijk is. Er moet zeker ook gedacht worden aan mogelijke sancties.

Wat de strategie 2020 betreft, is het bijzonder schrijnend dat in het « Jaar van de Armoede en de Sociale Insluiting » de EU geen grondig beleid voor armoedebestrijding probeert uit te schrijven. Er zijn geen armoedenormen, terwijl die in de andere aspecten wel werden ontwikkeld.

In de tekst wordt bij punt 8 gesproken over mondiale regels voor financiële regulering en financieel toezicht. Bij punt 6E spreekt men van de uitdagingen van de concurrentieposities en de betalingsbalansontwikkelingen. Welke houding gaat Europa aannemen tijdens de G20 over dit punt ? Het is eveneens belangrijk om deze laatste mondiaal te gaan organiseren.

De tekst van punt 8 spreekt eveneens over een noodzakelijke garantie dat mondiaal voor iedereen dezelfde regels gelden op vlak van regulering en toezicht. Betekent dit dat Europa niets zal beslissen zolang er in de Verenigde Staten niet dezelfde beslissingen worden genomen ? De EU lijkt dus te zeggen dat alle opgestelde plannen niet kunnen worden uitgevoerd zonder dat andere landen met dezelfde maatregelen zouden instemmen.

De 2020 strategie is een ambitieus plan, maar neemt de Europese Unie ook contact op met grote multinationals zodat deze ook een deel van de engagementen op zich nemen ? In het kader van de « corporate social responsibility » zou het perfect mogelijk zijn om hen aan te spreken zodat ze bijvoorbeeld meer aandacht besteden aan het aanwerven van vijfenvijftigplussers, of om vrijwillige maatregelen te nemen voor het verminderen van CO2-uitstoot, meer te investeren in onderzoek en ontwikkeling, ...

Mevrouw Olga Zrihen, senator, stelt vast dat de lidstaten het niet eens zijn kunnen worden over de inhoud van de « Europa 2020 »-strategie die de Europese Commissie heeft voorgesteld en dat het nemen van beslissingen is uitgesteld tot juni 2010.

België, dat op 1 juli 2010 aan de beurt is voor het voorzitterschap, zal met andere woorden hiervoor het voortouw moeten nemen. We krijgen nog maar eens de gelegenheid ons vermogen te tonen om bij te dragen tot de ontplooiing van een gemeenschappelijk beleid van de eerste orde. Uit vroegere ervaringen hebben we geleerd dat het verwezenlijken van kleine vorderingen uiteindelijk de indrukwekkende Europese machinerie in beweging brengt.

Spreekster wijst op een diepe incoherentie in het concept zelf van de uitvoering van de nieuwe Europese strategie voor werkgelegenheid en groei. De paradox is dat opleiding en onderwijs niet zijn opgenomen bij de bevoorrechte aandachtspunten van de Europese instanties. Het is echter voldoende geweten dat de opleidingen niet goed aansluiten bij de arbeidsmarkt. Wie de werkgelegenheid wil verbeteren, moet zijn inspanningen concentreren op onderwijs en levenslange opleiding. Dat aspect maakt deel uit van de strategie van het Waals gewest in het raam van het « Plan Marshall 2.vert ».

De Lissabonstrategie bevatte een arbeidsparticipatie van de vrouwen van 60 %. Nu stelt men als doelstelling een arbeidsparticipatie van 75 % voor de groep van twintig tot vierenzestig jaar. In welke maatregelen voorziet men voor de vrouwen, gezien hun uiterst belangrijke positie op de arbeidsmarkt ?

Is het niet verrassend dat men er niet in slaagt over verscheidene maanden, namelijk tegen juni 2010, cijfermatige doelstellingen vast te leggen inzake werkgelegenheid ?

De Europese instanties moeten in volle crisistijd het tempo opvoeren en het eens worden over de vereiste maatregelen.

Het is niet door te aarzelen en door terug te deinzen voor noodzakelijke beslissingen dat Europa erin zal slagen zich te manifesteren als een geloofwaardige geopolitieke macht.

Die afwachtende houding en de commentaren, houdingen en standpunten die de burgers hebben meegemaakt gedurende de hele lentetop, gaven hun een heel slechte indruk. Dat is heel begrijpelijk. Ze kwamen er achter dat de staten het grondig oneens en vooral niet solidair waren. Steeds weer werden ze gewezen op de grote financiële gevaren die Griekenland bedreigden en die zich konden uitbreiden naar andere landen, zoals Spanje of Portugal, of zelfs ons land. Het ging zover dat men vraagtekens plaatste bij de leefbaarheid van de eurozone.

Het is bovendien onaanvaardbaar dat destabilisatoren van de markt al die tijd hun gang konden gaan en schaamteloos gingen speculeren over Griekenland.

Die commotie werd uiteindelijk enkel bedwongen toen de Duitse kanselier, Mevrouw Merkel, haar nationalistische houding opgaf, wat geen gering paradoxaal element is.

Er bestaat een prioritair engagement waarover iedereen het eens is, namelijk de armoedebestrijding. Dient eraan herinnerd te worden dat 17 miljoen mensen in Europa in armoede leven ?

Hoe wil Europa wereldwijd een zekere invloed uitoefenen met de waarden waar het zich op laat voorstaan, met stelsels van gezondheidszorg en sociale zekerheid waarop het is gebouwd, als het niet in staat is zijn eigen burgers te helpen ?

De indicatoren die het armoedeverschijnsel kunnen weergeven, kunnen eenvoudig zijn, aangezien het niet om een nieuw dossier gaat op Europees vlak. Al in 2001, onder het Belgisch voorzitterschap, werden er specifieke indicatoren ontwikkeld over de situatie van vrouwen, kinderen en het mediaan inkomen.

Een gespecialiseerde instelling in sociale inclusie, zoals het Europees Sociaal Observatorium, zou ook een praktische rol kunnen vervullen op dat vlak.

Punt 8 van de begeleidende nota van de Europese Raad vestigt in het bijzonder de aandacht op het volgende : « Er dient snel vooruitgang te worden geboekt met het versterken van financiële regulering en financieel toezicht... ».

Waarom wordt hier niet verwezen naar de instellingen en ontwerpen die door de Europese Commissie werden uitgewerkt inzake Europees financieel toezicht ?

Zo meent spreekster dat alle lidstaten nog niet bereid zijn om de nieuwe voorgestelde structuren te erkennen. In die omstandigheden is de bewering dat er in 2010 instrumenten zullen zijn die de groei zullen bevorderen, vrij twijfelachtig.

In punt 8 van dezelfde nota staat « De Commissie komt binnenkort met een verslag over mogelijke vernieuwende financieringsbronnen zoals een mondiale heffing op financiële transacties ».

Aangezien de meeste nationale parlementen zich momenteel buigen over een soort Tobintaks en België over een wetgeving ter zake beschikt, (cf. wet tot invoering van een heffing op omwisselingen van deviezen, bankbiljetten en munten van 19 november 2004, Belgisch Staatsblad van 24 december 2004), kan ons land een voortrekkersrol vervullen tijdens het voorzitterschap vanaf 1 juli 2010.

We kunnen dus besluiten dat de vergadering van de Europese Raad van 25 en 26 maart 2010 nog eens een beeld van Europa heeft gegeven dat niet overeenstemt met zijn ambities. Zij nodigt alle partijen die aan het Europees proces deelnemen uit om zich nog meer in te zetten en ervoor te zorgen dat de EU-ontwerpen beter beantwoorden aan de noden van onze samenleving, alsook aan de grote internationale uitdagingen.

De heer Herman De Croo, co-voorzitter van het Federaal Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden, stelt zich de vraag of bij het vaststellen van een aantal beveiligingen die nodig kunnen blijken na de financiële crisis in Europa er geen risico is voor een dubbele distorsie. De eerste is het makkelijker lenen van geld op de Amerikaanse markt en de tweede de steun van de kapitaalverstrekkende technieken die anders ligt in Europa dan in de Verenigde Staten.

Wat de strategie 2020 betreft, kan men zich een essentiële vraag stellen. De activiteitsgraad kan maar worden verhoogd als er werk is om deze te benutten.

Mevrouw Juliette Boulet, volksvertegenwoordiger, merkt op dat volgens de eerste minister de lidstaten tijdens deze voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad op vrij homogene wijze hebben gereageerd op de situatie in Griekenland, terwijl de media in hun analyses gewaagden van zeer uiteenlopende standpunten. Er werd zelfs beweerd dat de houding van Duitsland het bestaan van de eurozone zelf op het spel zette. Was er echt sprake van een schokgolf, en wat voor gevolgen zou die dan gehad hebben ?

In deze context kan worden verwezen naar de econoom Sapir, die stelt dat het aangewezen is de structuur van de eurozone zodanig te herzien dat in plaats van de eenheidsmunt een gemeenschappelijke munt de transacties tussen de landen van de eurozone en de rest van de wereld in goede banen leidt, en dat daarnaast ook de nationale munten blijven bestaan met een vaste, herzienbare wisselkoers. Volgens die specialist leidde de situatie van Griekenland tot een zodanige catastrofe dat Griekenland uit de eurozone zou moeten stappen, en misschien ook Spanje en Portugal. Wat is daar volgens de eerste minister van aan ?

Het nieuwe plan « Europa 2020 » behelst een verzameling grootschalige beleidslijnen zoals de vrijmaking van de energiemarkten, de regulering van de financiële markten, de opvolging van de Dienstenrichtlijn, de werkloosheid- en armoedebestrijding, enz. De Strategie Duurzame Ontwikkeling, waarvan de evaluatie in 2011 is gepland, is niet langer een prioritaire doelstelling. Wil dat zeggen dat die strategie terzijde of zelfs helemaal naar de achtergrond werd geschoven, of kunnen wij op dat vlak nieuwe ontwikkelingen verwachten ?

Meer algemeen, is de aangekondigde doorvoering van maatregelen uitgesteld tot de lidstaten hun engagementen in kwantificeerbare resultaten hebben verwoord ?

We weten dat België al een bijdrage leverde door zijn eigen doelstellingen op korte en middellange termijn uit te werken, onder meer via een medio januari 2010 verspreid officieus paper, en ook tijdens de bijeenkomst van de ministers van de federale regering en de deelgebieden die de eerste minister op 19 maart 2010 belegde. Het valt echter te betwijfelen of het nuttig is om gelijkgerichte criteria en doelstellingen vast te stellen, nu eerdere pogingen daartoe al mislukten. Zo heeft de sector onderzoek en ontwikkeling niet de toegezegde 3 % van het BBP ontvangen; momenteel ontvangt die sector minder dan 2 %. Inhoudelijk lijkt de Strategie Europa 2020, die net zoals de Strategie van Lissabon enorme ambities nastreeft, dan ook weinig realistisch. Hoe zullen die grote toezeggingen worden bewerkstelligd ? Wat is in dat verband het standpunt van België, dat vanaf 1 juli 2010 het voorzitterschap van de EU waarneemt ?

Hoever staat het met de omzetting van de richtlijnen in ons nationaal recht, in het licht van de naleving van de regels voor behoorlijk bestuur en de gedragsregels tegenover onze partners ?

Op sociaal vlak is overeengekomen dat in de wetgeving mechanismes voor het bepalen van flexibele maar geharmoniseerde formules voor hogere vervangingsinkomens moeten worden opgenomen. Hoe denkt men die doelstelling om te zetten in de praktijk ? Welke concrete maatregelen zullen worden genomen om de sociale ongelijkheid in te dijken en de armoede beter te bestrijden ?

Andermaal lijken dergelijke omschrijvingen weinig geloofwaardig en gaan zij niet goed samen met de sociaaleconomische realiteit, waar immers plaats is voor fiscale dumping, minimale aanslagvoeten voor de winst van de vennootschappen, voor een rem op de opheffing van het bankgeheim, om maar een paar voorbeelden te noemen.

Er blijft een enorme kloof bestaan tussen de voorstellen die worden gedaan over toekomstige doelstellingen en de acties die nu moeten worden ondernomen.

Getuige daarvan nog punt 15 van de begeleidende nota van de Europese Raad, die gewaagt van een bijzondere bijeenkomst in september 2010 « teneinde na te gaan hoe de Unie het overleg met haar strategische partners over mondiale aangelegenheden beter gestalte kan geven. »

De doelstellingen inzake milieu kunnen niet worden gehaald zonder aanzienlijke, structurele wijzigingen in de samenleving door te voeren en belangrijke verantwoordelijkheden op te nemen. De eerstvolgende conferentie van de Verenigde Naties over de klimaatverandering, van 29 november tot 10 december 2010 in Cancún, is daarvan een schoolvoorbeeld. Men moet veel verder gaan dan vroeger, en ervoor zorgen dat men de Belgische en Europese burgers beter aanspreekt, zodat onze economieën ecologisch worden. De EU zal moeten bevestigen dat zij met één stem kan spreken. Die stem moet bovendien door de grote wereldmachten worden erkend. De ervaring van de conferentie van Kopenhagen heeft aangetoond dat op dat vlak nog een hele weg moet worden afgelegd.

Tot besluit geeft mevrouw Boulet aan dat men in dit stadium niet anders kan dan vaststellen dat het wachten is op een duidelijke omschreven agenda voor de inhoudelijke invulling en de uitvoering van de voorstellen.

2. Antwoord van de eerste minister

De heer Yves Leterme, eerste minister, stelt dat het belangrijk is om de Duitse context (de sterke mark, de komende verkiezingen in een aantal Länder, een zeer voluntaristisch sociaal akkoord, enz.) in het achterhoofd te houden om de houding van mevrouw Merkel te begrijpen. Er is uiteindelijk toch een akkoord gekomen dat, op het eerste zicht, vrij doeltreffend zou kunnen zijn. De markten hebben al positief gereageerd op het akkoord, zonder dat er al een euro werd uitgegeven. Het akkoord dat werkt met een « coalition of the willing » is zover als men verdragsmatig kan gaan.

Wat de situatie in Griekenland zelf betreft, vindt het IMF dat de maatregelen die zijn opgelegd door de Europese Commissie aan Griekenland zeer draconisch zijn.

Het is natuurlijk juist dat er, onderliggend aan een munt, een economische convergentie wordt veronderstelt. Het verschil in productiviteit van andere economieën met economieën met een meer stuwende rol in de eurozone is het voornaamste probleem. Dit werd vroeger opgevangen door devaluaties, wat nu niet meer kan. Het moet nu opgevangen worden met zeer draconische maatregelen. De ambitie om de euro verder uit te bouwen en steeds sterker te maken staat in verhouding tot de capaciteit van de verschillende lidstaten om zich te verbeteren op vlak van productiviteit. Dat wordt een belangrijke taakstelling voor de economieën van de eurozone, want dat is het fundamentele probleem. Op dat vlak zijn er binnen de Europese Unie verschillende meningen en daar moet men soms op de woorden spelen in de conclusies. « Economic governance », « gouvernement économique » en « economisch bestuur » houden zekere nuances in, die belangrijk zijn om tot een akkoord te kunnen komen.

Op het vlak van de statistieken en Eurostat wordt er geprobeerd om visitaties op te zetten, ook met het oog op de objectieven van de strategie 2020. Dit heeft tot doel om sneller op de bal te spelen wanneer statistisch materiaal de verkeerde richting uitgaat.

Bij de algemene oriëntaties van de conclusies heeft de eerste minister moeten vaststellen dat hij bijna de enige was om te strijden voor sociale accenten. Deze worden onmiddellijk gecounterd door de andere lidstaten.

Voor de G20 zal er op 17 en 18 juni een bespreking zijn met het oog op een gemeenschappelijk standpunt.

Het voorstel over de « corporate social responsibility » onthoudt de eerste minister als suggestie en hij wijst erop dat de subsidiariteit daar in acht moet worden genomen. Er wordt regelmatig verwezen naar multinationals met een omzet groter dan het BBP van sommige Europese landen, maar dat is toch maar een zeer kleine groep.

België maakt vooruitgang met de nieuwe prudentiële en financiële architectuur en het legislatief pakket van de Commissie wordt binnenkort neergelegd. Het lijkt dus beter om te wachten vooraleer te oordelen. Het is wel correct dat men moet zorgen dat de financiële instellingen van Europese origine met gelijke wapens moeten kunnen concurreren met Amerikaanse en andere instellingen.

We moeten de lessen trekken uit wat er gebeurd is en op de G20 en op andere niveaus zeer sterk op de lijn staan van een versterkt prudentieel toezicht, maar ook voor extra garanties op het vlak van liquiditeit en solvabiliteit. Langs de andere kant mogen we de zin voor de realiteit niet verliezen en moeten we ervoor zorgen dat de concurrentiepositie van ons financieel systeem sterk blijft.

Het zijn de landen met de hoogste activiteitsgraad en werkzaamheidgraad die de laagste werkloosheid hebben. Dit bewijst dat extra werken door mensen ook jobs creëert, competitiviteit versterkt, de sociale zekerheid beter betaalbaar maakt enz. Werkloosheid en werkzaamheidgraad zijn geen communicerende vaten, het is niet omdat er een hoge werkzaamheid is dat er geen werkloosheid is.

In verband met de toekomst van de eurozone, moeten er lessen worden getrokken uit wat zich heeft voorgedaan. Er werd nu een regeling uitgewerkt die de eurozone in staat stelt om de komende maanden en jaren te functioneren. Een gemeenschappelijk schuldbeheer is een middel om het reactievermogen van de eurozone te versterken. Zo kunnen er kredieten worden afgesloten aan betere voorwaarden dan wanneer een individueel land in moeilijkheden dat doet. Er kan worden gedacht aan een Europees Schuldagentschap, maar er zijn ook andere modellen.

De strategie voor duurzame ontwikkeling zou geïntegreerd moeten worden in de strategie 2020, maar Zweden drong erop aan een afzonderlijk debat hierover te voeren.

In de komende weken is het de bedoeling een dialoog te organiseren tussen de nationale overheden van de lidstaten en de Europese Commissie. België heeft een voordeel aangezien de overlegprocedure van de gewesten en de gemeenschappen al is opgestart. Een werkgroep van statistici en experts van de Nationale Bank en van de gewesten en gemeenschappen werd opgericht om onbetwiste statistische gegevens te verzamelen voor de dialoog met de Commissie. Vervolgens zal de Europese Commissie contact opnemen met de Belgische regering om de doelstellingen te bespreken die in de vijf onderdelen van de strategie worden vooropgesteld. Er zullen discussiepunten zijn want het is niet normaal dat een fiscale oplossing van een lidstaat om de investeringen in innovatie en ontwikkeling aan te moedigen, niet in aanmerking wordt genomen.

Daarnaast is het ook belangrijk voor de economische slagkracht van de Europese Unie dat wanneer onze jongeren die geen dipoma hoger onderwijs hebben op de arbeidsmarkt komen, dat zij ook uitgerust zijn met technische capaciteiten en beroepsopleiding. Het grootste probleem in onze hoofdstad is de inadequatie van een arbeidsreserve die onvoldoende technisch geschoold is om vb. In Audi in Vorst of bij Toyota te gaan werken. Wanneer Europa beslist om zich enkel te richten op het aantal hoogopgeleiden en de ongekwalificeerde uitstroom dan is dat onvoldoende.

Er zullen ook andere onderwerpen met de Europese Commissie worden besproken en intra-Belgische besprekingen zullen ook plaatsvinden. Op het niveau van de energieproductie zonder broeikasgassen is het nodige werk al verricht.

De vertraging in het omzetten van de richtlijnen, ligt in België onder de grens van 1 %. Er is dus een gevoelige verbetering van de situatie.

Ten opzichte van Cancún moet erop worden toegezien dat Europa niet opnieuw de schuld krijgt. Het probleem van Kopenhagen is in de eerste plaats toe te schrijven aan de heer Obama. Hij is tekortgeschoten in zijn opdracht en verantwoordelijkheden wegens binnenlandse beleidskwesties.

Europa gaat uiteraard zijn best doen en ambitieuze doelstellingen opstellen, maar we mogen ons geen schuldgevoel laten aanmeten. Laten we hopen dat Barack Obama de uitdagingen op vlak van klimaat nu ook zal aangaan en een ambitieuze en verantwoordelijke houding zal aannemen.

Armoedebestrijding valt onder de vermelde doelstellingen van de Strategie 2020. De cijfermatige doelstelling werd weggelaten, na de kritiek, onder meer van België, dat het sociale model enkel gelijkstellen met armoedereductie nogal kort door de bocht is. Dat aspect moet worden verruimd en de Europese Commissie moet haar versie van de strategie op dat punt herzien.

Wat de heer Van Rompuy gezegd heeft is weliswaar correct, mensen werk verschaffen is de beste manier om de armoede te bestrijden. Er is wel meer nodig dan enkel een job om een doeltreffend beleid inzake armoedebestrijding te voeren. Er is ook meer dan een job nodig om te kunnen spreken van een sociaal model of sociaal beleid dat mensen in de hele Europese Unie helpt. De grote kritiek is natuurlijk dat dit geen bevoegdheid is van de Europese Unie. De Europese Commissie zal daar waarschijnlijk nieuwe voorstellen voor doen.

3. Replieken

De heer Bruno Tuybens, kamerlid, stelt dat er toch bijzonder weinig wordt gedaan inzake de strijd tegen de armoede en de sociale insluiting. Het is toch noodzakelijk dat een aantal landen daar de rug recht houden om ervoor te zorgen dat dit niet opnieuw de dezelfde richting uitgaat als in het verleden. Europa staat al te lang ten prooi aan de conservatieven.

Wat de financiële crisis betreft, is het belangrijk om te wijzen op het feit dat als de Europese regulatoren niet de Amerikaanse denkwijze hadden gevolgd de bankencrisis in Europa niet zo erg zou zijn geweest als de huidige. We moeten dus afstappen van het altijd rekening houden met het Amerikaans systeem om de concurrentie niet te verstoren. De banken zullen een licht concurrentienadeel ondervinden, maar dit zal niet opwegen tegen de voordelen in tijden van crisis.

Er wordt ook al lang gepleit voor een Europese regulator in plaats van een Belgische.

De grootste vrees is dat er in Europa niets beslist zal worden zonder het akkoord van de Verenigde Staten. Dat staat in de conclusies van de Lentetop.

Nokia, Carrefour en andere zijn bedrijven met een omzet groter dan het BNP van sommige landen van Centraal- en Oost-Europa zoals Hongarije en Slowakije. Het gaat natuurlijk niet over landen zoals Tsjechië en zeker niet België.

Wat de Griekse crisis betreft, had de spreker liever Helmut Kohl gezien dan Angela Merkel. Een pro-Europese en solidaire houding was meer op zijn plaats geweest.

Mevrouw Olga Zrihen, senator, komt terug op een van de conclusies van de Europese Raad van 25 en 26 maart 2010, met name : « De Commissie komt binnenkort met een verslag over mogelijke vernieuwende financieringsbronnen zoals een mondiale heffing op financiële transacties. » (punt 8 van de begeleidende nota van de Europese Raad).

Moet daaruit worden afgeleid dat de toezichthoudende autoriteiten, waarover doordachte voorstellen werden geformuleerd en een ruime consensus tot stand kwam, niet langer op de agenda staan als een van de instrumenten voor financieel toezicht op Europees niveau ?

Volgens spreekster is het ondenkbaar dat meer dan twee jaar na de nooit eerder geziene crisis die Europa doormaakt, een daadwerkelijke regulering onbestaande is, terwijl de werkloosheid en de armoede steeds meer om zich heen grijpen en uit alle macht wordt geprobeerd om de economische groei aan te zwengelen en sociale insluiting te bevorderen.

Mevrouw Anne-Marie Lizin, senator, vraagt de eerste minister of tijdens het debat over Griekenland de suggestie werd gedaan om dat land te vragen zijn negatieve houding tegenover andere Europese landen te laten varen, zoals bijvoorbeeld in de dossiers over de benaming van Macedonië, de erkenning van Kosovo en van Cyprus.

Spreker merkt op dat de Duitse bondskanselier vandaag in Ankara is, wellicht om er te onderhandelen over de vraag welk standpunt moet worden ingenomen tegenover Griekenland.

Werd tijdens die Europese top, in het raam van een gemeenschappelijke strategische visie, nagedacht over de vraag welke middelen de lidstaten van de EU kunnen inzetten om Griekenland ter hulp te komen, in ruil voor de erkenning door Griekenland van het Europees belang in andere thema's ?

De voorzitters-rapporteurs,
Vanessa MATZ (S). Herman DE CROO (K).

BIJLAGEN


BIJLAGE 1

BEGELEIDENDE NOTA

van : het secretariaat-generaal van de Raad

aan : de delegaties

Betreft : EUROPESE RAAD 25/26 MAART 2010

CONCLUSIES

Hierbij gaan voor de delegaties de conclusies van de Europese Raad (25/26 maart 2010).

De Europese Raad heeft zich beraden op de nieuwe strategie van de Europese Unie voor banen en groei. Hij heeft overeenstemming bereikt over de belangrijkste elementen van deze strategie, zoals de kerndoelen die de uitvoering zullen leiden en afspraken voor een beter toezicht. De staatshoofden en regeringsleiders hebben tevens van gedachten gewisseld over het concurrentievermogen, één van de cruciale aspecten van Europa's groeivooruitzichten, en hebben de stand van de voorbereidingen voor de volgende G20-top besproken. Met betrekking tot klimaatverandering is de Europese Raad het erover eens dat thans een nieuwe dynamiek in het onderhandelingsproces moet worden gebracht en heeft hij een stappenplan uitgezet.

I. EUROPA 2020 : NIEUWE EUROPESE STRATEGIE VOOR BANEN EN GROEI

1. De afgelopen twee jaar zijn we geconfronteerd met de ernstigste economische crisis die de wereld sedert de jaren 30 gekend heeft. Deze crisis heeft veel van wat er sinds 2000 bereikt was, tenietgedaan. We hebben nu te maken met buitensporige schulden, trage structurele groei en hoge werkloosheid. De economische situatie vertoont verbetering, maar het herstel is nog steeds broos.

2. Voorwaarden voor groei en werkgelegenheid zijn dat de macro-economische stabiliteit wordt hersteld en dat de overheidsfinanciën weer op een houdbare koers worden gebracht. Zoals overeengekomen in december 2009, is het in dat verband van belang dat de uitzonderlijke steunmaatregelen die zijn getroffen om de crisis te bestrijden, worden losgelaten zodra het herstel een feit is.

3. Structurele hervormingen zijn van wezenlijk belang voor een krachtig en duurzaam herstel en om de houdbaarheid van onze sociale modellen te vrijwaren. Banen en maatschappelijk welzijn staan op het spel. Als we niet handelen, raakt Europa achterop. Het is de taak van de Europese Raad om aan te geven hoe we verder moeten gaan.

4. De EU heeft behoefte aan een nieuwe strategie die op basis van een intensievere coördinatie van het economisch beleid voor meer groei en banen moet zorgen. In aansluiting op de mededeling van de Commissie getiteld « EUROPA 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei », en de besprekingen in de Raad, heeft de Europese Raad overeenstemming bereikt over onderstaande elementen van deze nieuwe strategie, die in juni formeel zal worden vastgesteld.

5. Onze inspanningen moeten er specifieker op gericht zijn het concurrentievermogen, de productiviteit, het groeipotentieel en de economische convergentie van Europa een impuls te geven :

a) De nieuwe strategie is toegespitst op de kerngebieden waar actie nodig is : kennis en innovatie, een duurzamere economie, een hoge werkgelegenheid en sociale insluiting.

b) De Europese Raad is het eens geworden over de volgende kerndoelen, zijnde gedeelde leidende doelstellingen voor het handelen van de lidstaten en van de Unie :

— ernaar streven de arbeidsparticipatiegraad voor vrouwen en mannen in de leeftijdsgroep van 20-64 jaar op 75 % te brengen, onder meer door middel van een grotere participatie van jongeren, ouderen en laaggeschoolden en een betere integratie van legale migranten;

— de voorwaarden voor onderzoek en ontwikkeling verbeteren, meer bepaald met het doel de gecombineerde publieke en private investeringsgraad in deze sector op 3 % van het bbp te brengen; de Commissie zal een indicator ontwikkelen die de O&O- en de innovatie-intensiteit weergeeft;

— de uitstoot van broeikasgassen met 20 % verminderen ten opzichte van 1990; het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het finale energieverbruik opvoeren tot 20 %; en de energie-efficiëntie met 20 % verbeteren;

— de EU zal een besluit nemen om nog voor 2020 tot een verlaging te komen met 30 % in vergelijking met de niveaus van 1999 als voorwaardelijk aanbod met het oog op een wereldwijde en alomvattende overeenkomst voor na 2012, op voorwaarde dat de andere ontwikkelde landen zich verbinden tot vergelijkbare emissiereducties en dat ontwikkelingslanden een adequate bijdrage leveren overeenkomstig hun verantwoordelijkheden en respectieve vermogens;

— onderwijsniveaus verhogen, in het bijzonder door ernaar te streven het schooluitvalpercentage terug te dringen en het aandeel van de bevolking dat tertiair of gelijkwaardig onderwijs heeft voltooid op te trekken; de Europese Raad zal, op basis van een voorstel van de Commissie, deze doelen in juni 2010 cijfermatig vastleggen;

— het bevorderen van sociale insluiting, met name door armoedereductie. Hiervoor moet nog worden voortgewerkt aan passende indicatoren. De Europese Raad zal in zijn bijeenkomst in juni 2010 op dit punt terugkomen.

Deze doelen bestrijken de belangrijkste gebieden die spoedeisende inspanningen vergen. Ze hangen onderling samen en versterken elkaar. Ze zullen een hulpmiddel zijn om te meten hoever het uitvoeren van de strategie gevorderd is. Sommige van deze doelen zijn vervat in EU-wetgeving, andere hebben geen regulerende strekking en houden geen lastenverdeling in; zij staan voor een gemeenschappelijk oogmerk dat met een combinatie van actie op nationaal niveau en op EU-niveau moet worden nagestreefd.

c) In het licht van de kerndoelen stellen de lidstaten hun nationale doelen vast, met inachtneming van hun uiteenlopende uitgangsposities en nationale omstandigheden. Zij zullen dat doen volgens hun nationale besluitvormingsprocedures, in dialoog met de Commissie, om de consistentie met de EU-kerndoelen te controleren. De resultaten van deze dialoog worden nog voor juni 2010 door de Raad besproken.

d) Met de nieuwe strategie zullen de belangrijkste knelpunten worden aangepakt die de groei op nationaal niveau en op het niveau van de EU belemmeren, met inbegrip van de knelpunten in verband met de werking van de interne markt en met infrastructuur.

e) De lidstaten zullen nationale hervormingsprogramma's opstellen met een uitvoerige beschrijving van de acties die zij zullen ondernemen om de nieuwe strategie uit te voeren, met bijzondere nadruk op inspanningen die erop gericht zijn de nationale doelen te halen en op maatregelen die de belemmeringen voor de groei op nationaal niveau zullen wegnemen.

f) De Commissie zal de acties die zij voorstelt op EU-niveau te ondernemen, met name middels de vlaggenschipinitiatieven, verder uitwerken en aan de Raad voorleggen.

g) De strategie zal door al het gemeenschappelijk beleid, met inbegrip van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het cohesiebeleid, moeten worden geschraagd. Een duurzame, productieve en concurrerende landbouwsector zal een belangrijke bijdrage leveren aan de nieuwe strategie, waarbij aandacht moet worden geschonken aan het groei- en werkgelegenheidspotentieel van plattelandsgebieden, en tegelijkertijd eerlijke concurrentie moet worden gegarandeerd. De Europese Raad acht bevordering van economische, sociale en territoriale samenhang en ontwikkeling van infrastructuur van het grootste belang voor het welslagen van de nieuwe strategie.

h) De strategie zal een krachtige externe dimensie hebben, die ervoor moet zorgen dat de instrumenten en beleidsmaatregelen van de Unie worden ingezet om onze belangen en onze posities in de wereld te bevorderen door wereldwijd in open en eerlijke markten te participeren.

6. Efficiënte monitoringmechanismen zijn bepalend voor een geslaagde uitvoering van de strategie :

a) De Europese Raad zal eenmaal per jaar, op basis van de monitoring door de Commissie en het werk in de Raad, een algehele evaluatie maken van de op uniaal en op nationaal niveau geboekte vorderingen met het uitvoeren van de strategie. De ontwikkeling van de productiviteit is een essentiële graadmeter voor vooruitgang. De macro-economische ontwikkelingen, de structurele ontwikkelingen en de ontwikkeling van de concurrentieposities zullen tegelijkertijd worden bezien, waarbij ook de algehele financiële stabiliteit zal worden beoordeeld, op basis van de inbreng van het Europees Comité voor systeemrisico's.

b) De Europese Raad zal op gezette tijden een debat wijden aan de economische ontwikkelingen en aan de belangrijkste prioriteiten van de strategie. In oktober 2010 zal de Europese Raad praten over onderzoek en ontwikkeling en daarbij in het bijzonder aandacht schenken aan de vraag hoe het innovatiepotentieel van Europa in het licht van de huidige uitdagingen kan worden gestimuleerd. Begin 2011 zal de Europese Raad het energiebeleid bespreken, met inbegrip van de vraag hoe het de omschakeling naar een efficiënte koolstofarme economie en een grotere voorzieningszekerheid in de hand kan werken.

c) De algehele coördinatie van het economische beleid zal worden versterkt door de instrumenten van artikel 121 van het Verdrag (VWEU) beter te benutten.

d) De coördinatie op het niveau van de eurozone zal worden geïntensiveerd zodat de problemen waarvoor het eurogebied staat, kunnen worden aangepakt. De Commissie zal nog voor juni 2010 daartoe strekkende voorstellen indienen, met gebruikmaking van de nieuwe instrumenten voor economische coördinatie die artikel 136 van het Verdrag (VWEU) biedt.

e) De EU moet de aandacht specifiek richten op de dringende uitdagingen van de ontwikkeling van de concurrentieposities en de betalingsbalansontwikkelingen. De Europese Raad zal hierop terugkomen in juni 2010.

f) De timing van de rapportage over en de evaluatie van de nationale hervormingprogramma's en de stabiliteits- en convergentieprogramma's moet beter worden afgestemd, teneinde de algehele consistentie van het beleidsadvies aan de lidstaten te verbeteren. Deze instrumenten zullen evenwel duidelijk gescheiden worden gehouden. De integriteit van het stabiliteits- en groeipact zal volledig gevrijwaard blijven, evenals de specifieke verantwoordelijkheid van de Raad Ecofin voor het toezicht op de uitvoering ervan.

g) Een intensieve dialoog tussen de lidstaten en de Commissie zal een hulpmiddel zijn om de kwaliteit van het toezicht te verbeteren en aan te zetten tot een uitwisseling van beste praktijken. Dit kan inhouden dat er deskundigen van de Commissie en de lidstaten worden samengebracht om de situatie te beoordelen.

h) Voor een geloofwaardige en doeltreffende monitoring is het allereerst nodig dat de statistische gegevens die de nationale bureaus voor de statistiek verstrekken van goede kwaliteit, betrouwbaar en tijdig beschikbaar zijn. Snelle besluitvorming over de Commissievoorstellen op dit gebied is geboden.

i) De nauwe samenwerking met het Europees Parlement en andere EU-instellingen zal worden voortgezet. De nationale parlementen, de sociale partners, de regio's en andere belanghebbenden zullen hierin worden betrokken, opdat de strategie een groter draagvlak krijgt.

7. De Europese Raad verzoekt de voorzitter van de Europese Raad om, in samenwerking met de Commissie, een taskforce bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten, het roulerende voorzitterschap en de ECB in te stellen, die de Raad nog dit jaar maatregelen moet presenteren voor het bewerkstelligen van het beoogde verbeterde raamwerk voor crisisoplossing en een betere begrotingsdiscipline, waarbij alle opties voor het versterken van het wetgevingskader moeten worden verkend.

8. Er dient snel vooruitgang te worden geboekt met het versterken van financiële regulering en financieel toezicht, zowel binnen de EU als in internationale fora zoals de G20, terwijl tevens gegarandeerd moet zijn dat mondiaal voor iedereen dezelfde regels gelden. Er moet in het bijzonder vooruitgang worden geboekt ten aanzien van kwesties zoals kapitaalvereisten, systeemrelevante instellingen, financieringsinstrumenten voor crisismanagement, meer transparantie inzake derivatenmarkten en bestudering van specifieke maatregelen in verband met kredietverzuimswaps op staatsschuld, alsmede toepassing van internationaal overeengekomen beginselen voor bonussen in de financiëledienstensector. De Commissie komt binnenkort met een verslag over mogelijke vernieuwende financieringsbronnen zoals een mondiale heffing op financiële transacties.

9. Dit vereist dat de EU snel intern vooruitgang boekt op al deze punten. Het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB) en de drie Europese toezichthoudende autoriteiten moeten begin 2011 operationeel worden en daarom moeten met name de besprekingen over het nieuwe Europese toezichtskader tijdig worden afgerond.

10. De Raad en de Commissie brengen in juni 2010 over al deze onderwerpen verslag uit aan de Europese Raad, voorafgaand aan de Top van Toronto.

II. KLIMAATVERANDERING : ONZE INSPANNINGEN HERORIËNTEREN NA KOPENHAGEN

11. Een wereldwijde, alomvattende juridische overeenkomst blijft de enige doeltreffende manier om de overeengekomen doelstelling, namelijk de temperatuurstijging wereldwijd te beperken tot minder dan 2 °C ten opzichte van de pre-industriële niveaus, te verwezenlijken. Uitgaande van de conclusies van de Raad van 15 en 16 maart 2010, en met inaanmerkingneming van de mededeling van de Commissie van 9 maart 2010, moet nu een nieuwe dynamiek in het internationale onderhandelingsproces worden gebracht.

12. Voortbouwend op het akkoord van Kopenhagen dient een stapsgewijze aanpak te worden gevolgd, die met spoed moet worden uitgevoerd :

a) De eerste stap houdt in dat tijdens de volgende bijeenkomsten in Bonn een draaiboek wordt opgesteld voor de verdere onderhandelingen. De nadruk dient te liggen op het in de diverse onderhandelingsteksten integreren van de politieke sturing die het akkoord van Kopenhagen biedt.

b) De COP-16 in Cancún moet ten minste concrete besluiten opleveren die het akkoord van Kopenhagen verankeren in het onderhandelingsproces van de VN en voorzien in de resterende leemten, onder meer wat betreft adaptatie, bosbouw, technologie en monitoring, rapportage en verificatie.

13. De EU is bereid haar rol in dit proces te vervullen :

a) De EU en haar lidstaten zullen uitvoering geven aan hun toezegging om gedurende de periode 2010-2012 jaarlijks 2,4 miljard euro ter beschikking te stellen voor snelstartfinanciering, naast bijdragen van andere belangrijke spelers en in het kader van de uitvoering van het akkoord van Kopenhagen. Een snelle uitvoering van deze toezegging is van cruciaal belang. Daarom zal de EU in overleg treden over praktische manieren om op specifieke gebieden over te gaan tot snelstartfinanciering. De EU en haar lidstaten zullen tijdens de conferentie van het VN-Raamverdrag inzake klimaatverandering in mei/juni 2010 een voorlopige stand van zaken met betrekking tot hun toezeggingen presenteren en in Cancún en vervolgens op jaarbasis gecoördineerde verslagen over de uitvoering voorleggen.

b) De EU en andere ontwikkelde landen hebben toegezegd uiterlijk in 2020 gezamenlijk jaarlijks 100 miljard USD vrij te zullen maken om de ontwikkelingslanden te helpen bij de bestrijding van de klimaatverandering. Financiële bijdragen op de langere termijn moeten worden gezien in de context van zinvolle en transparante maatregelen die ontwikkelingslanden moeten nemen om de klimaatverandering te beperken en van het algehele evenwicht van de mondiale inspanning ter bestrijding van de klimaatverandering.

c) De Europese Raad blijft onverkort achter het proces van het VN-Raamverdrag inzake klimaatverandering staan. De Europese Raad steunt de inspanningen die thans worden gedaan om dit proces te versterken. Aangezien er tot Cancún niet veel tijd resteert, zou het nuttig kunnen zijn om in aanvulling op en ter ondersteuning van dit proces besprekingen in andere fora en over specifieke onderwerpen te organiseren.

d) De EU zal meer doen om derde landen te bereiken. Daartoe zal zij de klimaatverandering ter sprake brengen in alle regionale en bilaterale bijeenkomsten, ook op topniveau, en in andere fora zoals de G20. Het voorzitterschap en de Commissie zullen met andere partners actief overleg plegen en binnenkort aan de Raad verslag uitbrengen.

e) Op gebieden zoals groene technologieën en normen, alsmede verificatietechnieken moeten mogelijkheden tot samenwerking, ook met geïndustrialiseerde partners, worden aangegrepen. Er moet snel worden vastgesteld welke gemeenschappelijke belangen er bestaan met opkomende landen ten aanzien van vraagstukken die in het debat over klimaatverandering kunnen doorwegen.

14. De aanhoudende trends van biodiversiteitsverlies en aantasting van het ecosysteem moeten dringend worden omgebogen. De Europese Raad onderschrijft de langetermijnvisie op biodiversiteit 2050 en de doelstelling voor 2020 als vervat in de conclusies van de Raad van 15 maart 2010.

15. De voorzitter van de Europese Raad heeft het voornemen te kennen gegeven om in september 2010 een bijzondere bijeenkomst van de Europese Raad te beleggen, waarbij ook de ministers van Buitenlandse Zaken aanwezig zullen zijn, teneinde na te gaan hoe de Unie het overleg met haar strategische partners over mondiale aangelegenheden beter gestalte kan geven.

De Europese Raad heeft de heer Vítor Constâncio benoemd tot vice-president van de ECB.

Ook heeft de Europese Raad de interneveiligheidsstrategie bekrachtigd.

BIJLAGE 2

NIEUWE EUROPESE STRATEGIE VOOR BANEN EN GROEI

STAPPENPLAN

a) De Commissie zal, onder inaanmerkingneming van de kerndoelen van de EU en conform het Verdrag, binnenkort haar voorstellen indienen voor doelgerichtere geïntegreerde richtsnoeren, inclusief de werkgelegenheidsrichtsnoeren en de globale richtsnoeren voor het economisch beleid. Deze richtsnoeren zullen door de Raad worden besproken zodat zij, nadat het Europees Parlement en andere instellingen over de werkgelegenheidsrichtsnoeren zijn geraadpleegd, in juni 2010 door de Europese Raad kunnen worden bekrachtigd.

b) De voornaamste knelpunten die de groei op EU-niveau belemmeren, worden momenteel door de Commissie geïnventariseerd en zullen door de Raad worden besproken. De lidstaten zullen op hun niveau hetzelfde doen, in nauwe samenwerking met de Commissie. De Europese Raad van juni 2010 zal hiervan de balans opmaken, zodat met de resultaten rekening kan worden gehouden bij de opstelling van de nationale hervormingsprogramma's.

c) De nationale doelen als vermeld in punt 5c) van deze conclusies moeten tijdig worden gepresenteerd zodat er rekening mee kan worden gehouden bij de opstelling van de nationale hervormingsprogramma's.

d) In dit eerste jaar van de nieuwe strategie presenteren de lidstaten hun nationale hervormingsprogramma's in het najaar van 2010, en zij geven daarbij uitvoerig aan welke maatregelen zij zullen nemen om de strategie uit te voeren. Een en ander moet ten volle worden ondersteund door alle toepasselijke EU-instrumenten, inclusief innovatieve financieringsinstrumenten in samenwerking met de EIB-groep, als hervormingsprikkels in te zetten.

e) De Commissie presenteert uiterlijk in oktober 2010 de maatregelen voor die op EU-niveau nodig zijn voor de uitvoering van de nieuwe strategie, met name middels de vlaggenschipinitiatieven.

f) De Raad zal de timing van de processen beter afstemmen, teneinde de algehele consistentie van het beleidsadvies aan de lidstaten te verbeteren.

VERKLARING VAN DE STAATSHOOFDEN EN REGERINGSLEIDERS VAN HET EUROGEBIED

Wij houden onverkort staande dat alle leden van het eurogebied een deugdelijk nationaal beleid moeten voeren, conform de afgesproken regels, en zich bewust moeten zijn van hun gedeelde verantwoordelijkheid voor de economische en financiële stabiliteit in het gebied.

Wij staan volledig achter de inspanningen van de Griekse regering en zijn ingenomen met de op 3 maart aangekondigde extra maatregelen, die toereikend zijn om de begrotingsdoelstellingen voor 2010 te verwezenlijken. Wij onderkennen dat de Griekse autoriteiten ambitieuze en beslissende actie hebben ondernomen, zodat Griekenland het vertrouwen van de markten volledig zou moeten kunnen terugwinnen.

De consolidatiemaatregelen die Griekenland heeft genomen, dragen in belangrijke mate bij tot verbetering van de budgettaire houdbaarheid en van het marktvertrouwen. De Griekse regering heeft niet om financiële steun verzocht. Om die reden is vandaag geen besluit tot activering van het hierna bedoelde mechanisme genomen.

In dit verband bevestigen de lidstaten van het eurogebied dat zij bereid zijn tot vastberaden en gecoördineerd optreden, als dat nodig is, om de stabiliteit in het gehele eurogebied te waarborgen, zoals op 11 februari is besloten.

In het kader van een pakket dat substantiële financiering door het Internationaal Monetair Fonds, en merendeels Europese financiering omvat, zijn de lidstaten van het eurogebied bereid bij te dragen aan gecoördineerde bilaterale leningen.

Dit mechanisme, dat een aanvulling vormt op financiering door het Internationaal Monetair Fonds, moet als laatste redmiddel worden beschouwd, waarmee meer bepaald bedoeld wordt dat financiering door de kapitaalmarkt niet volstaat. Besluiten over eventuele betaling en in het kader van de bilaterale leningen worden door de lidstaten van het eurogebied met eenparigheid van stemmen genomen; de besluiten zijn onderworpen aan strenge voorwaarden en worden gebaseerd op een evaluatie door de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank. Wij verwachten dat de eurolidstaten deelnemen op basis van hun respectieve verdeelsleutel in het kapitaal van de ECB.

Met dit mechanisme wordt niet beoogd financiering te verlenen tegen gemiddelde rentevoeten van het eurogebied, maar aan te zetten tot een zo spoedig mogelijke terugkeer naar financiering door de kapitaalmarkt door middel van op het risico toegesneden prijsstelling. De rentevoeten zullen niet-concessioneel zijn, dit wil zeggen geen subsidiecomponent bevatten. Besluiten in het kader van dit mechanisme worden genomen in volledige overeenstemming met het Verdragskader en de nationale wetgeving.

Wij bevestigen ons engagement om uitvoering te geven aan beleidsmaatregelen die gericht zijn op een terugkeer naar krachtige, duurzame en stabiele groei die moet leiden tot meer werkgelegenheid en sociale cohesie.

Voorts zeggen wij toe dat wij ons in Europa zullen inzetten voor een krachtige coördinatie van het economisch beleid. Wij zijn van mening dat de Europese Raad de economische governance van de Europese Unie moet verbeteren, en wij stellen voor hem een grotere rol te laten spelen in de economisch coördinatie en bij de vaststelling van de groeistrategie van de Europese Unie.

De huidige situatie toont aan dat het bestaande kader moet worden versterkt en aangevuld, zodat de houdbaarheid van de begrotingspositie van de eurozone wordt gegarandeerd, en deze beter in staat is om in tijden van crisis op te treden.

Voor de toekomst moeten het toezicht op economische en budgettaire risico's en de instrumenten voor het voorkomen van die risico's, met inbegrip van de procedure bij buitensporige tekorten, worden versterkt. Bovendien hebben wij een stevig kader voor het oplossen van crises nodig, dat recht doet aan het beginsel dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor hun eigen begroting.

Wij verzoeken de voorzitter van de Europese Raad om, in samenwerking met de Commissie, een task force bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten, het roulerende voorzitterschap en de ECB in te stellen, die de Raad nog dit jaar maatregelen moet presenteren om dit doel te bereiken, waarbij alle opties voor het versterken van het wettelijk kader verkend moeten worden.