4-1553/2

4-1553/2

Belgische Senaat

ZITTING 2009-2010

23 DECEMBER 2009


Wetsontwerp houdende diverse bepalingen


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW VANLERBERGHE

Art. 28 en 29

Deze artikelen doen vervallen.

Verantwoording

Met de voorliggende formuleren wordt elke aanvullende toeslag vanuit het stelsel gewaarborgde gezinsbijslag voor kinderen die rechten buiten uit een andere buitenlandse of Belgische regeling maar met een bedrag lager dan dat van de GG, onmogelijk.

Om de door de minister beoogde doelstelling te bereiken, volstaat het om artikel artikel 8,§ 1bis van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 aan te vullen met de bepaling « tenzij het bedrag voorvloeiend uit toepassing van dat artikel hoger is dan de bedragen bedoeld in de artikelen 40 en 42bis van de samengeordende wetten. Desgevallend stemmen de bedragen overeen met de bedragen van artikel 40 en 42bis van de SWKL. »

Nr. 2 VAN MEVROUW VANLERBERGHE

Art. 43/1 tot 43/3 (nieuw)

In Titel 8, Hoofdstuk 5, na artikel 43, een afdeling 1/1 invoegen die de artikelen 43/1 tot 43/3 bevat, luidende :

« Afdeling 1/1. Bestemming van de administratieve en penale geldboeten — Gedeeltelijke toewijzing Rijksdienst voor sociale zekerheid globaal beheer »

Een artikel 43/1 invoegen, luidend als volgt :

« Art. 43/1. — De bevoegde administratie en de administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen storten na verloop van elk kwartaal 90 % van het ontvangen bedrag van de administratieve geldboeten voor de inbreuken op de sociale wetgeving waarmee middelen aan de RSZ worden onttrokken aan de RSZ-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2º, van de wet van 27 juni 1969ter herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. Het saldo wordt aan de Schatkist gestort. »

Een artikel 43/2 invoegen, luidend als volgt :

« Art. 43/2. — De administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen storten na verloop van elk kwartaal 50 % van het ontvangen bedrag van de strafrechtelijke geldboeten voor de inbreuken op de sociale wetgeving waarmee middelen aan de RSZ worden onttrokken aan de RSZ-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, lid 1, 2º van de wet van 27 juni 1969ter herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. Het saldo wordt aan de Schatkist overgemaakt. »

Een artikel 43/3 invoegen, luidend als volgt :

« Art. 43/3. — Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2010. »

Verantwoording

Het op 3 december 2009 in de Kamer gestemde wetsontwerp betreffende het Sociaal Strafwetboek heft de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten op, zonder in een verdeelsleutel van de opbrengst van de administratieve geldboeten geïnd in het kader van het sociaal strafrecht te voorzien. Hetzelfde geldt voor de op basis van de wet van 23 maart 1994 houdende bepaalde maatregelen op arbeidsrechtelijk vlak tegen het zwartwerk geïnde penale geldboeten. Ook deze wet wordt door het gestemd ontwerp opgeheven. Bijgevolg wordt, voor wat de administratieve geldboeten betreft, voorgesteld om deze verdeelsleutel in de wet diverse bepalingen zelf te bepalen en niet langer in de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten. De in artikel 87 van het wetsontwerp voorziene verdeelsleutel van 90 % voor de RSZ Globaal Beheer en 10 % voor de Schatkist wordt hernomen. Voor de penale boeten wordt een zelfde werkwijze gevolgd. Hier is de voorziene verdeelsleutel dezelfde als deze voorzien in artikel 27 van de wet van 23 maart 1994 houdende bepaalde maatregelen op arbeidsrechtelijk vlak tegen het zwartwerk, zijnde 50 % voor de RSZ Globaal Beheer en 50 % voor de Schatkist.

Aangezien de verdeelsleutel van de opbrengst van de administratieve en penale geldboeten voor de inbreuken op de sociale wetgeving waarmee middelen aan de RSZ worden onttrokken voortaan in voorliggend wetsontwerp wordt bepaald, worden artikel 13ter van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten en artikel 27 van de wet van 23 maart 1994 houdende bepaalde maatregelen op arbeidsrechtelijk vlak tegen het zwartwerk opgeheven.

Nr. 3 VAN MEVROUW VANLERBERGHE

Art. 83/1 (nieuw)

In Titel 10, Werk, een nieuw Hoofdstuk 1/1 invoegen met als opschrift : « Invoering van een antwoordplïcht vanwege de werkgever op een sollicitatie vanwege een werknemer » dat het artikel 83/1 bevat, luidende :

« Art. 83/1. — In de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling wordt een Afdeling I heringevoerd luidend als volgt :

« Afdeling I. Antwoordplicht op sollicitaties

Art. 2. — Voor toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder :

Sollicitant : de natuurlijke persoon die zijn kandidatuur stelt met het doel voor een arbeidsplaats te worden in dienst genomen;

Sollicitatie : de schriftelijke of mondelinge kandidatuurstelling met het doel voor een arbeidsplaats te worden in dienst genomen;

Art. 3. — De werkgever bij wie de sollicitant zijn kandidatuur heeft gesteld, brengt schriftelijk de sollicitant op de hoogte van de beslissing die ten aanzien van hem werd genomen.

Deze beslissing wordt elektronisch, per brief of per aangetekende brief verzonden binnen een termijn van dertig kalenderdagen na ontvangst van de sollicitatie.

Art. 4. — De sollicitant oefent zijn vorderingsrecht uit binnen zes maanden na het verzenden van de sollicitatie (indien het gaat om een schriftelijke sollicitatie)of zijn aanbieding bij de werkgever indien het gaat om een mondelinge sollicitatie.

Art. 5. — Onverminderd het bepaalde in artikel 269 en in de artikelen 271 tot 274 van het Strafwetboek worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot een maand en met een geldboete van 26 tot 500 euro of met een van die straffen alleen :

1º de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers die de bepalingen van het artikel 3 van deze afdeling niet naleven;

2º al wie namens de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers de bepalingen van het artikel 3 van deze afdeling niet naleven. »

Verantwoording

Werkzoekenden hebben, wanneer zij aanspraak willen maken op een werkloosheidsuitkering, in principe deplicht om actief op zoek te gaan naar werk en beschikbaar te zijn op de arbeidsmarkt. De arbeidsreglementering voorziet bovendien in zware sancties wanneer een uitkeringsgerechtigde werkzoekende een passende dienstbetrekking weigert. Deze verplichtingen gelden gedurende de volledige periode van werkloosheid.

Arbeidsmarkt- en werkloosheidsonderzoek wijzen uit dat de kans op het vinden van een job afneemt, naarmate de werkloosheidsduur stijgt. Ook het zoekgedrag van de werkloze verandert doorgaans tijdens de periode van werkloosheid. Na een aantal mislukte sollicitaties ontstaat er als het ware een beschermingsreflex tegen mislukkingen waardoor een minder actief sollicitatiegedrag wordt geregistreerd. Op deze manier komt de werkzoekende in een vicieuze cirkel terecht : hoe minder de werkzoekende aan sollicitaties deelneemt, hoe kleiner de kans zal zijn dat hij wordt uitgenodigd voor een job. Dit mechanisme doet de duurtijd van de individuele werkloosheid oplopen en doet de jobkansen nog meer slinken. Dergelijke processen worden vooral toegeschreven aan de groep werkzoekenden die men dikwijls bestempelt als « ontmoedigden » in de werkloosheid.

De arbeidsmarktbegeleiders hebben als taak werkzoekenden bij te staan in de ontwikkeling van een efficiënt zoekgedrag naar een geschikte job. Dit houdt ondermeer in dat men de werkzoekende aanleert om gericht te solliciteren naar die vacatures waar men normaliter een kans op slagen heeft. De belangrijkste uitdaging voor de arbeidsbemiddelaars bestaat er echter in om werkzoekenden blijvend te motiveren het zoekgedrag niet terug te schroeven na een reeks mislukte sollicitaties.

Om dit actieve zoekgedrag te behouden en te stimuleren is het bijzonder belangrijk dat de werkzoekende respons krijgt op zijn sollicitatie. Een inhoudelijke toelichting waarom de kandidatuur van een werkzoekende niet in aanmerking werd genomen, is bijzonder leerrijk om in de toekomst efficiënter op zoek te gaan naar werk.

Bovendien is het compleet onverantwoord dat sollicitanten volledig in het ongewisse blijven over het gevolg dat aan hun kandidatuurstelling wordt verleend. Het blijft een steeds terugkerende klacht dat een belangrijk deel van de werkgevers zich zelfs niet de moeite getroost om een schriftelijke of elektronische sollicitatie te beantwoorden. Dit getuigt niet enkel van een gebrek aan elementaire beleefdheid, maar heeft bovendien een bijzonder ontmoedigend effect op de werkzoekenden. Het niet beantwoorden van de sollicitatiebrieven bemoeilijkt bovendien niet enkel het werk van de bemiddelingsdiensten, maar heeft bovendien tot gevolg dat de werkzoekende het moeilijker krijgt om zijn arbeidsbereidheid en zijn actief zoekgedrag te bewijzen.

De sociale partners hebben in CAO nr. 38 betreffende de werving en selectie van werknemers, die werd gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 6 december 1983, een aantal gedragsnormen opgelegd aan werkgevers en sollicitanten in het kader van de werving- en selectieprocedure. Zo zijn de werkgevers, ingevolge artikel 9 van CAO nr. 38, verplicht om sollicitanten die beantwoorden aan de in de werkaanbiedïng vermelde functie-eïsen maar wiens sollicitatie niet in aanmerking werd genomen binnen een redelijke termijn van de ten aanzien van hen genomen beslissing schriftelijk op de hoogte te brengen. Nu deze bepaling, in tegenstelling tot de artikelen 1 tot 6 en 19 van CAO nr. 38, niet algemeen verbindend werd verklaard, kunnen de werknemers zich bij een inbreuk niet op deze bepaling beroepen.

In de praktijk wordt vastgesteld dat deze bepaling niet volstaat om de werkgevers ertoe aan te zetten de antwoordplicht te respecteren. Nu het opleggen van de verplichting via een niet afdwingbare CAO niet afdoende is gebleken, zijn wij van oordeel dat wetgevend dient te worden opgetreden. Met dit wetsvoorstel willen wij dan ook tegemoetkomen aan de intentie van de sociale partners geformuleerd in CAO nr. 38.

Dit amendement wil het principe afdwingen dat elke sollicitatie op een vacature binnen het tijdsbestek van één maand door de werkgever dient te worden beantwoord. Meestal zal het gaan om vacatures die de werkgever heeft geplaatst in een krant, in een tijdschrift of op een website of die hij heeft doorgegeven aan een bemiddelingsdienst. Maar ook indien de werkgever de vacature niet heeft bekendmaakt, is de wet van toepassing. De werkgever beantwoordt de sollicitatie per gewone brief, per aangetekende brief of elektronisch. De wet is ook van toepassing bij mondelinge sollicitaties. Voor de sollicitant rijst dan wel een groter probleem van bewijslast. Indien de werkgever de bepalingen omtrent de antwoordplicht niet naleeft, zal de sollicitant zich tot de arbeidsrechtbank kunnen wenden. De werkgever zal voor elke inbreuk kunnen worden veroordeeld. De regels omtrent de bewijsvoering zijn deze van het gemene recht.

Aangezien de beoogde maatregelen dienen ter bevordering van de tewerkstelling worden ze ingevoegd in de bestaande wet van 13 februari 1998 tot bevordering van de tewerkstelling.

Om te verhinderen dat de werkgever tot in de eeuwigheid alles zou hoeven bij te houden omtrent de werving en selectie naar aanleiding van een vacature, wordt voorgesteld om het vorderingsrecht van de sollicitant te beperken tot zes maanden na het versturen van de sollicitatie. De kans op een nuttig gevolg van de vordering wordt nadien bijzonder klein geacht.

Nr. 4 VAN MEVROUW VANLERBERGHE

Art. 87

Dit artikel vervangen als volgt :

« Artikel 13ter van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten wordt opgeheven. ».

Verantwoording

Het op 3 december 2009 in de Kamer gestemde wetsontwerp betreffende het Sociaal Strafwetboek heft de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten op, zonder in een verdeelsleutel van de opbrengst van de administratieve geldboeten geïnd in het kader van het sociaal strafrecht te voorzien. Hetzelfde geldt voor de op basis van de wet van 23 maart 1994 houdende bepaalde maatregelen op arbeidsrechtelijk vlak tegen het zwartwerk geïnde penale geldboeten. Ook deze wet wordt door het gestemd ontwerp opgeheven. Bijgevolg wordt, voor wat de administratieve geldboeten betreft, voorgesteld om deze verdeelsleutel in de wet diverse bepalingen zelf te bepalen en niet langer in de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten. De in artikel 87 van het wetsontwerp voorziene verdeelsleutel van 90 % voor de RSZ Globaal Beheer en 10 % voor de Schatkist wordt hernomen. Voor de penale boeten wordt een zelfde werkwijze gevolgd. Hier is de voorziene verdeelsleutel dezelfde als deze voorzien in artikel 27 van de wet van 23 maart 1994 houdende bepaalde maatregelen op arbeidsrechtelijk vlak tegen het zwartwerk, zijnde 50 % voor de RSZ Globaal Beheer en 50 % voor de Schatkist.

Aangezien de verdeelsleutel van de opbrengst van de administratieve en penale geldboeten voor de inbreuken op de sociale wetgeving waarmee middelen aan de RSZ worden onttrokken voortaan in voorliggend wetsontwerp wordt bepaald, worden artikel 13ter van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten en artikel 27 van de wet van 23 maart 1994 houdende bepaalde maatregelen op arbeidsrechtelijk vlak tegen het zwartwerk opgeheven.

Nr. 5 VAN MEVROUW VANLERBERGHE

Art. 90

In de bepaling onder 2º van de voorgestelde paragraaf, de woorden « een ouderschapsverlof » vervangen door de woorden « een vermindering van de arbeidsprestaties in toepassing van de afdeling 3 en 3bis van deze wet ».

Verantwoording

De argumenten die het Europees Hof aandraagt voor zijn Arrest met betrekking tot de verbrekingsvergoeding voor werknemers die deeltijds ouderschapsverlof, gelden voor alle vormen van vermindering van de arbeidsprestaties in toepassing van de afdelingen 3 en 3bis van de Herstelwet van 22 januari 2001.

Nr. 6 VAN MEVROUW VANLERBERGHE

Art. 130/1 en 130/2 (nieuw)

In titel 10, na artikel 130, een hoofdstuk 11/1 invoegen dat de artikelen 130/1 en 130/2 bevat, luidende :

« HOOFDSTUK 11/1

Wijziging van de wet van 23 maart 1994 houdende bepaalde maatregelen op arbeidsrechtelijk vlak tegen het zwartwerk

Art. 130/1. Artikel 27 van de wet van 23 maart 1994 houdende bepaalde maatregelen op arbeidsrechtelijk vlak tegen het zwartwerk wordt opgeheven.

Art. 130/2. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2010.

Verantwoording

Het op 3 december 2009 in de Kamer gestemde wetsontwerp betreffende het Sociaal Strafwetboek heft de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten op, zonder in een verdeelsleutel van de opbrengst van de administratieve geldboeten geïnd in het kader van het sociaal strafrecht te voorzien. Hetzelfde geldt voor de op basis van de wet van 23 maart 1994 houdende bepaalde maatregelen op arbeidsrechtelijk vlak tegen het zwartwerk geïnde penale geldboeten. Ook deze wet wordt door het gestemd ontwerp opgeheven. Bijgevolg wordt, voor wat de administratieve geldboeten betreft, voorgesteld om deze verdeelsleutel in de wet diverse bepalingen zelf te bepalen en niet langer in de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten. De in artikel 87 van het wetsontwerp voorziene verdeelsleutel van 90 % voor de RSZ Globaal Beheer en 10 % voor de Schatkist wordt hernomen. Voor de penale boeten wordt een zelfde werkwijze gevolgd. Hier is de voorziene verdeelsleutel dezelfde als deze voorzien in artikel 27 van de wet van 23 maart 1994 houdende bepaalde maatregelen op arbeidsrechtelijk vlak tegen het zwartwerk, zijnde 50 % voor de RSZ Globaal Beheer en 50 % voor de Schatkist.

Aangezien de verdeelsleutel van de opbrengst van de administratieve en penale geldboeten voor de inbreuken op de sociale wetgeving waarmee middelen aan de RSZ worden onttrokken voortaan in voorliggend wetsontwerp wordt bepaald, worden artikel 13ter van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten en artikel 27 van de wet van 23 maart 1994 houdende bepaalde maatregelen op arbeidsrechtelijk vlak tegen het zwartwerk opgeheven.

Myriam VANLERBERGHE.

Nr. 7 VAN MEVROUW PEHLIVAN

Art. 165

Dit artikel schrappen.

Verantwoording

Dit artikel laat het opnieuw toe om financiële hulp aan asielaanvragers te geven. Dit zal extra asielzoekers naar België « zuigen » en zal de ocmw's bovendien financieel serieus belasten. Dit terwijl de federale regering hiervoor geen extra budget voorzien heeft. Deze beslissing holt bovendien de geest van de opvangwet volledig uit en wijst op een slecht beheer van het asieldossier.

Fatma PEHLIVAN.