4-924/3 | 4-924/3 |
8 JULI 2009
Nr. 1 VAN DE HEER MAHOUX C.S.
Art. 1 tot 73
Deze artikelen vervangen door wat volgt :
« Hoofdstuk I — Algemene bepaling
Artikel 1. — Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Hoofdstuk II — Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek
Art. 2. — Artikel 13 van het Strafwetboek, opgeheven bij de wet van 10 juli 1996, wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 13. — De criminele straf is ten hoogste vijftien tot twintig jaar opsluiting in criminele zaken waarvoor de correctionele rechtbank bevoegd is. ».
Art. 3. — In artikel 19, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 juli 1996 en vervangen door de wet van 23 januari 2003, worden de woorden « vonnissen of » ingevoegd tussen het woord « alle » en het woord « arresten ».
Art. 4. — In artikel 25, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 23 januari 2003, wordt de tweede zin opgeheven.
Art 5. — In artikel 31 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 10 juli 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het eerste lid worden de woorden « Bij alle arresten van veroordeling tot levenslange opsluiting of levenslange hechtenis of tot opsluiting voor een termijn van tien tot vijftien jaar of een langere termijn wordt tegen de veroordeelden levenslange ontzetting uitgesproken van het recht om » vervangen door de woorden « Bij alle arresten van veroordeling tot levenslange opsluiting of levenslange hechtenis en bij alle arresten of vonnissen tot opsluiting voor een termijn van tien tot vijftien jaar of een langere termijn wordt tegen de veroordeelden levenslange ontzetting uitgesproken van het recht om »;
2º in het tweede lid worden de woorden « of vonnissen » ingevoegd tussen de woorden « De arresten » en de woorden « van veroordeling ».
Art. 6. — In artikel 32 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 23 januari 2003, worden de woorden « en de correctionele rechtbanken » ingevoegd tussen de woorden « hoven van assisen » en het woord « kunnen ».
Art. 7. — In artikel 99 van hetzelfde Wetboek wordt het tweede lid opgeheven.
Hoofdstuk III — Bepalingen tot wijziging van de wet van 17 april 1878 houdende de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering
Art. 8. — In artikel 21 van de wet van 17 april 1878 houdende de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering, laatst gewijzigd bij de wet van 7 augustus 2003, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt :
« Nochtans is de termijn vijftien jaar ingeval dit misdrijf een misdaad is die behoort tot de bevoegdheid van het hof van assisen en niet onder de toepassing kan vallen van artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden. ».
Hoofdstuk IV — Bepalingen tot wijziging van het Wetboek van strafvordering
Art. 9. — Het Eerste Boek, Hoofdstuk VI, Afdeling II, Onderafdeling II, § 1, van het Wetboek van strafvordering, wordt aangevuld met een artikel 62quater, luidende :
« Art. 62quater. — § 1. Indien uit het onderzoek volgt dat de misdaad die ten laste wordt gelegd van de inverdenkinggestelde lijkt te behoren tot de bevoegdheid van het hof van assisen, geeft de onderzoeksrechter onverwijld opdracht voor het opstellen van een moraliteitsonderzoek.
Dit onderzoek omvat relevante informatie inzake de inverdenkinggestelde, verzameld bij personen uit de leefomgeving, evenals relevante informatie over de persoonlijkheid van het slachtoffer. Van elk onderhoud wordt een schriftelijk verslag opgesteld.
De Koning bepaalt de nadere regels van het moraliteitsonderzoek.
§ 2. De onderzoeksrechter geeft tevens onverwijld opdracht tot het opstellen van een psychologisch of een psychiatrisch deskundigenonderzoek van de inverdenkinggestelde. ».
Art. 10. — In artikel 80 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « honderd frank » vervangen door de woorden « duizend euro ».
Art. 11. — Artikel 130 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd door de wet van 12 maart 1998, wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 130. — Indien de raadkamer vaststelt dat het misdrijf behoort tot de bevoegdheid van de correctionele rechtbank, wordt de inverdenkinggestelde naar deze rechtbank verwezen. ».
Art. 12. — Artikel 133 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 12 maart 1998, wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 133. — Indien de raadkamer, op verslag van de onderzoeksrechter, van oordeel is dat het feit tot de bevoegdheid van het hof van assisen behoort en dat de tenlastelegging tegen de inverdenkinggestelde voldoende gegrond is, worden de stukken van het onderzoek, het proces-verbaal waarbij het bestaan van het misdrijf wordt vastgesteld, een staat van overtuigingsstukken en de beschikking tot gevangenneming door de procureur des Konings onverwijld toegestuurd aan de procureur-generaal bij het hof van beroep, opdat zal worden gehandeld zoals bepaald is in het Hoofdstuk Inbeschuldigingstelling.
De overtuigingsstukken blijven berusten bij de rechtbank waar het onderzoek heeft plaatsgehad, behoudens hetgeen in artikel 248 wordt bepaald. »
Art. 13. — Artikel 179 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 juli 1967 en gewijzigd door de wet van 26 juni 2000, wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 179. — Onverminderd de bevoegdheid verleend aan andere rechtscolleges, nemen de correctionele rechtbanken kennis van alle wanbedrijven, waarvan de straf hoger is dan gevangenisstraf van zeven dagen en geldboete van vijfentwintig euro.
De correctionele rechtbanken zijn ook bevoegd om kennis te nemen van de misdaden waarvan de in de wet bepaalde straf twintig jaar opsluiting niet te boven gaat en de misdaden bedoeld in :
1º artikel 347bis van het Strafwetboek, wanneer de gijzeling voor de gegijzelden geen andere gevolgen heeft dan een blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid, ongeacht de leeftijd van de gegijzelde persoon;
2º artikel 472 van het Strafwetboek die met toepassing van artikel 473 van hetzelfde Wetboek met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar worden gestraft, wanneer het geweld of de bedreiging voor het slachtoffer geen andere gevolgen heeft dan een blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid;
3º artikel 510 van het Strafwetboek, die met toepassing van artikel 513, tweede lid, van hetzelfde Wetboek worden gestraft met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar omdat de brand bij nacht is gesticht, en waarvan de straf in voorkomend geval met toepassing van artikel 514bis worden verhoogd;
4º artikel 518, eerste lid, van het Strafwetboek, die met toepassing van het tweede lid van hetzelfde artikel worden gestraft met tweeëntwintig jaar opsluiting;
5º artikel 530, laatste lid, van het Strafwetboek, die met toepassing van artikel 531 van hetzelfde Wetboek worden gestraft met twintig jaar tot dertig jaar opsluiting wanneer het geweld of de bedreiging voor het slachtoffer geen andere gevolgen heeft dan een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid bepaald in artikel 400 van hetzelfde Wetboek;
6º artikel 375, laatste lid, van het Strafwetboek, en waarvan de straf in voorkomend geval met toepassing van artikel 377bis wordt verhoogd;
7º artikel 408 van het Strafwetboek;
8º artikel 216, tweede lid van het Strafwetboek.
Voor de misdaden bedoeld in het tweede lid kan de correctionele rechtbank een straf uitspreken tot twintig jaar opsluiting. ».
Art. 14. — In Boek II van hetzelfde Wetboek, wordt het opschrift van Titel II vervangen door wat volgt :
« Titel II — Het hof van assisen »
Art. 14bis. — In Boek II, Titel II, van hetzelfde Wetboek, wordt het opschrift van Hoofdstuk I vervangen door wat volgt :
« Hoofdstuk I — Algemene bepaling »
Art. 15. — In Hoofdstuk I van Titel II, Boek II van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 216octies ingevoegd, luidende :
« Art. 216octies. — Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder « hof » : de voorzitter van het hof van assisen en in geval van toepassing van artikel 231, derde lid, de voorzitter en de twee assessoren. ».
Art. 16. — In Boek II, Titel II, van hetzelfde Wetboek, wordt een Hoofdstuk Ibis ingevoegd, luidende :
« Hoofdstuk Ibis — De bevoegdheid van het hof van assisen. »
Art. 17. — In Hoofdstuk Ibis van Titel II, Boek II van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 216novies ingevoegd, luidende :
« Art. 216novies. — Onverminderd de bevoegdheid verleend aan andere rechtscolleges, neemt het hof van assisen kennis van misdaden waar de in de wet bepaalde straf twintig jaar opsluiting te boven gaat, met uitzondering van de misdaden bedoeld in artikel 179, tweede lid, 1º tot 8º en wanneer de kamer van inbeschuldigingstelling toepassing maakt van artikel 2 van de wet op de verzachtende omstandigheden van 4 oktober 1867. ».
Art. 18. — In Boek II, Titel II, van hetzelfde Wetboek, wordt een Hoofdstuk II ingevoegd, met als opschrift :
« Hoofdstuk II — De inbeschuldigingstelling »
Art. 19. — In Hoofdstuk II van Titel II, Boek II, wordt artikel 217 vervangen door wat volgt :
« Art. 217. — De procureur-generaal bij het hof van beroep is gehouden de zaak in gereedheid te brengen binnen de kortst mogelijke tijd na ontvangst van de stukken die hem zijn toegezonden ter voldoening aan artikel 133 of aan artikel 135 en de regeling van de rechtspleging te vorderen voor de kamer van inbeschuldigingstelling. ».
Art. 20. — Artikel 219 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 219. — Wanneer de kamer van inbeschuldigingstelling de zaak in beraad houdt om haar beschikking uit te spreken, bepaalt zij de dag voor die uitspraak. ».
Art. 21. — In artikel 221 van hetzelfde Wetboek, waarvan de Franse tekst gewijzigd is bij de wet van 10 juli 1967, worden de woorden « een feit, door de wet misdaad genoemd » vervangen door de woorden « een feit dat tot de bevoegdheid van het hof van assisen behoort ».
Art. 22. — In artikel 223 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 10 juli 1967, worden de woorden « tien dagen » vervangen door de woorden « vijftien dagen ».
Art. 23. — Artikel 226 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 226. — De kamer van inbeschuldigingstelling beslist bij een en hetzelfde arrest over de samenhangende misdrijven waarvan de stukken tezelfdertijd zijn voorgelegd. »
Art. 24. — In de Franse tekst van artikel 227 van hetzelfde Wetboek, vervangen door de wet van 21 juni 2001, worden de woorden « délits » vervangen door de woorden « infractions ».
Art. 25. — Artikel 228 van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 228. — De kamer van inbeschuldigingstelling kan, zo nodig, binnen de kortst mogelijke tijd :
1º nieuwe onderzoekingen bevelen;
2ºde overbrenging bevelen van overtuigingsstukken die op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg in bewaring zijn gebleven. »
Art. 26. — Artikel 229 van hetzelfde Wetboek, waarvan de Franse tekst gewijzigd is bij de wet van 10 juli 1967, wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 229. — Indien de kamer van inbeschuldigingstelling van oordeel is dat er tegen de inverdenkinggestelde geen voldoende bezwaren bestaan, verklaart zij dat er geen reden is tot vervolging. ».
Art. 27. — In artikel 230 van hetzelfde Wetboek, waarvan de Franse tekst gewijzigd is bij de wet van 10 juli 1967, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het eerste lid worden de woorden « het hof » vervangen door de woorden « de kamer van inbeschuldigingstelling »;
2º in hetzelfde lid, in de Nederlandse tekst, wordt het woord « het » vervangen door het woord « zij »;
3º het tweede lid wordt opgeheven.
Art. 28. — In artikel 231 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 juli 1967, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º het eerste lid wordt vervangen door wat volgt :
« Indien het een feit betreft dat behoort tot de bevoegdheid van het hof van assisen, en de kamer van inbeschuldigingstelling voldoende bezwaren aanwezig acht om de inbeschuldigingstelling te wettigen, verwijst zij de inverdenkinggestelde naar het hof van assisen. »;
2º het derde lid wordt vervangen door wat volgt :
De kamer van inbeschuldigingstelling kan hetzij ambsthalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de verdachte of de burgerlijke partij, de zaak verwjizen naar het hof van assisen samengesteld uit een voorzitter en twee assessoren. Tegen deze beslissing kan geen rechtsmiddel worden ingesteld. ».
Art. 29. — Artikel 232 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 20 juli 1990, wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 232. — De partijen zijn gehouden in België keuze van woonplaats te doen, indien zij er hun woonplaats niet hebben. Hebben de partijen geen woonplaats gekozen, dan kunnen zij het verzuim van de betekening niet inroepen tegen de akten die hen luidens de wet moesten worden betekend. Elke wijziging van woonplaats wordt bij aangetekend schrijven aan de procureur-generaal medegedeeld. ».
Art. 30. — Artikel 233 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 7 mei 1999, wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 233. — De beschikking tot gevangenneming, door de raadkamer of door de kamer van inbeschuldigingstelling gegeven overeenkomstig artikel 26, § 5, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, wordt opgenomen in het arrest van inbeschuldigingstelling.
Dit arrest houdt het bevel in de beschuldigde bij de uitvoering ervan te brengen naar het huis van arrest gevestigd bij het hof van assisen waarnaar hij wordt verwezen. »
Art. 31. — In artikel 234 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « zowel de vordering van het openbaar ministerie als » opgeheven.
Art. 32. — In artikel 235 van hetzelfde Wetboek, waarvan de Franse tekst gewijzigd is bij de wet van 10 juli 1967, worden de woorden « hoven van beroep » vervangen door de woorden « kamers van inbeschuldigingstelling ».
Art. 33. — Artikel 236 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 12 maart 1998, wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 236. — In het geval van artikel 235 duidt de kamer van inbeschuldigingstelling een magistraat als raadsheer-onderzoeker aan. Zij kan een van haar leden aanduiden. ».
Art. 34. — In de Nederlandse tekst van artikel 237 van hetzelfde Wetboek, waarvan de Franse tekst is gewijzigd bij de wet van 10 juli 1967, wordt het woord « verleent » vervangen door het woord « geeft ».
Art. 35. — Artikel 240 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 240. — De overige bepalingen van dit wetboek die niet in strijd zijn met de artikelen van Titel II, zijn mede van toepassing. ».
Art. 36. — Artikel 241 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 juli 1967, wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 241. — Na de verwijzing behoudt de beschuldigde het recht om vrij verkeer te hebben met zijn raadsman. ».
Art. 37. — Artikel 242 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 30 juni 2000, wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 242. — Ter griffie wordt aan de beschuldigde en aan de burgerlijke partij inzage in het dossier verleend. De beschuldigde alsook de burgerlijke partij kunnen, op hun verzoek, kosteloos een afschrift van het dossier verkrijgen. ».
Art. 38. — In artikel 246 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « het hof van beroep » vervangen door de woorden « de kamer van inbeschuldigingstelling. ».
Art. 39. — In artikel 247 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « het hof van beroep » en « het hof » telkens vervangen door de woorden « de kamer van inbeschuldigingstelling. ».
Art. 40. — In Boek II, Titel II, van hetzelfde Wetboek, wordt het Hoofdstuk II, dat de artikelen 251 tot 290 omvat, vernummerd tot Hoofdstuk IV, met als opschrift « Voorziening tegen het verwijzingsarrest », dat de artikelen 251 tot 253 omvat.
Art. 41. — Artikel 251 van hetzelfde wetboek wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 251. — De procureur-generaal en de andere partijen hebben het recht een voorziening in cassatie in te stellen tegen het arrest van verwijzing naar het hof van assisen. Die voorziening moet in elk geval binnen vijftien dagen na de uitspraak van het arrest worden ingesteld, door een verklaring gedaan op de griffie van het hof van beroep in de bij artikel 417 bepaalde vorm. ».
Art. 42. — Artikel 252 van hetzelfde wetboek wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 252. — In de verklaring moet de grond van de voorziening worden opgegeven.
Onverminderd artikel 416, tweede lid, kan de voorziening alleen worden ingesteld tegen het arrest van verwijzing naar het hof van assisen in een van de volgende gevallen :
1º wanneer het feit geen misdrijf is volgens de wet;
2º wanneer het openbaar ministerie niet gehoord is;
3º wanneer het arrest niet gewezen is door het bij de wet bepaalde aantal rechters;
4º wanneer de wettelijke voorschriften betreffende het gebruik van de talen in gerechtszaken niet werden nageleefd;
5º wanneer de in artikel 223 voorgeschreven regels van de tegenspraak niet werden nageleefd. ».
Art. 43. — Artikel 253 van hetzelfde wetboek wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 253. — Zodra de griffier de verklaring ontvangen heeft, doet de procureur-generaal bij het hof van beroep een uitgifte van het arrest toekomen aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, dat gehouden is, met voorrang boven alle andere zaken, uitspraak te doen. ».
Art. 44. — In Boek II, Titel II, van hetzelfde Wetboek, wordt een Hoofdstuk IV ingevoegd, met als opschrift « Hoofdstuk IV — Procedure voorafgaand aan de zitting ten gronde », dat de artikelen 254 tot 273 omvat.
Art. 45. — In Hoofdstuk IV van Titel II van Boek II wordt een Afdeling 1 ingevoegd, met als opschrift :
« Afdeling 1. — De ambtsverrichtingen van de voorzitter »
Art. 46. — Artikel 254 van hetzelfde wetboek wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 254. — Ten minste vijftien dagen vóór de preliminaire zitting vergewist de voorzitter er zich van dat de beschuldigde een raadsman heeft gekozen om hem in zijn verdediging bij te staan. Indien dit niet het geval is, voegt hij hem dadelijk een raadsman toe, op straffe van nietigheid van alles wat zal volgen.
Die toevoeging wordt als ongedaan beschouwd en de nietigheid wordt niet uitgesproken, indien de beschuldigde een raadsman kiest.
De voorzitter kan de beschuldigde ondervragen. In dat geval wordt de ondervraging vastgesteld bij een proces-verbaal dat wordt ondertekend door de voorzitter, de griffier en de beschuldigde. ».
Art. 47. — Artikel 255 van hetzelfde wetboek wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 255. — Zo de voorzitter het gerechtelijk onderzoek onvolledig acht of zo er sedert het afsluiten van het onderzoek nieuwe gegevens aan het licht zijn gekomen, kan hij alle onderzoeksdaden bevelen die hij nuttig acht, met uitzondering van een bevel tot aanhouding. De processen-verbaal en andere stukken of documenten die tijdens dat aanvullend gerechtelijk onderzoek worden verzameld, worden neergelegd ter griffie en bij het dossier van de rechtspleging gevoegd.
De griffier stelt de procureur-generaal en de partijen van die neerlegging in kennis en bezorgt aan elk van de partijen kosteloos een afschrift van het aanvullend dossier. ».
Art. 48. — Artikel 256 van hetzelfde wetboek wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 256. — Vóór de opening van de zitting kan de voorzitter van ambtswege of op verzoek van het openbaar ministerie, de beschuldigde of de burgerlijke partij bevelen een zaak die niet in staat van wijzen is, naar een latere zitting te verwijzen of het tijdstip waarop de debatten zullen aanvatten, uitstellen. ».
Art. 49. — Artikel 257 van hetzelfde wetboek wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 257. — Wanneer wegens een zelfde misdrijf verscheidene akten van beschuldiging zijn opgemaakt tegen verschillende beschuldigden, kan de procureur-generaal de samenvoeging vorderen en kan de voorzitter deze zelfs ambtshalve bevelen. ».
Art. 50. — Artikel 258 van hetzelfde wetboek wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 258. — Wanneer de akte van beschuldiging verscheidene niet samenhangende misdrijven bevat, kan de voorzitter ambtshalve of op vordering van de procureur-generaal bevelen dat de beschuldigden vooralsnog slechts voor één of voor sommige van die misdrijven zullen terechtstaan. ».
Art. 51. — In Hoofdstuk IV van Titel II van Boek II van het Wetboek van strafvordering wordt na artikel 258, een Afdeling 2 ingevoegd, dat de artikelen 259 tot 273 omvat, met als opschrift :
« Afdeling 2. — De ambtsverrichtingen van de procureur-generaal »
Art. 52. — Artikel 259 van hetzelfde wetboek wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 259. — De procureur-generaal vervolgt, hetzij zelf, hetzij door de door hem afgevaardigde magistraat, elke persoon die in beschuldiging gesteld is in de vorm voorgeschreven in het tweede hoofdstuk van deze titel. Hij mag geen andere beschuldiging voor het hof brengen op straffe van nietigheid, en, indien daartoe grond bestaat, kan tegen hem verhaal op de rechter worden ingesteld. ».
Art. 53. — Artikel 260 van hetzelfde wetboek wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 260. — Zodra de procureur-generaal of de door hem afgevaardigde magistraat de stukken ontvangen heeft, draagt hij er de grootste zorg voor dat de voorbereidende handelingen verricht worden en dat alles in gereedheid is voor de debatten. ».
Art. 54. — Artikel 261 van hetzelfde wetboek wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 261. — In alle gevallen waarin de beschuldigde naar het hof van assisen wordt verwezen, is de procureur-generaal gehouden een akte van beschuldiging op te stellen.
De akte van beschuldiging beschrijft :
1º de aard van het misdrijf dat aan de beschuldiging ten grondslag ligt;
2º het feit en alle omstandigheden die de straf kunnen verzwaren of verminderen; de beschuldigde wordt met name erin genoemd en duidelijk aangewezen.
De akte van beschuldiging eindigt met de volgende samenvatting :
Bijgevolg wordt N ... beschuldigd die bepaalde doodslag, die bepaalde diefstal, of die andere bepaalde misdaad, met die en die omstandigheid, te hebben gepleegd. ».
Art. 55. — Artikel 262 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 262. — De procureur-generaal geeft aan de procureur des Konings ambtshalve of op bevel van de minister van Justitie opdracht om de misdrijven waarvan hij kennis draagt, te vervolgen. ».
Art. 56. — Artikel 263 van hetzelfde wetboek wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 263. — Hij ontvangt de aangiften en de klachten die rechtstreeks bij hem ingediend worden, hetzij door het hof van beroep, hetzij door een openbaar ambtenaar, hetzij door een gewoon burger, en hij tekent ze op in een register.
Hij doet ze aan de procureur des Konings toekomen indien het tot diens bevoegdheid behoort. ».
Art. 57. — Artikel 264 van hetzelfde wetboek wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 264. — Hij doet in naam van de wet alle vorderingen die hij nuttig oordeelt; het hof is gehouden hem akte ervan te verlenen en erover te beslissen. ».
Art. 58. — Artikel 265 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 265. — De vorderingen van de procureur-generaal moeten door hem getekend worden; die welke gedaan worden in de loop van de debatten, worden door de griffier in zijn proces-verbaal opgenomen en eveneens door de procureur-generaal getekend; alle beslissingen waartoe die vorderingen aanleiding hebben gegeven, worden getekend door de rechter die heeft voorgezeten en door de griffier. ».
Art. 59. — Artikel 266 van hetzelfde wetboek wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 266. — Wanneer het hof de vordering van de procureur-generaal niet inwilligt, wordt noch het onderzoek noch de uitspraak gestuit of geschorst, met dien verstande evenwel dat de procureur-generaal na het arrest zich in cassatie kan voorzien, indien daartoe grond bestaat. ».
Art. 60. — Artikel 267 van hetzelfde wetboek wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 267. — De procureur-generaal kan, zelfs indien hij tegenwoordig is, zijn ambtsverrichtingen opdragen aan een door hem afgevaardigde magistraat. Deze bepaling geldt voor het hof van beroep en voor het hof van assisen. ».
Art. 61. — Artikel 268 van hetzelfde wetboek wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 268. — Alle officieren van gerechtelijke politie staan onder toezicht van, al naar gelang van het door de wet gemaakte onderscheid, de procureur-generaal bij het hof van beroep of de federale procureur.
Al degenen die, volgens artikel 9, uit hoofde van een ambt, zelfs van een bestuursambt, door de wet belast zijn met het verrichten van sommige daden van gerechtelijke politie, staan, doch alleen in dit verband, onder hetzelfde toezicht. ».
Art. 62. — Artikel 269 van hetzelfde wetboek wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 269. — De officieren van gerechtelijke politie worden, in geval van nalatigheid, door de procureur-generaal gewaarschuwd; hij tekent deze waarschuwing op in een daartoe gehouden register. ».
Art. 63. — Artikel 270 van hetzelfde wetboek wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 270. — In geval van herhaling klaagt de procureur-generaal hen aan bij het hof.
Met machtiging van het hof doet de procureur-generaal hen dagvaarden voor de raadkamer.
Het hof maant hen aan in het vervolg nauwgezetter te zijn en veroordeelt hen in de kosten zowel van de dagvaarding als van de uitgifte en van de betekening van het arrest. ».
Art. 64. — Artikel 271 van hetzelfde wetboek wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 271. — Herhaling bestaat wanneer de ambtenaar in enigerlei zaak opnieuw in gebreke wordt bevonden binnen een jaar te rekenen van de dag van de in het register opgetekende waarschuwing. ».
Art. 65. — Artikel 272 van hetzelfde wetboek wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 272. — De aanmaning, krachtens artikel 270 door het hof gedaan, evenals elke nieuwe waarschuwing door de procureur-generaal gegeven aan een commissaris voor gerechtelijke opdrachten of een gerechtelijk officier bij het parket, aan een lid van de gemeentepolitie, bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings of een adjunct-commissaris van politie, aan een officier van de rijkswacht, aan een veldwachter of aan een boswachter, zelfs na verloop van een jaar te rekenen van de eerste waarschuwing, hebben het verlies van acht dagen wedde ten gevolge. ».
Art. 66. — Artikel 273 van hetzelfde wetboek wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 273. — In alle gevallen waarin de procureurs des Konings en de voorzitters gemachtigd zijn om de ambtsverrichtingen van officier van gerechtelijke politie of van onderzoeksrechter waar te nemen, kunnen zij aan de procureur des Konings, de onderzoeksrechter en de vrederechter, zelfs van een gerechtelijk arrondissement gelegen nabij de plaats van het misdrijf, de ambtsverrichtingen waarmee zij onderscheidenlijk belast zijn, opdragen, met uitzondering van het verlenen tegen de verdachten van de bevelen tot medebrenging en tot aanhouding. ».
Art. 67. — In Boek II, Titel II, van hetzelfde Wetboek, wordt een Hoofdstuk V ingevoegd, dat de artikelen 274 tot 352 omvat, met als opschrift « Hoofdstuk V — Rechtspleging voor het hof van assisen ».
Art. 68. — In Hoofdstuk V wordt een Afdeling 1 ingevoegd, met als opschrift :
« Afdeling 1. — De preliminaire zitting », dat de artikelen 274 tot 280 omvat.
Art. 69. — Artikel 274 van hetzelfde wetboek wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 274. — § 1. Voorafgaand aan de terechtzitting ten gronde, houdt het hof een preliminaire zitting.
Deze heeft tot doel :
1º de controle van de regelmatigheid van de haar overeenkomstig artikel 235bis voorgelegde procedure;
2º het samenstellen van de in artikel 279 bedoelde lijst van getuigen.
Het hof doet uitspraak binnen de kortst mogelijke termijn. ».
Art. 70. —Artikel 275 van hetzelfde wetboek wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 275. — De termijn van dagvaarding is ten minste twintig dagen, tenzij de partijen daar uitdrukkelijk afstand van doen. ».
Art. 71. — Artikel 276 van hetzelfde wetboek wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 276. — De procureur-generaal laat in één exploot, de akte van beschuldiging en de dagvaarding voor de preliminaire zitting betekenen aan de beschuldigde en de andere partijen. Hij voegt daar een kopie van het arrest van verwijzing aan toe. Indien de beschuldigde zich in hechtenis bevindt moet die betekening aan de persoon worden gedaan.
Bij niet-naleving van de termijn bepaald in artikel 275 en op voorwaarde dat een van de partijen die niet-naleving opwerpt uiterlijk bij de opening van de preliminaire zitting en vóór alle exceptie of verweer, bepaalt de voorzitter van het hof van assisen bij beschikking ambtshalve een nieuwe datum en een nieuw uur voor de preliminaire zitting. ».
Art. 72. — Artikel 277 van hetzelfde wetboek wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 277. — De beschuldigde en de burgerlijke partij verschijnen persoonlijk of in de persoon van een advocaat.
Ingeval de beschuldigde persoonlijk verschijnt, verschijnt hij ongeboeid en slechts vergezeld door bewakers om te beletten dat hij ontvlucht. De voorzitter vraagt hem zijn naam, zijn voornamen, zijn leeftijd, zijn beroep, zijn woonplaats en zijn geboorteplaats.
Het bepaalde in artikel 190, eerste lid, en in de artikelen 283, eerste tot derde lid, en 284, is van toepassing. ».
Art. 73. — Artikel 278 van hetzelfde wetboek wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 278. — De partijen omschrijven de middelen bedoeld in artikel 235bis die zij aan de feitenrechter kunnen onderwerpen bij schriftelijke conclusie, die, op straffe van niet-ontvankelijkheid, wordt ingediend uiterlijk vijf dagen voor de preliminaire zitting.
De voorziening in cassatie tegen het arrest van de preliminaire zitting wordt ingesteld samen met de voorziening tegen het eindarrest, bedoeld in artikel 358. ».
Art. 74. — Artikel 279 van hetzelfde wetboek wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 279. — § 1. Uiterlijk vijf dagen voor de preliminaire zitting leggen de procureur-generaal en de partijen ter griffie de lijst neer met hun gegevens die zij wensen te horen en deelt de beschuldigde hierbij mee of hij schuldig zal pleiten of niet. De procureur-generaal en de partijen kunnen hun verzoek met redenen omkleden.
In de lijst wordt een onderscheid gemaakt tussen de getuigen betreffende de feiten en de schuld enerzijds en de moraliteitsgetuigen anderzijds.
§ 2. De voorzitter stelt de lijst van getuigen samen en de volgorde waarin ze zullen worden gehoord.
Ingeval de beschuldigde schuldig pleit, duurt het onderzoek ter terechtzitting in principe drie dagen. In de overige gevallen wordt er van uitgegaan dat de terechtzitting vijf dagen zal duren. De duur van de terechtzitting kan in beide gevallen worden verlengd indien de noodzaak daarvan blijkt uit een met reden omklede beslissing. Tegen deze beslissing kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.
De voorzitter wijst de verzoeken van partijen af wanneer de verzochte getuigen betreffende de feiten of de schuld enerzijds en de moraliteitsgetuigen anderzijds kennelijk geen uitstaans hebben met de feiten die aan de beschuldigde worden ten laste gelegd, met diens schuld of onschuld desbetreffende of met de moraliteit. Tegen deze beslissing kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.
Wat de getuigen betreffende de feiten betreft, wordt in elk geval de verantwoordelijke voor het opstellen van de chronologische synthese van de eerste vaststellingen, het verloop van het onderzoek en het overzicht van de feiten, opgenomen op de lijst van getuigen.
Wat de moraliteitsgetuigen betreft, wordt in elk geval de verantwoordelijke voor het opstellen van het moraliteitsonderzoek, opgenomen op de lijst van getuigen.
§ 3. De lijst van getuigen die tijdens de terechtzitting zullen worden gehoord wordt opgenomen in het arrest van de preliminaire zitting. Deze lijst bevat de namen, beroep en verblijfplaats van de getuigen, evenals het aantal getuigen van wie bepaalde identiteitsgegevens overeenkomstig artikel 296ter terechtzitting niet zullen worden vermeld, onverminderd de bevoegdheid van de voorzitter verleend bij artikel 282. ».
Art. 75. — Artikel 280 van hetzelfde wetboek wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 280. — De voorzitter kan, op basis van concrete gegevens, die aan het licht zijn gekomen na de controle van de kamer van inbeschuldigingstelling krachtens artikel 235ter, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beschuldigde, de burgerlijke partij of hun advocaten, de kamer van inbeschuldigingstelling gelasten de controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden observatie of infiltratie uit te oefenen met toepassing van artikel 235ter.
Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, voor ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op nieuwe en concrete elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen.
De voorzitter zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe bij de kamer van inbeschuldigingstellling aan te brengen.
Buiten het in het eerste lid bedoelde geval, kan de voorzitter of het Hof van Cassatie bij wettigheidsincidenten met betrekking tot de controle op de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie, de zaak aan het openbaar ministerie overzenden teneinde deze bij de bevoegde kamer van inbeschuldigingstelling aan te brengen voor de in artikel 235ter bepaalde controle. »
Art. 76. — In Hoofdstuk V van Titel II van Boek II wordt een Afdeling 2 ingevoegd, met als opschrift :
« Afdeling 2. — De zitting ten gronde »
Art. 77. — In Afdeling 2 van Hoofdstuk V, Titel II, Boek II wordt een Onderafdeling 1 ingevoegd, met als opschrift :
« Onderafdeling 1. — Algemene bepaling »
Art. 78. — In Onderafdeling 1 van Afdeling 2, Hoofdstuk V, Titel II, Boek II van hetzelfde Wetboek wordt artikel 281 vervangen door wat volgt :
« Art. 281. — Het onderzoek ter terechtzitting wordt mondeling gevoerd.
De beschuldigde verschijnt ongeboeid en wordt slechts vergezeld door bewakers om te beletten dat hij ontvlucht. De voorzitter vraagt hem zijn naam, zijn voornamen, zijn leeftijd, zijn beroep, zijn woonplaats en zijn geboorteplaats.
Het bepaalde in artikel 190, eerste lid, geldt eveneens voor het hof van assisen.
Wanneer de debatten eenmaal begonnen zijn, moeten zij worden voortgezet zonder onderbreking, en zonder enigerlei verbinding met de buitenwereld, tot na de beslissing over de schuldvraag. De voorzitter mag ze alleen schorsen voor de nodige rustpozen ten behoeve van het hof, de gezworenen, de getuigen, de beschuldigden en de burgerlijke partijen. ».
Art. 79. — In Afdeling 2 van Hoofdstuk V, Titel II, Boek II wordt een Onderafdeling 2 ingevoegd, met als opschrift :
« Onderafdeling 2. — De ambtsverrichtingen van de voorzitter »
Art. 80. — In Onderafdeling 2 van Afdeling 2, Hoofdstuk V, Titel II, Boek II van hetzelfde Wetboek wordt artikel 282 vervangen door wat volgt :
« Art. 282. — § 1. De voorzitter is er persoonlijk mee belast de gezworenen bij de uitoefening van hun taak te begeleiden, hen op hun plichten te wijzen, in het bijzonder op hun plicht tot discretie, het gehele onderzoek voor te zitten en te bepalen in welke volgorde het woord wordt verleend aan hen die het vragen.
Hij is belast met de handhaving van de orde ter terechtzitting.
Hij mag evenwel op voorbehouden plaatsen geen personen toelaten waarvan de tegenwoordigheid niet is verantwoord, hetzij door het onderzoek van de zaak of door de dienst bij de terechtzitting, hetzij wegens hun ambt of beroep.
§ 2. De voorzitter neemt, zelfs ambtshalve, elke nuttige maatregel om alle bewijzen ten laste en ten ontlaste te verzamelen. Hij leidt de debatten op een objectieve en onpartijdige wijze. De voorzitter bezit een discretionaire macht, krachtens welke hij alles vermag te doen wat hij nuttig acht om de waarheid te vinden; de wet schrijft hem voor naar eer en geweten al zijn krachten in te spannen om de waarheid aan het licht te brengen.
De voorzitter kan in de loop van de debatten alle personen oproepen, zelfs bij bevel tot medebrenging, en hen verhoren, of zich alle nieuwe stukken doen brengen, die, volgens de nadere gegevens ter terechtzitting verstrekt door de beschuldigden of door de getuigen, naar zijn oordeel op het betwiste feit meer licht kunnen werpen.
De aldus opgeroepen getuigen worden gehoord overeenkomstig de bij de artikelen 295 tot 299 bepaalde voorschriften.
Alles wat de debatten zou verlengen zonder hoop te geven op meer zekerheid omtrent de uitkomst, moet door de voorzitter worden afgewezen. ».
Art. 81. — Artikel 283 van hetzelfde wetboek wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 283. — Ingeval de beschuldigde, de burgerlijke partij, de getuigen of een van hen niet dezelfde taal of hetzelfde idioom spreken, benoemt de voorzitter ambtshalve, op straffe van nietigheid, een tolk, ten minste eenentwintig jaar oud, en doet hem, eveneens op straffe van nietigheid, de eed afleggen dat hij trouw het gezegde zal vertalen, dat moet worden overgebracht aan degenen die een verschillende taal spreken.
De beschuldigde, de burgerlijke partij en de procureur-generaal kunnen de tolk wraken, op voorwaarde dat zij de reden van hun wraking opgeven.
De voorzitter doet uitspraak.
Zelfs met instemming van de beschuldigde, van de burgerlijke partij en van de procureur-generaal kan de tolk niet worden gekozen uit de getuigen en de gezworenen, zulks op straffe van nietigheid. »
Art. 82. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 284 hersteld in de volgende lezing :
« Art. 284. — Indien de beschuldigde doofstom is en niet kan schrijven, benoemt de voorzitter ambtshalve tot zijn tolk de persoon die het meest gewoon is met hem om te gaan.
Hetzelfde geschiedt ten aanzien van een doofstomme getuige of van een doofstomme burgerlijke partij.
De overige bepalingen van artikel 281 zijn van toepassing.
Ingeval de doofstomme kan schrijven, worden de tot hem gerichte vragen en opmerkingen door de griffier op schrift gesteld; zij worden overhandigd aan de beschuldigde, de burgerlijke partij of de getuige, die zijn antwoord of zijn verklaring schriftelijk geeft. De griffier leest alles voor. « .
Art. 83. — In Afdeling 2 van Hoofdstuk V, Titel II, Boek II wordt een Onderafdeling 3 ingevoegd, met als opschrift :
« Onderafdeling 3. — De ambtsverrichtingen van de procureur-generaal »
Art. 84. — In Onderafdeling 3 van Afdeling 2, Hoofdstuk V, Titel II, Boek II van hetzelfde Wetboek wordt artikel 285 hersteld in de volgende lezing :
« Art. 285. — De procureur-generaal neemt deel aan de debatten; hij vordert de toepassing van de strafwet; hij is aanwezig bij de uitspraak van het arrest. ».
Art. 85. — In Afdeling 2 van Hoofdstuk V, Titel II, Boek II wordt een Onderafdeling 4 ingevoegd, met als opschrift :
« Onderafdeling 4. — De oproeping en verschijning van de partijen »
Art. 86. — In Onderafdeling 4 van Afdeling 2, Hoofdstuk V, Titel II, Boek II van hetzelfde Wetboek wordt artikel 286 hersteld in de volgende lezing :
« Art. 286. — § 1. De procureur-generaal laat in één exploot aan de beschuldigde en aan de burgerlijke partij betekenen :
1º het arrest betreffende de preliminaire zitting;
2º de dagvaarding om te verschijnen op de zitting bestemd voor de samenstelling van de jury, en
3º de dagvaarding om te verschijnen op de zitting ten gronde.
§ 2. Die betekening moet aan de persoon worden gedaan indien de beschuldigde zich in hechtenis bevindt. De termijn van dagvaarding is vijftien dagen, tenzij de partijen daar uitdrukkelijk afstand van doen. Bij niet-naleving van deze termijn en op voorwaarde dat één van de partijen die niet- naleving opwerpt uiterlijk bij de opening van de zitting en vóór alle exceptie of verweer, bepaalt de voorzitter bij beschikking ambtshalve een nieuwe datum en een nieuw uur voor de opening van de zitting. ».
Art. 87. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 287 hersteld in de volgende lezing :
« Art. 287. — Wanneer de beschuldigde, die zich niet in hechtenis bevindt, zich niet persoonlijk aanmeldt of zich niet laat vertegenwoordigen door een advocaat, op de voor de opening van de debatten vastgestelde datum, geeft de voorzitter van het hof van assisen terstond een beschikking houdende dat die beschuldigde bij verstek zal worden berecht.
Vervolgens zal te werk worden gegaan zoals bepaald in Hoofdstuk VI, Afdeling 2. ».
Art. 88. — In Afdeling 2 van Hoofdstuk V, Titel II, Boek II van het Wetboek van strafvordering wordt een Onderafdeling 5 ingevoegd, met als opschrift :
« Onderafdeling 5. — De samenstelling van de jury »
Art. 89. — In Onderafdeling 5 van Afdeling 2, Hoofdstuk V, Titel II, Boek II van hetzelfde Wetboek wordt artikel 288 hersteld in de volgende lezing :
« Art. 288. — Ten minste twee werkdagen voor de zitting ten gronde, worden de gezworenen geroepen voor het hof van assisen in aanwezigheid van de procureur-generaal, van de beschuldigde of zijn raadsman en van de burgerlijke partij of haar raadsman.
Niettegenstaande het vermoeden van artikel 234 van het Gerechtelijk Wetboek, ontslaat de voorzitter ambtshalve de personen die sedert hun inschrijving op de gemeentelijke lijst niet meer voldoen aan de voorwaarden van artikel 217 van het vermelde Wetboek of die een van de hoedanigheden hebben verworven bepaald in artikel 224 van hetzelfde Wetboek.
Hij doet uitspraak over de vragen om vrijstelling van de opgeroepen gezworenen.
Hij ontslaat de opgeroepen gezworenen die de volle leeftijd van vijfenzestig jaar hebben bereikt, zo zij daarom vragen.
Hij ontslaat degenen die kennelijk niet in staat zijn de taak van gezworene te vervullen.
De namen van de aanwezige niet vrijgestelde gezworenen worden in een bus gelegd. ».
Art. 90. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 289 hersteld in de volgende lezing :
« Art. 289. — Zijn er niet voldoende gezworenen aanwezig, dan loot de voorzitter overeenkomstig de artikelen 238 en 239 van het Gerechtelijk Wetboek, zoveel gezworenen uit als hij bepaalt. Deze worden onmiddellijk met alle nuttige middelen opgeroepen om te verschijnen op de dag die de voorzitter bepaalt. Met de aldus opgeroepen, aanwezige en niet vrijgestelde gezworenen wordt het vereiste aantal aangevuld, in de orde die het lot bepaalt. ».
Art. 91. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 290 hersteld in de volgende lezing :
« Art. 290. — § 1. De voorzitter neemt een voor een de namen van de gezworenen uit de bus.
§ 2. Eerst de beschuldigde, daarna de procureur-generaal, mag dan een gelijk aantal gezworenen wraken, namelijk zes indien er geen plaatsvervangende gezworenen zijn, zeven indien er één of twee zijn en acht indien er drie of vier zijn, negen indien er vijf of zes zijn, tien indien er zeven of acht zijn, elf indien er negen of tien zijn en twaalf indien er elf of twaalf zijn. De beschuldigde en de procureur-generaal mogen hun reden voor de wraking niet bekendmaken.
Zijn er verscheidene beschuldigden, dan kunnen zij afzonderlijk wraken of overeenkomen om te wraken, doch zij mogen het getal van de wrakingen waartoe één beschuldigde recht zou hebben, niet overschrijden.
Komen de beschuldigden niet overeen, dan regelt de voorzitter van het hof van assisen bij loting de orde waarin zij voor iedere gezworene kunnen wraken. In dit geval zijn de door één beschuldigde gewraakte gezworenen gewraakt voor allen, tot dat het aantal wrakingen geheel heeft plaatsgehad.
De beschuldigden kunnen overeenkomen om een gedeelte van de wrakingen te verrichten en de overige doen naar de orde die het lot aanwijst.
§ 3. De jury is rechtsgeldig samengesteld zodra twaalf namen van gezworenen zijn aangeduid. Ten hoogste twee derden van de leden van de jury is van hetzelfde geslacht.
§ 4. Voor de gezworenen en de plaatsvervangende gezworenen wordt voorzien in een informatiesessie waarvan de nadere regels worden bepaald door de Koning.
§ 5. In geval van uitstel van de zaak naar een onbepaalde datum, wordt de lijst van de gezworenen voor die zaak vernietigd en wordt overgegaan tot de samenstelling van een nieuwe jury. ».
Art. 92. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 291 vervangen door wat volgt :
« Art. 291. — Vervolgens richt de voorzitter tot de gezworenen de volgende toespraak :
« Gij zweert en belooft dat gij de aan N. ten laste gelegde feiten met de grootste aandacht zult onderzoeken; dat gij geen afbreuk zult doen aan de belangen van de beschuldigde of aan de belangen van de maatschappij, die hem beschuldigt; dat gij met niemand in verbinding zult komen voordat uw verklaring is afgelegd; dat gij geen gehoor zult geven aan haat of kwaadwilligheid, aan vrees of genegenheid; dat gij zult beslissen op grond van de bewijzen en de middelen van verdediging met onpartijdigheid en vastberadenheid zoals het een vrij en rechtschapen mens betaamt ».
of :
« Vous jurez et promettez d'examiner avec l'attention la plus scrupuleuse les charges qui seront portées contre N., de ne trahir ni les intérêts de l'accusé, ni ceux de la société qui l'accuse; de ne communiquer avec personne jusqu'après votre déclaration; de n'écouter ni la haine ou la méchanceté, ni la crainte ou l'affection; de vous décider d'après des preuves et les moyens de défense, avec l'impartialité et la fermeté qui conviennent à une personne probe et libre ».
of :
« Sie schwören und versprechen, die gegen N. erhobenen Beschuldigungen mit grösster Aufmerksamkeit zu prüfen, weder das Interesse des Angeklagten noch das der menschlichen Gesellschaft, die Anklage gegen ihn erhebt, zu verletzen; mit niemandem bis zur Abgabe Ihrer Erklärung in Verbindung zu treten; sich weder von Hass noch Bosheit, Furcht oder Zuneigung leiten zu lassen; Ihre Entscheidung aufgrund der vorgebrachten Belastungs- und Entlastungsmittel zu füllen, und zwar nach Ihrem Gewissen und Ihrer festen Ueberzeugung, mit der Unparteilichkeit und Standhaftigkeit eines freien und anständigen Menschen ».
De gezworenen, een voor een door de voorzitter genoemd, antwoorden met opgeheven hand « Ik zweer het », op straffe van nietigheid. ».
Art. 93. — In Afdeling 2 van Hoofdstuk V, Titel II, Boek II van het Wetboek van strafvordering wordt een Onderafdeling 6 ingevoegd, met als opschrift :
« Onderafdeling 6. — De behandeling ter terechtzitting »
Art. 94. — In Onderafdeling 6 van Afdeling 2, Hoofdstuk V, Titel II, Boek II van hetzelfde Wetboek wordt artikel 292 vervangen door wat volgt :
« Art. 292. — Onmiddellijk daarna kan de voorzitter de griffier bevelen het arrest van verwijzing geheel of ten dele voor te lezen.
De griffier overhandigt aan elke gezworene een afschrift van de akte van beschuldiging en van de akte van verdediging, zo er één bestaat.
De procureur-generaal leest de akte van beschuldiging voor en de beschuldigde of zijn raadsman de akte van verdediging.
De procureur-generaal zet het onderwerp van de beschuldiging uiteen.
Indien hij dit wenst, zet de beschuldigde of zijn advocaat beknopt zijn verdediging uiteen. ».
Art. 95. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 293 vervangen door wat volgt :
« Art. 293. — De voorzitter beveelt aan de getuigen zich te begeven naar de voor hen bestemde kamer. Zij verlaten die slechts om hun getuigenis af te leggen. Zo nodig neemt de voorzitter maatregelen om de getuigen te beletten zich vóór het afleggen van hun getuigenis met elkaar te onderhouden over het misdrijf en over de beschuldigde. ».
Art. 96. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 294 vervangen door wat volgt :
« Art. 294. — De getuige wiens identiteit met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter verborgen werd gehouden, kan niet als getuige ter terechtzitting worden gedagvaard, tenzij hij daarin toestemt. De voorzitter leest zijn getuigenverklaring voor ter terechtzitting en vermeldt dat de identiteitsgegevens van deze getuige verborgen werden gehouden met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter. Indien de getuige erin toestemt ter terechtzitting te getuigen, behoudt hij zijn volledige anonimiteit. In dit geval neemt de voorzitter de nodige maatregelen om de anonimiteit van de getuige te waarborgen.
De voorzitter kan, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beschuldigde, de burgerlijke partij of hun raadslieden, de onderzoeksrechter gelasten om deze getuige opnieuw te verhoren of om een nieuwe getuige te verhoren met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter, teneinde de waarheid aan de dag te brengen. De voorzitter kan beslissen dat hij aanwezig zal zijn bij het verhoor van de getuige door de onderzoeksrechter. ».
Art. 97. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 295 vervangen door wat volgt :
« Art. 295. — De getuigen worden gehoord, in de door de voorzitter bepaalde volgorde. Alvorens te getuigen leggen zij, op straffe van nietigheid, de eed af dat zij zullen spreken zonder haat en zonder vrees, dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen.
De voorzitter vraagt hen hun naam, voornamen, leeftijd, beroep, woonplaats of verblijfplaats, of zij de beschuldigde kenden vóór het feit dat in de akte van beschuldiging vermeld is, of zij bloedverwant of aanverwant zijn, hetzij van de beschuldigde, hetzij van de burgerlijke partij, en zo ja in welke graad; hij vraagt hun ook of zij niet in dienst zijn van een van beiden; daarna leggen de getuigen mondeling hun verklaring af.
Niettemin kan de voorzitter de personen die als deskundige of getuige worden gehoord, de toestemming geven of verzoeken tijdens hun verklaring notities te gebruiken, die vooraf of ter zitting worden neergelegd en bij het dossier worden gevoegd.
Getuigen van wie de identiteit veranderd is, overeenkomstig artikel 104, § 2, leggen hun verklaring steeds onder hun oude identiteit af. ».
Art. 98. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 296 vervangen door wat volgt :
« Art. 296. — De voorzitter die een getuige wil verhoren die niet door de onderzoeksrechter gehoord is, kan, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de getuige, hetzij op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de beschuldigde, de burgerlijke partij of hun raadslieden, beslissen dat ter terechtzitting en in het proces-verbaal van de terechtzitting geen melding wordt gemaakt van bepaalde identiteitsgegevens bedoeld in artikel 295, indien er een redelijk vermoeden bestaat dat de getuige, of een persoon uit diens naaste omgeving, ingevolge het bekend geraken van deze gegevens en ingevolge het afleggen van zijn verklaring een ernstig nadeel zou kunnen ondervinden. De voorzitter vermeldt de redenen hiervan ter terechtzitting. Deze worden opgenomen in het proces-verbaal.
De getuige aan wie gedeeltelijke anonimiteit werd toegekend overeenkomstig artikel 75bis, behoudt zijn gedeeltelijke anonimiteit. De gedeeltelijke anonimiteit toegekend overeenkomstig artikel 75bis of overeenkomstig het eerste lid van dit artikel staat het verhoor van de getuige ter terechtzitting niet in de weg.
De procureur-generaal houdt een register bij van alle getuigen waarvan identiteitsgegevens overeenkomstig dit artikel niet werden vermeld ter terechtzitting.
De procureur-generaal en de voorzitter nemen ieder voor zich de maatregelen die redelijkerwijze nodig zijn om de onthulling van de in het eerste lid bedoelde identiteitsgegevens te voorkomen. ».
Art. 99. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 297 vervangen door wat volgt :
« Art. 297. — In afwijking van artikel 295 dient geen melding te worden gemaakt van de woonplaats of verblijfplaats van de personen die in de uitoefening van hun beroepsactiviteit belast zijn met de vaststelling van en het onderzoek naar een misdrijf of naar aanleiding van de toepassing van de wet kennis nemen van omstandigheden waarin het misdrijf werd gepleegd, en die in die hoedanigheid als getuigen worden gehoord. In de plaats daarvan is het hun toegestaan hun dienstadres of het adres waarop zij gewoonlijk hun beroep uitoefenen op te geven. De dagvaarding om te getuigen kan regelmatig op dit adres worden betekend. ».
Art. 100. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 298 vervangen door wat volgt :
« Art. 298. — § 1. Het hof kan op met redenen omklede vordering van de procureur-generaal beslissen om een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermings-commissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend of een in het buitenland verblijvende getuige of deskundige wanneer ter zake wederkerigheid is gewaarborgd, met zijn instemming te horen via een videoconferentie, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon in persoon ter zitting verschijnt.
§ 2. Het hof kan op met redenen omklede vordering van de procureur-generaal beslissen om een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend, met zijn instemming te horen via een gesloten televisiecircuit, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon in persoon ter zitting verschijnt.
§ 3. Bij de te horen persoon bevindt zich een officier van gerechtelijke politie of, wanneer de te horen persoon zich in het buitenland bevindt, een buitenlandse justitiële autoriteit. Deze stelt de identiteit van de te horen persoon vast en stelt daarvan een proces-verbaal op dat ondertekend wordt door de te horen persoon.
§ 4. De persoon die via een videoconferentie of gesloten televisiecircuit is gehoord, wordt geacht te zijn verschenen en aan de oproeping te hebben voldaan.
§ 5. Op met redenen omklede vordering van de procureur-generaal kan het hof beslissen om beeld- en stemvervorming toe te staan. In dat geval kunnen de via de videoconferentie of het gesloten televisiecircuit afgelegde verklaringen slechts in aanmerking genomen worden als bewijs op voorwaarde dat zij in afdoende mate steun vinden in andersoortige bewijsmiddelen. ».
Art. 101. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 299 vervangen door wat volgt :
« Art. 299. — § 1. Het hof kan op met redenen omklede vordering van de procureur-generaal beslissen om een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend of een in het buitenland verblijvende getuige of deskundige wanneer ter zake wederkerigheid is gewaarborgd, met zijn instemming te horen via een teleconferentie, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon persoonlijk verschijnt of gehoord wordt via een videoconferentie of een gesloten televisiecircuit.
§ 2. Bij de te horen persoon bevindt zich een officier van gerechtelijke politie of, wanneer de te horen persoon zich in het buitenland bevindt, een buitenlandse justitiële autoriteit. Deze stelt de identiteit van de te horen persoon vast en stelt daarvan een proces-verbaal op dat ondertekend wordt door de te horen persoon.
§ 3. De persoon die via een teleconferentie is gehoord, wordt geacht te zijn verschenen en aan de oproeping te hebben voldaan.
§ 4. De via een teleconferentie afgelegde verklaringen kunnen slechts in aanmerking genomen worden als bewijs op voorwaarde dat zij in afdoende mate steun vinden in andersoortige bewijsmiddelen.
§ 5. Op met redenen omklede vordering van de procureur-generaal kan het hof beslissen om stemvervorming toe te staan. ».
Art. 102. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 300 hersteld in de volgende lezing :
« Art. 300. — De voorzitter doet de griffier aantekening houden van de toevoegingen, veranderingen of verschillen die in het getuigenis mochten voorkomen ten opzichte van de vorige verklaringen van de getuige.
De procureur-generaal kan vorderen en de burgerlijke partij of de beschuldigde kunnen verzoeken dat de voorzitter aantekening doet houden van die veranderingen, toevoegingen en verschillen. ».
Art. 103. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 301 hersteld in de volgende lezing :
« Art. 301. — De voorzitter kan aan de getuigen en de beschuldigde alle ophelderingen vragen die hij nodig acht om de waarheid aan het licht te brengen.
De assessoren en de gezworenen hebben hetzelfde recht, maar moeten aan de voorzitter het woord vragen. De beschuldigde en zijn raadsman kunnen, bij monde van de voorzitter, aan de getuige vragen stellen. De procureur-generaal, de burgerlijke partij en haar raadsman kunnen, bij monde van de voorzitter, vragen stellen aan de getuige of aan de beschuldigde.
De voorzitter kan evenwel verbieden dat bepaalde vragen worden gesteld. ».
Art. 104. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 302 hersteld in de volgende lezing :
« Art. 302. — Na elke getuigenis vraagt de voorzitter aan de getuige of deze bij zijn verklaringen blijft. Is dat het geval, dan vraagt hij aan de procureur-generaal, de beschuldigde en de burgerlijke partij of ze opmerkingen hebben in verband met hetgeen werd gezegd.
Nadat de getuige zijn getuigenis heeft afgelegd, kan de voorzitter hem bevelen ter beschikking van het hof van assisen te blijven totdat het hof zich in de beraadslagingskamer heeft teruggetrokken. ».
Art. 105. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 303 hersteld in de volgende lezing :
« Art. 303. — § 1. De volgende personen worden niet toegelaten om te getuigen :
1º de vader, de moeder, de grootvader, de grootmoeder en de andere bloedverwanten in de opgaande lijn van de beschuldigde of van een van de medebeschuldigden die aanwezig zijn en in hetzelfde debat betrokken zijn;
2º de zoon, de dochter, de kleinzoon, de kleindochter en de andere bloedverwanten in de nederdalende lijn;
3º de broeders en de zusters;
4º de aanverwanten in dezelfde graden;
5º de man of de vrouw, zelfs nadat echtscheiding is uitgesproken;
6º kinderen onder de leeftijd van vijftien jaar.
§ 2. Het horen van de personen vermeld in § 1, kan geen nietigheid teweeg brengen wanneer, noch de procureur-generaal, noch de burgerlijke partij, noch de beschuldigde zich ertegen verzet hebben dat zij gehoord worden.
In geval van verzet van de procureur-generaal of van één of meer partijen, kan de voorzitter die personen buiten eed horen. Hun verklaringen worden als gewone inlichtingen beschouwd.
§ 3. Kinderen onder de leeftijd van vijftien jaar en wettelijk ontzetten mogen nooit onder eed worden gehoord. ».
Art. 106. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 304 hersteld in de volgende lezing :
« Art. 304. — De getuigen, voorgebracht door de procureur-generaal, door de beschuldigde of door de burgerlijke partij worden bij de debatten gehoord, zelfs wanneer zij tevoren geen schriftelijk getuigenis hebben afgelegd en zelfs wanneer zij geen dagvaarding hebben ontvangen, mits die getuigen in elk geval opgenomen zijn in het arrest bedoeld in artikel 279. ».
Art. 107. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 305 hersteld in de volgende lezing :
« Art. 305. — De burgerlijke partij wordt, indien zij dit vraagt, gehoord als partij en niet als getuige. ».
Art. 108. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 306 hersteld in de volgende lezing :
« Art. 306. — In de loop van de debatten kan de procureur-generaal vorderen en de beschuldigde of de burgerlijke partij kunnen verzoeken dat getuigen, die niet zijn vermeld in het arrest bedoeld in artikel 279 worden gedagvaard. De voorzitter laat het verhoor van deze getuigen toe wanneer dit noodzakelijk lijkt in het licht van elementen die zijn opgedoken tijdens de debatten. ».
Art. 109. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 307 vervangen door wat volgt :
« Art. 307. — De getuigen vermeld in het arrest bedoeld in artikel 279 worden gedagvaard op verzoek van de procureur-generaal. De kosten van de dagvaardingen, op verzoek van de beschuldigde en de burgerlijke partij gedaan overeenkomstig artikel ..., komen te hunnen laste, evenals het loon van de gedagvaarde getuigen, indien zij loon verlangen; de procureur-generaal en de voorzitter kunnen evenwel de getuigen die de beschuldigde of de burgerlijke partij hen hebben aangewezen, op eigen verzoek doen dagvaarden, indien zij oordelen dat hun verklaring dienstig kan zijn om de waarheid aan het licht te brengen. ».
Art. 110. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 308 vervangen door wat volgt :
« Art. 308. — De getuigen, door welke partij ook voorgebracht, mogen nooit tot elkaar het woord richten. ».
Art. 111. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 309 hersteld in de volgende lezing :
« Art. 309. — De beschuldigde en de burgerlijke partij kunnen vragen dat de getuigen die zij aanwijzen, na hun getuigenis de zittingszaal verlaten, en dat een of meer onder hen opnieuw binnengeroepen en, hetzij afzonderlijk, hetzij in elkaars bijzijn, gehoord worden.
De procureur-generaal heeft hetzelfde recht.
De voorzitter kan zulks ook ambtshalve bevelen. ».
Art. 112. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 310 vervangen door wat volgt :
« Art. 310. — De voorzitter kan voor, gedurende of na het verhoor van een getuige een of meer beschuldigden doen verwijderen en hen afzonderlijk ondervragen over bepaalde omstandigheden van de zaak; maar hij draagt zorg dat de algemene debatten niet worden hervat dan nadat hij elke beschuldigde heeft ingelicht over wat in zijn afwezigheid gedaan is en over wat eruit gevolgd is. ».
Art. 113. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 311 hersteld in de volgende lezing :
« Art. 311. — Wat de minderjarige getuigen betreft, past de voorzitter in voorkomend geval, de artikelen 92 tot 101 inzake het opgenomen verhoor toe.
Wanneer hij de verschijning van de minderjarige noodzakelijk vindt om de waarheid aan het licht te brengen, wordt deze verschijning bij wege van videoconferentie georganiseerd, tenzij de minderjarige de wil uitdrukt op de zitting te getuigen.
In geval van verhoor door middel van videoconferentie wordt de minderjarige gehoord in een afzonderlijk lokaal in aanwezigheid, in voorkomend geval, van de in artikel 91bis bedoelde persoon, zijn advocaat, een lid of leden van de technische dienst en een psychiater- of pycholoog-deskundige.
Wanneer de voorzitter het noodzakelijk vindt voor de sereniteit van de getuigenis, kan hij het oogcontact tussen de minderjarige en de beschuldigde in alle gevallen beperken of uitsluiten.
Dit artikel is van toepassing op minderjarigen van wie het verhoor werd opgenomen met toepassing van artikel 92 en die de leeftijd van de meerderjarigheid hebben bereikt op het moment van de zitting. ».
Art. 114. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 312 vervangen door wat volgt :
« Art. 312. — Gedurende het onderzoek kunnen de gezworenen, de procureur-generaal en het hof optekenen wat hun gewichtig lijkt in de verklaringen van de getuigen of in de verdediging van de beschuldigde, mits het debat daardoor niet onderbroken wordt. ».
Art. 115. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 313 vervangen door wat volgt :
« Art. 313. — In de loop van het getuigenverhoor of daarna kan de voorzitter aan de beschuldigde alle stukken vertonen die op het misdrijf betrekking hebben en tot bewijs kunnen dienen; hij vraagt hem om persoonlijk te antwoorden of hij die stukken herkent; de voorzitter doet ze ook aan de getuigen voorleggen, indien daartoe redenen zijn. ».
Art. 116. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 314 hersteld in de volgende lezing :
« Art. 314. — Indien volgens de debatten de verklaring van een getuige vals schijnt te zijn, kan de voorzitter, op vordering van de procureur-generaal, van de burgerlijke partij of van de beschuldigde en zelfs ambtshalve, de getuige terstond doen aanhouden en hij kan zelf het ambt van onderzoeksrechter tegenover hem waarnemen, of hem in staat van aanhouding naar de bevoegde onderzoeksrechter verwijzen.
Wanneer de voorzitter het ambt van onderzoeksrechter waarneemt, treedt de procureur-generaal op als officier van gerechtelijke politie en spreekt de kamer van inbeschuldigingstelling zich uit zowel over de bevestiging van het bevel tot aanhouding als over de inbeschuldigingstelling. ».
Art. 117. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 315 vervangen door wat volgt :
« Art. 315. — In het geval van artikel 314 kan de procureur-generaal vorderen en de burgerlijke partij of de beschuldigde dadelijk verzoeken en kan het hof, zelfs ambtshalve, bevelen dat de zaak naar een onbepaalde datum wordt verwezen. ».
Art. 118. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 316 vervangen door wat volgt :
« Art. 316. — Wanneer een gedagvaarde getuige niet verschijnt of wanneer een getuige overleden is, kan de voorzitter voorlezing doen van diens tijdens het onderzoek, zelfs onder eed, afgelegde verklaringen. De voorzitter kan, behoudens verzet van de partijen, beslissen dat een gedagvaarde getuige die verschijnt, niet in zijn getuigenis wordt gehoord.
Hij kan, onder dezelfde voorwaarde, beslissen dat er geen grond is om de persoon die met toepassing van artikel 282, § 2, tweede lid, is opgeroepen om te getuigen, in zijn getuigenis te horen. ».
Art. 119. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 317 vervangen door wat volgt :
« Art. 317. — Indien de zaak naar een onbepaalde datum wordt verwezen omdat een getuige niet verschenen is, komen alle kosten van dagvaarding, akten, reizen van getuigen, en andere die strekken tot het vonnissen van de zaak, ten laste van die getuige; hij wordt in die kosten veroordeeld, op vordering van de procureur-generaal, bij het arrest dat de debatten naar een onbepaalde datum verwijst.
Niettemin wordt de getuige die niet verschijnt of die weigert hetzij de eed te doen, hetzij zijn getuigenis af te leggen, in alle gevallen veroordeeld tot de bij artikel 80 bepaalde straf. ».
Art. 120. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 318 vervangen door wat volgt :
« Art. 318. — Tegen deze veroordelingen staat verzet open gedurende tien dagen na de betekening ervan aan de veroordeelde getuige of aan zijn woonplaats; het verzet wordt ontvangen, indien hij bewijst dat hij wettig verhinderd was of dat de tegen hem uitgesproken geldboete moet worden verminderd. ».
Art 121. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 319 vervangen door wat volgt :
« Art. 319. — De voorzitter wijst uit de beschuldigden diegene aan die bij de debatten het eerst aan de beurt moet komen, te beginnen met de hoofdbeschuldigde, indien er een is.
Vervolgens wordt een bijzonder debat gehouden over elk van de andere beschuldigden. ».
Art. 122. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 320 vervangen door wat volgt :
« Art. 320. — Na de verklaringen van de getuigen en de beweringen waartoe die over en weer aanleiding hebben gegeven, worden de burgerlijke partij of haar raadsman en de procureur-generaal gehoord en zetten zij de middelen tot staving van de beschuldiging uiteen.
De beschuldigde en zijn raadsman kunnen hen antwoorden.
De burgerlijke partij en de procureur-generaal hebben recht van repliek; maar de beschuldigde of zijn raadsman heeft altijd het laatste woord.
De voorzitter verklaart vervolgens de debatten gesloten. ».
Art. 123. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 321 vervangen door wat volgt :
« Art. 321. — De voorzitter kan, op basis van nieuwe en concrete elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen, krachtens artikel 235ter, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beschuldigde, de burgerlijke partij of hun advocaten, de kamer van inbeschuldigingstelling gelasten de controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden observatie of infiltratie uit te oefenen met toepassing van artikel 235ter.
Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, voor ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen.
De voorzitter zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe bij de kamer van inbeschuldigingstelling aan te brengen.
De voorzitter of het Hof van Cassatie kan bij wettigheidsincidenten met betrekking tot de controle op de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie, de zaak aan het openbaar ministerie overzenden teneinde deze bij de bevoegde kamer van inbeschuldigingstelling aan te brengen voor de in artikel 235ter bepaalde controle. ».
Art. 124. — In Afdeling 2 van Hoofdstuk V, Titel II, Boek II wordt een Onderafdeling 7 ingevoegd, met als opschrift :
« Onderafdeling 7. — De schuldvraag »
Art. 125. — In Onderafdeling 7, Afdeling 2 van Hoofdstuk V, Titel II, Boek II van hetzelfde Wetboek wordt artikel 322 vervangen door wat volgt :
« Art. 322. — De voorzitter herinnert de gezworenen aan de ambtsverrichtingen die zij te vervullen hebben alvorens zij zich terugtrekken voor de beraadslaging.
Hij stelt de vragen zoals hierna bepaald is. ».
Art. 126. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 323 hersteld in de volgende lezing :
« Art. 323. — De vraag die uit de akte van beschuldiging volgt, wordt gesteld in de volgende bewoordingen :
« Is de beschuldigde schuldig aan die bepaalde doodslag, die bepaalde diefstal of die bepaalde andere misdaad ? ». »
Art. 127. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 324 vervangen door wat volgt :
« Art. 324. — Indien de debatten een of meer verzwarende omstandigheden naar voren doen komen, die niet vermeld zijn in de akte van beschuldiging, stelt de voorzitter nog de volgende vraag :
« Heeft de beschuldigde de misdaad gepleegd met die of die omstandigheid ? ». »
Art. 128. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 325 vervangen door wat volgt :
« Art. 325. — Wanneer de beschuldigde een verschonend feit heeft aangevoerd, dat als zodanig door de wet wordt aangemerkt, wordt de vraag aldus gesteld :
« Staat dat feit vast ? ». »
Art. 129. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 326 vervangen door wat volgt :
« Art. 326. — Na de vragen gesteld te hebben, overhandigt de voorzitter die aan de gezworenen in de persoon van de hoofdman van de jury; hij overhandigt hun tevens de akte van beschuldiging, in voorkomend geval de akte van verdediging, de processen-verbaal die het misdrijf vaststellen, en de processtukken, met uitzondering van de schriftelijke, onder eed afgelegde verklaringen van de getuigen.
De voorzitter herinnert de gezworenen aan de eed. Hij wijst hen erop dat een veroordeling enkel kan worden uitgesproken indien uit de toegelaten en aan de tegenspraak van de partijen onderworpen bewijselementen voortvloeit dat de beschuldigde boven elke redelijke twijfel schuldig is aan de hem tenlastegelegde feiten.
In voorkomend geval waarschuwt de voorzitter de gezworenen dat getuigenverklaringen die ingevolge de toepassing van de artikelen 86bis, 86ter, 112, 112bis, § 6, 294, 298, § 5 en 299, § 4, werden verkregen slechts in aanmerking kunnen genomen worden als bewijs op voorwaarde dat zij in afdoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Hij waarschuwt de gezworenen dat, indien de beschuldigde bij eenvoudige meerderheid schuldig wordt verklaard aan het hoofdfeit, zij daarvan bovenaan in hun verklaring melding moeten maken.
Hij doet de beschuldigde uit de zittingszaal verwijderen. »
Art. 130. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 327 vervangen door wat volgt :
« Art. 327. — Nadat de vragen gesteld en overhandigd zijn aan de gezworenen, begeven dezen zich naar de beraadslagingskamer om te beraadslagen.
Hoofdman van de jury is de gezworene wiens naam de eerste uit de bus gekomen is, of hij die door de gezworenen wordt benoemd en de opdracht aanvaardt.
Alvorens de beraadslaging te beginnen, leest de hoofdman van de jury de volgende aanwijzingen voor, die bovendien in grote letters op de meest in het oog vallende plaats van de beraadslagingskamer worden opgehangen : « De wet voorziet dat een veroordeling enkel kan worden uitgesproken indien uit de toegelaten bewijselementen voortvloeit dat de beschuldigde boven elke redelijke twijfel schuldig is aan de ten laste gelegde feiten ». ».
Art. 131. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 328 vervangen door wat volgt :
« Art. 328. — De gezworenen mogen de beraadslagingskamer eerst verlaten wanneer zij hun verklaring hebben opgemaakt.
Niemand heeft tijdens de beraadslaging, om welke reden ook, toegang tot de beraadslagingskamer, zonder schriftelijk verlof van de voorzitter. Deze zal er niet binnentreden, tenzij hij geroepen wordt door de hoofdman van de jury, onder meer om te antwoorden op rechtsvragen en in voorkomend geval vergezeld is door zijn assessoren, de beschuldigde en zijn verdediger, door de burgerlijke partij en haar raadsman, door het openbaar ministerie en de griffier. Van het incident wordt melding gemaakt in het proces-verbaal.
De voorzitter is gehouden aan de bevelhebber van de betrokken politiedienst schriftelijk het bepaalde bevel te geven om de uitgangen van de beraadslagingskamer te doen bewaken.
De voorzitter neemt de maatregelen die nodig zijn opdat de plaatsvervangende gezworenen gedurende de beraadslaging van de jury niet in contact komen met andere personen.
Het hof kan de gezworene die het bevel overtreedt, straffen met geldboete van ten hoogste duizend euro. Ieder ander die het bevel overtreedt, of hij die het niet doet uitvoeren, kan worden gestraft met dezelfde straf. ».
Art. 132. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 329 vervangen door wat volgt :
« Art. 329. — De gezworenen beraadslagen voor elke beschuldigde over het hoofdfeit en daarna over elke omstandigheid. ».
Art. 133. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 330 vervangen door wat volgt :
« Art. 330. — Na iedere stemming neemt het hoofd van de jury de stemmen op in tegenwoordigheid van de gezworenen en tekent de beslissing onmiddellijk aan naast de vraag, zonder het aantal stemmen te vermelden, behalve in geval dat de bevestigende verklaring omtrent het hoofdfeit slechts bij eenvoudige meerderheid is tot stand gekomen. ».
Art. 134. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 331 vervangen door wat volgt :
« Art. 331. — De beslissing van de jury voor of tegen de beschuldigde wordt genomen bij meerderheid van stemmen, op straffe van nietigheid.
Bij staking van stemmen is de beslissing ten gunste van de beschuldigde. ».
Art. 135. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 332 vervangen door wat volgt :
« Art. 332. — De gezworenen komen daarna in de zittingszaal terug en nemen opnieuw hun plaats in.
De voorzitter vraagt hun welke de uitslag is van hun beraadslaging.
De hoofdman van de jury verklaart :
« In eer en geweten is de jury tot een verklaring gekomen ».
of :
« En honneur et conscience, le jury est parvenu à une déclaration ».
of :
« Auf Ehre und Gewissen sind die Geschworenen zu einer Erklärung gekommen ». ».
Art. 136. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 333 vervangen door wat volgt :
« Art. 333. — De verklaring wordt door de hoofdman van de jury ondertekend en door hem aan de voorzitter afgegeven, een en ander in tegenwoordigheid van de gezworenen.
De voorzitter ondertekent de verklaring, doet ze ondertekenen door de griffier en stopt ze in een enveloppe die door de griffier wordt verzegeld. De griffier maakt voorafgaandelijk een kopie van de verklaring. »
Art. 137. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 334 vervangen door wat volgt :
« Art. 334.– Het hof, en de gezworenen trekken zich hierna onmiddellijk terug in de beraadslagingskamer met het oog op het formuleren van de voornaamste concrete redenen, die hebben geleid tot de beslissing inzake de schuld of onschuld.
Voor zover aan het eerste lid is voldaan, volstaat dit voor de beantwoording van de conclusies inzake de schuldvraag.
De beslissing wordt ondertekend door de voorzitter en de griffier. ».
Art. 138. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 335 vervangen door wat volgt :
« Art. 335. — Indien de beschuldigde slechts bij eenvoudige meerderheid aan het hoofdfeit schuldig wordt verklaard, spreekt het hof zich uit. Indien dit enkel uit een voorzitter is samengesteld, is het aan hem om te beslissen. In voorkomend geval wordt de beschuldigde vrijgesproken. Indien het hof is samengesteld uit een voorzitter en twee assessoren wordt de beschuldigde vrijgesproken indien de meerderheid van het hof zich niet bij de meerderheid van de jury verenigt. ».
Art. 139. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 336 vervangen door wat volgt :
« Art. 336. — Indien het hof naar aanleiding van het opstellen van de motivering, eenparig overtuigd is dat de gezworenen zich manifest hebben vergist betreffende de voornaamste concrete redenen, inzonderheid wat betreft het bewijs, de inhoud van juridische begrippen of de toepassing van rechtsregels, die hebben geleid tot de beslissing inzake de schuld of onschuld, verklaart het hof, middels een gemotiveerd arrest, dat de zaak wordt uitgesteld en het verwijst de zaak naar de volgende zitting, om te worden onderworpen aan een nieuwe jury en hof, dat moet bestaan uit drie rechters. Geen van de eerste gezworenen of beroepsrechters mag hiervan deel uitmaken.
Niemand heeft het recht deze maatregel uit te lokken; het hof kan hem slechts ambtshalve gelasten en wel naar aanleiding van het opstellen van de motivering inzake de schuldvraag en zowel wanneer de beschuldigde schuldig dan wel niet schuldig is bevonden. ».
Art. 140. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 337 vervangen door wat volgt :
« Art. 337. — Het hof en de gezworenen komen daarna in de zittingszaal terug en nemen opnieuw hun plaats in.
De voorzitter doet de beschuldigde binnenkomen, opent de enveloppe met de verklaring van de jury, die wordt gevoegd bij het dossier, en leest in zijn aanwezigheid het arrest voor.
Behoudens in geval van vrijspraak en de toepassing van artikel 336, dient de voorziening in cassatie tegen dit arrest te worden ingesteld samen met de voorziening in cassatie tegen het eindarrest, bedoeld in artikel 358.
Art. 141. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 338 vervangen door wat volgt :
« Art. 338. — Wanneer de beschuldigde niet-schuldig verklaard wordt, spreekt de voorzitter hem vrij van de beschuldiging en beveelt dat hij in vrijheid zal worden gesteld, indien hij niet om een andere reden wordt gevangen gehouden. ».
Art. 142. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 339 vervangen door wat volgt :
« Art. 339. — De beschuldigde die door een hof van assisen is vrijgesproken kan niet meer worden vervolgd wegens dezelfde feiten, ongeacht de juridische omschrijving daarvan. »
Art. 143. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 340 hersteld in de volgende lezing :
« Art. 340. — Wanneer in de loop van de debatten een ander feit aan de beschuldigde wordt ten laste gelegd, hetzij op grond van stukken, hetzij op grond van verklaringen van getuigen, geeft de voorzitter, na hem te hebben vrijgesproken van de beschuldiging, het bevel dat hij wegens het nieuwe feit zal worden vervolgd; dientengevolge verwijst hij hem naar de bevoegde procureur des Konings.
Deze bepaling wordt alleen toegepast ingeval het openbaar ministerie, vóór het sluiten van de debatten, voorbehoud heeft gemaakt met het oog op vervolging. ».
Art. 144. — In Afdeling 2 van Hoofdstuk V, Titel II, Boek II van hetzelfde Wetboek wordt een Onderafdeling 8 ingevoegd, met als opschrift :
« Onderafdeling 8. — De straftoemeting »
Art. 145. — In Onderafdeling 8, Afdeling 2 van Hoofdstuk V, Titel II, Boek II van hetzelfde Wetboek wordt artikel 341 vervangen door wat volgt :
« Art. 341. — Wanneer de beschuldigde schuldig verklaard is, vordert de procureur-generaal de toepassing van de wet.
De voorzitter verleent het woord aan de beschuldigde en zijn raadsman.
De beschuldigde en zijn raadsman mogen niet meer pleiten over de schuld.
De burgerlijke partij kan vorderen dat de verbeurdverklaarde zaken, die aan haar toebehoren, aan haar worden teruggegeven. ».
Art. 146. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 342 vervangen door wat volgt :
« Art. 342 . — Het hof ontslaat de beschuldigde van rechtsvervolging, indien het feit waaraan hij schuldig is verklaard, niet strafbaar is of indien de strafvordering uit hoofde van dit feit vervallen is. ».
Art. 147. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 343 vervangen door wat volgt :
« Art. 343. — Indien dit feit strafbaar is, zelfs wanneer het niet meer behoort tot de bevoegdheid van het hof van assisen, doet de voorzitter de beschuldigde verwijderen uit de zittingszaal en begeeft het hof zich met de gezworenen naar de beraadslagingskamer. Het aldus samengestelde college, door de voorzitter van het hof voorgezeten, beraadslaagt over de straf die overeenkomstig de strafwet moet worden uitgesproken en over haar motivering.
De beslissingen worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen.
De voorzitter doet hoofdelijke omvraag; eerst brengen de gezworenen hun mening uit, te beginnen met de jongste, vervolgens de magistraten-assessoren, te beginnen met de jongstbenoemde, en ten slotte de voorzitter.
Indien verschillende meningen zijn uitgedrukt, wordt opnieuw gestemd.
Blijven na deze tweede stemming meer dan twee meningen bestaan zonder dat een ervan de volstrekte meerderheid heeft behaald, dan zijn het hof of de gezworenen, die zich het minst gunstig ten aanzien van de beschuldigde hebben uitgesproken, verplicht zich met een van de andere meningen te verenigen.
Blijven nadien nog meer dan twee meningen bestaan zonder dat een ervan de volstrekte meerderheid heeft behaald, dan wordt de bepaling van het vorige lid opnieuw toegepast, totdat een van de meningen de volstrekte meerderheid heeft behaald.
Op voorstel van de voorzitter wordt bij volstrekte meerderheid vervolgens beslist over de formulering van de redenen die geleid hebben tot de bepaling van de opgelegde straf. ».
Art. 148. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 344 vervangen door wat volgt :
« Art. 344. — Ieder veroordelend arrest maakt melding van de redenen die geleid hebben tot de bepaling van de opgelegde straf.
De voorzitter, bijgestaan door de griffier, schrijft het arrest en ondertekent het.
Het arrest vermeldt de aanwijzing van de toegepaste strafwet. ».
Art. 149. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 345 vervangen door wat volgt :
« Art. 345. — De beschuldigde die veroordeeld wordt, wordt verwezen in de kosten jegens de Staat. ».
Art. 150. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 346 hersteld in de volgende lezing :
« Art. 346. — Het hof en de gezworenen keren vervolgens naar de zittingszaal terug en nemen opnieuw hun plaats in. De voorzitter doet de beschuldigde binnenkomen en leest het arrest voor; hij wijst ook de tekst aan van de wet waarop de veroordeling gegrond is.
Na uitspraak van het arrest kan de voorzitter naargelang van de omstandigheden de beschuldigde aansporen tot moed, tot gelatenheid of tot verbetering van zijn gedrag. Hij deelt hem mee dat hij zich in cassatie kan voorzien en binnen welke termijn. ».
Art. 151. — In Hoofdstuk V, Titel II, Boek II van hetzelfde Wetboek wordt een Afdeling 3 ingevoegd, met als opschrift :
« Afdeling 3. — De burgerrechtelijke belangen »
Art. 152. — In Afdeling 3, Hoofdstuk V, Titel II, Boek II wordt artikel 347 vervangen door wat volgt :
« Art. 347. — De eisen tot schadevergoeding ingesteld hetzij door de beschuldigde tegen de burgerlijke partij, hetzij door de burgerlijke partij tegen de beschuldigde of tegen de veroordeelde, worden voor het hof van assisen gebracht.
De burgerlijke partij is gehouden haar eis tot schadevergoeding in te stellen vóór het vonnis; later is die niet-ontvankelijk. ».
Art. 153. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 348 vervangen door wat volgt :
« Art. 348. — In geval van ontslag van rechtsvervolging zowel als in geval van veroordeling, doet het hof, zonder de jury, uitspraak over de schadevergoeding of de teruggaven waarop de burgerlijke partij aanspraak maakt.
Deze stelt haar eis. De beschuldigde en zijn raadsman mogen slechts pleiten dat het feit geen grond oplevert tot schadevergoeding aan de burgerlijke partij of dat deze de haar verschuldigde schadevergoeding te hoog stelt.
Het hof neemt kennis van de stukken en hoort de partijen. ».
Art. 154. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 349 vervangen door wat volgt :
« Art. 349. — Het hof neemt de zaak in beraad en beslist vervolgens. ».
Art. 155. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 350 vervangen door wat volgt :
« Art. 350. — Het hof veroordeelt de beschuldigde die in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten jegens de burgerlijke partij; hij kan de burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld, veroordelen in de kosten jegens de Staat en jegens de beschuldigde of in een gedeelte ervan. ».
Art. 156. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 351 vervangen door wat volgt :
« Art. 351. — Het hof veroordeelt de beschuldigde die in het ongelijk wordt gesteld ten aanzien van de burgerlijke partij tot het betalen van de vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek. ».
Art. 157. — In dezelfde Onderafdeling wordt artikel 352 vervangen door wat volgt :
« Art. 352. — Het hof beveelt dat de in beslag genomen voorwerpen aan de eigenaar zullen worden teruggegeven.
In geval van veroordeling evenwel geschiedt die teruggave slechts indien de eigenaar bewijst dat de veroordeelde de termijn heeft laten verstrijken zonder zich in cassatie te voorzien of, heeft hij zich wel voorzien, dat de zaak definitief afgedaan is. ».
Art. 158. — In Hoofdstuk V van Titel II van Boek II wordt een Afdeling 4 ingevoegd, met als opschrift :
« Afdeling 4. — Algemene bepaling ».
Art. 159. — In Afdeling 4, Hoofdstuk V, Titel II, Boek II wordt artikel 353 vervangen door wat volgt :
« Art. 353. — De griffier maakt een proces-verbaal van de terechtzitting op, ten einde vast te stellen dat de voorgeschreven vormen in acht genomen zijn.
In het proces-verbaal wordt geen melding gemaakt van de antwoorden der beschuldigden of van de inhoud der getuigenissen, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 300.
Het proces-verbaal wordt getekend door de voorzitter en door de griffier. ».
Art. 160. — In Boek II, Titel II van hetzelfde Wetboek, wordt Hoofdstuk V, vernummerd tot Hoofdstuk VI met als opschrift « De rechtsmiddelen », dat de artikelen 354 tot 358 omvat.
Art. 161. — In Hoofdstuk VI van Titel II, Boek II wordt een afdeling 1 ingevoegd, met als opschrift :
« Afdeling 1. — Algemene bepaling ».
Art. 162. — In Afdeling 1 van Hoofdstuk VI, Titel II, Boek II wordt artikel 354 vervangen door wat volgt :
« Art. 354. — De arresten van het hof van assisen kunnen, onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen van Afdeling 2, slechts worden bestreden door het rechtsmiddel van cassatie en in de vorm bij de wet bepaald. ».
Art. 163. — In Hoofdstuk VI van Titel II, Boek II wordt een afdeling 2 ingevoegd, met als opschrift :
« Afdeling 2. — Verzet ».
Art. 164. — In Afdeling 2 van Hoofdstuk VI, Titel II, Boek II wordt artikel 355 vervangen door wat volgt :
« Art. 355. — De arresten van het hof van assisen houdende veroordeling bij verstek van de beschuldigde worden aan deze laatste betekend.
De bij verstek veroordeelde kan in verzet komen op de wijze bepaald in artikel 187. ».
Art. 165. — In dezelfde Afdeling wordt artikel 356 vervangen door wat volgt :
« Art. 356. — Het verzet wordt betekend aan de procureur-generaal en aan de partijen tegen wie het gericht is. ».
Art. 166. — In dezelfde Afdeling wordt artikel 357 vervangen door wat volgt :
« Art. 357. — De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak over de ontvankelijkheid van het verzet. Indien de eiser in verzet of de advocaat die hem vertegenwoordigt niet verschijnt, wordt het verzet ongedaan verklaard.
Zo het verzet ontvankelijk wordt verklaard, wordt de veroordeling nietig verklaard en wordt de zaak berecht overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk V van deze Titel. ».
Art. 167. — In Hoofdstuk VI, Titel II, Boek II wordt een afdeling 3 ingevoegd, met als opschrift :
« Afdeling 3. — Voorziening in cassatie ».
Art. 168. — In Afdeling 3 van Hoofdstuk VI, Titel II, Boek II wordt artikel 358 vervangen door wat volgt :
« Art. 358. — De veroordeelde heeft vijftien vrije dagen na de dag waarop het arrest in zijn aanwezigheid is uitgesproken, om ter griffie te verklaren dat hij een eis tot cassatie instelt.
De procureur-generaal kan binnen dezelfde termijn ter griffie verklaren dat hij zich in cassatie voorziet tegen het arrest.
De burgerlijke partij beschikt ook over dezelfde termijn; maar zij kan de eis tot cassatie slechts instellen ten opzichte van de beschikkingen betreffende haar burgerlijke belangen.
De tenuitvoerlegging van het arrest van het hof is geschorst gedurende die vijftien dagen en, indien er een voorziening in cassatie is ingesteld, tot de ontvangst van het arrest van het Hof van Cassatie.
De artikelen 417, 418 en 420 zijn van toepassing. »
Art. 169. — In Boek II, Titel II van hetzelfde Wetboek, wordt een Hoofdstuk VII ingevoegd, dat de artikelen 359 tot 362 omvat, met als opschrift :
« Hoofdstuk VII. — De tenuitvoerlegging van de beslissing »
Art. 170. — In Hoofdstuk VII van Titel II, Boek II wordt artikel 359 vervangen door wat volgt :
« Art. 359. — « De veroordeling wordt ten uitvoer gelegd binnen vierentwintig uren na de in artikel 358 vermelde termijnen, indien er geen voorziening in cassatie is, of, in geval van voorziening, binnen vierentwintig uren na de ontvangst van het arrest van het Hof van Cassatie waarbij de eis is verworpen. ».
Art. 171. — In hetzelfde Hoofdstuk wordt artikel 360 vervangen door wat volgt :
« Art. 360. — De veroordeling wordt ten uitvoer gelegd op bevel van de procureur-generaal; hij heeft het recht te dien einde rechtstreeks de bijstand van de openbare macht te vorderen.
Wanneer het veroordelend vonnis de bijzondere verbeurdverklaring inhoudt van zaken of sommen die zich bevinden of in te vorderen zijn buiten het Koninkrijk, maakt het openbaar ministerie een afschrift van de relevante stukken van het strafdossier over aan de minister van Justitie. Hij licht het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring daarvan in door toezending van een kopie. ».
Art. 172. — In hetzelfde Hoofdstuk wordt artikel 361 vervangen door wat volgt :
« Art. 361. — Wanneer aan de beschuldigde, tijdens de debatten die het veroordelend arrest zijn voorafgegaan, andere misdaden dan die waarvan hij beschuldigd was, worden ten laste gelegd, hetzij op grond van stukken, hetzij op grond van verklaringen van getuigen, en indien op deze nieuw aan het licht gekomen misdaden een zwaardere straf staat dan op de eerste, of indien de beschuldigde aangehouden medeplichtigen heeft, beveelt het hof dat hij wegens deze nieuwe feiten zal worden vervolgd met inachtneming van de bij dit wetboek voorgeschreven vormen.
In beide gevallen schorst de procureur-generaal de tenuitvoerlegging van het arrest waarbij de eerste veroordeling is uitgesproken, totdat uitspraak is gedaan in het tweede geding. ».
Art. 173. — In hetzelfde Hoofdstuk wordt artikel 362 vervangen door wat volgt :
« Art. 362. — Alle minuten van de arresten, door de assisen gewezen, worden verzameld en neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg in de hoofdplaats van de provincie of bij het gerechtelijk arrondissement Brussel.
Dit geldt niet voor de minuten van de arresten, gewezen door het hof van assisen van de provincie of van het gerechtelijk arrondissement Brussel waar het hof van beroep zijn zetel heeft; zij blijven op de griffie van dit hof berusten. ».
Art. 174. — In artikel 410, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd door de wet van 23 augustus 1919, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º De woorden « vrijspraak en van » worden ingevoegd tussen de woorden « arresten van » en het woord « ontslag »;
2º Het cijfer « 363 » wordt vervangen door het cijfer « 342 »;
3º De woorden « , indien het ontslag uitgesproken is op grond van het niet bestaan van een strafwet, die echter wel bestond » worden opgeheven.
Art. 174bis. — In artikel 594, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, opgeheven bij de wet van 10 juli 1967 en opnieuw opgenomen bij de wet van 8 augustus 1997, wordt het 4º opgeheven.
Art. 175. — In art. 611 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd door de wet van 7 mei 1999, wordt het tweede lid geschrapt.
Hoofdstuk V — Bepalingen tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek
Art. 176. — Artikel 92, § 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 3 augustus 1992, 28 november 2000, 3 mei 2003, 13 juni 2006 en 17 mei 2006 wordt aangevuld met een 8º, luidende :
« 8º de strafzaken betreffende misdaden, waarop een straf staat van meer dan twintig jaar opsluiting ».
Art. 177. — In artikel 115, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « of in het administratief arrondissement Brussel — Hoofdstad » ingevoegd tussen de woorden « provincie » en « gelasten ».
Art. 178. — In artikel 116 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « of in het administratief arrondissement Brussel — Hoofdstad » ingevoegd tussen de woorden « provincie » en de woorden « , hetzij in de hoofdplaats van andere gerechtelijke arrondissementen ».
Art. 179. — Artikel 119 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 119. — § 1. Het hof van assisen bestaat uit een voorzitter of uit een voorzitter en twee assessoren. Het hof houdt zitting bijgestaan door een jury. Voor de behandeling en de berechting van burgerlijke rechtsvorderingen houdt het zitting zonder jury.
§ 2. Indien vervolging wordt ingesteld tegen tenminste één persoon ten aanzien van wie, met toepassing van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, een beslissing tot uithandengeving is genomen in het kader van een niet-correctionaliseerbare misdaad, moet het hof van assisen, om rechtsgeldig samengesteld te zijn, voorgezeten worden door een voorzitter die de voortgezette opleiding heeft gevolgd als bedoeld in artikel 259sexies, § 1, 1º, derde lid, of artikel 259sexies, § 1, 2º, tweede lid. Indien het hof van assisen zitting houdt met drie magistraten moeten twee magistraten de voorgestelde opleiding hebben genoten. ».
Art. 180. — In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 119bis ingevoegd, luidende :
« Art. 119bis. — § 1. Voor de berechting van de misdrijven bedoeld in artikel 137 en 138 van het Strafwetboek, die behoren tot de bevoegdheid van het hof van assisen, bestaat het hof van assisen uit een voorzitter en vier assessoren. Het houdt zitting zonder jury.
§ 2. Indien vervolging wordt ingesteld tegen tenminste één persoon ten aanzien van wie, met toepassing van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, een beslissing tot uithandengeving is genomen in het kader van een niet-correctionaliseerbare misdaad, moet het hof van assisen om rechtsgeldig samengesteld te zijn, twee magistraten tellen die de voortgezette opleiding hebben gevolgd als bedoeld in artikel 259sexies, § 1, 1º, derde lid, of artikel 259sexies, § 1, 2º, tweede lid. »
Art. 181. — Artikel 120, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 9 juli 1997, wordt aangevuld met de volgende zin :
« Om het ambt van voorzitter in het hof van assisen te kunnen uitoefenen moet men een gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd, georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijk opleiding. »
Art. 182. — Artikel 217 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 5 januari 1983, wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 217. — Om op de lijst van gezworenen te worden ingeschreven moet men voldoen aan de volgende voorwaarden :
1º ingeschreven zijn in het kiezersregister;
2º de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3º volle achtentwintig jaar en minder dan vijfenzestig jaar oud zijn;
4º kunnen lezen en schrijven;
5º geen strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen tot een gevangenisstraf van meer dan 4 maanden of tot een werkstraf van meer dan zestig uur. »
Art. 183. — In artikel 218 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 5 januari 1983, worden de woorden « artikel 14, eerste lid » vervangen door de woorden « artikel 10, § 1 ».
Art. 184. — In artikel 221 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « en in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad » ingevoegd tussen de woorden « in iedere provincie » en de woorden « moet plaatshebben ».
Art. 185. — In artikel 222 van hetzelfde Wetboek wordt het woord « dertig » vervangen door het woord « achtentwintig » en wordt het woord « zestig » vervangen door het woord « vijfenzestig ».
Art. 186. — Artikel 223, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 16 juli 1993 en 23 september 1985, wordt vervangen door wat volgt :
« Art. — 223. — De burgemeester is ertoe gehouden een onderzoek in te stellen bij iedere kiezer die op de voorbereidende lijst is ingeschreven gebleven, teneinde te bepalen :
1º of hij kan lezen en schrijven;
2º a) in de provincies Antwerpen, West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Limburg en Vlaams-Brabant, of hij ertoe in staat is de debatten van het hof van assisen in het Nederlands te volgen;
b) in de provincies Henegouwen, Luik, Luxemburg, Namen en Waals-Brabant, of hij ertoe in staat is de debatten van het hof van assisen in het Frans te volgen;
c) in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, of hij ertoe in staat is de debatten van het hof van assisen in het Nederlands, in het Frans of in de twee talen te volgen; in dit laatste geval kan de kiezer aangeven welke taal hij verkiest;
d) in de gerechtelijke arrondissementen Verviers en Eupen, of hij ertoe in staat is de debatten van het hof van assisen in het Frans, in het Duits of in beide talen te volgen; in dit laatste geval kan de kiezer aangeven welke taal hij verkiest;
3º of hij werkelijk een beroep uitoefent en hetwelk;
4º of hij, al dan niet als hoofdbetrekking, een openbaar ambt bekleedt en hetwelk;
5º of hij bedienaar is van een door de Staat erkende eredienst of afgevaardigde van een door de wet erkende organisatie die morele diensten verleent op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing;
6º of hij militair is in actieve dienst;
7º of hij in het bezit is van een diploma afgeleverd door een universiteit of een daarmee gelijkgestelde instelling, van een diploma van hoger secundair onderwijs, van een diploma of een getuigschrift van technisch onderwijs, ingericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de gemeenschappen, of door een examencommissie ingesteld krachtens de wet of een decreet, van een diploma van onderwijzer of onderwijzeres of van een diploma van geaggregeerde van het secundair onderwijs van de lagere graad;
8º of hij gewezen lid is van het Europees Parlement, van de federale wetgevende kamers, van de parlementen van de gemeenschappen en gewesten, van de provincieraden, van de gemeenteraden, van de agglomeratieraden, van de federatieraden, van de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie, van de Franse Gemeenschapscommissie, van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, van de Federale regering en van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen of burgemeester;
9º of hij lid of gewezen lid is van een raad van advies ingesteld krachtens een wet of een koninklijk besluit;
10º of er voor hem enig beletsel bestaat waardoor het onmogelijk is het ambt van gezworene te vervullen;
11º of hij een strafrechtelijke veroordeling heeft opgelopen tot een gevangenisstraf van meer dan vier zestig uur. »
Art. 187. — Artikel 224 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 5 januari 1983, wordt vervangen door wat volgt :
Art. 224. — Op grond van de inlichtingen ingewonnen door middel van het onderzoek bedoeld in artikel 223, laat de burgemeester uit de voorbereidende lijst van gezworenen weg :
1º de personen die niet kunnen lezen of schrijven;
2º de personen die de taal niet kennen die gebruikt wordt in de rechtspleging ter zitting van het hof van assisen bij hetwelk zij zouden opgeroepen zijn om het ambt van gezworenen te vervullen;
3º de persoon die lid is van het Europees Parlement, van de federale wetgevende kamers, van de parlementen van de gemeenschappen en gewesten, van de provincieraden, van de gemeenteraden, van de agglomeratieraden, van de federatieraden, van de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie, van de Franse Gemeenschapscommissie, van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, van de Federale regering en van de Gemeenschaps -en Gewestregeringen en de burgemeesters;
4º de werkende magistraten van de rechterlijke orde, de raadsheren en de rechters in sociale zaken en in handelszaken, de assessoren in strafuitvoeringszaken en de griffiers;
5º de leden van de Raad van State, de assessoren van de afdeling Wetgeving, de leden van het auditoraat, van het coördinatiebureau, de leden van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen en van de griffie;
6º de leden van het Grondwettelijk Hof en van de griffie;
7º de leden van het Rekenhof;
8º de provinciegouverneurs, de arrondissementscommissarissen en de provinciale griffiers;
9º de leden van de Hoge Raad voor de Justitie;
10º de titularissen van een management– of staffunctie in een ministerieel departement, federale overheidsdienst of programmatorische overheidsdienst, de ambtenaren-generaal en de bestuursdirecteurs bij de ministeriële departementen van de gemeenschappen en gewesten;
11º de militairen in actieve dienst;
12º de bedienaar van een door de Staat erkende eredienst en de afgevaardigde van door de wet erkende organisaties die morele diensten verlenen op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing;
13º de personen die een strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen tot een gevangenisstraf van meer dan 4 maanden of tot een werkstraf van meer dan 60 uur. ».
Art. 188. — Artikel 231 van hetzelfde wetboek wordt aangevuld met een letter d), luidende :
« d) een veroordeling hebben opgelopen tot een gevangenisstraf van meer dan vier maanden of tot een werkstraf van meer dan 60 uur. »
Art. 189. — [...]
Art. 190. — In artikel 234 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « of in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad » ingevoegd tussen de woorden « in de provincie » en de woorden« , gedurende de geldigheidsduur ».
Art. 191. — In artikel 236 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « en de staten van toegevoegde gezworenen, » opgeheven.
Art. 192. — In artikel 237 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het eerste lid worden de woorden « of het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad » ingevoegd tussen de woorden « hoofdplaats der provincie » en de woorden « binnen tien dagen »;
2º het tweede lid wordt vervangen door wat volgt :
« De eerste voorzitter van het hof van beroep meldt, op advies van de procureur-generaal, voor iedere zaak, aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg het aantal namen die in de definitieve lijst van gezworenen zullen worden opgenomen. Dit aantal mag niet lager zijn dan zestig. ».
Art. 193. — In artikel 238 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij wet van 15 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het eerste lid worden de woorden « en hetzelfde aantal namen uit de staat van de toegevoegde gezworenen » opgeheven;
2º het tweede lid wordt vervangen door wat volgt :
« In voorkomend geval gelast de voorzitter van het hof van assisen ten minste vijftien dagen voor de opening van de debatten, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van de hoofdplaats der provincie of het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad binnen achtenveertig uur een bijkomend aantal namen te doen uitloten dat hij vaststelt in de definitieve lijst van gezworenen. ».
Art. 194. — In artikel 239 van hetzelfde Wetboek worden volgende wijzigingen aangebracht :
a) het 1º wordt opgeheven;
b) het 2º wordt vernummerd tot het 1º;
c) het 3º wordt vernummerd tot het 2º.
Art. 195. — In artikel 240bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij wet van 28 maart 2000, worden de woorden « en op de lijst van de toegevoegde gezworenen » opgeheven.
Art. 196. — In artikel 241 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « werkende en de toegevoegde » opgeheven.
Hoofdstuk VI — Bepalingen tot wijziging van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden
Art. 197. — In artikel 1 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden, vervangen door de wet van 23 augustus 1919 en gewijzigd door de wet van 11 juli 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het eerste lid worden de woorden « en van de verschoningsgronden, » ingevoegd tussen het woord « voorzien, » en het woord « berust »;
2º in het tweede lid worden de woorden « en verschoningsgronden » ingevoegd tussen de woorden « verzachtende omstandigheden » en het woord « worden ».
Art. 198. — Artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden, vervangen bij de wet van 1 februari 1977, gewijzigd bij de wetten van 11 juli 1994 en 23 januari 2003, wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 2. — Behoudens in de gevallen voorzien in artikel 179, tweede lid, 1º tot 8º van het Wetboek van strafvordering, kan de kamer van inbeschuldigingstelling, voor misdaden, waarvan de in de wet bepaalde straf twintig jaar opsluiting te boven gaat, door het aannemen van verzachtende omstandigheden of een verschoningsgrond, bij een met de redenen omklede beschikking, de verdachte naar de correctionele rechtbank verwijzen, in de volgende gevallen :
1º als het gaat om een poging tot misdaad behorend tot de bevoegdheid van het hof van assisen;
2º als het gaat om een misdaad bepaald in artikel 376, eerste lid van het Strafwetboek;
3º als het gaat om een misdaad bepaald in artikel 347bis, § 4, 1º en 2º van het Strafwetboek, wanneer de gijzeling andere gevolgen heeft dan blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid, ongeacht de leeftijd van de gegijzelde persoon;
4º als het gaat om een misdaad bepaald in artikel 417ter, derde lid, 1º en 2º van het Strafwetboek;
5º als het gaat om een misdaad bepaald in artikel 428, § 5, en 429 van het Strafwetboek;
6º als het gaat om een misdaad bepaald in artikel 472 van het Strafwetboek, met toepassing van artikel 473 van hetzelfde Wetboek, wanneer de diefstal met geweld andere gevolgen heeft dan blijvende fysische of psychische ongeschiktheid;
7º als het gaat om een misdaad bepaald in artikel 474 van het Strafwetboek;
8º als het gaat om een misdaad bepaald in artikel 476 van het Strafwetboek.
9º als het gaat om een misdaad bepaald in artikel 477sexies van het Strafwetboek.
De correctionele rechtbank waarnaar de verdachte is verwezen, kan zich niet onbevoegd verklaren ten aanzien van de verzachtende omstandigheden of verschoningsgronden.
Zij kan zich bevoegd verklaren door de verzachtende omstandigheden of verschoningsgrond aan te nemen, die de kamer van inbeschuldigingstelling heeft verzuimd te vermelden bij de aanhangigmaking van de in het eerste lid, 1º tot 3º omschreven feiten. »
Hoofdstuk VII — Bepalingen tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 inzake de voorlopige hechtenis
Art. 199. — In artikel 22, tweede lid, van de wet van 20 juli 1990 inzake de voorlopige hechtenis, ingevoegd door de wet van 31 mei 2005, worden de woorden « een feit betreft waarop artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 niet van toepassing is » vervangen door de woorden « een misdrijf betreft die tot de bevoegdheid van het hof van assisen behoort ».
Art. 200. — In de Franse tekst van artikel 26, § 5, tweede lid van dezelfde wet, worden de woorden « du délit » vervangen door de woorden « de l'infraction ».
Hoofdstuk VIII — Bepaling tot wijziging van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten
Art. 201. — In artikel 10, eerste lid, van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, worden de woorden « artikel 364 » vervangen door de woorden « artikel 343.
Hoofdstuk IX — Bepaling tot wijziging van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis
Art. 202. — In artikel 13, § 2, van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, wordt het cijfer « 364 » vervangen door het cijfer « 343 ».
Hoofdstuk X — Opheffingsbepalingen
Art. 203. — De artikelen 218, 222, 238, 239 van het Wetboek van strafvordering worden opgeheven.
Art. 204. — De artikelen 233 en 242 tot 253 van het Gerechtelijk Wetboek worden opgeheven.
Art. 205. — Artikel 3 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden, vervangen door de wet van 1 februari 1977 en gewijzigd door de wet van 11 juli 1994, wordt opgeheven.
Hoofdstuk XI — Inwerkingtreding
Art. 206. — De wet treedt in werking tien dagen na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van de voorgestelde artikelen 62quater en 290, § 4 van het Wetboek van strafvordering en artikel 120, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, die in werking treden op een door de Koning te bepalen datum.
De bepalingen van de wet inzake de bevoegdheid, namelijk de voorgestelde artikelen 13, 19, eerste lid, 25, eerste lid, 31 en 32 van het Strafwetboek, artikel 21 van de Voorafgaandelijke Titel van het Wetboek van strafvordering, het hoofdstuk inzake de bepalingen tot wijziging van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden, artikel 205, het voorgestelde artikel 22, tweede lid, van de wet van 20 juli 1990 inzake de voorlopige hechtenis, treden in werking op de eerste dag van de vierde maand na die waarin de wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Verantwoording
Het voorliggende amendement beoogt een grondige hervorming van de procedure voor het hof van assisen tot stand te brengen.
Hiermee worden een verbetering van de efficiëntie van de assisenprocedure en de kwaliteit van de uitspraken van het hof van assisen nagestreefd, evenals een verbetering van de rechten van verdediging en van de rechtspositie van de burgerlijke partij en het slachtoffer. Aan de uitgangspunten die eigen zijn aan de juryrechtspraak, wordt evenwel niet geraakt.
Als grondslag voor de modernisering wordt het wetsvoorstel tot hervorming van het hof van assisen genomen, ingediend door de heer Philippe Mahoux (Stuk Senaat, 3-2426/1), dat gebaseerd is op het eindverslag van de « commissie tot Hervorming van het hof van assisen », dat op 23 december 2005 aan de toenmalige minister van Justitie werd overhandigd.
Naar aanleiding van de besprekingen van het wetsvoorstel in de commissie voor de Justitie in de Senaat, onder meer ook rekening houdend met de tijdens de hoorzitting met vertegenwoordigers van de Hoge Raad voor de Justitie naar voren gebrachte standpunten (advies van de Hoge Raad voor de Justitie van 28 januari 2009), is een consensus ontstaan om een aantal van de opties, die in het wetsvoorstel werden opgenomen, te verlaten en andere te hertekenen.
Deze hervormingsvoorstellen worden, met het oog op een adequate en coherente invoeging, onder meer in het Strafwetboek, het Wetboek van strafvordering en het Gerechtelijk Wetboek, opgenomen in één globaal amendement.
Zoals in het eindverslag van de « commissie tot Hervorming van het hof van assisen » wordt aangegeven, wordt de actuele assisenprocedure gekenmerkt door onvoldoende garanties voor een goede en kwaliteitsvolle rechtsbedeling voor de zwaarste misdrijven en veroorzaakt het huidige systeem van berechting een zware belasting die de vlotte afhandeling van tal van andere strafzaken — en ook burgerlijke zaken — belemmert.
Vanuit deze vaststelling wordt een globale hervorming van de rechtspleging voor het hof van assisen voorgesteld.
Rekening houdend met hetgeen tijdens de parlementaire besprekingen naar voren is gekomen, wordt de hervorming van de rechtspleging voor het hof van assisen uitgetekend als volgt :
1. Samenstelling van het hof van assisen
De in het wetsvoorstel voorziene hervormingen met betrekking tot de invoering van een specifiek kader van gespecialiseerde magistraten voor het hof van assisen, wordt in het voorliggende amendement niet weerhouden.
Het huidige systeem van aanwijzing van de assisenvoorzitter door de eerste voorzitter van het hof van beroep biedt meer soepelheid dan de creatie van een permanent rechtscollege. De eerste voorzitter van het hof van beroep moet zijn rol als manager ten volle kunnen behouden. Hij is het best geplaatst om de meest geschikte assisenvoorzitter aan te stellen, zonder de organisatie van zijn hof van beroep in het gedrang te laten komen.
In het amendement wordt voorzien dat de magistraten die tot assisenvoorzitter worden aangesteld voorafgaandelijk een gespecialiseerde opleiding dienen te volgen, naar analogie met hetgeen vereist is voor het uitoefenen van de functie van onderzoeksrechter, beslagrechter en rechter in de jeugdrechtbank. Deze opleiding kan de voorzitter wapenen tegen de specifieke uitdagingen van een assisenproces. Die opleiding zou onder meer kunnen omvatten : ondervragingstechnieken, stressbestendigheid, verbale en non-verbale communicatie, inlevingsvermogen en zal georganiseerd worden door het Instituut voor gerechtelijke opleiding.
Met het oog op een efficiëntere organisatie van de procedure voor het hof van assisen wordt in het amendement een aanpassing van artikel 119 van het Gerechtelijk Wetboek voorgesteld om met betrekking tot de samenstelling van het hof van assisen te voorzien dat het hof in principe bestaat uit een voorzitter, die zitting houdt bijgestaan door een jury. Op die manier wordt tegemoet gekomen aan de overbelasting die bij de zetel wordt teweeggebracht, ingevolge het onttrekken van magistraten aan de rechtbanken van eerste aanleg.
De kamer van inbeschuldigingstelling kan evenwel hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de verdachte of de burgerlijke partij, de zaak verwijzen naar het hof van assisen samengesteld uit een voorzitter en twee assessoren. Tegen deze beslissing kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.
Onder Titel II van Boek II van het Wetboek van strafvordering wordt derhalve bepaald dat onder « hof » moet worden verstaan : de voorzitter van het hof van assisen en in geval van toepassing van artikel 231, derde lid Sv., de voorzitter en de twee assessoren. Het « hof » slaat met andere woorden op het hof in zijn samenstelling en als de term « voorzitter » wordt gebruikt, betreft het een specifieke opdracht van de voorzitter van het hof van assisen.
Daarnaast wordt artikel 119 van het Gerechtelijk Wetboek aangepast conform het arrest nº 49/2008 van het Grondwettelijk Hof. Voormeld arrest heeft de bepaling vernietigd op grond waarvan de minderjarige krachtens het gemeen recht naar het bevoegde gerecht kan worden verwezen in geval van niet — correctionaliseerbare misdaad. Er moet echter worden voorzien in de mogelijkheid om, zoals voorgesteld door het Grondwettelijk Hof, de minderjarige te laten verschijnen voor een specifiek samengesteld hof van assisen. Deze wijziging werd reeds opgenomen in een voorstel van wet tot wijziging van het artikel 119 van het Gerechtelijk Wetboek (Gedr.St. 52-1149/001). Dit voorstel werd aangenomen in de Kamer en is thans hangende in de Senaat.
Ten slotte wordt een nieuw artikel 119bis ingevoegd in het Gerechtelijk Wetboek waarbij, conform het Franse model, een speciaal hof van assisen wordt samengesteld voor de berechting van terroristische misdrijven bepaald in artikel 137 en 138 van het Strafwetboek. Dit hof van assisen is samengesteld uit een voorzitter en 4 assessoren. Het zetelt zonder jury. Indien een minderjarige zich schuldig maakt aan een terroristisch misdrijf en er een beslissing tot uithandengeving wordt genomen dienen twee leden van dit speciaal hof van assisen een specifieke opleiding gevolgd te hebben. Deze bepaling wordt opgenomen om de kritiek van het Grondwetttelijk Hof op te vangen.
2. Samenstelling van de jury en statuut van de juryleden
De in het amendement behouden hervormingen met betrekking tot de samenstelling van de jury en het statuut van de juryleden zijn de hiernavolgende :
— het aantal juryleden wordt behouden op twaalf;
— de leeftijdsgroep om gezworene te zijn wordt uitgebreid; de vereiste minimumleeftijd wordt vastgelegd op 28 jaar, de maximumleeftijd wordt uitgebreid tot 65 jaar; aldus wordt gegarandeerd dat de gezworenen een zekere levenservaring en maturiteit hebben. De maximumgrens wordt uitgebreid gelet op de huidige levensomstandigheden en de toename van de levensverwachting. Aldus is er aandacht voor een evenwichtige spreiding binnen de jury qua leeftijd en ervaring;
— de samenstelling van de jury dient te gebeuren tenminste twee werkdagen voor de aanvang van het assisenproces, zodat de gezworenen de nodige praktische regelingen kunnen treffen voor de terechtzitting begint;
— de mogelijkheid van discretionaire wraking wordt behouden;
— er wordt een wettelijke uitsluiting op grond van de in het verleden opgelopen veroordelingen ingevoegd, evenals een ambtshalve vrijstelling van de personen die kennelijk niet in staat zijn om in een jury te zetelen;
— het onderscheid tussen de werkende en de toegevoegde juryleden wordt afgeschaft;
— er wordt een informatiesessie georganiseerd ten behoeve van de uitgelote gezworenen, teneinde deze op de hoogte te brengen van de regels inzake de werking van het hof van assisen en van hun rechten en plichten, zodat de gezworenen hun opdracht ten volle kunnen uitvoeren vanaf de aanvang van het proces;
— het systeem van de lijsten wordt hervormd.
Dienaangaande kunnen de hiernavolgende preciseringen worden toegevoegd.
In artikel 217 van het Gerechtelijk Wetboek wordt een nieuwe voorwaarde ingevoegd : om op de lijst van gezworenen te worden ingeschreven mag men nog geen strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen van meer dan 4 maanden of een werkstraf van meer dan 60 uur. Hierbij wordt rekening gehouden met het arrest van het Arbitragehof nº 187/2005 van 14 december 2005. Zoals de commissie tot Hervorming van het hof van assisen heeft aangegeven in haar eindverslag, is het aangewezen dat de voorwaarden om gezworene te kunnen zijn worden onderscheiden van de wettelijke bepalingen van ontneming van het kiesrecht of van politieke rechten in het algemeen. De uitsluiting van deze personen op grond van de voormelde voorwaarde is noodzakelijk om een evenwicht te vinden tussen het recht om de functie van jurylid uit te oefenen enerzijds en het fundamenteel recht van een eerlijk proces, alsook een goede rechtsbedeling en de noodzaak om de geloofwaardigheid van justitie te bewaren anderzijds. Bijgevolg dienen personen veroordeeld tot een ernstige straf uitgesloten te worden van de functie van jurylid.
In tegenstelling tot hetgeen het wetsvoorstel bepaalt, worden het 3º, 7º, 8º en 9º van het huidige artikel 223 van het Gerechtelijk Wetboek, behouden. De optie om de discretionaire wraking van gezworenen af te schaffen, wordt niet gevolgd. Soms kan men de redenen voor de wraking moeilijk openbaar maken. Er rijzen dan eveneens vragen omtrent de privacy van juryleden. De mogelijkheid van wraking zonder reden dient dan ook behouden te worden.
Artikel 223, 5º van het Gerechtelijk Wetboek moet worden aangepast zodat ook de afgevaardigden van door de wet erkende organisaties die morele diensten verlenen op basis van niet-confessionele-levensbeschouwing worden opgenomen. Naast de erkende erediensten worden sedert 5 mei 1993 de niet-confessionele levensbeschouwelijke gemeenschappen erkend en dit op gelijke voet met de erkende erediensten. Deze worden opgenomen in bovenstaand artikel zoals dit ook het geval is voor de erediensten.
Art. 223, 7º van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangepast conform de huidige bestaande onderwijswetgeving en de bestaande diploma's en getuigschriften.
Het 8º van hetzelfde artikel wordt aangepast aan de staatshervorming waarvan de gevolgen nog niet in de tekst tot uiting zijn gekomen (vb. vervanging van de Brusselse cultuurcommissies door de VGC, GGC, FGC).
Artikel 223, 9º van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangepast. De raden van advies opgenomen in het huidig artikel zijn niet meer actueel. Het is nuttig via een algemene bepaling deze raden te omschrijven zodat ook de oprichting, in de toekomst, van dergelijke raden van advies wordt opgevangen.
Het 11º van hetzelfde artikel wordt bijgevoegd in overeenstemming met de voorwaarde gesteld in artikel 217 van hetzelfde Wetboek.
Artikel 224, 3º van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangepast aan de evolutie van de instellingen.
Het 4º van hetzelfde artikel houdt rekening met de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken bij wet van 17 mei 2006. Hoewel de voorzitter van de strafuitvoeringsrechtbank een werkend magistraat is, is dit niet het geval voor de assessoren. Deze dienen in bovenstaan artikel te worden opgenomen zoals dit ook het geval is voor de rechters en raadsheren in sociale en handelszaken.
Bij wet van 15 september 2006 tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen werd een nieuw administratief rechtscollege opgericht dat als enige bevoegd is om kennis te nemen van de beroepen die worden ingesteld tegen individuele beslissingen genomen met toepassing van de wetten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van de beroepen tegen de beslissingen waarbij de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen de hoedanigheid van vluchteling erkent, weigert of intrekt overeenkomstig het Verdrag van Genève van 28 juli 1951. De leden van dit administratief rechtscollege worden ook weggelaten uit de lijst.
De leden van het Grondwettelijk Hof en van de griffie van dit Hof worden uitgesloten in artikel 224, 6º van het Gerechtelijk Wetboek. Er bestaat geen enkele reden om hen op de lijst te handhaven als ook de leden van de Raad van State en van de Raad voor de Vreemdelingenbetwistingen van de lijst worden geschrapt.
De leden van de Hoge Raad voor de Justitie worden uit de lijsten verwijderd. Zulks is verantwoord omdat dit orgaan klachten moet behandelen betreffende de werking van de rechterlijke orde.
Naast de erkende erediensten worden sedert 5 mei 1993 de niet-confessionele levensbeschouwelijke gemeenschappen erkend en dit op gelijke voet met de erkende erediensten. De afgevaardigden van deze door de wet erkende organisaties worden uitgesloten zoals de bedienaars van de erkende erediensten.
Zoals in artikel 217 Ger. Wb. worden de personen die een strafrechtelijk verleden hebben, weggelaten van de lijst.
Het onderscheid tussen de werkende en toegevoegde gezworenen wordt afgeschaft zodat de artikelen die hiernaar verwijzen worden aangepast. Deze afschaffing is nuttig teneinde de werking van het hof van assisen vlotter te laten verlopen en de samenstelling van de jury te vereenvoudigen. De twee lijsten worden afgeschaft maar het minimum aantal gezworenen wordt verhoogd naar 60 zodat de samenstelling van de jury niet in het gedrang komt en er voldoende namen voorhanden zijn.
De benaming « werkende » gezworenen wordt wel behouden teneinde het onderscheid met de plaatsvervangende gezworenen aan te duiden.
3. Gemengd beraad
De in het wetsvoorstel uitgetekende optie met betrekking tot de gezamenlijke beraadslaging van de voorzitter van het hof van assisen en de jury over de schuldvraag en de straf, wordt niet behouden.
De huidige wettelijke regeling waarbij de jury alleen beraadslaagt over de schuldvraag is een essentieel aspect van de assisenprocedure en wordt ongewijzigd gehandhaafd.
Het amendement behoudt verder het beginsel van het dubbel beraad, evenals de huidige regels betreffende de beraadslaging over de strafmaat.
4. Motivering
Een belangrijk aspect van de hervorming betreft de motivering van de beslissing over de schuldvraag.
In het amendement wordt voorzien dat de beslissing van de jury met betrekking tot de schuldvraag moet worden gemotiveerd, zowel ingeval de beschuldigde schuldig als onschuldig wordt bevonden. Volgens de huidige assisenprocedure moet enkel de strafmaat worden gemotiveerd, en dit ingevolge de wet van 30 juni 2000 (wet van 30 juni 2000 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, van artikel 27 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van artikel 837 van het Gerechtelijk Wetboek, teneinde de rechtspleging voor het hof van assisen te stroomlijnen, Belgisch Staatsblad van 17 maart 2001).
Zoals in het eindverslag van de « commissie tot Hervorming van het hof van assisen » wordt aangegeven is de motivering van gerechtelijke beslissingen te beschouwen als een fundamentele waarborg van het eerlijk proces. De motiveringsplicht wordt door de Grondwet bepaald en vereist door de internationale rechtspraak.
Het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) heeft op 14 januari 2009 geoordeeld dat de Belgische staat het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens heeft geschonden in de zaak Taxquet. Het EHRM vindt dat het recht op een eerlijk proces wordt geschonden door de afwezigheid van een motivering van de schuldvraag door de jury van het hof van assisen.
De noodzaak van het invoeren van de motiveringsplicht met betrekking tot de schuldvraag dringt zich derhalve op.
Het amendement voorziet erin dat de motivering a posteriori wordt opgesteld, door de beroepsmagistraten, in samenspraak met de jury. Er is geen antwoordverplichting op de conclusies van partijen betreffende de schuldvraag.
De invoering van de motiveringsplicht brengt ook mee dat de notie van « intieme overtuiging », zoals voorzien in het huidige artikel 342 Sv., wordt verlaten.
Ingevolge het invoeren van de motiveringsverplichting in de voormelde zin, wordt het verloop van het beraadslagingsproces van de jury met betrekking tot de schuldvraag gewijzigd :
— na de beraadslaging over de schuldvraag komen de gezworenen in de zittingszaal terug en wordt de verklaring van de jury, na ondertekening door de hoofdman van de jury, de voorzitter en de griffier, in een gesloten enveloppe gestopt;
— hierna trekken het hof en de gezworenen zich onmiddellijk terug in de beraadslagingskamer met het oog op het opstellen van de motivering;
— na de gezamelijke beraadslaging over de motivering wordt, in aanwezigheid van de beschuldigde, de enveloppe met de verklaring van de jury geopend en gevoegd bij het dossier en wordt het arrest voorgelezen. De beschuldigde neemt op die manier ineens kennis van de verklaring van de jury en van de motivering van de beslissing inzake de schuld of onschuld;
— indien de beschuldigde slechts bij eenvoudige meerderheid aan het hoofdfeit schuldig wordt verklaard, spreekt het hof zich uit. Indien dit is samengesteld uit een voorzitter is zijn stem doorslaggevend en wordt de beschuldigde desgevallend vrijgesproken. Indien het hof is samengesteld uit een voorzitter en twee assessoren wordt de beschuldigde vrijgesproken indien de meerderheid van het hof zich niet met de meerderheid van de jury verenigt;
— ook de bepaling van het huidige artikel 352 Sv. wordt behouden, mits aanpassingen.
Bij het concipiëren van de verschillende stadia in het beraadslagingsproces is gewaakt over het garanderen van het recht op een behoorlijke rechtsbedeling. Het waarborgen van de autonomie van de jury en het handhaven van het geheim van de beraadslaging van de jury zijn hierbij in het bijzonder voor ogen gehouden. Ook de aanpassingen aan het artikel ... Sv. (vroegere artikel 352 Sv.) zijn geredigeerd met bijzondere aandacht voor de vereisten van onpartijdigheid en motivering.
5. Rechtsmiddel
De opties, die in het wetsvoorstel werden genomen met betrekking tot het instellen van een rechtsmiddel tegen de arresten van het hof van assisen, worden behouden.
Er wordt niet in hoger beroep met volle rechtsmacht voorzien, enkel controle door het Hof van Cassatie, die zal worden verruimd ingevolge de motiveringsplicht.
6. Bevoegdheid
De bevoegdheid van het hof van assisen wordt in het wetsvoorstel bepaald volgens een positieve, limitatieve lijst van misdrijven op basis van objectieve criteria. Deze optie wordt niet behouden.
De in het wetsvoorstel gevolgde techniek heeft voor gevolg dat misdaden die op de voornoemde lijst voorkomen verplicht voor het hof van assisen zouden moeten worden gebracht en dat misdaden, die niet op de lijst voorkomen, verplicht naar de correctionele rechtbank zouden moeten worden gebracht.
Aan een dergelijke werkwijze zijn aanzienlijke nadelen verbonden, zo worden bijvoorbeeld strafbare pogingen tot het plegen van misdaden op die manier systematisch aan de bevoegdheid van het hof van assisen onttrokken.
De hervormingsvoorstellen, die in het amendement zijn voorzien, gaan ervan uit dat de al dan niet toebedeling van een zaak aan het hof van assisen op een soepeler manier moet verlopen.
In navolging van de Hoge Raad voor de Justitie (cf. advies van de Hoge Raad voor de Justitie dd. 28/01/2009) wordt voorgesteld om voor de feiten, die thans correctionaliseerbaar zijn en in de praktijk ook steeds gecorrectionaliseerd worden, de theoretische mogelijkheid van correctionalisatie op te heffen en de feiten rechtstreeks voor de correctionele rechtbank te brengen.
De mogelijkheid tot correctionalisatie blijft evenwel bestaan voor de misdrijven, voorzien in artikel 2 van de Wet van 4 oktober 1867 (de zogenaamde « grijze zone »). Aan de kamer van inbeschuldigingstelling wordt de mogelijkheid gegeven om deze feiten alsnog naar de correctionele rechtbank te verwijzen
De bevoegdheid van het hof van assisen wordt bepaald in een nieuw artikel 217bis Sv.
Ook de bevoegdheid van de correctionele rechtbank wordt heromschreven in artikel 179 Sv.. Zij blijft bevoegd voor wanbedrijven en wordt daarnaast bevoegd voor misdaden waarvan de in de wet bepaalde straf twintig jaar opsluiting niet te boven gaat en de misdaden bedoeld in :
1º artikel 347bis van het Strafwetboek, wanneer de gijzeling voor de gegijzelden geen andere gevolgen heeft dan een blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid, ongeacht de leeftijd van de gegijzelde persoon;
2º artikel 472 van het Strafwetboek die met toepassing van artikel 473 van hetzelfde Wetboek met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar worden gestraft, wanneer het geweld of de bedreiging voor het slachtoffer geen andere gevolgen heeft dan een blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid;
3º artikel 510 van het Strafwetboek, die met toepassing van artikel 513, tweede lid, van hetzelfde Wetboek worden gestraft met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar omdat de brand bij nacht is gesticht, en die in voorkomend geval met toepassing van artikel 514bis worden verhoogd;
4º artikel 518, eerste lid, van het Strafwetboek, die met toepassing van het tweede lid van hetzelfde artikel worden gestraft met tweeëntwintig jaar opsluiting;
5º artikel 530, laatste lid, van het Strafwetboek, die met toepassing van artikel 531 van hetzelfde Wetboek worden gestraft met twintig jaar tot dertig jaar opsluiting wanneer het geweld of de bedreiging voor het slachtoffer geen andere gevolgen heeft dan een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid bepaald in artikel 400 van hetzelfde Wetboek;
6º artikel 375, laatste lid, van het Strafwetboek, en die in voorkomend geval met toepassing van artikel 377bis worden verhoogd;
7º artikel 408 van het Strafwetboek;
8º artikel 216, tweede lid van het Strafwetboek.
De correctionele rechtbank kan criminele straffen opleggen en opsluiting van ten hoogste twintig jaar.
Daarnaast wordt ook artikel 2 van de wet op de verzachtende omstandigheden aangepast, in die zin dat in een aantal limitatief opgesomde gevallen, waarin het gaat om misdaden die tot de bevoegdheid van het hof van assisen behoren, een correctionalisatie door de kamer van inbeschuldigingstelling mogelijk blijft. Het betreft enerzijds de gevallen waarin geen sprake is van een dodelijk slachtoffer of de intentie in hoofde van de dader om te doden, en die gelet op de concrete feitelijke omstandigheden verantwoorden dat zij naar de correctionele rechtbank worden verwezen, evenals de dossiers van georganiseerde criminaliteit waarvan het aangewezen is dat zij gelet op hun complexiteit en veiligheidsrisico's door de correctionele rechtbank worden behandeld.
7. Verlichting van de procedure
Het wetsvoorstel herneemt de door de « commissie tot Hervorming van het hof van assisen » geformuleerde ingrepen om de verlichting van de procedure te realiseren, teneinde haar te rationaliseren en te objectiveren.
Het amendement onderschrijft deze betrachting om de gehele assisenprocedure te verlichten, te moderniseren en efficiënter te maken, met het oog op het vereenvoudigen van de procedure en het verkorten van de procesduur.
Een aantal van de in het wetsvoorstel voorziene hervormingen zouden in de praktijk evenwel niet het gewenste resultaat bewerkstelligen en werden om deze reden niet behouden.
In het amendement werd sterk vastgehouden aan de optie voor het behoud van het hof van assisen, hetgeen impliceert dat rekening dient gehouden te worden met het traditionele uitgangspunt dat de jury beslist op grond van datgene wat op de zitting wordt gezegd.
De hiernavolgende opties, die in het wetsvoorstel werden uitgewerkt, worden in het amendement niet behouden :
— de regeling van de rechtspleging wordt rechtstreeks toevertrouwd aan de kamer van inbeschuldigingstelling;
— het schrappen van de mogelijkheid voor de voorzitter van het hof van assisen om de beschuldigde voor het begin van de debatten te ondervragen;
— het opstellen van een multidisciplinair moraliteitsonderzoek onder verantwoordelijkheid van de FOD Justitie;
— het vervangen van de verplichte voorlezing van de akte van inbeschuldiging door een beknopte uiteenzetting van de beschuldiging;
— het schrappen van de mogelijkheid om opmerkingen te formuleren na de getuigenissen;
— het weglaten van het systeem van vragenlijsten;
— de heropening van de debatten met het oog op een debat over een alternatieve kwalificatie.
De hiernavolgende voorstellen, die in het wetsvoorstel werden voorzien, worden wel behouden, mits aanpassing :
— het organiseren van een preliminaire zitting, buiten de aanwezigheid van de jury, met het oog op de behandeling van de in artikel 312bis van het Wetboek van strafvordering bedoelde procedurekwesties en de bepaling van de lijst van getuigen;
— de beperking van het aantal moraliteitsgetuigen ter terechtzitting;
— de voorzitter beschikt over een marginaal toetsingsrecht houdende de mogelijkheid tot weigering van getuigen die kennelijk geen uitstaans hebben met de feiten die aan de beschuldigde worden ten laste gelegd noch met diens schuld of onschuld desbetreffende of met de moraliteit.
Uit hetgeen voorafgaat volgt dat het systeem van de dubbele beoordeling in de onderzoeksfase, met de tussenkomst van de raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling, wordt behouden. Het in het wetsvoorstel geformuleerde voorstel om de regeling van de rechtspleging rechtstreeks toe te vertrouwen aan de kamer van inbeschuldigingstelling zou in de praktijk immers geen meerwaarde bieden. In de huidige regeling wordt voor de raadkamer verslag uitgebracht door de onderzoeksrechter, hetgeen voor de kamer van inbeschuldigingstelling niet het geval is. Daarnaast zouden het openbaar ministerie, de burgerlijke partij en de inverdenkinggestelde in bepaalde gevallen een aanleg verliezen. Ten slotte kunnen vragen gesteld worden bij de eventuele tijdswinst die de voorgestelde maatregel zou impliceren (bijvoorbeeld mogelijkheid tot vragen van bijkomend onderzoek bij de regeling van de rechtspleging wordt verschoven naar de preliminaire zitting). Er moet worden benadrukt dat dit punt samenhangt met de invulling van de bevoegdheid van het hof van assisen en de mogelijkheid tot correctionalisering, hetgeen pleit voor het behoud van de dubbele aanleg voor de onderzoeksgerechten.
Ook de bevoegdheid van de voorzitter van het hof van assisen om aanvullend onderzoek te doen vóór de zitting en zijn mogelijkheid om de beschuldigde voor het begin van de debatten te ondervragen, wordt gehandhaafd. Het is immers niet aangewezen de bevoegdheid van de voorzitter te beperken met het oog op de waarheidsvinding. In tegenstelling tot hetgeen in het wetsvoorstel is voorzien, wordt er in het amendement niet voor geopteerd om de voorzitter te laten deelnemen aan de beraadslaging over de schuldvraag, zodat dit niet op gespannen voet komt te staan met de vereisten van onpartijdigheid en het eerlijk proces.
Daarnaast wordt de in het wetsvoorstel uitgetekende optie tot het organiseren van een preliminaire zitting, buiten de aanwezigheid van de jury, behouden, evenwel enkel met het oog op de behandeling van de in artikel 312bis Sv. voorziene procedurekwesties en het bepalen van de lijst van getuigen. Deze hervorming beoogt de duur van het assisenproces drastisch te verkorten en door een aantal ingrepen voorafgaandelijk te streven naar een kwaliteitsvolle afhandeling van het onderzoek ter terechtzitting. Deze optimalisering wordt als volgt uitgetekend :
— vijf dagen voor de preliminaire zitting moeten de conclusies met betrekking tot de procedurekwesties worden neergelegd, op straffe van nietigheid. Verder dient de beschuldigde aan te geven of hij schuldig pleit of niet en dient een lijst van de op te roepen getuigen te worden neergelegd. Het hof doet terzake uitspraak binnen de kortst mogelijke termijn;
— indien de beschuldigde schuldig pleit, zal het onderzoek ter terechtzitting ten hoogste drie dagen duren; voor de overige assisenzaken wordt uitgegaan van een duurtijd van vijf dagen. De duur van de terechtzitting kan verlengd worden indien de noodzaak daarvan blijkt in een met reden omklede beslissing. Tegen deze beslissing kan geen rechtsmiddel worden ingesteld;
— het huidige artikel 317 Sv. wordt aangepast, zodanig dat de mogelijkheid ontstaat tot het gezamenlijk horen van meerdere getuigen;
— wat betreft de getuigen van de feiten : van de eerste vaststellingen, het verloop van het onderzoek en het overzicht van de feiten, zal één overzichtelijke en chronologische synthese worden gemaakt die door één persoon wordt toegelicht; andere politieagenten kunnen eventueel aanwezig zijn om een gespecialiseerde bijkomende toelichting te verstrekken of te antwoorden op vragen; ook de onderzoeksrechter wordt gehoord;
— wat betreft de moraliteitsgetuigen : eenzelfde synthese wordt bereikt door het opstellen van een moraliteitsonderzoek, zoals voorzien in een nieuw artikel 62quater Sv.; dit moraliteitsonderzoek zal door één persoon worden toegelicht. Dit laat toe om het aantal moraliteitsgetuigen te beperken. De aangestelde psychiaters kunnen samen worden gehoord en eventueel met elkaar worden geconfronteerd;
— alleen de getuigen vermeld in het arrest van de preliminaire zitting worden gehoord. Op de zitting ten gronde kunnen alleen nog getuigen worden toegelaten voor nieuwe elementen die tijdens de debatten naar voren zijn gekomen en het hof zal hierover oordelen;
— de voorzitter van het hof van assisen beoogt een akkoord te bereiken over de getuigen die zullen worden gehoord, rekening houdend met de duur van de procedure; hij beschikt hiervoor over een marginaal toetsingsrecht : met betrekking tot de feiten kan hij getuigen weigeren die kennelijk geen uitstaans hebben met de feiten, wat betreft de moraliteit getuigen die kennelijk geen uitstaans hebben met de moraliteit.
De partijen zullen voortaan ook gehouden zijn in België keuze van woonplaats te doen, indien zij er hun woonplaats niet hebben. Hebben de partijen geen woonplaats gekozen, dan kunnen zij het verzuim van de betekening niet inroepen tegen de akten die hen luidens de wet moesten worden betekend. Elke wijziging moet bij aangetekend schrijven aan de procureur-generaal worden medegedeeld (artikel 232 Sv.). Op die manier wordt betracht moeilijkheden bij de betekening te vermijden.
8. Verbetering van de positie van het slachtoffer
De in het wetsvoorstel uitgetekende voorstellen tot verbetering van de positie van het slachtoffer worden integraal behouden.
Philippe MAHOUX. Hugo VANDENBERGHE. Francis DELPÉRÉE. Patrik VANKRUNKELSVEN. Tony VAN PARYS. Philippe MONFILS. |
Nr. 2 VAN MEVROUW CROMBÉ-BERTON
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 139
Dit artikel vervangen door wat volgt :
« Art. 139. — Artikel 352 van het Wetboek van strafvordering wordt opgeheven. »
Verantwoording
Dat artikel, dat nochtans in het oorspronkelijke wetsvoorstel was opgeheven, werd door amendement nr. 1 opnieuw ingevoerd. Het gaat om het artikel 352 van het Wetboek van strafvordering, dat de voorzitter de mogelijkheid geeft de uitspraak te vernietigen en de zaak te laten behandelen door een nieuwe jury en door een nieuw hof dat uit drie rechters bestaat.
De motivering die het hof gebruikt moet voortvloeien uit een geleerde en professionele toepassing van het recht, aangezien de gezworenen zich moeten hebben vergist betreffende « de inhoud van de juridische begrippen of de toepassing van de rechtsregels ».
De gezworenen beantwoorden de vragen naar hun innerlijke overtuiging. Het zijn geen juristen, hoe kunnen zij omspringen met de begrippen en de methoden van de juristen ?
Bovendien kan het hof dat slechts ambtshalve gelasten, naar aanleiding van het opstellen van de motivering. Wanneer de rechter die macht heeft, kan hij ze gebruiken als pressiemiddel tegen de jury in de gevallen waarin die niet volledig achter de beslissing staat. Hij kan misbruik maken van zijn positie en van zijn juridische kennis gebruik maken om de gezworenen, wier beslissing vooral op een innerlijke overtuiging berust en niet op een juridische redenering, af te vallen.
Waarom moet men dat artikel overigens handhaven, terwijl het wetsvoorstel in een verruimde beroepsmogelijkheid voor het hof van cassatie voorziet, die met name de motivering kan behelzen ?
Amendement nr. 1 breidt het toepassingsgebied van artikel 352 ten slotte aanzienlijk uit, want het biedt de mogelijkheid een uitspraak van onschuld op losse schroeven te zetten, wat in het verleden niet kon.
Nr. 3 VAN MEVROUW CROMBÉ-BERTON
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 187
Artikel 224 van het Gerechtelijk Wetboek, aanvullen met een 14º luidende :
« 14º de advocaten van de partijen van het proces ».
Verantwoording
Het Gerechtelijk Wetboek belet niet dat een advocaat wordt aangewezen als gezworene. Hij kan dan ook uitgeloot worden als effectief of plaatsvervangend gezworene op het proces waarop hij moet pleiten. Hoewel dit een uitzonderlijk geval is, is dit in Frankrijk toch al voorgekomen. De mogelijkheid om hem op het proces te wraken biedt uiteraard een uitweg uit het belangenconflict.
Het wetsvoorstel voorziet echter voor de gezworenen en plaatsvervangende gezworenen voordat het proces begint in een informatiesessie waarvan de nadere voorwaarden worden bepaald door de Koning. Deze zitting moet in principe plaatsvinden aan het eind van de week die voorafgaat aan de week waarin het proces begint. Het is niet wenselijk dat de advocaat van een van de partijen zich tussen de toekomstige gezworenen bevindt. Hij zou immers aanwijzingen kunnen krijgen over de verschillende gezworenen en daar met het oog op het proces eventueel voordeel uit kunnen halen.
Het voorgestelde amendement strekt ertoe dergelijke gevallen onmogelijk te maken.
Marie Hélène CROMBÉ-BERTON. |
Nr. 4 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 8
In het voorgestelde artikel 21 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering de woorden « en niet onder de toepassing kan vallen van artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden » vervangen door de woorden «onafhankelijk of de kamer van inbeschuldigingstelling toepassing maakt van zijn bevoegheid bepaald in artikel 2 van de wet op de verzachtende omstandigheden ».
Verantwoording
Het is niet de bedoeling van dit wetsvoorstel de verjarinstermijn te verlagen voor de misdaden die onder het nieuwe artikel 2 van de wet op de verzachtende omstandigheden vallen.
Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Sabine DE BETHUNE Francis DELPÉRÉE Pol VAN DEN DRIESSCHE. |
Nr. 5 VAN DE HEER DELPÉRÉE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 13
In het voorgestelde artikel 179 de volgende wijzigingen aanbrengen :
a) in het tweede lid, 1º, de woorden « geen andere gevolgen heeft dan een blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid » vervangen door de woorden « niet het volledige verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij zware verminking, hetzij de dood ten gevolg heeft »;
b) in het tweede lid, 2º, de woorden « geen andere gevolgen heeft dan een blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid » vervangen door de woorden « niet het volledige verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij zware verminking ten gevolge heeft ».
Verantwoording
Het is raadzaam positief en niet negatief te verwijzen naar de artikelen 374bis en 472 van het Strafwetboek.
Francis DELPÉRÉE. Hugo VANDENBERGHE. Pol VAN DEN DRIESSCHE. Tony VAN PARYS. |
Nr. 6 VAN MEVROUW CROMBÉ-BERTON EN DE HEER MONFILS
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 13
In het tweede lid van het voorgestelde artikel 179 van het Wetboek van strafvordering, het 1º en het 2º doen vervallen.
Verantwoording
Die twee misdrijven zijn te ernstig om met een maximumstraf van amper twintig jaar opsluiting te worden bestraft.
Nr. 7 VAN MEVROUW CROMBÉ-BERTON EN DE HEER MONFILS
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 28
Het voorgestelde lid 2º vervangen door wat volgt :
« De Kamer van inbeschuldigingstelling kan de zaak ambtshalve verwijzen naar het hof van assisen samengesteld uit een voorzitter en twee assessoren. Ze moet de zaak verwijzen hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de verdachte of de burgerlijke partij. ».
Marie Hélène CROMBÉ-BERTON. Philippe MONFILS. |
Nr. 8 VAN DE REGERING
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 69
Het tweede lid van het voorgestelde artikel 274 aanvullen met een 3º, luidende wat volgt :
« 3º de controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden, observatie of infiltratie uit te oefenen met toepassing van artikel 235ter. ».
Verantwoording
Het amendement beoogt de punten die op de preliminaire zitting worden behandeld aan te vullen met hetgeen in artikel 75 wordt bepaald.
De minister van Justitie,
Stefaan DE CLERCK.
Nr. 9 VAN DE HEER MAHOUX
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 46
Het voorgestelde artikel 254, eerste lid, vervangen door wat volgt :
« Ten minste vijftien dagen voor de preliminaire zitting vergewist de voorzitter er zich van dat de beschuldigde een raadsman heeft gekozen om hem in zijn verdediging bij te staan. Indien dat niet het geval is, verzoekt hij de stafhouder hem er dadelijk een aan te wijzen, op straffe van nietigheid van alles wat zal volgen ».
Verantwoording
Ook al staat het principe van de aanwijzing van de advocaat door de voorzitter al in artikel 293 van het Wetboek van strafvordering, het komt objectiever over dat het de Stafhouder is en niet de voorzitter — die aan het proces deelneemt — die de advocaat aanwijst die zal optreden voor de beschuldigde.
Nr. 10 VAN DE HEER MAHOUX
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 74
Artikel 279, § 2, tweede lid, vervangen door wat volgt :
« Ingeval de beschuldigde schuldig pleit, zal de terechtzitting drie dagen duren. In de andere gevallen zal de terechtzitting vijf dagen duren. Op verzoek van een van de partijen kan het hof met een met reden omklede beslissing beslissen de duur van de terechtzitting te verlengen. Tegen deze beslissing kan geen rechtsmiddel worden ingesteld. ».
Verantwoording
Verduidelijking van de tekst.
Philippe MAHOUX. |
Nr. 11 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 89
Het vierde lid van het voorgestelde artikel 288 doen vervallen.
Hugo VANDENBERGHE Philippe MONFILS Tony VAN PARYS Francis DELPÉRÉE Patrik VANKRUNKELSVEN. |
Nr. 12 VAN DE HEER VAN PARYS C.S.
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 105
Het voorgestelde artikel 303, § 1, 5º, aanvullen met de woorden « of de wettelijk samenwonende partner ».
Verantwoording
De wettelijk samenwonenden moeten op gelijke voet geplaatst worden als de gehuwden.
Tony VAN PARYS Hugo VANDENBERGHE Francis DELPÉRÉE. |
Nr. 13 VAN DE HEER MAHOUX
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 105
Het 5º van het voorgestelde artikel 303 vervangen door wat volgt :
« 5º. de echtgenoten, zelfs na de scheiding of echtscheiding en de wettelijk samenwonenden, zelfs nadat zij hun wettelijke samenwoning hebben beëindigd; »
Verantwoording
Aanpassing aan de nieuwe bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.
Philippe MAHOUX. |
Nr. 14 VAN MEVROUW CROMBÉ-BERTON
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 128bis (nieuw)
Een artikel 128bis invoegen, luidende :
« Art. 128bis. — Art. 325bis. — Wanneer hij dit nodig acht, kan de voorzitter de jury alle bijkomende vragen stellen die hem in staat stellen geldig te beraadslagen. »
Verantwoording
Deze mogelijkheid moet voldoende garanties bieden opdat de jury zich ondubbelzinnig en met kennis van zaken kan uitspreken.
Het voorkomt ook hiaten tussen de beraadslaging en de motivering van het arrest.
Marie Hélène CROMBÉ-BERTON. |
Nr. 15 VAN DE HEER MONFILS
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 162
Het voorgestelde artikel 354 vervangen door wat volgt :
« Afdeling 1 : Hoger beroep tegen de beslissingen van de hoven van assisen
Onderafdeling 1 : Algemene Bepalingen
Art. 354. — Tegen de in eerste aanleg gewezen arresten van het hof van assisen kan beroep worden ingesteld overeenkomstig de in dit hoofdstuk bepaalde voorwaarden.
Dat beroep wordt ingesteld bij een ander hof van assisen, dat wordt aangewezen door het Hof van Cassatie. Dat hof van assisen onderzoekt de zaak opnieuw volgens de nadere regels en voorwaarden bepaald in de hoofdstukken II tot IV van deze titel.
Art. 354bis. — Het recht om hoger beroep in te stellen behoort :
1º aan de beschuldigde;
2º aan het openbaar ministerie, zelfs in geval van vrijspraak;
3º aan de burgerrechtelijk aansprakelijke persoon, wat zijn burgerlijke belangen betreft;
4º aan de burgerlijke partij, wat haar burgerlijke belangen betreft.
Art. 354ter. — Het hof van assisen dat in hoger beroep uitspraak doet over de strafvordering mag, zelfs indien enkel door de beschuldigde hoger beroep werd ingesteld, de straf van die laatste niet verzwaren.
Art. 354quater. — Het uitstel van de tenuitvoerlegging van het arrest bedoeld in artikel 203, § 3 is niet van toepassing, onverminderd de toepassing van artikel 358.
Art. 354quinquies. — Als het beroep tegen het vonnis over de strafvordering niet aanhangig wordt gemaakt bij het hof van assisen, wordt het beroep dat door een partij wordt ingesteld tegen het vonnis over de burgerlijke rechtsvordering ingediend bij het hof van beroep. De artikelen 391 en 392 zijn niet van toepassing.
Art. 354sexies. — Tijdens de termijnen van hoger beroep en in de loop van het hoger beroep wordt de tenuitvoerlegging van het arrest over de burgerlijke rechtsvordering opgeschort, onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 252.
Onderafdeling 2 : Termijn en vormen van het hoger beroep
Art. 354septies. — Het hoger beroep wordt ingesteld binnen een termijn van tien dagen te rekenen van de uitspraak van het arrest.
Art. 354octies. — Ingeval een partij tijdens de voormelde termijn hoger beroep instelt, beschikken de andere partijen over een bijkomende termijn van vijf dagen om in hoger beroep te komen.
Art. 354novies. — De beschuldigde kan afstand doen van het hoger beroep tot op het ogenblik van het in artikel ... bedoelde verhoor door de voorzitter.
Door die afstand vervallen de incidentele beroepen van het openbaar ministerie of van de andere partijen.
De afstand van hoger beroep wordt vastgesteld bij beschikking van de voorzitter van het Hof van Cassatie als de zaak met toepassing van artikel 381 bij dat Hof aanhangig is gemaakt, of bij beschikking van de voorzitter van het hof van assisen.
Art. 354decies. — De verklaring van hoger beroep wordt gedaan ter griffie van het hof van assisen dat de bestreden beslissing heeft gewezen. Ze wordt ondertekend door de griffier en door de appellant of zijn advocaat.
Onderafdeling 3 : Aanwijzing van het hof van assisen dat uitspraak doet in hoger beroep
Art. 354undecies. — Zodra het hoger beroep werd geregistreerd, zendt het openbaar ministerie de bestreden beslissing, met zijn eventuele opmerkingen, en in voorkomend geval het procesdossier onverwijld aan de griffie van het Hof van Cassatie.
Binnen een maand volgend op de ontvangst van het hoger beroep wijst het Hof van Cassatie, na kennis te hebben genomen van de schriftelijke opmerkingen van het openbaar ministerie en van de partijen of hun advocaten, het hof van assisen aan dat ermee wordt belast uitspraak te doen in hoger beroep en bepaalt het de termijn waarbinnen dat hof van assisen moet bijeenkomen.
Art. 354duodecies. — Als het Hof van Cassatie vaststelt dat het hoger beroep niet binnen de door de wet bepaalde termijnen is ingesteld of dat het betrekking heeft op een arrest waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld, geeft het aan dat er geen grond is om een hof van assisen aan te wijzen dat ermee wordt belast uitspraak te doen in hoger beroep. ».
Verantwoording
Het is een eufemisme te stellen dat het vertrouwen van de mensen in het gerecht afbrokkelt. Paradoxaal genoeg constateert men echter tegelijkertijd dat de bevolking zelden kritiek uit op de beslissingen van een assisenjury, behalve in bepaalde gevallen waarbij men de gezworenen tegen de beroepsmagistraten wil opzetten, wanneer de vereiste meerderheid om te beraadslagen en te beslissen, niet werd bereikt.
Het volk heeft beslist en het volk kan zich niet vergissen.
Klopt het wel dat het volk zich niet kan vergissen ? Klopt het dat het volk uitspraak doet en dat die uitspraak nooit of te nimmer opnieuw kan worden bekeken in het licht van nieuw feitenonderzoek ? Om het even welke « kruimeldief » die tot een lichte gevangenisstraf van twee maanden met uitstel werd veroordeeld, kan tegen dat vonnis hoger beroep instellen, maar een verdachte tegen wie het hof van assisen twintig jaar opsluiting heeft uitgesproken, kan dat niet.
Hoe valt het te rechtvaardigen dat hoger beroep in het eerste geval wél, in het tweede geval niét mogelijk is ?
Ook internationaalrechtelijk rijst overigens nog scherper de noodzaak een antwoord op die vraag te formuleren : zo bepaalt artikel 2.1. van protocol nr. 7 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dat « iedereen die door een gerecht is veroordeeld wegens een strafbaar feit, (...) het recht (heeft) zijn schuldigverklaring of veroordeling opnieuw te doen beoordelen door een hoger gerecht ».
Die tekst is trouwens dezelfde als die van artikel 14, § 2, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
In Frankrijk regelt de wet van 15 juni 2000 het beroep tegen de arresten van het hof van assisen.
Sinds 1 januari 2001 wordt ongeveer 23 % van de arresten van het hof van assisen opnieuw onderzocht door een ander hof van assisen.
Tussen 2003 en 2005 hebben de in hoger beroep uitspraak doende hoven van assisen de beslissing over de schuld gewijzigd in 8 % van de gevallen. Die trend verschilt echter naargelang het beroep betrekking heeft op een vrijspraak of een veroordeling.
Van de 76 door het eerste hof van assisen vrijgesproken beschuldigden, werden er 43 in beroep veroordeeld, namelijk 56,5 %. Van de 1262 veroordeelden in eerste aanleg werden er daarentegen uiteindelijk 64 vrijgesproken of 5 %.
De gezworenen zouden dus niet onfeilbaar zijn ... in tegenstelling tot de idee dat de jury, die de volkssoevereiniteit belichaamt, zich niet kan vergissen.
Het is dus zaak een regeling uit te werken waarbij een door een assisenjury gewezen beslissing opnieuw kan worden bekeken.
Conform de traditionele opvatting ter zake, wordt het hoger beroep ingesteld bij een anders samengesteld rechtscollege, dat hiërarchisch hoger staat dan de rechtbank waarbij de zaak in eerste aanleg aanhangig werd gemaakt.
Zo men de volksjury bij de eerste behandeling van de zaak handhaaft, ziet men niet goed in hoe dat principe van een hiërarchisch hoger rechtsniveau hard kan worden gemaakt.
Om tegen een door een hof van assisen gedane uitspraak in beroep te gaan, rest dus als enige mogelijkheid dat beroep bij een ander hof van assisen in te stellen.
Dit amendement strekt ertoe een betere berechting te waarborgen door een nieuw onderzoek, ongeacht of daarbij iemand schuldig dan wel onschuldig werd verklaard. Het door de beklaagde, het openbaar ministerie of in voorkomend geval de burgerlijke partijen ingestelde beroep moet dan ook in alle gevallen mogelijk zijn.
Traditioneel gaat men er uiteraard van uit dat alleen het beroep dat de beklaagde instelt, tot een zwaardere straf kan leiden (hoe dan ook wordt het beroep — al dan niet ten gronde — door het openbaar ministerie terzelfder tijd ingesteld als dat van de veroordeelde).
Het amendement bepaalt dat het beroep kan worden ingesteld in geval van vrijspraak of schuld maar het mag niet geïnterpreteerd worden als een « tweede kans ».
De invoering van een tweede niveau van rechtspraak kan overkomen als een element dat de procedure trager doet verlopen en logger maakt.
Dat moet echter genuanceerd worden. De aanhangigmaking bij het hof van beroep van assisen zal niet in alle gevallen mogelijk zijn zoals het Franse voorbeeld aantoont.
Het Hof van Cassatie kan bovendien alleen optreden op het niveau van het in hoger beroep uitspraak doende hof van assisen. Thans stelt men een extreem doorgedreven formalisme vast op het niveau van het hof van assisen dat in eerste en in laatste aanleg uitspraak doet. Het ligt zeker in de lijn der verwachtingen dat een en ander eenvoudiger zal worden, wanneer hoger beroep mogelijk is.
Onlangs nog ontwikkelde Henri Angevin, ereraadsheer in het Franse Hof van Cassatie, eenzelfde gedachtegang in een artikel met als titel « Mort d'un dogme », dat gewijd was aan de Franse wet tot instelling van een tweede gerechtelijk niveau in criminele zaken. Daarover schreef de auteur het volgende :
« Ce qui semble en outre vraisemblable, c'est que cette instauration (du double degré de juridiction) aura des répercussions sur la procédure générale de la cour d'assises, dans le sens d'un allègement progressif du formalisme qui la caractérise. Deux facteurs devraient contribuer à cette évolution. D'une part, la Cour de cassation n'ayant plus à intervenir qu'en cas d'appel, la cour d'assises de première instance ne sera plus soumise à aucun contrôle de légalité, ce qui n'aurait pas manqué de l'inciter à s'affranchir peu à peu des contraintes d'un formalisme dont l'utilité apparaîtra de moins en moins évidente.
D'autre part, la vigilance sourcilleuse avec laquelle la Chambre criminelle veillait au respect de ce formalisme, trouvant une bonne part dans les justifications dont le fait qu'en l'absence d'une instance d'appel, le pourvoi en cassation constituait le seul recours contre les décisions de cour d'assises, pourrait, faute de cette justification, avoir tendance à se relâcher. Au terme d'une évolution prévisible, la procédure d'assises devrait donc se simplifier et se rapprocher de la procédure correctionnelle ».
Blijkens de parlementaire voorbereiding van de wet, hield ook senator Badinter er in deze soortgelijke ideeën op na.
Het wetsvoorstel beoogt tevens een definitieve berechting van de beklaagde binnen een redelijke termijn. Daartoe voorziet het erin dat het Hof van Cassatie de termijn vaststelt waarbinnen het hof van assisen dat uitspraak doet in hoger beroep in vergadering moet bijeenkomen.
Het is niet ondenkbaar dat sommigen ook kritiek zouden uiten op de hogere kosten die een en ander met zich brengt.Wij zijn evenwel de mening toegedaan dat een Staat de essentiële verantwoordelijkheden die hij moet opnemen, niet louter en alleen behoort af te stemmen op de kosten die daaruit voortvloeien. Zo men het erover eens is dat in alle gevallen een dubbel gerechtelijk niveau noodzakelijk is, waarbij het niet alleen zaak is de rechthebbende een meer sluitende waarborg te bieden, maar ook rekening te houden met de internationaalrechtelijke teksten ter zake, dan moet die beroepsmogelijkheid er komen.
Voorts mag men zich niet blind staren op enkele assisenprocessen die maandenlang hebben aangesleept. In het overgrote deel van de gevallen worden de terechtzittingen binnen enkele dagen, of hooguit een week afgerond. Daar komt nog bij dat de door het hof van assisen gewezen arresten niet zeer talrijk zijn (74 arresten in 2003, wat neerkomt op een geringe stijging ten opzichte van de arresten die in 2000 en in 2001 (66) werden gewezen).
Nr. 16 VAN DE HEER MONFILS
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 196bis (nieuw)
Een artikel 196bis invoegen, luidende :
Art. 196bis. — In artikel 262 van hetzelfde Wetboek, worden tussen het woord « arresten » en de woorden « van het hof », de woorden « in beroep » ingevoegen.
Verantwoording
In tegenstelling tot de huidige situatie, waarin slechts één aanleg bestaat, kunnen de in hoger beroep gewezen assisenarresten aangevochten worden voor het hof van cassatie.
Nr. 17 VAN DE HEER MONFILS
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 196ter (nieuw)
Een artikel 196ter invoegen luidende :
« Art. 196ter. — Artikel 350 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven. »
Verantwoording
Artikel 350, dat voorschrijft dat tegen de verklaring van de jury in geen geval enig rechtsmiddel kan worden ingesteld, dient te worden opgeheven aangezien er voortaan hoger beroep mogelijk is.
Nr. 18 VAN DE HEER MONFILS
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 196quater (nieuw)
Een artikel 196quater invoegen luidende :
« Art. 196quater. — Artikel 360 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld als volgt :« en niettegenstaande hoger beroep en cassatieberoep. »
Verantwoording
Artikel 360, dat voorschrijft dat een vrijgesproken beschuldigde later niet kan worden vervolgd door de feiten anders te onschrijven, moet worden aangevuld rekening houdend met het nieuwe systeem van hoger beroep.
Nr. 19 VAN DE HEER MONFILS
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 196quinquies (nieuw)
Een artikel 196quinquies invoegen luidende :
« Art. 196quinquies. — Artikel 370 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
« In geval van veroordeling evenwel geschiedt die teruggave slechts indien de eigenaar bewijst dat de veroordeelde de termijnen voor beroep bij het hof van assisen of voor beroep in cassatie heeft laten verstrijken of, heeft hij zich wel voorzien, dat de zaak definitief afgedaan is. ».
Verantwoording
Dit artikel past deze bepaling van het Wetboek van strafvordering aan het nieuwe systeem aan.
Nr. 20 VAN DE HEER MONFILS
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 196sexies (nieuw)
Een artikel 196sexies invoegen luidende :
« Art. 196sexies. — In artikel 373, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « het arrest vóór hem » vervangen door de woorden « het in hoger beroep gewezen arrest van assisen ».
Verantwoording
Idem verantwoording amendement nr. 19.
Nr. 21 VAN DE HEER MONFILS
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 182
In het voorgestelde artikel 217, in het 3º, de woorden « achtentwintig jaar » vervangen door de woorden « eenentwintig jaar ».
Verantwoording
Men dient rekening te houden met de maatschappelijke ontwikkelingen. Iemand van eenetwintig jaar is perfect in staat om een situatie te analyseren en een degelijk oordeel te vormen.
Nr. 22 VAN DE HEER MONFILS
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 185
In artikel 222 van het Gerechtelijk Wetboek, in het 3º, de woorden « achtentwintig » vervangen door de woorden « eenentwintig ».
Verantwoording
Idem amendement nr. 21.
Philippe MONFILS. |
Nr. 23 VAN DE HEER MAHOUX C.S.
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 137
In het eerste lid van het voorgestelde artikel 334, tussen de woorden « het hof » en de woorden « de gezworenen » de woorden « ,de griffier » invoegen.
Verantwoording
Het amendement strekt ertoe de griffier toe te voegen aan de personen die zich terugtrekken om te beraadslagen over de motivering.
Philippe MAHOUX. |
Nr. 24 VAN DE HEER DELPÉRÉE
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 139
De woorden « betreffende de voornaamste concrete redenen, inzonderheid » doen vervallen.
Verantwoording
De motieven in artikel 139 verwijzen niet naar « concrete redenen ». Dit begrip dient te worden geschrapt.
Francis DELPÉRÉE. |
Nr. 25 VAN DE HEER VAN PARYS
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 168
Het laatste lid van het voorgestelde artikel 358 vervangen door wat volgt :
« De regels uit Hoofdstuk II van Titel III van Boek II zijn van toepassing. ».
Verantwoording
Het is van belang duidelijk te maken dat bij de procedure voor het Hof van Cassatie niet enkel de artikelen 417, 418 en 420 van toepassing zijn, doch wel de volledige procedure voor het Hof van Cassatie, voor zover deze verenigbaar is met de specificiteit van het hof van assisen.
Tony VAN PARYS. |
Nr. 26 VAN DE HEER MAHOUX
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 180
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 119bis. — Wanneer de voorzitter vaststelt, na minstens twee pogingen, dat er een onmogelijkheid is om een jury samen te stellen voor de berechting van de misdrijven bedoeld in artikel 137 en 138 van hetzelfde Wetboek, worden deze misdrijven berecht door het hof van beroep. »
Verantwoording
Er kan geen « hof van assisen zonder jury » zijn, het essentiële bestanddeel overeenkomstig artikel over de samenstelling. Men dient bijgevolg terug te keren naar het oorspronkelijk voorstel, dat is gebaseerd op het advies van de commissie ter Hervorming van het hof van assisen.
Philippe MAHOUX. Francis DELPÉRÉE. |
Nr. 27 VAN DE HEER MAHOUX
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 100
De §§ 1 en 2 van dit artikel vervangen door wat volgt :
« § 1. Op met redenen omklede vordering van de procureur-generaal kan het hof beslissen om de volgende personen te horen via een videoconferentie :
1º een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend,
2º een in het buitenland verblijvende getuige of deskundige wanneer ter zake wederkerigheid is gewaarborgd,
en dit met zijn instemming, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon in persoon ter zitting verschijnt.
§ 2. Op met redenen omklede vordering van de procureur-generaal kan het hof beslissen om een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend, met zijn instemming te horen via een gesloten televisiecircuit, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon in persoon ter zitting verschijnt ».
Verantwoording
Het gaat om een verbetering met het oog op de leesbaarheid van de tekst.
Nr. 28 VAN DE HEER MAHOUX
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 101
In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º § 1 vervangen door wat volgt :
« § 1. Op met redenen omklede vordering van de procureur-generaal kan het hof beslissen om de volgende personen te horen via een teleconferentie :
1º een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend,
2º een in het buitenland verblijvende getuige of deskundige wanneer ter zake wederkerigheid is gewaarborgd,
en dit met zijn instemming, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon persoonlijk verschijnt of gehoord wordt via een videoconferentie of een gesloten televisiecircuit ».
2º § 3 van de Franse tekst vervangen door wat volgt :
« § 3. La personne entendue par le biais d'une conférence téléphonique est censée avoir comparu et avoir répondu à la convocation ».
Verantwoording
Het gaat om een verbetering met het oog op de leesbaarheid van de tekst.
Nr. 29 VAN DE HEER MAHOUX
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 106
Het voorgestelde artikel 304 vervangen door wat volgt :
« Art. 304. — De getuigen, voorgebracht door de procureur-generaal, door de beschuldigde of door de burgerlijke partij worden gehoord, zelfs wanneer zij tevoren geen schriftelijke getuigenis hebben afgelegd en zelfs wanneer zij geen dagvaarding hebben ontvangen, mits die getuigen in elk geval opgenomen zijn op de lijst in artikel 74, § 3. ».
Verantwoording
Het gaat om een verbetering met het oog op de leesbaarheid van de tekst.
Philippe MAHOUX. |
Nr. 30 VAN MEVROUW CROMBÉ-BERTON EN DE HEER MONFILS
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 69
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
De preliminaire zitting verzwaart de procedure alleen maar, aangezien een cassatieberoep mogelijk blijft. Het is overigens onduidelijk waarom het systeem van artikel 235bis, waarbij de kamer van inbeschuldigingstelling optreedt, veranderd moet worden.
Nr. 31 VAN MEVROUW CROMBÉ-BERTON EN DE HEER MONFILS
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 139
Dit artikel vervangen door wat volgt :
« Art. 139. — Artikel 352 van het Wetboek van strafvordering wordt opgeheven. »
Verantwoording
Dit artikel, dat nochtans in het oorspronkelijke wetsvoorstel opgeheven was, werd door amendement nr. 1 opnieuw ingevoerd. Het gaat om artikel 352 van het Wetboek van strafvordering, dat de voorzitter van het hof de mogelijkheid biedt het verdict te vernietigen en de zaak voor te leggen aan een nieuwe jury en aan een nieuw hof, dat is samengesteld uit drie rechters.
Waarom moet men de mogelijkheid handhaven dat het hof het verdict van de gezworenen vernietigt, met name wat betreft het bewijs, de inhoud van juridische begrippen of de toepassing van rechtsregels, die hebben geleid tot de beslissing inzake de schuld of de onschuld, nu het wetsvoorstel een breder beroep voor het Hof van cassatie organiseert ? We herhalen dat het Hof van cassatie slechts bevoegd is voor betwistingen op grond van de rechtsregels en niet op grond van de feiten.
Men kan van de gezworenen niet eisen dat ze met alle vereiste nauwgezetheid de juridisch acceptabele en relevante argumenten kunnen onderscheiden. Wat zal er dan gebeuren wanneer de jury argumenten aanhaalt die juridisch niet in de motivering kunnen staan (bijvoorbeeld argumenten die niets met de feiten te maken hebben, die voortkomen uit persoonlijke kennis van de zaak, of die zijn ingegeven door medelijden of haat) ?
In die situatie zijn er slechts twee mogelijkheden : ofwel weert de beroepsmagistraat die ontoelaatbare argumenten zonder meer en vervangt hij ze indien nodig door andere, ofwel stelt hij vast dat het verdict onregelmatig is en moet het proces worden overgedaan. Bij de eerste mogelijkheid is de motivering louter formeel en geeft ze de opinie van de jury niet weer, zodat er een probleem rijst in verband met de intellectuele oprechtheid van die aanpak. Bij de tweede mogelijkheid moet het systeem op termijn verzadigd raken, of zelfs onherroepelijk geblokkeerd (de blokkering kan het gevolg zijn van de houding van een enkele gezworene).
In beide gevallen is de oplossing die het amendement voorstelt ontoelaatbaar.
Bovendien kan die discretionaire bevoegdheid om te beslissen over betwistingen wanneer de jury zich vergist over schuld of onschuld van een beschuldigde, in handen van één enkele persoon worden gegeven, aangezien de aanwezigheid van twee assessoren voortaan niet meer vereist is. Wanneer men weet dat het hof, om te beslissen over de regelmatigheid van de rechtspleging in correctionele zaken, dus over feiten die a priori minder ernstig zijn, in beroep steeds uit drie magistraten zal bestaan, kan men zich vragen stellen.
Om die redenen wensen wij dat dit artikel 352 van het Wetboek van strafvordering wordt opgeheven, zoals oorspronkelijk vooropgesteld in het wetsvoorstel.
Nr. 32 VAN MEVROUW CROMBÉ-BERTON EN DE HEER MONFILS
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 139
Het voorgestelde artikel 336 vervangen door wat volgt :
« Art. 336. — Indien het hof naar aanleiding van het opstellen van de motivering, eenparig overtuigd is dat de gezworenen zich manifest hebben vergist betreffende de voornaamste concrete redenen die hebben geleid tot de beslissing inzake de schuld of onschuld, verklaart het hof, middels een gemotiveerd arrest, dat de zaak wordt uitgesteld en verwijst het de zaak naar de volgende zitting, om te worden onderworpen aan een nieuwe jury en een nieuw hof, dat is samengesteld uit drie rechters. Geen van de eerste gezworenen of beroepsrechters mag hiervan deel uitmaken.
Niemand heeft het recht deze maatregel uit te lokken; het Hof kan hem slechts ambtshalve gelasten en wel naar aanleiding van het opstellen van de motivering inzake de schuldvraag en alleen wanneer de beschuldigde schuldig is bevonden, nooit wanneer hij niet schuldig is begonnen. ».
Verantwoording
Dit artikel, dat nochtans in het oorspronkelijke wetsvoorstel opgeheven was, werd door amendement nr. 1 opnieuw ingevoerd. Het gaat om artikel 352 van het Wetboek van strafvordering, dat de voorzitter van het hof de mogelijkheid biedt het verdict te vernietigen en de zaak voor te leggen aan een nieuwe jury en aan een nieuw hof, dat is samengesteld uit drie rechters.
Waarom moet men de mogelijkheid handhaven dat het hof het verdict van de gezworenen vernietigt, met name wat betreft het bewijs, de inhoud van juridische begrippen of de toepassing van rechtsregels, die hebben geleid tot de beslissing inzake de schuld of de onschuld, nu het wetsvoorstel een breder beroep voor het Hof van cassatie organiseert ? We herhalen dat het Hof van cassatie slechts bevoegd is voor betwistingen op grond van de rechtsregels en niet op grond van de feiten.
Meestal zullen de gezworenen niet met alle vereiste nauwgezetheid de juridisch acceptabele en relevante argumenten kunnen onderscheiden. Wat zal er dan gebeuren wanneer de jury argumenten aanhaalt die juridisch niet in de motivering kunnen staan (bijvoorbeeld argumenten die niets met de feiten te maken hebben, die voortkomen uit persoonlijke kennis van de zaak, of die zijn ingegeven door medelijden of haat) ?
Om die reden rechtvaardigen momenteel alleen manifeste vergissingen in de zaak zelf dat het hof eventueel een beroep doet op dat artikel 352, dat bepaalt dat het vonnis alleen uitgesteld wordt wanneer « de gezworenen, al hebben zij de vormen in acht genomen, zich in de zaak zelf hebben vergist ».
Ten slotte wordt het toepassingsgebied van artikel 352 in belangrijke mate uitgebreid door amendement nr. 1, aangezien dat laatste toestaat dat voortaan een verdict van onschuld op losse schroeven wordt gezet, wat tot dusver niet het geval was. Dat druist dus in tegen het opzet van de tekst, dat wil dat wanneer er twijfel is, dat ten gunste van de beschuldigde is. Artikel 351 van het Wetboek van strafvordering bijvoorbeeld bepaalt dat indien de beschuldigde slechts bij eenvoudige meerderheid aan het hoofdfeit schuldig wordt verklaard, de stem van het hof de doorslag geeft. Dat mechanisme geldt dus niet indien de beschuldigde bij eenvoudige meerderheid onschuldig wordt verklaard. In dat geval wordt hij vrijgesproken zonder dat het hof zich moet uitspreken.
Om al die redenen wensen wij dat het nieuwe artikel 139 op zijn minst de doelstellingen overneemt van artikel 352 zoals het door het wetsvoorstel gewijzigd wordt.
Nr. 33 VAN MEVROUW CROMBÉ-BERTON EN DE HEER MONFILS
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 137
In het vooorgestelde artikel 334, de woorden « het formuleren » vervangen door de woorden « het juridisch formuleren ».
Verantwoording
De motivering bestaat erin de concrete redenen die de jury ertoe hebben gebracht zich uit te spreken, in recht om te zetten. Aangezien de intieme overtuiging van de gezworenen bij het opstellen van de motivering niet mag worden uitgedrukt, moet de juridische aard van de concrete redenen waarop de jury zich heeft gebaseerd, worden verduidelijkt.
Artikel 139 van het amendement impliceert trouwens dat de beslissing van de jury is gebaseerd op beweegredenen die voortvloeien uit een bedreven en professionele toepassing van het recht. Dit artikel bepaalt immers dat de gezworenen zich niet manifest mogen vergissen met betrekking tot « de inhoud van juridische begrippen of de toepassing van rechtsregels ».
Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON. Philippe MONFILS. |
Nr. 34 VAN DE HEER MAHOUX
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 13
In het voorgestelde artikel 179, het 6º en het 7º doen vervallen.
Verantwoording
Om redenen die inherent zijn aan de misdaden zelf, vallen deze misdaden op zijn minst onder de « grijze zone » van de tekst : ook al kunnen ze wegens bepaalde verzachtende omstandigheden die door de kamer van inbeschuldigingstelling worden beoordeeld naar de correctionele rechtbank worden verwezen, moet de mogelijkheid om ze naar het hof van assisen te verwijzen niettemin behouden blijven.
Nr. 35 VAN DE HEER MAHOUX
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 198
Het voorgestelde artikel 2, eerste lid, aanvullen als vogt :
« 9º als het gaat om een misdaad bedoeld in artikel 375, laatste lid, van het Strafwetboek;
10º als het gaat om een misdaad bedoeld in artikel 408 van het Strafwetboek ».
Verantwoording
Om redenen die inherent zijn aan de misdaden zelf, vallen deze misdaden op zijn minst onder de « grijze zone » van de tekst : ook al kunnen ze wegens bepaalde verzachtende omstandigheden die door de kamer van inbeschuldigingstelling worden beoordeeld naar de correctionele rechtbank worden verwezen, moet de mogelijkheid om ze naar het hof van assisen te verwijzen niettemin behouden blijven.
Philippe MAHOUX. |
Nr. 36 VAN DE HEER MAHOUX C.S.
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 15
Het voorgestelde artikel 216octies aanvullen als volgt :
« Het hof wordt bijgestaan door een jury. »
Verantwoording
Dit amendement beoogt duidelijk aan te geven dat het hof van assisen bestaat uit de jury en professionele rechters (1 of 3).
Philippe MAHOUX. Hugo VANDENBERGHE. Tony VAN PARYS. Patrik VANKRUNKELSVEN. Francis DELPÉRÉE. Philippe MONFILS. Pol VAN DEN DRIESSCHE. |
Nr. 37 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 17
In het voorgestelde artikel 217 de woorden « en wanneer » vervangen door de woorden « en met uitzondering van de gevallen waarin ».
Verantwoording
Door deze tekstverbetering wordt duidelijk gemaakt dat het hof van assisen in twee gevallen niet bevoegd is om kennis te nemen van de misdaden boven de 20 jaar, namelijk wanneer deze misdaden vermeld staan in de lijst van artikel 179, 2e lid, 1º tot en met 8º en ingeval de kamer van inbeschuldigingstelling een misdaad correctionaliseert ingevolge het nieuw voorgestelde artikel 2 van de wet op de verzachtende omstandigheden.
Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE. |
Nr. 38 VAN DE HEREN DELPÉRÉE EN VANKRUNKELSVEN
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 24
De Franse tekst van het voorgestelde artikel 227 vervangen door wat volgt :
« Art. 227. — Les infractions sont connexes :
1º soit lorsqu'elles ont été commises en même temps par plusieurs personnes réunies;
2º soit lorsqu'elles ont été commises par différentes personnes, même en différents temps et en divers lieux, mais par suite d'un concert formé à l'avance entre elles, soit lorsque les coupables ont commis les uns pour se procurer les moyens de commettre les autres, pour en faciliter, pour en consommer l'exécution, ou pour en assurer l'impunité;
3º soit lorsque le lien qui existe entre deux ou plusieurs infractions est de telle nature qu'il exige, pour une bonne administration de la justice et sous réserve du respect des droits de la défense, que ces infractions soient soumises en même temps pour jugement au même tribunal répressif. ».
Verantwoording
Het betreft de vervanging van de woorden « délits » door de woorden « infractions ».
Francis DELPÉRÉE. Patrik VANKRUNKELSVEN. |
Nr. 39 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 73
Het tweede lid van het voorgestelde artikel 278 doen vervallen.
Verantwoording
Dit tweede lid is in strijd met artikel 416, 2e lid van het Wetboek van strafvordering.
Hugo VANDENBERGHE Francis DELPÉRÉE Pol VAN DEN DRIESSCHE. |
Nr. 40 VAN DE HEER DELPÉRÉE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 50
Het einde van de voorgestelde volzin vervangen door wat volgt :
« vooralsnog niet terechtstaan dan voor één of verscheidene van die misdrijven. ».
Verantwoording
Tekstcorrectie.
Francis DELPÉRÉE. Philippe MAHOUX. Philippe MONFILS. |
Nr. 41 VAN DE HEER VANKRUNKELSVEN
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 63
In het voorgestelde artikel 270 de woorden « hof » telkens vervangen door de woorden « hof van beroep ».
Verantwoording
Het betreft een taalkundige verbetering.
Nr. 42 VAN DE HEER VANKRUNKELSVEN
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 65
In het voorgestelde artikel 272 het woord « hof » vervangen door de woorden « hof van beroep ».
Verantwoording
Het betreft een taalkundige verbetering.
Patrik VANKRUNKELSVEN. |
Nr. 43 VAN DE HEER VANDENBERGHE
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 65
Het voorgestelde artikel 272 vervangen als volgt :
« Art. 272 — De aanmaning, krachtens artikel 270 door het hof gedaan, evenals elke nieuwe waarschuwing door de procureur-generaal gegeven aan de politieambtenaren van de lokale politie en de federale politie die de bevoegheid hebben van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings of aan een boswachter, zelfs na verloop van een jaar te rekenen van de eerste waarschuwing, hebben het verlies van acht dagen wedde ten gevolge. »
Verantwoording
Het betreft een actualisering van de bestaande tekst.
Hugo VANDENBERGHE. |
Nr. 44 VAN DE HEER DELPÉRÉE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 65
Het voorgestelde artikel 272 vervangen als volgt :
« Art. 272 — De aanmaning, krachtens artikel 270 door het hof van beroep gedaan, evenals elke nieuwe waarschuwing door de procureur-generaal gegeven aan de politieambtenaren van de lokale politie en de federale politie die bekleed zijn met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings of aan een boswachter, zelfs na verloop van een jaar te rekenen van de eerste waarschuwing, hebben het verlies van acht dagen wedde ten gevolge. »
Verantwoording
Het betreft een actualisering van de bestaande tekst.
Francis DELPÉRÉE. Philippe MAHOUX. Hugo VANDENBERGHE. Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON. Pol VAN DEN DRIESSCHE. Hugo VANDENBERGHE. |
Nr. 45 VAN MEVROUW CROMBÉ-BERTON EN DE HEER MONFILS
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 74
In dit artikel, § 2, tweede lid, doen vervallen.
Verantwoording
De introductie van de keuze voor de beschuldigde om « schuldig of onschuldig te pleiten » is weinig meer dan een karikaturale toepassing van het Angelsaksisch recht. Indien de beschuldigde immers schuldig pleit in dergelijk rechtssysteem, heeft dat een aantal gevolgen inzake de rechtspleging, de « regeling » met de procureur ...
In dit voorstel is daar niets van terug te vinden. Het enige gevolg is dat de terechtzitting 3 of 5 dagen duurt (termijnen die overigens zonder verhaal kunnen worden verlengd).
Wat betekent dat eigenlijk, « schuldig pleiten » ?
Een beschuldigde kan de echtheid van de feiten erkennen, maar elke verzwarende omstandigheid betwisten, of aanspraak maken op een verschoningsgrond en/of een rechtsvaardigingsgrond.
Een beschuldigde kan op de eerste dag van de terechtzitting altijd op eventuele bekentenissen terugkomen. Wanneer er verscheidene beschuldigden zijn, kan een beschuldigde « schuldig pleiten », terwijl andere dat niet doen. Het is dus raadzaam die bepaling, die volstrekt overbodig en ontoepasbaar is, te doen vervallen.
Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON. Philippe MONFILS. |
Nr. 46 VAN DE HEER DELPÉRÉE
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 69
In het voorgestelde artikel 274, de volgende wijzigingen aanbrengen :
a) In het eerste lid van § 1 de woorden « Voorafgaand aan de terechtzitting ten gronde, houdt het hof » vervangen door de woorden « Het hof houdt ».
b) Het 1º vervangen als volgt :
« 1º de controle van de middelen bedoeld in artikel 235bis die zij aan de festenrechter kunnen onderwerpen. »
Verantwoording
Het betreft een verbetering van de formulering van het 1º.
Francis DELPÉRÉE. |
Nr. 47 VAN MEVROUW CROMBÉ-BERTON C.S.
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 69
In artikel 274, § 1, het 1º schrappen.
Verantwoording
De Kamer van Inbeschuldigingstelling heeft zich al uitgesproken over artikel 235bis. Het is dus niet nodig om hierop terug te komen tijdens de preliminaire zitting want « cassation sur cassation ne vaut ».
Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON. Philippe MONFILS. Patrik VANKRUNKELSVEN. |
Nr. 48 VAN MEVROUW CROMBÉ-BERTON EN DE HEER MONFILS
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 73
Het voorgestelde artikel 278 doen vervallen.
Verantwoording
Indien de bepaling onder 1º van § 1 van artikel 274 wordt opgeheven, is het behoud van dit artikel niet langer gerechtvaardigd.
Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON. Philippe MONFILS. |
Nr. 49 VAN DE HEER VAN PARYS C.S.
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 73
Het voorgestelde artikel 278 doen vervallen.
Verantwoording
Het amendement beoogt de bepaling betreffende de controle van de regelmatigheid van de middelen bedoeld in artikel 235bis van het Wetboek van strafvordering weg te laten teneinde de thans bestaande regelgeving te behouden.
Tony VAN PARYS Patrik VANKRUNKELSVEN Hugo VANDENBERGHE Pol VAN DEN DRIESSCHE. |
Nr. 50 VAN DE HEER VAN PARYS C.S.
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 74
Het voorgestelde artikel 279 aanvullen met een § 4, luidende :
« § 4. Tegen dit arrest kan geen rechtsmiddel worden ingesteld. »
Verantwoording
Het amendement beoogt op algemene wijze te bepalen dat tegen het arrest van de preliminaire zitting geen rechtsmiddel kan worden ingesteld.
Nr. 51 VAN DE HEER VAN PARYS C.S.
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 74
In het voorgestelde artikel 279, § 2, tweede lid, de laatste zin weglaten.
Verantwoording
Het uitsluiten van de mogelijkheid om tegen het arrest van de preliminaire zitting een rechtsmiddel in te stellen zal worden bepaald in een nieuw in te voegen § 4.
Nr. 52 VAN DE HEER VAN PARYS C.S.
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 69
Het voorgestelde artikel 272 vervangen door wat volgt :
« Voorafgaand aan de terechtzitting ten gronde, houdt het hof een preliminaire zitting voor het samenstellen van de in artikel 279 bedoelde lijst van getuigen.
Het hof doet uitspraak binnen de kortst mogelijke termijn. »
Verantwoording
Het amendement beoogt de preliminaire zitting voor te behouden voor het samenstellen van de lijst van getuigen.
Tony VAN PARYS Hugo VANDENBERGHE Pol VAN DEN DRIESSCHE. |
Nr. 53 VAN DE HEER VAN PARYS C.S.
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 93bis (Nieuw)
Een artikel 93bis invoegen, luidende :
« Art. 93bis. — In onderafdeling 6 van afdeling 2, Hoofdstuk V, Titel II, Boek II van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 291bis ingevoegd, luidende :
« Art. 291bis. — De partijen dienen, vooraleer tot de voorlezing bedoeld in artikel 292 wordt overgegaan, de middelen bedoeld in artikel 235bis die zij aan de feitenrechter kunnen onderwerpen bij conclusie te omschrijven. Het hof doet daarover onmiddellijk uitspraak. De eis tot cassatie tegen dit arrest wordt ingesteld samen met de eis tegen het eindarrest, bedoeld in artikel 358. »
Verantwoording
Met betrekking tot de controle van de regelmatigheid van de middelen bedoeld in artikel 235bis Sv. wordt de bestaande regelgeving behouden.
Tony VAN PARYS Hugo VANDENBERGHE Pol VAN DEN DRIESSCHE Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON Patrik VANKRUNKELSVEN. |
Nr. 54 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 74
Het voorgestelde artikel 279, § 3, aanvullen als volgt :
« Desgevallend kunnen ook reeds de modaliteiten van verhoor van bepaalde getuigen overeenkomstig de artikelen 294, 298 en 299 bepaald worden. »
Verantwoording
Het beoogt de mogelijkheid om de modaliteiten van verhoor van bepaalde getuigen reeds te bepalen op de preliminaire zitting.
Hugo VANDENBERGHE Pol VAN DEN DRIESSCHE Francis DELPÉRÉE Tony VAN PARYS Philippe MAHOUX Martine TAELMAN. |
Nr. 55 VAN DE VANKRUNKELSVEN C.S.
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 74
In het voorgestelde artikel 279, § 2, vierde en vijfde lid, het woord « verantwoordelijke » vervangen door de woorden « een of meer verantwoordelijken ».
Verantwoording
Voor bepaalde dossiers is het onmogelijk om het onderzoek door één speurder te laten samenvatten en ook voor het moraliteitsonderzoek wordt de taak vaak verdeeld (deel slachtoffer -deel verdachte).
Patrik VANKRUNKELSVEN Hugo VANDENBERGHE Pol VAN DEN DRIESSCHE Tony VAN PARYS. |
Nr. 56 VAN DE HEER VANKRUNKELSVEN
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 129
In het voorgestelde artikel 326, derde lid, tussen het cijfer « 112bis, § 6 » en de woorden « werden verkregen » de cijfers « 294, 298, § 5 en 299, § 4 » invoegen.
Verantwoording
Het amendement beoogt een aanvulling van de gevallen waarin de door de getuigen afgelegde verklaringen slechts in aanmerking kunnen genomen worden als bewijs op voorwaarde dat zij in voldoende mate steun vinden in andersoortige bewijsmiddelen.
Nr. 57 VAN DE HEER VANKRUNKELSVEN
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 136
In het voorgestelde artikel 333 het woord « verzegeld » vervangen door het woord « gesloten ».
Verantwoording
Het amendement beoogt te voorzien dat de enveloppe, met de verklaring van de jury, enkel wordt gesloten in plaats van verzegeld.
Patrik VANKRUNKELSVEN. |
Nr. 58 VAN DE HEER MAHOUX EN VANKRUNKELSVEN
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 148
In het voorgestelde artikel 344 het tweede lid doen vervallen.
Verantwoording
Er wordt ervoor geopteerd om de bepaling van het tweede lid op te nemen onder « Afdeling 4. — Algemene bepaling », in Hoofdstuk V, Titel II, Boek II.
Nr. 59 VAN DE HEREN MAHOUX EN VANKRUNKELSVEN
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 158bis (nieuw)
Een artikel 158bis invoegen luidende :
« Art. 158bis. — In afdeling 4, in Hoofdstuk V, Titel II, Boek II, wordt een artikel 352bis ingevoegd, luidende :
« Art. 352bis. — De arresten worden geschreven door de voorzitter, bijgestaan door de griffier, en door hen ondertekend.
De griffier staat het hof bij in de verschillende fasen van de procedure. »
Verantwoording
Er wordt ervoor geopteerd om deze bepaling op te nemen onder « Afdeling 4. — Algemene bepaling », in Hoofdstuk V, Titel II, Boek II.
Philippe MAHOUX. Patrik VANKRUNKELSVEN. |
Nr. 60 VAN DE HEER SWENNEN
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 137
In het voorgestelde artikel 334 de woorden « voornaamste concrete » vervangen door het woord « doorslaggevende ».
Nr. 61 VAN DE HEER SWENNEN
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 139
In het voorgestelde artikel 139 de woorden « voornaamste concrete » vervangen door het woord « doorslaggevende ».
Guy SWENNEN. |
Nr. 62 VAN DE HEER VANKRUNKELSVEN
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 137
Het tweede lid van het voorgestelde artikel 334 vervangen door wat volgt :
« Dit volstaat voor de beantwoording aan de conclusies over de schuldvraag ».
Patrik VANKRUNKELSVEN. |
Nr. 63 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 137
In het eerste lid van het voorgestelde artikel 334 het woord « concrete » doen vervallen.
Verantwoording
Het volstaat om de voornaamste redenen op te geven.
Nr. 64 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 139
In het eerste lid van het voorgestelde artikel 336 het woord « concrete » doen vervallen.
Verantwoording
Het volstaat om de voornaamste redenen op te geven.
Martine TAELMAN Philippe MONFILS Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON Patrik VANKRUNKELSVEN. |
Nr. 65 VAN DE HEREN DELPÉRÉE EN MAHOUX
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 137
Het voorgestelde artikel 334 vervangen door wat volgt :
« Art. 334. — Het hof en de gezworenen trekken zich hierna onmiddellijk terug in de beraadslagingskamer.
Zonder dat zij moeten antwoorden op alle neergelegde conclusies, formuleren zij de voornaamste redenen die hebben geleid tot de beslissing inzake schuld of onschuld.
De beslissing wordt ondertekend door de voorzitter en de griffier. »
Verantwoording
Betere formulering van artikel 137.
Francis DELPÉRÉE. Philippe MAHOUX. |
Nr. 66 VAN MEVROUW CROMBÉ-BERTON EN DE HEER MONFILS
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 137
Het tweede lid van het voorgestelde artikel 334 doen vervallen.
Verantwoording
Het behoud van deze paragraaf voegt geen enkel bijkomend element toe. De eerste paragraaf beantwoordt reeds aan de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens inzake motivering.
Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON. Philippe MONFILS. |
Nr. 67 VAN MEVROUW CROMBÉ-BERTON
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 139
In het voorgestelde artikel 336, eerste lid, de woorden « betreffende de voornaamste concrete redenen, inzonderheid wat betreft het bewijs, de inhoud van juridische begrippen of de toepassing van rechtsregels, die hebben geleid tot de beslissing inzake de schuld of onschuld » vervangen door de woorden « in de zaak zelf, betreffende de voornaamste concrete redenen die hebben geleid tot de beslissing inzake schuld of onschuld ».
Verantwoording
Het amendement beoogt de motieven, op grond waarvan het hof de zaak kan uitstellen en verwijzen naar een volgende zitting, aan te passen.
Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON. |
Nr. 68 VAN DE HEER VANKRUNKELSVEN
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 139
In het voorgestelde artikel 336 de woorden « betreffende de voornaamste concrete redenen, inzonderheid wat betreft het bewijs, de inhoud van juridische begrippen of de toepassing van rechtsregels, die hebben geleid tot de beslissing inzake de schuld of onschuld » vervangen door de woorden « in de zaak zelf, betreffende de voornaamste redenen die hebben geleid tot de beslissing inzake schuld of onschuld ».
Verantwoording
Het amendement beoogt de motieven, op grond waarvan het hof de zaak kan uitstellen en verwijzen naar een volgende zitting, aan te passen.
Nr. 69 VAN DE HEER VANKRUNKELSVEN
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 174ter (nieuw)
Een artikel 174ter invoegen, luidende :
« Art. 174ter. — In artikel 434 van hetzelfde Wetboek wordt het cijfer « 362 » vervangen door het cijfer « 341 ».
Verantwoording
Het betreft een technische aanpassing.
Patrik VANKRUNKELSVEN. |
Nr. 70 VAN DE HEER MAHOUX C.S.
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 180
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie verslag.
Philippe MAHOUX. Francis DELPÉRÉE. Philippe MONFILS. Pol VAN DEN DRIESSCHE. Tony VAN PARYS. Hugo VANDENBERGHE. |
Nr. 71 VAN DE HEER VANKUNSKELSVEN
(Subamendement op amendement nr. 1 van de heer Mahoux c.s.)
Art. 203
Tussen het cijfer « 239 » en de woorden « van het Wetboek van strafvordering », de cijfers « 363, 364, 364bis, 365, 366, 367, 368, 369, 369bis, 370, 371, 372, 373, 375, 376, 377, 378, 379, 380, 381, 382, 383, 384, 385 » invoegen.
Verantwoording
Het betreft een technische aanpassing.
Patrik VANKRUNKELSVEN. |