4-1115/2

4-1115/2

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

4 FEBRUARI 2009


Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op de afschaffing van het automatisch ten laste leggen van de eisende partij van alle kosten in geval van eenzijdige aanvraag tot echtscheiding


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER VANKRUNKELSVEN

Art. 2

Dit artikel vervangen door wat volgt :

« Art. 2. — In artikel 1258 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 27 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in § 1 worden de woorden « artikel 229, §§ 1 en 2, van het Burgerlijk Wetboek » vervangen door de woorden « artikel 229, §§ 1 tot 3, van het Burgerlijk Wetboek »

2º het tweede lid wordt opgeheven. »

Verantwoording

Het voorstel van de heer Philippe Mahoux komt deels tegemoet aan de kritiek vanwege het Grondwettelijk Hof in het arrest 137/2008, doch laat nog steeds een verschil in behandeling bestaan naargelang het een echtscheiding betreft op grond van artikel 229, § 1 en § 2, van het Burgerlijk Wetboek enerzijds en artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek anderzijds.

Het feit dat de eisende partij in het geval van een echtscheiding op grond van artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek de kosten van inleiding dient te dragen, wordt niet objectief verantwoord op grond van het gegeven dat één partij tegen de wil van de andere partij de echtscheiding bewerkstelligt.

Immers, ook in het geval van een echtscheiding op grond van artikel 229, § 1, van het Burgerlijk Wetboek kan deze situatie zich voordoen. Dit is net één van de punten van kritiek welke het Grondwettelijk Hof in haar arrest 137/2008 uit.

Het Hof stelt in haar arrest letterlijk :

« ...

De in het geding zijnde maatregel kan niet worden verantwoord door het feit dat, enkel in het geval van toepassing van paragraaf 3 van artikel 229, de echtscheiding door de ene echtgenoot aan de andere zou worden opgedrongen, aangezien zulks ook met toepassing van paragraaf 1 van artikel 229 mogelijk is.

Gelet op de doelstelling van de wetgever om, zoals in B.3 in herinnering is gebracht, in beginsel in een schuldloze echtscheiding te voorzien, kan de in het geding zijnde maatregel bovendien niet worden beschouwd als een financiële sanctie voor de echtgenoot die eenzijdig de echtscheiding vordert. Zulks geldt des te meer, nu de eisende partij in een echtscheiding niet kan worden verondersteld steeds de « schuldige » te zijn.

De argumentatie in het wetsvoorstel 4-1115/1 zoals hierna vermeld, komt niet tegemoet (of slechts ten dele) aan de kritiek uit arrest 137/2008.

Immers, ook in het wetsvoorstel 4-1115/1, worden de kosten van inleiding nog steeds ten laste van de eisende partij gelegd, nu volgens de indiener :

« ... de echtscheiding op grond van artikel 229, § 3, de uiting is van de wil van één enkele persoon, — die in strijd is met die van zijn of haar echtgenoot ... »

Dit argument kan — gelet op het bovenstaande — niet weerhouden worden, zodat het wenselijker is de regeling omtrent de gerechtskosten bij een echtscheiding op grond van artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek onder dezelfde regeling van artikel 1258, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek te brengen.

Martine TAELMAN
Patrik VANKRUNKELSVEN.

Nr. 2 VAN DE HEER VAN PARYS C.S.

Art. 2

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 2. — Artikel 1258 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 27 april 2007, wordt vervangen door wat volgt :

« Art. 1258. — Behoudens andersluidende overeenkomst, worden de kosten door de rechter omgeslagen onder de partijen, rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak ». »

Tony VAN PARYS
Philippe MAHOUX
Martine TAELMAN
Francis DELPÉRÉE
Dirk CLAES
Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON
Hugo VANDENBERGHE.