4-1050/2

4-1050/2

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

16 DECEMBER 2008


Ontwerp van programmawet


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW VANLERBERGHE

Art. 135/1 en 135/2 (nieuw)

In titel 6 een hoofdstuk 8 invoegen, dat de artikelen 135/1 en 135/2 omvat, luidend als volgt :

« Hoofdstuk 8. — Dringende maatregelen teneinde de gevolgen van de economische crisis op de koopkracht van de werknemers die in tijdelijke werkloosheid worden gestuurd, te ondervangen

Art. 135/1. — In artikel 114, § 6, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 juni 2005, worden in het tweede lid, de woorden « 5 % » vervangen door de woorden « 15 % ».

Art. 135/2. — Artikel 111 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 april 2007, wordt aangevuld met een lid, luidend als volgt :

« Voor de tijdelijk werkloze wordt de daggrens tot beloop waarvan het gemiddeld dagloon van de werknemer in aanmerking wordt genomen, bepaald op 1/26e van het bruto maandloon zoals bedoeld in artikel 6 van de Collectieve Arbeidsovereenkomst Nr. 17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen. »

Verantwoording

Het stelsel van tijdelijke werkloosheid om economische redenen vermijdt dat bij een economische terugval werknemers direct definitief aan de deur worden gezet.

Op zich is dit dus een goede regeling waarmee in het geval van een uitzonderlijke economische terugslag het personeelsbestand tijdelijk kan worden af gebouwd. Een regeling die uniek is in de wereld en veel flexibiliteit biedt aan de bedrijven.

Dit stelsel is, mede tengevolge de huidige forse terugval van de economie, echter aan een fundamentele versterking toe.

Voor de getroffen werknemers is de terugval van het inkomen te groot. Zo bedraagt de uitkering slechts 65 % van het gederfde loon voor gezinshoofden en alleenstaanden en 60 % voor samenwonenden. Dit percentage wordt bovendien berekend op een begrensd loon van 1 906,46 euro per maand. De maximale uitkering is dus 1 239 euro bruto per maand. Daarop wordt nog eens een forfaitaire bedrijfsvoorheffing van 10,09 % ingehouden. De netto uitkering bedraagt bijgevolg maximaal 1 114,16 euro per maand. Heel wat sectoren voorzien daarom in een (beperkte) toeslag vanuit het bevoegde Fonds voor Bestaanszekerheid.

Voorliggend amendement heeft tot doel die verbeteringen aan te brengen en voorziet daartoe in volgende aanpassingen :

De loongrens wordt opgetrokken tot die, die geldt voor de berekening van de aanvullende uitkering bij het brugpensioen, namelijk 3 391,61 euro/maand;

De vervangingspercentages worden opgetrokken van 60 % voor samenwonende gerechtigden en 65 % voor gezinshoofden en alleenstaanden naar respectievelijk 70 en 75 %.

Nr. 2 VAN MEVROUW VANLERBERGHE

Art. 135/3 tot 135/8 (nieuw)

In titel 6 een hoofdstuk 9 invoegen, « Invoering van een hoofdelijke aansprakelijkheid tussen de opdrachtgever en de onderaannemer voor de betaling van loonschulden » dat de artikelen 135/3 tot 135/8 bevat, luidend als volgt :

« Afdeling 1. Definities en toepassingsgebied

Art. 135/3. — Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :

1º aannemingsovereenkomst : de overeenkomst waarbij een onderaannemer zich verbindt een bepaald werk tegen een overeengekomen prijs uit te voeren voor een opdrachtgever, buiten elke band van ondergeschiktheid;

2º opdrachtgever : hij die, met uitzondering van een natuurlijke persoon voor zijn private behoeften, rechtstreeks of via een tussenpersoon, die niet rechtstreeks deelneemt aan de uitvoering van het werk vastgelegd in de aannemingsovereenkomst, een beroep doet op een of meerder onderaannemers in het kader van een aannemingsovereenkomst;

3º onderaannemer : hij die zich rechtstreeks of via een tussenpersoon, die niet rechtstreeks deelneemt aan de uitvoering van het werk vastgelegd in de aannemingsovereenkomst, verbindt ten aanzien van de opdrachtgever om een werk uit te voeren in het kader van een aannemingsovereenkomst;

4º werkgever : de onderaannemer die een beroep doet op een werknemer voor de verwezenlijking van het in de een aannemingsovereenkomst bepaalde werk;

5º werknemer : de persoon die krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeidsprestaties verricht tegen loon onder het gezag van een andere persoon, zijnde de werkgever;

6º sociale schulden :

a) het loon in de betekenis van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, met inbegrip van de vergoedingen rechtstreeks of onrechtstreeks betaald als vakantiegeld, waarop de werknemer recht heeft uit hoofde van de arbeidsovereenkomst met de werkgever;

b) de overeenstemmende bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid die aanleiding kunnen geven tot de uitkering van een voordeel aan de werknemers;

c) de overeenstemmende sommen verschuldigd aan de Belgische Rijksdienst voor sociale zekerheid, met inbegrip van de bijdragen, gelijkgestelde bijdragen solidariteitbijdragen, bijdrageopslagen en interesten.

Art. 135/4. — Deze wet is van toepassing op de opdrachtgever die — rechtstreeks of via een tussenpersoon — een beroep doet op één of meerdere onderaannemers om, in het kader van een aannemingsovereenkomst, een werk te verrichten dat beantwoordt aan de door de Koning bepaalde werkzaamheden op voorstel van het bevoegd paritair orgaan.

Indien het bevoegd paritair orgaan geen voorstel doet binnen zes maanden volgend op de inwerkingtreding van deze wet, oefent de Koning de bevoegdheid die Hem krachtens het vorige lid is toegekend uit na advies van ditzelfde orgaan.

Het geraadpleegde paritaire orgaan deelt zijn advies mede binnen twee maanden nadat hem het verzoek is gedaan; zoniet, wordt er niet op gewacht.

Afdeling 2. — Verplichtingen van de opdrachtgever

Art. 135/5. — § 1. In het kader van arbeidsprestaties, verricht ter uitvoering van een aannemingsovereenkomst en die behoren tot de werkzaamheden bepaald in uitvoering van artikel 3, moet de opdrachtgever de gegevens registreren, bijhouden en bewaren, op papier of elektronisch, waardoor het volgende mogelijk wordt :

1º het identificeren van de onderaannemers en de werknemers tewerkgesteld in het kader van de aannemingsovereenkomst, evenals het aantonen van ten aanzien van welke werknemers eerstgenoemden gebeurlijk de hoedanigheid van werkgever bekleden;

2º de dagelijkse registratie van de werknemers tewerkgesteld aan de werkzaamheden verricht in het kader van de uitvoering van de aannemingsovereenkomst;

De Koning bepaalt de minimumgegevens die moeten worden geregistreerd, de nadere regelen van deze registratie, van hun bijwerkingen en van hun bewaring.

§ 2. De Koning kan, na advies van het paritair orgaan dat bevoegd is voor de betrokken werkzaamheid, specifieke wijzen van registratie of een alternatief systeem bepalen.

Afdeling 3. — Burgerlijke sancties

Art. 135/6. — § 1. In geval van het niet betalen van de sociale schulden door de werkgever, is de opdrachtgever die geen gegevens registreert, bijhoudt of bewaart krachtens artikel 4 van deze wet gehouden tot de betaling van deze schulden voor zover deze betrekking hebben :

1º op de effectieve tewerkstellingsperiode(s) voor dewelke deze registratie ontbreekt;

2º op arbeidsprestaties verricht in het kader van de aannemingsovereenkomst voor de werknemers voor wie deze registratie ontbreekt en voor de periodes waarvoor deze registratie ontbreekt;

3º de aansprakelijkheid is beperkt tot een bedrag ten belope van maximum 10 000 euro per werknemer verhoogd met de bedragen bedoeld bij artikel 2, 6º, b) en c). Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan het indexcijfer overeenkomstig de volgende formule : het nieuwe bedrag is gelijk aan het basisbedrag vermeld in de wet vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer. Het resultaat wordt afgerond tot het hoger honderdtal. De nieuwe bedragen worden in het Belgische Staatsblad bekendgemaakt en treden in werking op 1 januari van het jaar dat volgt op dat van hun aanpassing.

§ 2. De opdrachtgever die gehouden is tot de betaling van de sociale schulden krachtens § 1 moet zich bevrijden van deze schulden overeenkomstig de bepalingen van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, voor wiens toepassing hij als werkgever wordt beschouwd binnen de bij § 1 vastgelegde grenzen.

Bij samenloop van verschillende schuldeisers die de toepassing vorderen van de hoofdelijke aansprakelijkheid zoals bepaald in deze wet heeft de schuld ten voordele van de werknemer zoals bepaald in artikel 2, 6º, a), steeds voorrang op de andere schulden zoals bepaald in artikel 2, 6º, b en c; de andere schuldeisers kunnen op een gelijk deel aanspraak maken ongeacht de uitstaande schuld.

Afdeling 4. — Toezicht

Art. 135/7. — Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, houden de door de Koning aangewezen ambtenaren toezicht op de naleving van dit hoofdstuk en zijn uitvoeringsbesluiten.

Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie.

In het kader van dit hoofdstuk kunnen zij de opdrachtgever alle documenten of informatiedragers die de in artikel 4 bedoelde gegevens bevatten doen voorleggen, er kopies van nemen, of ze door de opdrachtgever kosteloos laten verstrekken of ze tegen ontvangstbewijs in beslag te nemen.

Afdeling 5. — Inwerkingtreding

Art. 135/8. — Dit hoofdstuk treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin deze wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. ».

Verantwoording

Alhoewel het « klassieke » zwartwerk nog steeds een belangrijk deel uitmaakt van de sociale fraude, stellen de inspectiediensten vast dat de laatste jaren steeds meer goedkope arbeidskrachten in het buitenland worden aangeworven en rechtstreeks op de Belgische arbeidsmarkt worden gedumpt (naar België worden gedetacheerd) zonder de Belgische arbeids-, loon- en tewerkstellingsvoorwaarden toe te passen. Ook de wetgeving op de sociale documenten wordt vaak niet nageleefd.

Met de regelmaat van de klok worden er misbruiken vastgesteld waarbij buitenlandse arbeidskrachten in ons land werken tegen schandalige loon- en arbeidsvoorwaarden.

Deze verschillende vormen van fraude tasten niet alleen ons socio-economisch weefsel aan, ze veroorzaken ook oneerlijke concurrentie ten opzichte van de « bonafide » bedrijven en brengen op termijn het voortbestaan van deze bedrijven in gevaar.

Door de toetreding tot de Europese Unie kregen de ondernemingen en werknemers uit de nieuwe lidstaten voor de uitoefening van activiteiten vlotter toegang tot ons grondgebied.

Vandaar dat de vorige regering in mei 2004 beslist had, gebruik te maken van de voorziene clausule in het toetredingsverdrag om het vrij verkeer van werknemers op te schorten voor een eerste periode van twee jaar.

Bij de verlenging van de overgangsregeling voor de 8 nieuwe lidstaten die sedert 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden (niet voor Cyprus en Malta) is er in mei 2006 bepaald (zie het koninklijk besluit van 24 april 2006 tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 houdende uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, naar aanleiding van de verlenging van de overgangsbepalingen die werden ingevoerd bij de toetreding van nieuwe lidstaten tot de Europese Unie) dat de overgangsregeling, die het vrij verkeer van werknemers opschort, nog maximaal drie jaar van toepassing zou blijven tot voldaan is aan de vereiste begeleidende maatregelen die de inspectiediensten in staat moeten stellen om effectief op te treden tegen misbruiken en sociale fraude.

Deze mogelijkheid van een tweede opschortende termijn van drie jaar was ook voorzien in het toetredingsverdrag tot de EU.

Die begeleidende maatregelen zijn :

— De voorafgaandelijke registratie van alle grensoverschrijdende tewerkstelling (LIMOSA);

— « De hoofdelijke aansprakelijkheid van de hoofdaannemers of opdrachtgevers voor de naleving van de loons- en arbeidsvoorwaarden van ter beschikking gestelde buitenlandse werknemers »

— Een samenwerkingsprotocol tussen de verschillende inspectiediensten met het oog op de bestrijding van misbruiken bij de tewerkstelling van buitenlandse arbeidskrachten.

— Een vorderingsrecht voor de werknemersorganisaties en voor buitenlandse werknemers die in België worden of werden tewerkgesteld, te waarborgen.

Voor een aantal functies (knelpuntberoepen) werd de procedure voor het verkrijgen van een arbeidsvergunning en een arbeidskaart wel versoepeld, zodat het eenvoudiger wordt om de onderdanen van de nieuwe lidstaten tewerk te stellen in functies waaraan er nood is op onze Belgische arbeidsmarkt. De gewesten (en de Duitstalige gemeenschap) hebben elk een lijst opgesteld van knelpuntberoepen.

Op 1 januari 2007 traden nog twee nieuwe lidstaten, Roemenië en Bulgarije toe tot de Europese Unie. In dit toetredingsverdrag werd dezelfde clausule opgenomen als in het verdrag bij de vorige uitbreiding met betrekking tot het vrij verkeer van werknemers.

Er werden ook voor hen dezelfde bepalingen opgenomen ais voor de andere 8 nieuwe lidstaten (zie koninklijk besluit van 19 december 2006 tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 houdende uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers naar aanleiding van de toetreding tot de Europese Unie van Bulgarije en Roemenië).

Het vrij verkeer van werknemers werd bijgevolg opgeschort tot aan de voormelde begeleidingsmaatregelen wordt voldaan.

Ook de versoepeling van de procedure voor het bekomen van een arbeidsvergunning en arbeidskaarten is voor hen voorzien.

Uiteraard zijn de termijnen van overgangsregelingen voor deze twee lidstaten wel verschillend.

Tijdens de vorige legislatuur werden de maatregelen, één, drie en vier uit voormelde opsomming uitgevoerd en in de nodige wetteksten gegoten.

Het vierde onderdeel kon niet meer tijdig worden afgerond.

Sindsdien heeft de nieuwe regering daarrond blijkbaar elk initiatief gestaakt. Desondanks pleit deze regering gelijktijdig voor een meer algemene openstelling van onze arbeidsmarkt, ook voor werknemers uit niet EU-lidstaten (alleszins in het kader van knelpuntvacatures).

Nochtans zijn wij van oordeel dat, dit vierde luik, de hoofdelijke aansprakelijkheid van de opdrachtgever voor naleving van de vigerende loon- en arbeidsvoorwaarden essentieel is om sociale dumping tegen te gaan.

Vandaar dit amendement, dat in de Titel V van de programmawet een Hoofdstuk 3 invoegt onder de noemer « Invoering van een hoofdelijke aansprakelijkheid tussen de opdrachtgever en de onderaannemer voor de betaling van loonschulden ».

Dit is des te dringender omdat de voormelde koninklijke besluiten stellen dat de opschortende bepalingen ophouden te bestaan op respectievelijk 31 december 2008 en 30 april 2009 !

Het is belangrijk te beseffen dat in dit hoofdstuk aan een aantal concepten een definitie wordt gegeven die van toepassing zijn voor dit hoofdstuk. Hun omschrijving is afwijkend van deze die geldt voor de toepassing van andere wetgevingen (bijvoorbeeld voor de toepassing van het artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

Zo is een « onderaannemer » voor de toepassing van dit hoofdstuk, iedere natuurlijke of rechtspersoon die activiteiten uitoefent in het kader van een aannemingsovereenkomst. De opdrachtgever is diegene die beroep doet op dergelijke onderaannemer(s) in het kader van een aannemingsovereenkomst.

De opdrachtgever is hoofdelijk aansprakelijk voor de sociale schulden (dit is het loon (begrensd tot 10 000 euro per werknemer), de overeenstemmende bijdragen aan de fondsen voor bestaanszekerheid en de overeenstemmende sociale zekerheidsbijdragen) voor alle werknemers die in het kader van een aannemingsovereenkomst werken voor hem uitvoeren.

Hij kan aan deze hoofdelijke aansprakelijkheid ontsnappen door een registratie te doen, en te bewaren, die toelaat de bij de uitvoering van de werkzaamheden betrokken onderaannemers en werknemers te identificeren en deze werknemers toe te wijzen aan de bij de uitvoering betrokken werkgevers. Deze registratie dient dagelijks te geschieden, teneinde een toezicht mogelijk te maken op alle betrokkenen in ieder stadium van de uitvoering der werkzaamheden.

De Koning bepaalt de gegevens die dienen te worden geregistreerd teneinde voormeld objectief te bereiken en de modaliteiten van bijwerking en bewaring ervan.

Hij duidt tevens de ambtenaren die belast zijn met het toezicht op de naleving van deze bepalingen en voor wie de voormelde gegevens dienen beschikbaar te zijn.

De indieners zijn van oordeel dat deze « aanwezigheidsregistratie » een meer doeltreffende controle mogelijk maakt op de naleving van de sociale- en arbeidswetgeving en aldus sociale dumping te vermijden. Zo kunnen bij vaststelling van niet correcte naleving ervan gerichte vervolgcontroles worden uitgevoerd. Tevens laten deze gegevens toe om een meer correcte bepaling te doen van de aan de werkzaamheden verbonden lonen en bijdragen.

Deze regeling is van toepassing op de werkzaamheden bepaald door de Koning op voorstel van de betrokken paritaire comités. Indien deze comités binnen de zes maanden na inwerkingtreding van deze bepalingen geen voorstel hebben geformuleerd, bepaalt Hij de werkzaamheden na advies, dat dient verstrekt te worden binnen een termijn van twee maanden na de aanvraag ervan, van de betrokken paritaire comités.

Nr. 3 VAN MEVROUW VANLERBERGHE

Art. 133

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 133. — In artikel 30 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, laatst gewijzigd bij de wet van 9 juli 2004, worden in § 2 de volgende wijzigingen aangebracht :

1º In het eerste lid, wordt het woord « tien » vervangen door het woord « vijfentwintig » en worden de woorden « dertig dagen » vervangen door de woorden « vier maanden ».

2º In het derde lid, worden de woorden « zeven dagen » vervangen door de woorden « tweeëntwintig dagen. »

Verantwoording

Om te komen tot een betere verdeling tussen beide ouders van de taken die verbonden zijn aan het opvoeden van kinderen, is het belangrijk dat vaders hierbij de eerste levensdagen van het kind betrokken worden.

Dat kan gestimuleerd worden door de periode van het vaderschapsverlof, waarvoor een uitkering wordt toegekend die relatief goed aansluit bij het arbeidsinkomen, te verlengen. De huidige tien dagen zijn immers te beperkt en worden teveel beschouwd als dagen om administratieve verplichtingen af te handelen en om aanwezig te kunnen zijn bij de eerste levensdagen van het kind.

Daarom heeft dit amendement tot doel om dit recht uit te breiden tot een periode van 25 arbeidsdagen die kunnen opgenomen worden in een periode van 4 maanden volgend op de geboorte.

Nr. 4 VAN MEVROUW VANLERBERGHE

Art. 133/1 (nieuw)

Een artikel 133/1 invoegen, luidend als volgt :

« Art. 133/1. — In artikel 25quinquies, § 2, van de wet van 1 april 1936 op de arbeidsovereenkomst wegens dienst op binnenschepen, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º In het eerste lid, wordt het woord « tien » vervangen door het woord « vijfentwintig » en worden de woorden « dertig dagen » vervangen door de woorden « vier maanden »;

2º In het derde lid, worden de woorden « zeven dagen » vervangen door de woorden « tweeëntwintig dagen. »

Verantwoording

Om te komen tot een betere verdeling tussen beide ouders van de taken die verbonden zijn aan het opvoeden van kinderen, is het belangrijk dat vaders hierbij de eerste levensdagen van het kind betrokken worden.

Dat kan gestimuleerd worden door de periode van het vaderschapsverlof, waarvoor een uitkering wordt toegekend die relatief goed aansluit bij het arbeidsinkomen, te verlengen. De huidige tien dagen zijn immers te beperkt en worden teveel beschouwd als dagen om administratieve verplichtingen af te handelen en om aanwezig te kunnen zijn bij de eerste levensdagen van het kind.

Daarom heeft dit amendement tot doel om dit recht uit te breiden tot een periode van 25 arbeidsdagen die kunnen opgenomen worden in een periode van 4 maanden volgend op de geboorte.

Myriam VANLERBERGHE.

Nr. 5 VAN HEREN MARTENS EN VAN NIEUWKERKE

Art. 65

De eerste twee voorgestelde leden van paragraaf 8 vervangen door wat volgt :

« § 8. In het voordeel van de Staat is een repartitiebijdrage gevestigd ten laste van de kernexploitanten zoals bedoeld in artikel 2, 5º, en van de vennootschappen zoals bedoeld in artikel 24, § 1.

Deze bijdrage heeft tot doel de federale bijdrage op elektriciteit te verlagen voor de eindafnemer teneinde deze te compenseren voor de hoge tarieven die hij in het verleden betaalde voor de afschrijving van de elektriciteitscentrales in een captieve markt en ter financiering van de investeringen in energiebesparing door het Fonds voor de Reductie van de Globale Energiekost. Bij de federale overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie wordt een fonds opgericht met de naam « Fonds voor verminderingen van de federale bijdrage op elektriciteit », dat dient voor de financiering van de verminderingen van de federale bijdrage op elektriciteit. Dit Fonds vormt een organiek begrotingsfonds in de zin van artikel 45 van de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit.

Rubriek « 32 — Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie » van de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, wordt aangevuld met de volgende bepalingen. »

Verantwoording

De regering stelt voor de bijdrage van de elektriciteitsproducenten te gebruiken om de begroting op te krikken. Dit amendement zorgt dat de opbrengst van de voorgestelde heffing wordt gebruikt om de huidige federale bijdrage op gas en elektriciteit en de toeslag voor beschermde klanten te vervangen. De huidige windfall profits kunnen immers slechts worden gegenereerd omdat de Belgische consument in het verleden (te) hoge elektriciteitsprijzen betaalde om de centrales waarvan sprake op twintig jaar af te schrijven. Door de opbrengst van de windfall profit-heffing aan te wenden om de huidige heffingen op gas en elektriciteit te verminderen en te investeren in energiebesparing, krijgt de consument een gedeelte van de vroeger teveel betaalde energieprijzen terug, hetzij door lagere eindprijzen (door de lagere heffingen), hetzij door een gedaald verbruik (door te investeren in energiebesparing).

Nr. 6 VAN HEREN MARTENS EN VAN NIEUWKERKE

Art. 65

De voorgestelde § 8, derde lid, vervangen als volgt :

« Het globale bedrag van deze repartitiebijdrage is vastgesteld op 250 miljoen euro.

Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen van het Rijk, in functie van het indexcijfer van de maand september. »

Verantwoording

Het voordeel dat exploitanten van kerncentrales betrekken uit de productie met centrales die in het verleden in een captieve markt versneld werden afbetaald door middel van hoge elektriciteitstarieven zijn uiteraard niet beperkt tot het jaar 2008. Dit amendement voorziet een recurrente bijdrage van 250 miljoen, geïndexeerd volgens de gezondheidsindex.

Nr. 7 VAN HEREN MARTENS EN VAN NIEUWKERKE

Art. 66

In de voorgestelde § 1, derde lid, « 2 % » vervangen door « 5 % ».

Verantwoording

De voorgestelde boete is een stuk lager dan het verschuldigde bedrag. Door het optrekken van de boete vergroot de zekerheid dat de provisies voor de ontmanteling van de kerncentrales en het beheer van de splijtstoffen worden aangevuld door de exploitanten.

Nr. 8 VAN HEREN MARTENS EN VAN NIEUWKERKE

Art. 67

Dit artikel aanvullen met een § 2, luidend als volgt :

« § 2. In de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1. artikel 2 wordt aangevuld als volgt :

« 41º. « dominante marktspeler » : onderneming die over een productiecapaciteit voor elektriciteitsproductie beschikt op het Belgische grondgebied die groter is dan 37 % van de Belgische productiecapaciteit. De productiecapaciteit van de onderneming en de daarmee geassocieerde en verbonden ondernemingen wordt bepaald door de commissie. »

2. in artikel 20 worden de woorden « na advies van de commissie » vervangen door de woorden « op voorstel van de commissie ».

3. een artikel 20/1 wordt ingevoegd, luidende :

« Art. 20/1. — Op voorstel van de commissie kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, maximumprijzen vastleggen voor dominante marktspelers op vlak van elektriciteitsproductie voor de Belgische markt zoals bepaald in artikel 2, 41º.

De commissie ziet erop toe dat deze maximumprijzen ten goede komen van residentiële en professionele eindafnemers in de vorm van een vermindering van de tarieven. Daartoe dienen alle actoren, al dan niet in België gevestigde natuurlijke of rechtspersonen, van de elektriciteitsmarkt de commissie periodieke informatie voor de opvolging van de marktwerking, de mededinging en de technische en tarifaire aspecten van de elektriciteitsmarkt, te overhandigen binnen de termijnen gevraagd door de commissie. De commissie kan ter plaatse overgaan tot een controle van de inlichtingen en van de informatie die haar wordt verstrekt.

Bij niet of onvoldoende naleving van deze informatieverplichting en termijnen, kan de commissie een administratieve geldboete opleggen. De geldboete mag niet lager zijn dan 2 500 euro en niet hoger dan 3 % van de omzet die de betrokken persoon heeft gerealiseerd op het Belgische elektriciteitsmarkt tijdens het laatste afgesloten boekjaar. De geldboete wordt ten voordele van de Schatkist geïnd door de administratie van het kadaster, de registratie en domeinen. »

Verantwoording

Dit artikel voert de mogelijkheid in om maximumprijzen in te voeren op het niveau van de whole sale elektriciteitsprijzen. Vermits prijsregulering enkel een overgangsmaatregel kan zijn naar een echte vrije markt met een level playing field, worden de maximumprijzen enkel voorzien voor ondernemingen die meer dan 37 % van de markt voor de productie van elektriciteit of voor de invoer van aardgas voor hun rekening nemen. Dit betekent dat de regulering wegvalt op het moment dat er geen zulke ondernemingen meer zullen zijn en er geen « dominante marktpartijen » meer op de Belgische markt zullen actief zijn. Dit wetsvoorstel voorziet ook dat de maximumprijzen zullen worden ingevoerd « op voorstel » van de Commissie (de CREG). Dit past in de filosofie van de noodzaak aan een onafhankelijke en sterke regulator in de sector van elektriciteit en gas.

Nr. 9 VAN HEREN MARTENS EN VAN NIEUWKERKE

Art. 67/1 (nieuw)

Een artikel 67/1 invoegen, luidend als volgt :

« Art. 67/1. — In de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1. artikel 1 wordt aangevuld als volgt :

« 50º. « dominante marktspeler » : aardgasonderneming die meer dan 37 % van al het in België aangekochte aardgas invoert of aankoopt voor levering op de Belgische markt. Het aandeel van onderneming in de totale hoeveelheid aardgas die wordt geproduceerd en aangekocht en in België wordt verdeeld wordt bepaald door de commissie. ».

2. in artikel 15/10 worden de woorden « na advies van de commissie » vervangen door de woorden « op voorstel van de commissie »;

3. een artikel 15/10/1 wordt ingevoegd, luidende :

« Art. 15/10/1. — Op voorstel van de commissie kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, maximumprijzen vastleggen voor dominante marktspelers op vlak van invoer en aankoop en aardgas voor levering op de Belgische markt zoals bepaald in artikel 1, 50º.

De commissie ziet erop toe dat deze maximumprijzen ten goede komen van residentiële en professionele eindafnemers in de vorm van een vermindering van de tarieven. Daartoe dienen alle actoren, al dan niet in België gevestigde natuurlijke of rechtspersonen, van de aardgasmarkt de commissie periodieke informatie voor de opvolging van de marktwerking, de mededinging en de technische en tarifaire aspecten van de aardgasmarkt, te overhandigen binnen de termijnen gevraagd door de commissie. De commissie kan ter plaatse overgaan tot een controle van de inlichtingen en van de informatie die haar wordt verstrekt.

Bij niet of onvoldoende naleving van deze informatieverplichting en termijnen, kan de commissie een administratieve geldboete opleggen. De geldboete mag niet lager zijn dan 2 500 euro en niet hoger dan 3 % van de omzet die de betrokken persoon heeft gerealiseerd op de Belgische aardgasmarkt tijdens het laatste afgesloten boekjaar. De geldboete wordt ten voordele van de Schatkist geïnd door de administratie van het kadaster, de registratie en domeinen. »

Verantwoording

Dit artikel voert de mogelijkheid in om maximumprijzen in te voeren op het niveau van de whole sale gasprijzen. Vermits prijsregulering enkel een overgangsmaatregel kan zijn naar een echte vrije markt met een level playing field, worden de maximumprijzen enkel voorzien voor ondernemingen die meer dan 37 % van de markt voor de productie van elektriciteit of voor de invoer van aardgas voor hun rekening nemen. Dit betekent dat de regulering wegvalt op het moment dat er geen zulke ondernemingen meer zullen zijn en er geen « dominante marktpartijen » meer op de Belgische markt zullen actief zijn. Dit wetsvoorstel voorziet ook dat de maximumprijzen zullen worden ingevoerd « op voorstel » van de Commissie (de CREG). Dit past in de filosofie van de noodzaak aan een onafhankelijke en sterke regulator in de sector van elektriciteit en gas.

Nr. 10 VAN DE HEREN MARTENS EN VAN NIEUWKERKE

Art. 216/1 (nieuw)

Een artikel 216/1 invoegen, luidend als volgt :

« Art. 216/1. — In dezelfde wet wordt een artikel 5/1 ingevoegd, luidend als volgt :

« Art. 5/1. — De zelfstandige heeft recht op een inkomenscompensatievergoeding tijdens de periode waarin de inrichting waarin de zelfstandige werkt, hinder ondervindt, voor zover dat :

— hij geen andere beroepsinkomsten heeft dan de inkomsten uit zijn werkzaamheden in de inrichting die hinder ondervindt van de werken;

— de hinder als gevolg heeft dat de toegang tot de gehinderde inrichting waarin hij werkt, gedurende een periode van minstens zeven kalenderdagen ernstig wordt bemoeilijkt;

— dat het Participatiefonds de aanvraag tot vergoeding als gegrond heeft erkend, op basis van artikel 7bis. »

Verantwoording

Er moet tevens worden voorzien in een uitkering voor zelfstandigen die worden gehinderd maar alles doen om open te blijven.

Nr. 11 VAN DE HEREN MARTENS EN VAN NIEUWKERKE

Art. 218

In het voorgestelde artikel 7 de volgende wijzigingen aanbrengen :

1. in § 2, inleidende zin, na de woorden « vergoeding » de woorden « voorzien in artikel 5 » invoegen;

2. een § 2/1 invoegen, luidend als volgt :

« § 2/1. De zelfstandige verklaart op het formulier tot aanvraag van de vergoeding bepaald in artikel 5/1, of in voorkomend geval op de aanvraag tot verlenging van de vergoeding bepaald in artikel 5/1, bedoeld in § 1 dat de hinder als gevolg heeft dat de toegang tot de gehinderde inrichting waarin hij werkt, gedurende een periode van minstens zeven kalenderdagen ernstig wordt bemoeilijkt. ».

Verantwoording

Dit amendement vloeit voort uit het voorgaande amendement.

Nr. 12 VAN DE HEREN MARTENS EN VAN NIEUWKERKE

Art. 220

De volgende wijzigingen aanbrengen :

1. Het voorgestelde artikel 8, § 1, eerste lid, vervangen als volgt :

« § 1. Het Participatiefonds keert na het verlenen van de goedkeuring van de in artikel 7, § 1, bedoelde aanvraag aan de zelfstandige maandelijks een inkomenscompensatievergoeding uit. Deze vergoeding bedraagt :

1º 70 euro per kalenderdag voor de vergoeding bepaald in artikel 5;

2º 35 euro per kalenderdag voor de vergoeding bepaald in artikel 5/1.

2. In hetzelfde artikel, dezelfde paragraaf, het derde lid vervangen als volgt :

« Voor de berekening van de inkomstencompensatievergoeding worden alle kalenderdagen in acht genomen gedurende welke de inrichting als gevolg van de hinder gesloten is of gedurende welke de toegang tot de inrichting als gevolg van de hinder ernstig wordt bemoeilijkt. »

Verantwoording

Dit amendement vloeit voort uit de voorgaande amendementen. De vergoeding in geval van sluiting wordt verdubbeld. De huidige vergoeding blijft bestaan voor zelfstandigen die ernstig worden gehinderd maar niet moeten overgaan tot de sluiting.

Bart MARTENS
André VAN NIEUWKERKE.