4-816/1 | 4-816/1 |
20 JUNI 2008
Kort na de aanneming van de wet van 3 april 1990 betreffende de zwangerschapsafbreking werd, naar het voorbeeld van andere Europese landen, bij wet een registratie van de zwangerschapsafbreking ingevoerd om de gevolgen van het niet langer strafbaar stellen ervan te kunnen evalueren. De allereerste en voornaamste doelstelling van deze wet was immers een doeltreffend preventiebeleid te kunnen opzetten om de door een ieder gewenste beperking van het aantal abortussen te kunnen realiseren. Vervolgens had deze wet ook een goede opvang van de zwangere vrouw tot doel. De Evaluatiecommissie had aldus tot taak om zoveel mogelijk inlichtingen in te winnen, zowel van de geneesheren als van de instellingen voor gezondheidszorg en de voorlichtings- en opvangdiensten (1) .
Registratie door de federale wetgever
In die zin had de federale wetgever een instrument ingevoerd dat voornamelijk een gemeenschapsbevoegdheid aanbelangt. Wat ook de motieven mogen geweest zijn om de Evaluatiecommissie op het federale niveau op te richten, de link tussen de Evaluatiecommissie en de Gemeenschappen was van bij de start een bezorgdheid van de wetgever. De Evaluatiecommissie heeft in eerste instantie haar bestaansreden te danken aan de doelstelling van een doeltreffend preventiebeleid waarbij de belangrijkste uitvoerders, de Gemeenschappen, niet rechtstreeks betrokken zijn. Dit werd bij de bespreking van deze evaluatiewet onder meer verwoord door mevrouw Vogels, lid van de toenmalige Kamercommissie voor de Volksgezondheid en het Leefmilieu : « Voorts acht ze het ongepast te bepalen dat de Evaluatiecommissie maatregelen aanbeveelt die mede kunnen leiden tot een terugdringen van het aantal zwangerschapsafbrekingen zolang er geen structurele band is tussen het werk van de Evaluatiecommissie en de Gemeenschappen » (2) .
Die discussie heeft tot op de dag van vandaag niets aan actualiteit ingeboet. De bespreking in de Senaat op 28 maart 2007 van het verslag van de Nationale Commissie voor de evaluatie van de wet van 3 april 1990 betreffende de zwangerschapsafbreking, leidde in dat jaar tot de goedkeuring van vijftien aanbevelingen in de vorm van een resolutie (3) . Los van de prioriteit of de belangrijkheid van elk van deze aanbevelingen hadden tien van de vijftien betrekking op de bevoegdheden of minstens een gedeelde bevoegdheid van de Gemeenschappen : onderwijs, armoede (welzijn), preventieve gezondheidszorg, wetenschappelijk onderzoek, jeugd en media.
Bij de oprichting van de Evaluatiecommissie hebben pragmatische overwegingen de bovenhand gehaald om de registratie van de zwangerschapsafbreking op het federaal niveau te organiseren. In een context waarin tien jaar eerder werd besloten om delen van de gezondheidszorg over te hevelen naar de Gemeenschappen, werd in hoofde van de toenmalige parlementsleden een registratie voorgesteld welke diende te gebeuren door geneesheren en door instellingen voor gezondheidszorg en de voorlichtings- en opvangdiensten.
Wat zijn (nog) de voordelen van een Evaluatiecommissie op het federale niveau ?
1. De Gemeenschappen kunnen geen verplichtingen opleggen aan het medische personeel, waarmee zij institutioneel geen band hebben.
2. Het federaal organiseren houdt in dat de registratie voor de verschillende Gemeenschappen uniform gebeurt, wat de vergelijking tussen de Gemeenschappen of Gewesten gemakkelijker maakt.
De vraag is of deze voordelen vandaag in de praktijk nog een betekenis hebben.
1. De verplichte registratie
De registratie en de melding van zwangerschapsafbrekingen aan de Evaluatiecommissie door respectievelijk de instellingen (centra en ziekenhuizen) en door de artsen is bij wet verplicht. Deze verplichting wordt echter niet strikt nageleefd. Het wettelijk afdwingen en het sanctioneren van de instellingen en artsen die de zwangerschapsafbrekingen niet melden is blijkbaar geen prioriteit voor justitie. De Nederlandstalige covoorzitter van de Evaluatiecommissie betreurde dit in de hoorzitting van 17 november 2004 als volgt : « Met betrekking tot het gebrek aan medewerking van de ziekenhuizen en de hospitalen stelt de heer Van Orshoven vast dat de parketten hier niet tegen optreden. Dezelfde inertie kenmerkt hun optreden tegen het gebrek aan registratie van euthanasiegevallen. Klaarblijkelijk gaat het openbaar ministerie ervan uit dat de opheffing van de strafbaarheid van de zwangerschapsafbreking en de invoering van de registratieplicht ertoe hebben geleid dat elke zwangerschapsafbreking wordt geregistreerd. » (4)
Voor de statistische verwerking van de sociaaldemografische, de psychosociale, de medische en de medisch-technische gegevens werkt de Evaluatiecommissie aan de hand van de registratie van de artsen. De registratie van zwangerschapsafbrekingen door de instellingen (centra en ziekenhuizen) hebben louter een controlefunctie. De vergelijking tussen de totalen van de instellingen en die van de artsen laat zien hoeveel zwangerschapsafbrekingen door de ene groep niet werden doorgegeven.
Verschillen in registratie door instellingen en artsen (1993-1996) (5)
2005 | 2004 | 2003 | 2002 | 2001 | 2000 | |
Instellingen. — Établissements | 18 382 | 18 043 | 17 146 | 15 804 | 16 310 | 15 359 |
Artsen, tijdig ingediend. — Médecins, dépôts dans les délais | 15 595 | 14 791 | 14 775 | 13 762 | ||
Artsen, laattijdig ingediend. — Médecins, dépôts tardifs | 370 | 115 | 422 | 28 | ||
Totaal artsen. — Total des médecins | 17 249 | 16 340 | 15 965 | 14 906 | 15 197 | 13 790 |
Verschil. — Écart | 1 133 | 1 703 | 1 181 | 898 | 1 113 | 1 569 |
Procentueel verschil. — Écart en pour cent | 6,16 % | 9,44 % | 6,89 % | 5,68 % | 6,82 % | 10,22 % |
1999 | 1998 | 1997 | 1996 | 1995 | 1994 | 1993 | |
Instellingen. — Établissements | 14 706 | 13 176 | 13 177 | 13 007 | 11 796 | 11 340 | 10 013 |
Artsen. — Médecins | 12 734 | 11 999 | 12 266 | 12 628 | 11 243 | 10 737 | 10 380 |
Artsen laattijdig. — Médecins, dépôts tardifs | 0 | 256 | 31 | 161 | 96 | 380 | 463 |
Totaal Artsen. — Total des médecins | 12 734 | 12 255 | 12 297 | 12 789 | 11 339 | 11 117 | 10 843 |
Verschil — Écart | 1 972 | 921 | 880 | 218 | 457 | 223 | -830 |
Procent. Verschil. — Écart en pour cent | 13,41 % | 6,99 % | 6,68 % | 1,68 % | 3,87 % | 1,97 % | -8,29 % |
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat in het beginjaar 1993 er meer zwangerschapsafbrekingen werden aangegeven door artsen dan door instellingen, zijnde 830 of 8,29 %. Vanaf 1994 zijn er meer aangiften van zwangerschapsafbrekingen door de instellingen dan door artsen. In 1999 waren er dit afgerond 2000 of 13,41 %.
Deze verschillen geven een indicatie van de onderregistratie. De Evaluatiecommissie kan echter niet nagaan hoeveel zwangerschapsafbrekingen er niet werden aangegeven door zowel de instellingen als door de artsen ! In een hoorzitting van 17 november 2004 stelde de Franstalige covoorzitter dat « het aantal ziekenhuizen dat in 2003 verslagen heeft overgezonden, niet hetzelfde is als in 2002. We weten tevens dat er ziekenhuizen zijn die niet meedelen. » (6)
Daarnaast zijn er bijna ieder jaar aangiften telaat binnengekomen om nog verwerkt te worden voor de statistieken van sociaaldemografische, psychosociale, medische en medisch-technische aard. Ondanks dat het verslag aan het parlement tweejaarlijks is, zijn er eigenaardig genoeg ook registratieformulieren telaat in het jaar waarin geen verslag wordt gedaan.
Ten slotte zijn niet alle registratieformulieren volledig. Bij het ene formulier ontbreekt de leeftijd van de moeder, bij het andere de woonplaats, enz. Een vrouw die een zwangerschapsafbreking verzoekt is immers niet verplicht om het registratieformulier volledig en waarheidsgetrouw in te vullen.
In haar achtste en negende verslag, uitte de Evaluatiecommissie vooral haar bezorgdheid over de verzamelde gegevens die zij ter beschikking kreeg. De belangrijkste conclusie die zij hieruit trok, was dat men zeker geen wetenschappelijke waarde mocht hechten aan de cijfers uit haar statistisch verslag, laat staan beleidsconclusies hieraan kon verbinden.
We mogen dus besluiten dat de verplichte registratie van de zwangerschapsafbreking door de instellingen en door de artsen, gezien het gebrek aan de naleving van de wet, weinig voordelen inhoudt. In Vlaanderen zijn er in het kader van de preventieve gezondheidszorg genoeg voorbeelden beschikbaar van een vrijwillige registratie door artsen.
2. De uniforme registratie
De registratie op federaal niveau heeft nog een ander voordeel. Zij gebeurt uniform voor alle landsdelen (Vlaanderen, Wallonië en Brussel), waardoor de cijfers van de verschillende landsdelen vergelijkbaar zijn : een enorme wetenschappelijke en een beleidsmatige opportuniteit. Vreemd genoeg bieden de evaluatieverslagen nauwelijks cijfers per regio. Ondanks het feit dat het abortuscijfer en de abortusratio per regio sterk verschillen, worden de gegevens van de woonplaats van de vrouw die om een abortus verzoekt nauwelijks gecombineerd in de zogenaamde kruistabellen met andere sociaaldemografische, psychosociale, medische en medisch-technische gegevens. Enkel de gegevens van de woonplaats en de motivatie van de vrouw uit de categorieën B (persoonlijke redenen) en categorie C (materiële redenen) worden gecombineerd.
Zo geven de evaluatieverslagen geen kruistabellen weer van de leeftijd en van de woonplaats van de vrouw die om een zwangerschapsafbreking verzoekt. Nochtans zijn deze gegevens voor het opzetten van een preventiebeleid en het evalueren van een preventiebeleid inzake abortussen bij tienermeisjes essentieel. De gegevens zijn voor Vlaanderen wel beschikbaar. Ze worden gepubliceerd in de jaarverslagen Het Kind in Vlaanderen van Kind & Gezin. Waarom ze dan niet worden gepubliceerd in het evaluatieverslag van de nationale commissie is onbegrijpelijk. Enerzijds voelen noch de Evaluatiecommissie, noch de parlementsleden zich gehinderd door een gebrek aan kennis per regio om aanbevelingen te doen met betrekking tot de gemeenschapsbevoegdheden (onderwijs, armoede, preventieve gezondheidszorg, jeugd, media). Anderzijds voert de federale regering een eigen preventiebeleid bij tienermeisjes in het kader van de terugbetaling van anticonceptiemiddelen door het RIZIV, zonder inspraak van de Gemeenschappen. Dit laatste, zonder het effect van een federale campagne af te meten op de verschillende Gemeenschappen, leidt tot consumptiefederalisme. Gezien de grote verschillen in de abortuscijfers en de abortusratio's tussen de verschillende Gemeenschappen in dit land, zou de vergelijking tussen de Gemeenschappen een grote wetenschappelijke en beleidsmatige opportuniteit kunnen bieden. De Evaluatiecommissie kiest er integendeel voor om de grote verschillen tussen de regio's uit te vlakken in gemiddelden voor het gehele land. In plaats van te willen leren uit het preventiebeleid over de gemeenschapsgrenzen heen, wil men blijkbaar eerder uniforme cijfers dan een uniforme registratie.
Meer en verfijnde informatie
De registratie is een federaal instrument voor een preventiebeleid — dat met uitzondering van een ander instrument, zijnde de tegemoetkomingen van het RIZIV — een gemeenschapsbevoegdheid is. De betrokken maatschappelijke zorgverleners en de wetgevers op de verschillende institutionele niveaus zijn al lang vragende partij om meer gegevens tot hun beschikking te krijgen om dit wetenschappelijker en doelmatiger aan te pakken.
Het wetsvoorstel nr. 3-2066/1 van senator Annemie Van de Casteele c.s. stelde voor, met als doel een beter beeld te krijgen van de socio-economische achtergrond van de vrouw die om een zwangerschapsafbreking verzoekt, om ook de feitelijke leefsituatie, de nationaliteit en de beroepsactiviteit op te tekenen, evenals om te melden of zij in het verleden al eerder zwangerschapsafbrekingen onderging. Ik wil deze voorstellen in gewijzigde vorm overnemen.
Eerder dan de burgerlijke staat of de registratie van de wettelijke of feitelijke samenwoning geeft het Nederlands model een vollediger overzicht :
Gehuwd
Gehuwd, woont alleen
Nooit gehuwd :
woont bij ouders
woont alleen
woont met partner
Gescheiden/weduwe
woont alleen
woont met partner
Eerder dan de nationaliteit geeft het geboorteland meer inzichten voor het preventiebeleid dat moet worden gevoerd. Naar analogie met de Nederlandse Landelijke Abortus Registratie (LAR) stel ik een registratie voor van het geboorteland van de vrouw die om een zwangerschapsafbreking verzoekt, evenals van het geboorteland van haar beider ouders. Zo kan men in Nederland een beleid uitstippelen voor de doelgroep allochtonen, zowel voor allochtonen van de eerste, als van de tweede generatie afzonderlijk.
Een licentiaatsverhandeling uit 2004 zou aantonen dat 40 % van alle vrouwen die in de periode van 15 september 2003 en 15 februari 2004 een zwangerschapsafbreking ondergingen in een aantal abortuscentra in Vlaanderen en Brussel van allochtone afkomst waren (7) . Het grootste deel van deze vrouwen woonde minder dan 5 jaar in ons land en behoort tot de eerste generatie allochtonen. Deze gegevens brachten Vlaams minister Keulen ertoe om meer aandacht aan het onderwerp te schenken bij de integratiecursussen voor allochtonen. Ook de Vlaamse minister van Welzijn richt zich specifiek tot de allochtonen met een Idriss-voorlichtingskoffer en onthaalbrochures voor nieuwkomers. Om dit preventiebeleid gericht naar allochtonen ten volle te kunnen evalueren, zijn deze gegevens met betrekking tot de afkomst noodzakelijk.
Het voorstel van Van de Casteele om de beroepsactiviteit te kennen, wil ik uitbreiden met het beroepsstatuut (interim, contractueel of vast benoemd).
De registratie van de vermelding of de vrouw reeds eerder een zwangerschapsafbreking onderging, gebeurt zowel in Frankrijk (8) als in Nederland. De Nederlandse Landelijke Abortus Registratie (LAR) stelt zelfs deze gegevens ter beschikking van de Belgische en Luxemburgse vrouwen die in Nederland een zwangerschapsafbreking hebben ondergaan :
Aantal eerdere abortussen in Nederland van vrouwen uit België en Luxemburg in %
2006 | 2005 | 2004 | |
0 | 72,7 % | 74,2 % | 74,1 % |
1 | 21,9 % | 21,5 % | 21,1 % |
2 | 3,8 % | 3,1 % | 3,9 % |
3+ | 1,5 % | 1,1 % | 0,9 % |
Onbekend. — Inconnu | 0,0 % | 0,0 % | |
Totaal (n). — Total (n) | 785 | 832 | 869 |
Als we de cijfers van de Belgische en Luxemburgse vrouwen die in Nederland een zwangerschapsafbreking hebben ondergaan, mogen veralgemenen, zou dit aantonen dat vooral de tertiaire preventie te wensen overlaat (9) .
Men kan besluiten dat voor een optimaal preventiebeleid de Gemeenschappen een verfijnder registratieformulier nodig hebben, desnoods moeten ze daar zelf in voorzien los van de federale registratie.
In dat opzicht wil ik de administratieve ondersteuning, de statistische en wetenschappelijke verwerking van de registratiedocumenten toewijzen aan een instantie onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen. Ik dacht in de eerste plaats aan het Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie (SPE) voor Vlaanderen en aan haar Waalse tegenhanger, het in begin 2008 opgerichte Centre d'Epidémiologie Perinatale (CEPiP) welke de werkwijze van het SPE heeft overgenomen. Deze twee centra beschikken automatisch over de nodige expertises op het vlak van de geboorteregistratie waardoor de Nationale Evaluatiecommissie bijkomende inlichtingen zal kunnen verwerven met betrekking tot abortuscijfers en abortusratio's. Voor de uitwerking hiervan stel ik voor dat de minister van Volksgezondheid een samenwerkingsakkoord sluit met de Gemeenschappen, onder meer voor de financiering van dit administratieve luik.
Artikel 2A
Dit artikel laat de vier leden van de Evaluatiecommissie, die komen uit kringen die belast zijn met de opvang en begeleiding van vrouwen in een noodsituatie, voordragen door de gemeenschapsregeringen om de betrokkenheid van de Gemeenschappen inzake het preventiebeleid te verhogen.
Artikel 2B
Om een goede en volledige evaluatie van de gegevens te maken, wordt de termijn waarbinnen het verslag door de Evaluatiecommissie ingediend moet worden, verlengd. De datum van neerlegging is niet langer 31 augustus maar wordt 15 oktober. Dit artikel is overgenomen uit het wetsvoorstel nr. 3-2066/1 van senator Annemie Van de Casteele c.s.
Artikel 2C
Dit artikel breidt het aantal kruistabellen uit door alle sociaaldemografische, psychosociale, medische en medisch-technische gegevens te combineren met de woonplaats in termen van de gewesten. Bovendien breidt dit artikel het verslag van de Evaluatiecommissie uit met gegevens van de terugbetaling van medische dienstverlening door het RIZIV in het kader van een zwangerschapsafbreking.
Artikel 3A
Dit artikel breidt de gegevens met betrekking tot de burgerlijk staat van de vrouw die om een zwangerschapsafbreking verzoekt uit tot de vermelding van ook de officieuze burgerlijke staat, met name of de vrouw alleenstaand of feitelijk samenwonend is.
Artikel 3B
Dit artikel verruimt de gegevens over de vrouwen die om een zwangerschapsafbreking verzoeken met haar geboorteland, evenals het geboorteland van haar beide ouders en het aantal eerdere zwangerschapsafbrekingen die ze reeds heeft ondergaan.
Artikel 4
Dit artikel geeft de minister van Volksgezondheid de opdracht om een samenwerkingsakkoord te sluiten met de Gemeenschappen met de betrekking tot de administratieve ondersteuning van de Nationale Evaluatiecommissie.
Helga STEVENS Louis IDE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 1 van de wet van 13 augustus 1990 houdende oprichting van een commissie voor de evaluatie van de wet van 3 april 1990 betreffende de zwangerschapsafbreking, tot wijziging van de artikelen 348, 350, 351 en 352 van het Strafwetboek en tot opheffing van artikel 353 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 27 maart 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º paragraaf 2, eerste lid, vijfde zin, wordt in fine aangevuld met de woorden « op voordracht van de Gemeenschapsregeringen. »;
2º in limine van § 3, eerste lid, worden de woorden « 31 augustus 1992 » vervangen door de woorden « 15 oktober 2008 »;
3º paragraaf 3, eerste lid, a), wordt vervangen als volgt :
« a) een statistisch verslag waarin de informatie verkregen op grond van de artikelen 2 en 3 per gewest werd verwerkt. In dit verslag wordt deze informatie tevens vergeleken met de informatie, aan de commissie ter beschikking gesteld door de FOD Volksgezondheid, in het kader van de terugbetaling door het RIZIV van medicatie ter bevordering van de zwangerschapsafbreking, van het eerste gesprek dat voorafgaat aan de zwangerschapsafbreking en van de zwangerschapsafbreking zelf; ».
Art. 3
In artikel 2 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º het eerste lid, 2), wordt vervangen als volgt :
« 2) de leeftijd, het aantal kinderen van de vrouw die om een zwangerschapsafbreking verzoekt en haar officiële of officieuze burgerlijke staat, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen alleenstaand of feitelijk samenwonend; »
2º in hetzelfde eerste lid, waarvan de punten 4), 5), 6), 7), en 8) worden vernummerd tot respectievelijk 7), 8), 9), 10) en 11), worden de volgende punten ingevoegd :
« 4) het geboorteland, of de landengroep of werelddeel waartoe het geboorteland behoort, van de vrouw die om een zwangerschapsafbreking verzoekt;
5) het geboorteland, of de landengroep of werelddeel waartoe het geboorteland behoort, van de vader en de moeder van de vrouw die om een zwangerschapsafbreking verzoekt;
6) in voorkomend geval, de beroepsactiviteit en statuut van de vrouw die om een zwangerschapsafbreking verzoekt; »;
3º hetzelfde eerste lid wordt aangevuld met een punt 12), luidende :
« 12) het aantal voorafgaande zwangerschapsafbrekingen van de vrouw die om een zwangerschapsafbreking verzoekt; ».
Art. 4
Artikel 4 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« Art. 4. — Met betrekking tot het administratief kader sluit de minister bevoegd voor de Volksgezondheid een samenwerkingsakkoord af met de Gemeenschappen om een instantie onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen aan te wijzen voor de statistische en de wetenschappelijke verwerking van de in artikel 2 vermelde registratiedocumenten van hun respectieve Gemeenschap. »
Art. 5
Deze wet treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
10 maart 2008.
Helga STEVENS Louis IDE. |
(1) Kamer, stuk nr. 47-1150/1 - 1989/1990 : Wetsvoorstel houdende oprichting van een commissie voor de evaluatie van de wet van 3 april 1990 betreffende de zwangerschapsafbreking, tot wijziging van de artikelen 348, 350, 351 en 352 van het Strafwetboek en tot opheffing van artikel 353 van hetzelfde wetboek, blz. 1.
(2) Kamer, stuk nr. 47-1150/5 - 1989/1990 : Verslag namens de commissie voor de Volksgezondheid en het Leefmilieu, blz. 14.
(3) Senaat, stuk nr. 3-1849/3 - 2006/2007 : Voorstel van resolutie met betrekking tot de evaluatie van de wet van 3 april 1990 betreffende de zwangerschapsafbreking, 28 maart 2007.
(4) Senaat, stuk nr. 3-1849/2 - 2006/2007 : Voorstel van resolutie met betrekking tot de evaluatie van de wet van 3 april 1990 betreffende de zwangerschapsafbreking, 17 april 2007, blz. 16.
(5) Johan Van Bussel maakte een gelijkaardige vergelijking tussen de registratie door instellingen en artsen. (J. VAN BUSSEL, Rapport over 10 jaar zwangerschapsafbreking in België (1993-2005), CRZ, Leuven, versie 1 september 2006, blz. 10). Ik heb de cijfers niet overgenomen omdat er in diens studie een aantal fouten zitten : a) Van Bussel telt voor de jaren 2005 en 2004 de door artsen laattijdig ingediende formulieren mee, terwijl hij dit voor 2003 tot 1996 niet doet. b) Van Bussel geeft voor 2000 15 252 door de instellingen gemelde abortussen. Uit de evaluatieverslagen blijken er 15 359 te zijn. Van Bussel heeft niet zwangerschapsafbrekingen na 12 weken meegeteld. c) Van Bussel geeft voor 1997 12 666 door de artsen tijdig gemelde zwangerschapsafbrekingen. Dit is een fout die in een overzichtstabel van de evaluatiecommissie is ingeslopen en sindsdien telkens is hernomen. Het oorspronkelijk verslag vermeldt 12 266. d) Van Bussel geeft voor 1999 en 1998 respectievelijk 14 435 en 12 891 door de instellingen geregistreerde zwangerschapsafbrekingen. Hij telde de zwangerschapsafbrekingen van één Nederlandstalig ziekenhuis die afzonderlijk vermeld stonden, omdat deze instelling volgens het evaluatieverslag enkel cijfers had gegeven van uitgevoerde zwangerschapsafbrekingen vóór 12 weken, niet mee. e) Van Bussel geeft voor 1997 en 1996 respectievelijk 12 882 en 12 750. Mijn berekeningen op basis van de evaluatieverslagen gaven andere cijfers zonder dat ik deze van Van Bussel kan verklaren.
(6) Senaat, stuk nr. 3-1849/2 - 2006/2007 : Voorstel van resolutie met betrekking tot de evaluatie van de wet van 3 april 1990 betreffende de zwangerschapsafbreking, 17 april 2007, blz. 4.
(7) S. Vissers, Abortus bij allochtone meisjes en vrouwen. In het onderzoek werden 2 169 vragenlijsten afgenomen binnen zeven abortuscentra.
(8) Zie : Institut National d'Études Demographiques (INED).
(9) Primaire preventie betekent dat men ervoor zorgt dat iets onaangenaams voorkomen wordt. Bijvoorbeeld : tandenpoetsen voorkomt cariës (en gaatjes). Belangrijk is het erkennen wanneer dit probleem kan opduiken zodat maatregelen getroffen kunnen worden ter voorkoming van het probleem. Secundaire preventie betekent dat men iets onaangenaams zo snel mogelijk wil opsporen om verergering van de toestand te vermijden. Bijvoorbeeld : borstkankerscreening voor het snel opsporen van borstkanker, zodat deze nog behandelbaar is en de persoon niet hoeft te overlijden tengevolge van deze kanker. Tertiaire preventie is het trachten te voorkomen dat iets onaangenaams opnieuw voorvalt. Bijvoorbeeld : de levensstijl aanpassen na een hartinfarct om een nieuw hartinfarct te vermijden. Of het voorkomen dat de symptomen van een ziekte verergeren. Bijvoorbeeld : de levensstijl aanpassen van een patiënt met suikerziekte opdat deze minder kans heeft op schade aan het netvlies (wat veel voorkomt bij mensen met suikerziekte).