4-467/1

4-467/1

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

9 JANUARI 2008


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 11 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen teneinde de personen die bij gezinshereniging door hun partner fysiek worden mishandeld, te beschermen tegen uitzetting

(Ingediend door mevrouw Sfia Bouarfa c.s.)


TOELICHTING


De gezinshereniging biedt de in verschillende landen verblijvende leden van een gezin de mogelijkheid zich te herenigen.

Over de beweegredenen voor immigratie bestaat weliswaar geen echt betrouwbare informatie, maar doorgaans wordt ervan uitgegaan dat de jongste 30 jaar gezinshereniging de belangrijkste aanzet tot immigratie was. Zo had ruim de helft van de 30 524 visa van lange duur (verblijfsvergunning voor meer dan 3 maanden) die België in 2005 heeft uitgereikt, betrekking op gezinsherenigingen.

De wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, onder meer gewijzigd bij de wet van 15 december 2006, bepaalt de nadere regels van de procedure en de voorwaarden waaraan de kandidaten voor een gezinshereniging moeten voldoen.

De gezinshereniging betreft het buitenlands gezin van mensen die afkomstig zijn van een land van buiten de Europese Economische Ruimte (EER) (en die wettelijk in ons land verblijven op grond van artikel 10 van de voormelde wet van 1980), dan wel het buitenlands gezin van Belgische onderdanen of mensen die afkomstig zijn van een land van de Europese Economische Ruimte (EER) (en die wettelijk in ons land verblijven op grond van artikel 40 van de voormelde wet van 1980). Ingevolge het onderscheid tussen die twee categorieën van onderdanen die in aanmerking komen voor gezinshereniging heeft dit wetsvoorstel alleen betrekking op wie in aanmerking komt voor gezinshereniging op grond van artikel 10 van de wet van 1980.

Als de aanvraag ingediend is, moet de beslissing over de machtiging tot verblijf binnen een termijn van 15 maanden worden genomen (9 maanden en vervolgens tweemaal 3 maanden).

De duur van de verblijfsvergunning hangt af van de status van de vreemdeling die vervoegd wordt :

— als hij over een verblijfsvergunning van onbeperkte duur beschikt, zal de verblijfsvergunning voorlopig zijn en gelden voor een periode van 3 jaar;

— als hij over een verblijfsvergunning van beperkte duur beschikt, zullen de nieuwkomers een verblijfsvergunning van dezelfde duur krijgen

Het recht van de begunstigden van gezinshereniging op een definitief en vooral autonoom verblijfsrecht wordt pas erkend na afloop van voormelde voorlopige titel.

Volgens de wetgever is die beperkte en voorlopige duur van de verblijfstitel gerechtvaardigd, om aldus schijnhuwelijken tegen te gaan.

Tijdens de geldigheidstermijn van de voorlopige verblijfstitel voeren politieambtenaren, met het oog op de verlenging, hernieuwing of omzetting van die titel in een definitieve vestigingsvergunning op het einde van de geldigheidstermijn, namelijk controles uit waarbij ze moeten nagaan of de op Belgisch grondgebied opgevangen vreemdeling wel degelijk voldoet aan de voorwaarden die gezinshereniging rechtvaardigen. Één van die voorwaarden — met name dat daadwerkelijk sprake is van een huwelijks- en gezinsleven — wordt het vaakst nagegaan.

De wetgever rechtvaardigt die voorwaarde gezien de hoedanigheid zelf van gezinshereniging; zij beoogt « immers de wedersamenstelling of de schepping van een huwelijkscel of een familiecel op het Belgisch grondgebied en is dus gebaseerd op de wil tot samenwonen van de betrokken personen. ».

Zo heeft de wetgever voorzien in het volgende : « Indien er geen sprake meer is van een werkelijk huwelijks- of gezinsleven, met name bij een feitelijke scheiding, moet de toestand van de gezinsleden kunnen worden herzien. ». Het staat dus buiten kijf dat als « de vreemdeling en de vreemdeling die vervoegd wordt (...) niet of niet meer een werkelijk huwelijks- of gezinsleven [onderhouden] » het verblijfsrecht kan worden geweigerd, dan wel dat diens recht kan worden ingetrokken of niet verlengd.

Het bewijs dat de betrokkenen daadwerkelijk een huwelijksleven onderhouden, wordt meestal geleverd door hun samenwoning. Hoewel die samenwoningsvoorwaarde zoals hierboven is aangegeven mogelijkerwijs te rechtvaardigen valt met het oogmerk misbruiken tegen te gaan, heeft die niettemin kwalijke gevolgen.

Het eerste, aan dat soort regeling inherent gevolg, is de administratieve afhankelijkheid van de echtgenoot met een tijdelijke verblijfsvergunning jegens de echtgenoot die vervoegd wordt. Die toestand kan gemakkelijk aanleiding geven tot allerhande misbruiken, alsook pressie- en chantagevormen.

Die afhankelijkheid kan inderdaad problematisch blijken wanneer de vreemdeling die vervoegd wordt bijvoorbeeld huiselijk geweld pleegt op zijn partner..

Als op die partner dergelijk geweld wordt gepleegd, kan die persoon immers aan een gruwelijke vorm van chantage onderworpen zijn : de slagen ondergaan om dat daadwerkelijke huwelijksleven te bestendigen en aldus wettelijk te blijven voldoen aan de voorwaarden waarvan zijn/haar verblijfstitel afhangt, dan wel weigeren die slagen te ondergaan, waardoor een einde komt aan het huwelijksleven met de gewelddadige partner, waarbij het slachtoffer ook onder ogen moet zien dat hij/zij niet langer voldoet aan de voor gezinshereniging geldende voorwaarden; hij of zij kan dus het verblijfsrecht verliezen.

Hoe kan onze samenleving accepteren dat mensen, meestal vrouwen, moeten aanvaarden die geweldplegingen lijdzaam te ondergaan, uit angst hun verblijfsrecht te verliezen ?

In dit verband wordt verwezen naar de memorie van toelichting van het in 2002 ingediende wetsontwerp dat heeft geleid tot de wet van 28 januari 2003 tot toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot of aan de wettelijk samenwonende die het slachtoffer is van fysieke gewelddaden vanwege zijn partner en tot aanvulling van artikel 410 van het Strafwetboek. In die memorie wordt erop gewezen hoe belangrijk het is dat « België zich [heeft] verbonden in een proces van de duidelijke veroordeling van echtelijk geweld en (...) programma's [heeft] ontwikkeld die precieze antwoorden geven op het vlak van de preventie, van de straf en van de bijstand aan de slachtoffers. »

De indieners menen dat die bijstandsplicht ten aanzien van de slachtoffers van echtelijk geweld uiteraard ook moet gelden voor personen met een tijdelijke verblijfsvergunning. Daartoe moeten die vrouwen ontegensprekelijk de kans krijgen zich te beschermen, en dat kan uiteraard alleen maar door niet langer samen te wonen met de gewelddadige echtgenoot.

Thans bepaalt artikel 11, § 2, laatste lid, van de voornoemde wet van 15 december 1980 dat « de minister of zijn gemachtigde (...) in het bijzonder rekening [houdt] met de situatie van personen die het slachtoffer zijn van geweld in de familie, die het huishouden verlaten hebben en bescherming nodig hebben. In deze gevallen zal hij de betrokken persoon op de hoogte brengen van zijn beslissing om geen einde te stellen aan zijn verblijf, op basis van het eerste lid, 1º, 2º of 3º. ». Wanneer thans een slachtoffer van huiselijk geweld een einde maakt aan de daadwerkelijke echtelijke samenwoning met de echtgenoot met wie het is herenigd, kan met andere woorden alleen de minister beslissen het verblijf van de betrokken persoon niet te beëindigen. Als men het slachtoffer niet waarborgt dat zijn beslissing om de samenwoning te beëindigen geenszins afbreuk zal doen aan zijn verblijfsvergunning, kan men die persoon geen daadwerkelijke bescherming en bijstand garanderen.

De indieners van dit wetsvoorstel zijn dan ook van mening dat de minister die beoordelingsbevoegdheid moet worden ontnomen. Het is immers van primordiaal belang dat die slachtoffers daadwerkelijk én dus systematisch worden beschermd tegen geweld, alsook tegen hun mogelijke uitwijzing. Daarom stellen de indieners voor bij wet te bepalen dat het verblijfsrecht van de slachtoffers van geweld niet kan worden afgebroken.

De gewelddaden waarnaar dit wetsvoorstel verwijst, zijn omschreven in de artikelen 375, 393, 394, 397, 398 tot 400, 402, 403 en 405 van het Strafwetboek. De indieners van dit wetsvoorstel achten het relevant te verwijzen naar dezelfde feiten als die op grond waarvan de vrederechter momenteel over de afzonderlijke verblijfplaats kan beslissen, alsook het genot van de gezinswoning kan toekennen aan het slachtoffer van die gewelddaden, overeenkomstig artikel 1447, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals aangevuld door de voormelde wet van 28 januari 2003.

Sfia BOUARFA.
Olga ZRIHEN.
Anne-Marie LIZIN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 11 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) paragraaf 1, eerste lid, 2º, wordt aangevuld als volgt :

« de minister kan evenwel geen einde maken aan het verblijf van de vreemdeling die het slachtoffer is geweest van een feit als bedoeld in artikel 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek of van een poging tot een in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Strafwetboek bedoelde feiten, of als er ernstige aanwijzingen zijn dat dergelijk gedrag is gepleegd; »;

B) paragraaf 2, eerste lid, 2º, wordt aangevuld als volgt :

« de minister kan evenwel geen einde maken aan het verblijf van de vreemdeling die het slachtoffer is geweest van een feit als bedoeld in artikel 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek of van een poging tot een in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Strafwetboek bedoelde feiten, of als er ernstige aanwijzingen zijn dat dergelijk gedrag is gepleegd; »;

C) paragraaf 2, vierde lid, wordt opgeheven.

Art. 3

Deze wet treedt in werking de eerste dag van de maand na die waarin ze in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

30 november 2007.

Sfia BOUARFA.
Olga ZRIHEN.
Anne-Marie LIZIN.