4-352/2

4-352/2

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

3 DECEMBER 2007


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen om de afwijking in te voeren die is toegestaan in artikel 5 van de richtlijn 2004/113/EG van de Raad


VERSLAG

NAMENS HET ADVIESCOMITÉ VOOR GELIJKE KANSEN VOOR VROUWEN EN MANNEN UITGEBRACHT DOOR

DE DAMES STEVENS EN HERMANS


I. INLEIDING

Het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen om de afwijking in te voeren die is toegestaan in artikel 5 van de richtlijn 2004/113/EG van de Raad is ingediend op 7 november 2007. Overeenkomstig artikel 24, § 1, van het reglement van de Senaat heeft de Commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden besloten over het wetsvoorstel het advies van het Adviescomité voor Gelijke Kansen voor vrouwen en mannen te vragen.

Het Adviescomité heeft dit wetsvoorstel besproken tijdens haar vergaderingen van 14, 22 en 28 november en van 3 december 2007. Het Adviescomité heeft op 22 november 2007 hoorzittingen gehouden. Op deze hoorzittingen waren de volgende personen aanwezig : de heer Philippe Colle, gedelegeerd bestuurder Assuralia en hoogleraar aan de Faculteit van de Rechtsgeleerdheid (VUB); de heer Ivo Mechels, woordvoerder van Test-Aankoop; de heer Jean-Paul Coteur, expert in de verzekeringen Test-Aankoop; de heer Yves Evenepoel, actuaris Test-Aankoop; dr. Yves Thiery, Instituut voor Handels- en Verzekeringsrecht (KULeuven); prof. Pierre Devolder, Faculté des sciences économiques, sociales et politiques (UCL); prof. Sébastien Van Drooghenbroeck, Faculté de Droit (Facultés universitaires Saint-Louis); mevrouw Herlindis Moestermans, Nederlandstalige Vrouwenraad; prof. em. Hubert Claassens, Onderzoeksgroep Insurance (KULeuven); de heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen en mevrouw Michèle Bribosia, vertegenwoordigster van de Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen.

Voor deze hoorzittingen werden ook de leden van de Commissie voor de Financiën en Economische Aangelegenheden van de Senaat uitgenodigd, alsmede de leden van het Adviescomité voor Maatschappelijke Emancipatie en van de Commissie voor het Bedrijfsleven van de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Op basis van de elementen die tijdens die hoorzittingen bekend werden, heeft het Adviescomité een advies uitgewerkt dat is besproken en aangenomen tijdens de vergadering van 3 december 2007.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING

Mevrouw Tilmans legt uit dat het wetsvoorstel artikel 10 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen wil wijzigen. Het voert een afwijking in die toegestaan is volgens artikel 5 van de Europese richtlijn 2004/113/CE.

De wet van 10 mei wil discriminatie tussen vrouwen en mannen bestrijden, zowel op het vlak van de lonen, de werkgelegenheid, het socialezekerheidstelsel, de bescherming van het moederschap als van de levering van goederen en diensten. Zij zet verschillende Europese richtlijnen om, waaronder richtlijn 2004/113.

Deze richtlijn beoogt een gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, en wil dus de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen inzake verzekeringstarieven wegwerken in alle nieuwe contracten die na 21 december 2007 gesloten worden.

Artikel 5 van de richtlijn staat toe dat men hiervan afwijkt wanneer relevante en nauwkeurige actuariële en statistische gegevens verschillen in premies tussen mannen en vrouwen kunnen rechtvaardigen.

Verschillende landen hebben die afwijking reeds ingevoerd : Oostenrijk, Duitsland, Frankrijk, Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Zweden, Denemarken, Finland, Spanje, Cyprus, Hongarije, Slowakije, Portugal, Noorwegen en Slovenië. Het gaat om de ziekteverzekering, de burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering voor een auto, en de levensverzekering met uitzondering van de kapitalisatie.

Volgens de verzekeringsmaatschappijen zullen de premies voor de vrouwen stijgen. Hoe dan ook is waakzaamheid in deze geboden. Nog volgens de verzekeraars zullen de premies aangepast worden aan het niveau van de hoogste premies. In Frankrijk heeft een harmonisering van de renteverzekering geleid tot een algemene stijging van de premies, zowel voor vrouwen als voor mannen.

Wat de buitenlandse concurrentie betreft, verklaart Assuralia, de beroepsvereniging van de verzekeringsmaatschappijen, dat makelaars goedkopere verzekeringen zouden aanbieden in andere Europese landen. De senator meent dat indien een verzekering in het buitenland goedkoper is, mensen die verzekering ook daadwerkelijk in het buitenland zullen aangaan.

Het voorstel strekt ertoe de huidige toestand te behouden, zodat vrouwen noch mannen benadeeld worden. Gelet op de vervaldatum van 21 december 2007 is er haast bij. Zij steunt de vraag om deskundigen uit te nodigen die in het Adviescomité toelichting kunnen geven bij de noodzaak om krachtens artikel 5 van de Europese richtlijn af te wijken van de wet.

III. HOORZITTINGEN

III.1. Uiteenzetting door de heer Colle, gedelegeerd bestuurder van Assuralia en hoogleraar aan de Faculteit van de Rechtsgeleerdheid (VUB)

De antidiscriminatiewet van 10 mei 2007 betreft de omzetting van de Europese richtlijn 2000/43/EG, die de discriminatie tussen mannen en vrouwen verbiedt. Artikel 5 van de richtlijn 2004/113/EG van de Raad voorziet in de mogelijkheid om op dit principe een uitzondering toe te laten voor de verzekeringstakken waarin het geslacht een bepalende factor is bij de beoordeling van het risico. Dit moet gebaseerd zijn op objectieve gegevens.

Van de 13 lidstaten die tot op heden een beslissing genomen hebben of hun intentie hebben bekend gemaakt, zijn er 12 die de optie gelicht hebben (Cyprus, Duitsland, Denemarken, Frankrijk, Groot-Brittannië, Ierland, Nederland, Oostenrijk, Slovenië, Spanje, Tsjechische Republiek en Zweden). België is het enige land dat de optie niet gelicht heeft. Met zijn absoluut verbod van onderscheid tussen vrouwen en mannen, neemt België een geïsoleerde positie in binnen de Europese Unie.

In België is het geslacht een bepalende factor bij de beoordeling van het risico in de levensverzekering, de autoverzekering en de hospitalisatieverzekering.

Wat de levensverzekering betreft, moet men in acht nemen dat vrouwen gemiddeld 6 à 8 jaar langer leven dan mannen. Bovendien is de sterftekans van mannen in de leeftijdscategorie tussen 30 en 70 jaar 50 % hoger dan die van vrouwen. Het geslacht is dus wel degelijk een bepalende factor bij de beoordeling van de levens- en sterftekans van de verzekerde. Bijgevolg zijn schuldsaldo- en overlijdensverzekeringen goedkoper voor vrouwen.

Ook in de autoverzekering is in België het geslacht een bepalende factor bij de beoordeling van het risico.

De schadelast veroorzaakt door vrouwen is gemiddeld 14 % lager dan die veroorzaakt door mannen. De normale schadefrequentie ligt tussen de 5 à 7,5 %, wat inhoudt dat op 100 automobilisten er zich jaarlijks 5 à 4,5 ongevallen voordoen. Bij jonge mannen tot 20 jaar bedraagt de schadefrequentie echter 28 % bij de 18-jarigen, 26 % bij de 19-jarigen en 22 % bij de 20-jarigen. Vrouwen van dezelfde leeftijden hebben een schadefrequentie van respectievelijk 15 %, 14 % en 13 %.

Ook wat betreft de ratio schadelast/premie (S/P) is een groot verschil tussen jonge mannen en vrouwen meetbaar. Jonge mannen van 18, 19 en 20 jaar hebben een S/P van 195 %, 195 % en 165 %. Een S/P van 195 % betekent dat op 100 euro premie, de verzekeraar 195 euro aan schadevergoeding moet uitbetalen. Jonge vrouwen van dezelfde leeftijd hebben een S/P van respectievelijk 75 %, 90 % en 80 %.

Deze verschillen liggen aan de basis van het feit dat mannen beneden de 29 jaar doorgaans een hogere autoverzekeringspremie betalen dan vrouwen. Uit onderzoek van representatieve gegevens van in België werkzame autoverzekeraars (de cijfers vertegenwoordigen 85 % van de in België werkzame autoverzekeraars), blijkt dat de meeste verzekeraars een substantieel verschil in premies hanteren. Enkele ondernemingen hanteren geen verschil in premie. Een daarvan past op vrouwen het hoogste tarief van mannen toe.

De derde verzekeringstak waar een verschil tussen mannen en vrouwen kan worden vastgesteld, is die van de ziekteverzekering of hospitalisatieverzekering. Hier kan worden vastgesteld dat het verschil tussen mannen en vrouwen wijzigt naargelang de leeftijdscategorie. In de leeftijdscategorie tussen 0 en 19 jaar betalen vrouwen 6,9 % minder dan mannen, in de categorie 20-29 jaar betalen ze 50 % meer, in de categorie 30-39 jaar 54,8 % meer, in de categorie 40-49 41,9 % meer, in de categorie 50-59 jaar 14,8 % meer, om ten slotte in de categorie 60-69 jaar 7,5 % minder en boven de 70 jaar 8,1 % minder te betalen dan mannen.

Deze cijfers houden geen rekening met bevalling, omdat zwangerschap, bevalling en moederschap krachtens artikel 5.3 van de richtlijn en artikel 4, § 1 van de anti-discriminatiewet van 10 mei 2007 niet meer in rekenschap mogen genomen worden om premie- of uitkeringsverschillen tussen mannen en vrouwen te verantwoorden. Het verschil tussen de premies van vrouwen en mannen wordt in dit geval dan ook verklaard door het feit dat vrouwen doorgaans vroeger en vaker een arts raadplegen en dus vroeger en regelmatiger te vergoeden ziektekosten veroorzaken. Bij mannen gebeurt dit meestal later, maar liggen de veroorzaakte ziektekosten als gevolg daarvan hoger.

De verwachting is dat een absoluut en onvoorwaardelijk discriminatieverbod tussen mannen en vrouwen zal leiden tot een premiestijging. Unisekstarieven kunnen immers niet het gemiddelde zijn van de premies van vrouwen en mannen afzonderlijk. De portefeuille van verzekeringsmaatschappijen is nooit gelijk verdeeld tussen beide geslachten en evolueert bovendien permanent. Concreet wil dit zeggen dat vrouwen, die nu in de meeste gevallen een lagere premie betalen, voortaan een hogere premie zullen moeten betalen. De Belgische beslissing om de door de Europese richtlijn geboden optie niet te lichten zal zich dus tegen de gebruiker keren, in het bijzonder tegen de vrouwen die de richtlijn beoogt te beschermen.

Ten slotte moet ook rekening gehouden worden met het feit dat 18 landen beslist hebben de optie wel te lichten, waardoor België zich in een isolement bevindt.

Volgens de heer Colle dient de boodschap dan ook te zijn : licht de optie en evalueer dit na een periode van vijf jaar. Op dat ogenblik zal het mogelijk zijn, rekening houdend met wat alle andere Europese lidstaten intussen zullen beslist hebben, een gefundeerde beslissing te nemen over het al of niet invoeren van een absoluut verbod tot discriminatie, dan wel de optie verder te lichten.

III.2. Uiteenzetting door de heer Ivo Mechels, woordvoerder van Test-Aankoop

De heer Ivo Mechels en zijn collega Jean-Paul Coteur van Test-Aankoop vragen het wetsvoorstel niet te steunen en zo het gelijkheidsprincipe tussen de geslachten inzake verzekeringen intact te laten. Test-Aankoop vraagt sinds 1995 dat voor onmisbare verzekeringen de premies niet a priori gedifferentieerd mogen worden op basis van factoren die men zelf niet in de hand heeft.

Het verbod op premiedifferentiatie op grond van geslacht zal niet als onvermijdelijk gevolg hebben dat de minder goede risico's naar België gelokt worden en de goede risico's (zoals overlijdensverzekeringen voor vrouwen) de wijk nemen naar het buitenland.

In 1992 werd in België reeds een verbod uitgevaardigd op het vragen naar genetische en erfelijke aandoeningen. In de praktijk is gebleken dat er geen risicoverplaatsing naar het buitenland is. Om dit te verklaren verwijst de spreker naar het Franse begrip proximité, dat een fundamentele rol speelt in de verzekeringen. Men zoekt zijn verzekeringen niet ver van huis omwille van verschillende redenen. In de eerste plaats worden verzekeringsovereenkomsten gesloten op basis van het nationale verbintenissenrecht. Volgens de Belgische verzekeringswetgeving vallen de aansprakelijkheidskwesties onder het Belgische recht.

Een andere reden waarom weinig mensen verzekeringen in het buitenland aangaan, is dat ze vaak de behoefte hebben aan de aanwezigheid van een makelaar ter plaatse. Zeker op het platteland is de makelaar een vertrouwenspersoon, die het gezin en de situatie van de verzekerde kent. Dat bedoelt men met proximité. Schaderegelingen moeten bovendien gebeuren in de taal van de betrokkene. Ook daarbij is proximité of « dichtbij huis » belangrijk. Daardoor is er meestal geen concurrentiedruk van grensoverschrijdende verzekeraars.

In de praktijk kunnen verzekeraars een plaatselijke onderneming in België verwerven die vervolgens een dochteronderneming wordt van de verwervende onderneming. Soms is de verzekering maar een secundair element, bijvoorbeeld een schuldsaldoverzekering die samen met een hypothecaire lening wordt afgesloten. Wat vooral een rol speelt is dat de wetgeving die van toepassing is op de verzekeringsovereenkomsten (inzake aangifte van het risico, inzake het medische geheim, enzovoort) altijd die van het land van de woonplaats van de consument is. Begin de jaren 90 had Test-Aankoop we de euvele moed om in Budget en Recht een Britse overlijdensverzekering aan te prijzen als beste keuze. Geen kat is ooit op die suggestie ingegaan.

Dat fenomeen werd niet alleen ervaren door Test-Aankoop of Budget en Recht. Ook eminente professoren, onder meer professor Dubuisson, merkt in een artikel voor het bank- en financiewezen op : « dat de goede risico's zich elders gaan verzekeren, valt slechts te vrezen indien de marktvoorwaarden volkomen transparant zijn voor de verzekerden en indien concurrenten goedkopere vervangproducten aanbieden. » Professor Dubuisson wijst ook op de fiscale voordelen als argument voor de keuze van nabijheid.

Het recht op een gelijke behandeling of het verbod op discriminatie is een individueel recht. Dat is een basisstelling van Test-Aankoop. Statistieken van de actuarissen die Philippe Colle naar voren schuift zijn gebaseerd op gemiddelden en alleen op het verleden. Statistieken houden geen rekening met gewijzigde omstandigheden of gewijzigde levenswijzen van de mensen. Anderen beamen dit.

De heer Mechels citeert een advocaat-generaal voor het Europees Hof van Justitie in de zaak Lindorfer : « Women as a class do live longer than men, but it is equally true however that all individuals in the respective classes do not share the characteristics that differentiate average class representatives. Many women do not live as long as the average, and many men outlive the average women. » Met andere woorden, het argument dat de levensverwachting voor mannen gemiddeld lager ligt dan voor vrouwen, houdt bijvoorbeeld geen rekening met preventiefactoren.

Individuele mannen, die gezond eten, weinig alcohol gebruiken en voldoende bewegen of wandelen, moeten mee opdraaien voor besluiten die Philippe Colle uit algemene statistieken heeft getrokken.

De levensverwachting houdt verband met sociaal-economische factoren die variëren in tijd en ruimte. In het begin van de negentiende eeuw bijvoorbeeld leefden vrouwen minder lang dan mannen. Mevrouw Smet zal uit eigen ervaring wel weten dat op het Indische subcontinent en in Afrika de gegevens volledig anders zijn. In derdewereldlanden worden gegevens in verband met overlijden ook anders geregistreerd.

In ons land is roken een belangrijke risicofactor voor kanker aan longen en luchtwegen en voor hart — en vaatziekten. De mortaliteit ten gevolge van roken bij mannen stijgt jaarlijks met 0,6 %, maar die bij vrouwen helaas met 2,9 %. Tussen 2015 en 2020 zal de mortaliteit ten gevolge van roken bij vrouwen verviervoudigen.

De heer Mechels vindt het belangrijk dat men niet alleen naar het verleden kijkt, maar ook naar de toekomst.

Kunnen verzekeraars dan geen correcte premies aanrekenen zonder onderscheid van geslacht ? De spreker antwoordt bevestigend, maar de heer Colle antwoordt neen en dringt erop aan om vóór 21 december een wet goed te keuren.

Volgens Test-Aankoop zouden verzekeraars beter gebruik kunnen maken van gegevens die ze via hun vragenlijsten hoe dan ook verzamelen. Ze maken trouwens vandaag al een onderscheid tussen rokers en niet-rokers bij de berekening van de premies voor levensverzekeringen. Ze zouden ook rekening kunnen houden met gegevens inzake levensstijl, beroep, voedingsgewoonten, sportgewoonten incluis wandelen, type voertuig en afgelegde afstand per jaar. Een aantal maatschappijen doen dat vandaag al.

Op grond van statistieken rekenen verzekeraars aan vrouwen hogere autoverzekeringspremies dan aan mannen, maar mochten ze zich steunen op de gegevens uit hun vragenlijsten, dan zou blijken dat die hogere premie niet gefundeerd is.

Het kamerlid Tommelein wees er terecht op dat wanneer hij samen met zijn echtgenote de wagen neemt, zij net als de meeste vrouwen niet aan het stuur maar wel naast hem plaats neemt. Daarnaast rijden vrouwen zelf meestal met minder krachtige wagens. Vrouwen komen heel makkelijk terecht in de categorie goede bestuurder zodat ze lagere premies betalen en blijven betalen.

Die premie hangt dus af van het individuele gedrag. Het bonus-malussysteem bestaat al lang. Het zou echter beter zijn bij het bepalen van de premie ook rekening te houden met de aard van de overtreding. Ook vrouwen kunnen overtredingen begaan. Jonge vrouwen kunnen in het weekend ook roekeloos rijden of alcohol drinken en dat kan perfect in rekening worden gebracht.

Er is tot slot de reële impact van de unisextarifering, dat door de heer Jean-Paul Coteur toegelicht wordt.

III.3. Uiteenzetting door de heer Jean-Paul Coteur, expert Test-Aankoop in de verzekeringen

De heer Jean-Paul Coteur wenst eerst te reageren op de verklaringen van de heer Colle, die vaak namens de verbruikers sprak. Er zijn in ons land veertien verbruikersorganisaties, waaronder Test-Aankoop. Assuralia verdedigt de belangen van de verzekeringsmaatschappijen en niet van de verbruikers.

De heer Colle zei ook dat de verzekeraars over relevante en precieze statistieken beschikten. Volgens de richtlijn van 13 december 2004 moeten die statistieken vóór 21 december 2007 worden medegedeeld, zoniet volgt een strenge beoordeling door de Commissie. In het wetsvoorstel, dat wellicht binnenkort als « wetsontwerp Assuralia » in de Kamercommissie voor het Bedrijfsleven zal worden ingediend, is er evenwel sprake van de mededeling van die gegevens uiterlijk tegen 21 december 2009. België plaatst zich juridisch in een moeilijke positie doordat het niet voldoet aan de voorwaarden van de richtlijn.

Sedert 2005 bespreekt men al een mogelijke aanpassing van het opting out-systeem. De verzekeringssector heeft dus tweeënhalf jaar gehad om relevante en precieze statistieken te verstrekken. Minder dan een maand vóór het verstrijken van de termijn die is vastgelegd om voor deze formule te kiezen, heeft de sector de gevraagde statistieken nog niet aan de Commissie verstrekt.

Zelfs al zou het kloppen dat achttien landen gebruik maken van de opting out-clausule, dan nog blijft de vraag op welke manier ze dat doen en voor welke tak. De heer Coteur twijfelt aan wat hier door de heer Colle is verklaard. Niet Assuralia, maar wel de Europese Commissie is de enige instantie die boven elke verdenking staat. Op het colloquium dat op 6 december wordt georganiseerd door het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen zal een vertegenwoordiger van de Commissie aanwezig zijn. Het lijkt bijgevolg raadzaam om de Commissie te laten nagaan hoe de verschillende landen al dan niet van de door de richtlijn gecreëerde optie gebruik hebben gemaakt en voor welke tak. De spreker houdt liever geen rekening met de eenzijdige bewering dat 18 van de 19 landen hiervoor hebben geopteerd. Daar wordt mee gedreigd, maar het is van belang eerst een onpartijdig oordeel te horen.

De heer Coteur wil dit verduidelijken, want als men het over levensverzekeringen heeft, moet men weten dat dit twee elementen omvat, waarvan het eerste de overlijdensverzekering is. De schuldsaldoverzekering is bijna altijd gekoppeld aan een hypothecaire lening. Dat betekent dat ze, in de overgrote meerderheid van de gevallen, door een koppel is afgesloten. Voor zover dat koppel uit personen van verschillend geslacht bestaat, zal de premie voor één van beide dalen. De man leent immers grotere bedragen. Voor de man zou de premie dalen, terwijl ze voor de vrouw zou stijgen. Het is dus een nuloperatie : de kostprijs voor een koppel dat een woning verwerft via een hypothecaire lening en dat een schuldsaldoverzekering afsluit, zal niet stijgen.

De heer Colle zegt dat er in Frankrijk een gelijkschakeling op het hoogste peil heeft plaatsgevonden. Wat betekent dat precies ? Betekent het dat eenzelfde gedraging overal slaafs wordt nagevolgd, wat wijst op het maken van concurrentiebeperkende afspraken ?

De Commissie ziet nauwlettend toe op de vrije mededinging, die ze recentelijk grondig heeft onderzocht in de sector van de verzekeringen voor bedrijven. Ze heeft toen het feit dat de verzekeraars voortdurend concurrentiebeperkende akkoorden afsluiten aan de kaak gesteld. De Commissie zal ongetwijfeld met grote argwaan kennis nemen van teksten waarin expliciet door iedereen eenzelfde gelijkschakeling op het hoogste peil in het vooruitzicht wordt gesteld.

Wat de spaarverzekeringen betreft, zijn de meest interessante en transparante producten voor de verbruiker die waarvoor geen sterftetafels worden gebruikt. Daar zal dus helemaal niets veranderen.

Inzake autoverzekering kan het criterium man/vrouw vervangen worden door gedragscriteria. Sommige verzekeraars doen dit al : het aantal gereden kilometers of het feit of men zijn voertuig al dan niet op vrijdagavond en op zaterdagavond gebruikt. Die criteria hebben uiteraard een invloed op de premie.

Als verbruikersorganisatie voert Test-Aankoop om de zes maanden vergelijkende studies uit op autoverzekeringen en het heeft er ook geen probleem mee om de namen van de onderzochte maatschappijen te publiceren. Daaruit blijkt dat tot de leeftijd van 29 jaar er tussen mannen en vrouwen een gemiddeld verschil is van 3 tot 10 %. Dat is in strijd met de verstrekte gegevens, maar we kunnen daar moeilijk over discussiëren als men de namen van de onderzochte maatschappijen niet wil bekendmaken. Test-Aankoop speelt daarin open kaart.

Wat de hospitalisatieverzekering betreft, bevestigt de heer Colle het standpunt van Test-Aankoop, vermits hij stelt dat het vastgestelde verschil in schadegevallen bij mannen en vrouwen grotendeels te wijten is aan verschillen in het gedrag, bijvoorbeeld doordat vrouwen vaker bij de dokter gaan en voor hen dus een betere preventie geldt.

De heer Coteur verwijst naar een opmerkelijke studie, die trouwens door de Franse verzekeraar SCOR is vermeld. Volgens het Institut National de Démographie verkleint de kloof tussen de levensverwachting voor mannen en voor vrouwen. In vijf geïndustrialiseerde landen die sedert 1950 bestudeerd worden, is het verschil in de levensverwachting voor elk van beide seksen vanaf 1995 aan het slinken. Dat fenomeen wordt ook in België vastgesteld. De meest recente statistieken tonen aan dat de levensverwachting voor vrouwen niet meer toeneemt, terwijl die voor mannen met 98 dagen is toegenomen. De voornoemde Franse verzekeraar is van mening dat de biologische afstand tussen mannen en vrouwen nog maar één tot twee jaar bedraagt. Er zijn gedragswijzigingen merkbaar, met name in verband met tabaksverbruik. Helaas roken jonge vrouwen nu meer dan jonge mannen in het verleden. Anderzijds wijst het Institut National de Démographie erop dat mannen, naar het voorbeeld van vrouwen, gezonder gaan leven. Daarmee wordt rekening gehouden, zowel voor de overlijdens- als voor de hospitalisatieverzekering.

III.4. Uiteenzetting door de heer Yves Evenepoel, actuaris Test-Aankoop

De heer Yves Evenepoel heeft de indruk dat de heer Colle de mensen kwistig zand in de ogen strooit. Hij geeft enkele voorbeelden met betrekking tot de levensverzekeringen.

Spreker zegt dat de heer Colle beweert dat men altijd rekening moet houden met de sterftetafels van het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS). Volgens Test-Aankoop is het zo dat de meeste verzekeraars voor de overlijdensverzekeringen volledig afwijken van de sterftetafels van het NIS. Ze houden rekening met ervaringstafels, waarbij het tarief voor maximaal drie jaar is gegarandeerd.

Ook de situatie in Frankrijk werd verkeerd voorgesteld. De heer Colle beweert dat de stijging van de premies in Frankrijk voor de renteniersverzekering te wijten is aan het toepassen van een unisekstarief. Dat is zeker niet het geval. Ook in België zijn de premies voor de renteniersverzekeringen zowel voor mannen als voor vrouwen zeer sterk gestegen. Nochtans maakt men hier gebruik van totaal verschillende sterftetafels. Dit komt dus niet door de toepassing van een unisekstarief, maar onder meer door twee belangrijke factoren : de sterke stijging van de levensverwachting in België en de sterke daling van de gewaarborgde intrestvoet. Het niveau van de premies voor renteniersverzekeringen in België loopt ongeveer parallel met de stijging van de premies in Frankrijk.

III.5. Uiteenzetting door de heer Yves Thiery, Instituut voor Handels- en Verzekeringsrecht (KULeuven)

De heer Yves Thiery is assistent aan de KULeuven van de professoren Cousy en Van Schoubroeck en hij bereidt een proefschrift voor in verband met de discriminatie in verzekeringen. Hij maakt een juridische analyse van het voorliggende wetsvoorstel. De vraag of het opportuun is bij verzekeringen rekening te houden met het geslacht laat hij aan de senatoren.

De inhoud van het wetsvoorstel is vrij eenvoudig. Er wordt gevraagd paragraaf 3 van artikel 10 van de wet van 10 mei 2007, de zogenaamde genderwet, op te heffen. Dat zou tot gevolg hebben dat voortaan een direct onderscheid op basis van het geslacht kan worden gemaakt bij de bepaling van verzekeringspremies en -prestaties. De verzekeraar zou een dergelijke discriminatie kunnen rechtvaardigen als aan bepaalde criteria wordt voldaan. Zo kan de verzekeraar een legitiem doel vooropstellen en melden dat de discriminatie gepast en noodzakelijk is om dat doel te bereiken. De wetgever zou met andere woorden gebruik maken van het opting-outregime dat is ingeschreven in artikel 5, 2º, van de richtlijn 2004/113/EG, die tegen 21 december 2007 in het Belgische recht moet worden omgezet.

De heer Thiery zal op de volgende juridische vragen ingaan. Ten eerste rijst de relevante vraag of België nog kan terugkomen op zijn keuze om de optie niet te lichten. Vervolgens zal hij stilstaan bij de motieven ter toelichting van het wetsvoorstel. Zo werd de moeilijke concurrentiepositie van de Belgische verzekeringsondernemingen ingeroepen ten opzichte van buitenlandse ondernemingen die zich op de Belgische markt niet aan de Belgische wet moeten houden. Ook werd gewezen op het feit dat de laagste tarieven naar het hoogste niveau zullen worden opgetrokken.

Ten slotte zal hij nog enkele opmerkingen in verband met de formulering van de voorgestelde wijziging maken. Hij denkt dat problemen kunnen rijzen met artikel 5, 3º, in verband met de bescherming van de zwangerschap en het moederschap, voorgeschreven in de richtlijn. Ook zou de wetgever zich niet houden aan de strikte voorwaarden die aan de opting-out zijn verbonden.

De eerste vraag is dus of België nog op zijn keuze kan terugkomen. Via de opheffing van paragraaf 3 kan een rechtstreekse discriminatie worden gerechtvaardigd. Op het eerste zicht lijkt het dat het beschermingsniveau hierdoor verlaagt. Artikel 7, 2º, van de richtlijn bepaalt echter dat de uitvoering van de genderrichtlijn onder geen beding een reden voor verlaging van het bestaande beschermingsniveau mag inhouden. De opheffing van paragraaf 3 zou dan geen verlaging inhouden van het beschermingsniveau. Momenteel is er natuurlijk nog geen probleem omdat tot 21 december 2007 het geslacht nog kan leiden tot verschillen in premies en prestaties.

Een tegenargument is dat het overgangsregime vervat in paragraaf 3 bepaalt dat overeenkomsten die worden gesloten vóór 21 december 2007, na die datum in strijd komen met de Belgische wetgeving.

De vraag is of dit de intentie was van de Belgische wetgever. Ook al wordt paragraaf 3 niet opgeheven, toch is de heer Thiery er voorstander van het overgangsregime te verduidelijken zodat het beantwoordt aan de bedoelingen van de wetgever.

In de toelichting van het voorstel worden twee motieven aangehaald : enerzijds de bedreigde concurrentiepositie van de Belgische verzekeringsmaatschappijen en anderzijds de bewering dat de laagste tarieven zullen worden opgetrokken tot het niveau van de hoogste.

Voor sommigen rijst inderdaad de vraag of de concurrentiepositie van de Belgische verzekeringsmaatschappijen in het gedrang komt. Spreker formuleert het anders : kunnen buitenlandse verzekeringsmaatschappijen de Belgische genderwet negeren ? Dat kunnen ze volgens hem niet, want die bepalingen hebben niets te maken met tariefbepaling, waardoor het principe van home country control niet van toepassing is. Dat principe houdt in dat op het vlak van de financiële controle alleen het recht van de lidstaat van herkomst van toepassing is en dat de lidstaat waar de activiteit wordt uitgeoefend terzake geen bevoegdheid heeft.

Dat de Belgische genderwet niet over tariefbepaling gaat, wordt volgens hem ook bevestigd door het Hof van Justitie dat zegt dat met betrekking tot de tariferingsvrijheid, zoals bepaald in de derde schaderichtlijn en derde levensverzekeringsrichtlijn, de vrijheid van het tarief alleen in het gedrang komt in verband met de bonus-malusarresten, waarbij werd vastgesteld dat de vrijheid van tarief wordt geschonden als een basispremie wordt vastgelegd. In de Belgische genderwet wordt geen basispremie vastgelegd en er wordt al evenmin iets bepaald met betrekking tot de hoogte van de premie. De Belgische wetgever stipuleert alleen dat, ongeacht het bedrag, de premie voor mannen en vrouwen gelijk moet zijn.

In de hypothese dat er geen sprake is van tariefbepaling en het principe van home country control niet van toepassing is, moeten de bepalingen van de genderwet worden beschouwd als een aspect van het recht dat toepasselijk is op de verzekeringsovereenkomsten en moet dus worden gekeken naar het internationaal privaatrecht inzake verzekeringen.

Voor levensverzekeringen is het recht van toepassing van de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer, tenzij hij zijn gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan degene waarvan hij onderdaan is. In dat geval zou hij kunnen kiezen voor het recht van de lidstaat waarvan hij onderdaan is.

Voor schadeverzekering is het recht van toepassing van de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer, tenzij het gaat over een onroerend goed of de verzekering van een goed of vaartuig, waarbij kan worden gekozen voor het recht van de lidstaat van de ligging van het onroerend goed of van de registratie van het goed of vaartuig.

Los van het feit dat men moet kijken naar de woonplaats van de verzekeringnemer — waarschijnlijk België — kan men zeggen dat in de andere gevallen de Belgische wetgeving gecatalogiseerd kan worden als een « dwingende bepaling », een loi de police. Dat betekent dat de materie die wordt geregeld zo ernstig van aard is, dat een loutere effectieve band met het Belgisch recht, waarbij de rechtskeuze niet van belang is, de toepassing van het Belgische recht uitlokt. De rechtspraak is hierin eenduidig : bij consumentenbescherming kan men spreken van een loi de police. Gaat het om de bescherming van een fundamenteel recht, dan kan men waarschijnlijk ook over een loi de police spreken, want België kan zijn internationaal privaatrechtelijke openbare orde naar voren schuiven.

Los van de discussie over het internationaal privaatrecht moet men wel kijken of de toepassing van de Belgische wetgeving op een buitenlandse verzekeringsonderneming geen schending van de regels inzake vrij verkeer inhoudt. Voor een buitenlandse verzekeringsonderneming die in België verzekeringen aanbiedt, is er wel degelijk een belemmering, want ze moet haar contracten aan de Belgische wet aanpassen. Is dat een schending van de regels inzake vrij verkeer ? Het is moeilijk te beweren dat dat zo is als België niet meer doet dan het omzetten van een richtlijn van de Europese wetgever. De genderwet is een omzetting van de genderrichtlijn, die bovendien een geharmoniseerde materie is. België kan in dat geval zijn algemeen belang niet verdedigen, maar moet zorgen voor een wetgeving conform de bepalingen van de richtlijn. Men zou kunnen argumenteren dat het niet om een geharmoniseerde materie gaat, omdat de richtlijn twee opties schijnt in te houden : in het systeem van de richtlijn blijven of eruit stappen. Volgens de heer Thiery gaat het argument niet op, want het gaat maar om een zeer beperkt uitzonderingsregime op een algemeen beginsel. Maar ook als het argument toch zou gelden, dan nog kan men een algemeen belang naar voren schuiven, namelijk de bescherming van de gelijkheid van mannen en vrouwen, die door de gemeenschap is erkend.

Dan is er nog de vrees dat de Belgische wetgeving zou leiden tot het optrekken van de laagste tarieven tot het niveau van de hoogste. Volgens het voorstel is het normaal dat de verzekeringsmaatschappijen geen wiskundig gemiddelde kunnen toepassen, omdat het aantal mannen en vrouwen in de portefeuille nooit gelijk is. Spreker is ervan overtuigd dat artikel 5, eerste lid, van de genderrichtlijn daarmee precies rekening houdt. Het bepaalt dat premies en uitkeringen, het commercieel tarief, niet mogen verschillen, maar dat het geslacht wel mag worden gebruikt bij het berekenen van het risico. Dat betekent dat men een ongelijk aantal mannen en vrouwen in de portefeuille mag analyseren en zijn technisch tarief erop mag toepassen, maar dat mag geen verschil in het commercieel tarief tot gevolg hebben. Het toepassen van een wiskundig gemiddelde wordt door de richtlijn dus niet per se onmogelijk gemaakt.

Wat de formulering van de voorgestelde wetswijziging betreft, wordt volgens de heer Thiery geen rekening gehouden met de bescherming van zwangerschap en moederschap. Als men paragraaf 3 van artikel 10 zou schrappen, dan worden directe onderscheiden op grond van het geslacht justificeerbaar. In artikel 4, paragraaf 1, van de Belgische genderwet worden directe geslachtsonderscheiden gelijkgesteld met directe onderscheiden op grond van zwangerschap en moederschap.

Met andere woorden, directe onderscheiden op grond van zwangerschap en moederschap worden rechtvaardigbaar. De verzekeraar kan de criteria zwangerschap en moederschap gebruiken om verschillen aan te halen. Het gaat hier om een schending van artikel 5, lid 3, van de genderrichtlijn dat zegt dat als men de optie licht, het nooit tot gevolg mag hebben dat een direct onderscheid op grond van zwangerschap en moederschap rechtvaardigbaar zouden kunnen zijn.

Er zijn strikt geformuleerde voorwaarden bij het lichten van de optie. Als men paragraaf 3 van artikel 10 zou schrappen, dan komt men inderdaad tot een direct onderscheid op grond van het geslacht dat rechtvaardigbaar is waarbij de wet zegt dat het doel legitiem moet zijn en de middelen gepast en noodzakelijk moeten zijn. Men houdt dan evenwel geen rekening met artikel 5, lid 2, van de genderrichtlijn dat specifieker is. Volgens dat artikel mogen de premies en prestaties van mannen en vrouwen verschillend zijn als ze proportioneel zijn, als sekse een bepalende factor is en als de beoordeling van het risico gebeurt op basis van relevante, nauwkeurige, actuariële en statistische gegevens.

Die garanties bevinden zich niet in paragraaf 1 van artikel 10. De keuze die vandaag wordt overwogen zou tot gevolg kunnen hebben dat de Belgische wet onvoldoende garanties biedt waardoor de kans bestaat dat verschillende premies en prestaties worden gerechtvaardigd op basis van onnauwkeurige of niet relevante gegevens. Het hangt af van wat de rechter zegt. Het gevolg zou ook kunnen zijn dat de verschillen niet proportioneel zijn, waardoor de Belgische wet strijdig wordt met artikel 5, lid 2, dat concrete voorwaarden oplegt.

De heer Thiery is van mening dat België nog op zijn keuze kan terugkomen.

Op het argument dat de concurrentiepositie van de Belgische verzekeringsondernemingen in het gedrang kan komen, antwoordt hij dat de genderwet ook van toepassing kan zijn op buitenlandse verzekeringsondernemingen. Op het argument dat de laagste tarieven zullen worden opgetrokken tot het niveau van de hoogste is zijn antwoord dat de formulering van de genderrichtlijn het wiskundig gemiddelde niet in de weg staat. Daarenboven komt de formulering van de voorgestelde wijziging niet tegemoet aan de bescherming van zwangerschap en moederschap. Ten slotte vermeldt hij dat de vereisten inzake actuariële en statistische gegevens niet correct zijn overgenomen in de wettekst.

III.6. Uiteenzetting door Prof. Pierre Devolder, Facultés des sciences économiques, sociales et politiques (UCL)

De heer Pierre Devolder gaat met zijn zes concrete vragen in op de argumenten die de vertegenwoordigers van de verzekeraars en van de verbruikers naar voren hebben gebracht. Hun vragen zijn legitiem en een van zijn conclusies zal zijn dat iedereen gelijk heeft.

Allereerst is de segmentering vrouwen-mannen voor sommige verzekeringen statistisch te rechtvaardigen. Niemand betwist het verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen. In de levensverzekering bijvoorbeeld loopt de levensverwachting sterk uiteen en ligt een betekenisvolle afname van het verschil niet in de lijn van de verwachtingen. De levensverwachting blijft toenemen en de kloof tussen mannen en vrouwen blijft constant. De Koninklijke vereniging van Belgische actuarissen, een neutrale organisatie die geen banden heeft met de verzekeraars of met de verbruikers, heeft tabellen opgesteld met de verwachte levensduur bij de geboorte. Hieruit blijkt dat het verschil in levensverwachting tussen vrouwen en mannen ongeveer acht jaar blijft. Het verschil is wel iets kleiner geworden, maar het blijft niettemin bestaan.

Kunnen de verzekeringen zonder segmentering tussen mannen en vrouwen ? Het antwoord is uiteraard affirmatief.

Men moet weten welke « intelligente » criteria men kan gebruiken. Volgens sommigen mogen verzekeringen alleen gebruik maken van criteria waarop de verzekerden een invloed hebben. Anderen geven de voorkeur aan objectieve, controleerbare criteria, zoals het geslacht of de leeftijd.

Uiteraard zijn andere criteria mogelijk dan sekse, ook in de levensverzekering. Statistisch hebben vrouwen als ze met pensioen gaan een hogere levensverwachting dan mannen. Niettemin is de levensverwachting van een man met een hogere kaderfunctie, die niet rookt en aan sport doet, op het ogenblik van zijn pensionering hoger dan van een arbeidster die rookt en niet aan sport doet. Er zijn nog andere criteria.

Er moet rekening gehouden worden met twee pragmatische elementen. Het eerste is dat men niet vanaf nul begint. Het is niet de bedoeling een nieuwe verzekeringsmarkt te creëren. Men moet rekening houden met wat al bestaat. Ten tweede moet het verbod om sommige criteria te gebruiken, voor iedereen gelden, zoniet ontstaat er concurrentievervalsing.

De derde vraag betreft de toepassing van algemene principes van statistische aard op individuele personen.

De verzekeringsmaterie leidt per definitie tot frustraties. Elkeen vindt zichzelf uniek. Ondanks de toegepaste segmentering wordt hij voor de verzekering toch in een groep ondergebracht.

Het basisprincipe van de verzekering is echter de mutualisering van de risico's. De verzekering is gebaseerd op de solidariteitsgedachte : wat een persoon afzonderlijk niet kan dragen, wordt wel mogelijk voor een groep van personen. Welke segmentering ook wordt gebruikt om een groep samen te stellen, welke techniek ook wordt aangewend, de mensen in de groep zullen nooit helemaal identiek zijn. Bovendien beschikt de verzekeraar nooit over alle informatie over zijn verzekerden. De mutualisering bestaat erin dat een premie wordt vastgelegd op basis van statistieken. De verbruikersverenigingen wijzen terecht op de problemen die daaruit voortvloeien. Spijtig genoeg kan het niet anders.

Ook als men alle criteria waarop de verzekerde geen vat heeft, zou vervangen door andere waarop de verzekerde wel kan inspelen, zoals roken of aan sport doen, zal dit niet verhinderen dat sommige verstokte rokers die nooit aan sport hebben gedaan, toch oud worden. Op een regel die gebaseerd is op statistieken, bestaan altijd uitzonderingen. Een dergelijke regel is altijd ergens onrechtvaardig. Dat is inherent aan de verzekeringsactiviteit.

Wat de vraag betreft of uniforme toepassing van de gelijkheid in de praktijk gemakkelijk uitvoerbaar is, geeft de heer Devolder een aantal vragen en twijfels mee over de manier waarop de absolute gelijkheid in de praktijk kan worden gebracht.

Sommige verzekeringsproducten, onder meer de levensverzekering, zijn gebaseerd op waarborgen. Voor een levensverzekeringscontract dat iemand afsluit op zijn dertigste en dat loopt tot hij vijfenzestig is, kan de premie in de loop van die periode niet worden gewijzigd. Dat is een waarborg.

Ook als de verzekeraar gemiddelde tarieven hanteert, zal hij de laagste tarieven niet kunnen verhogen en blijft de discriminatie bestaan. De oplossing zal er ongetwijfeld in bestaan te bepalen dat de nieuwe regeling niet van toepassing zal zijn op de bestaande contracten. Wordt hierdoor echter geen nieuwe discriminatie in het leven geroepen ? Inderdaad, voor de verzekerden die vóór een bepaalde datum een contract hebben afgesloten, blijft de discriminatie bestaan; voor de anderen verdwijnt ze. De weigering om afwijkingen in te voeren creëert dus nieuwe discriminaties. Naast de algemene opvatting dat moet worden gestreefd naar gelijkheid tussen mannen en vrouwen, moet ook rekening worden gehouden met wat al bestaat.

Een ander voorbeeld : de tweede pijler ontsnapt aan het verbod op discriminatie. Alle verzekeringspremies die onder de tweede pijler vallen, worden uitgesloten. De professor ziet niet in waarom. Als het echt om een schandelijke discriminatie zou gaan, begrijpt hij niet waarom discriminatie dan wel toegestaan is in de aanvullende pensioenen, een sector die voor onze samenleving van wezenlijk belang is. Hij wijst alleen op de incoherentie en op het feit dat elders discriminaties in het leven worden geroepen.

Bestaat er een risico van delokalisering en riskeert men dat bepaalde producten niet meer worden aangeboden ? Dat risico bestaat inderdaad. De verzekeraars zullen uiteraard zeggen dat alle risico's naar het buitenland zullen gaan. De verbruikers daarentegen beweren het tegenovergestelde. Het risico is echter niet denkbeeldig. Door te verbieden de afwijking in te voeren, creëert men een andere discriminatie, een sociale discriminatie ditmaal. Inderdaad, de mensen die een beroep kunnen doen op makelaars met internationale contacten die buitenlandse producten verkopen, behoren meestal tot de gegoede klasse. Een makelaar op het platteland kent die buitenlandse producten niet en kan ze dus ook niet aanbieden aan zijn klanten. Test-Aankoop heeft op dit punt volkomen gelijk.

Zal de toepassing van dezelfde prijzen voor alle verzekerden een verhoging van de gemiddelde verzekeringsprijs tot gevolg hebben ? Sommigen menen van niet omdat iedereen naar een gemiddelde prijs zal streven. Anderen gaan ervan uit dat er een beweging richting maximumprijs zal ontstaan. Persoonlijk denkt de heer Devolder dat men een tussenoplossing zal kiezen. Degenen die menen dat gemiddelde prijzen zullen worden toegepast, hebben gelijk als de nieuwe tariefstructuur geen invloed heeft op de verzekerde populatie. Als de schijf dezelfde blijft, is er geen probleem, maar niemand weet of dat het geval zal zijn.

De professor vermeldt het voorbeeld van een portefeuille waar de premie per verzekerde, vóór de gelijkschakeling van mannen en vrouwen, 1 400 euro bedraagt voor mannen en 600 euro voor vrouwen. De portefeuille telt evenveel vrouwen als mannen. De gemiddelde premie bedraagt dus 1 000 euro.

Men zou dan kunnen beslissen om aan iedereen duizend euro te vragen, maar dat is enkel mogelijk als iedereen verzekerd blijft. Uiteraard zullen niet alle goede risico's verloren gaan, maar als nog maar de helft ervan weggaat of zich niet meer verzekert — niet alle verzekeringen zijn verplicht — zou de totale kostprijs voor de verzekeraar stijgen. Hij zou dan achterblijven met 100 verzekerden die hem 1400 euro kosten en 50 verzekerden die hem 600 euro kosten. Dat komt neer op een totale last van 170 000 euro voor 150 verzekerden. De eenvormige premie zou dan 1133 euro bedragen in plaats van 1000 euro.

Dit voorbeeld toont enkel waar het probleem zit. Een klein aantal mensen dreigt inderdaad te vertrekken en dat schept een risico op een hogere verzekeringskost. Op dit ogenblik kan echter niemand zeggen of die stijging klein, middelmatig of groot zal zijn.

De heer Devolder besluit hieruit dat, indien België geen uitzondering wenst, het in Europa volledig geïsoleerd zal staan. Hij is het, wat dat betreft, volkomen eens met Test-Aankoop.

Het is van essentieel belang een correct beeld te hebben van de situatie in alle Europese landen. Voor zover hij weet bevinden de meeste van de ons omringende landen zich in dezelfde positie, in elk geval wat de levensverzekering betreft. Hij geeft toe dat hij zich misschien vergist, maar vraagt hem dan de documenten te tonen die dat bewijzen.

Niemand weet met zekerheid of iedereen naar het buitenland zal trekken en de tarieven maximaal zullen stijgen. De Belgische verzekeringsmarkt houdt een aantal risico's en onzekerheden in. Er is onzekerheid over de tarieven en over een stijging van de gemiddelde kostprijs van de verzekering. Er is onzekerheid over de bestaande portefeuilles met tariefzekerheid. Er is onzekerheid over het beste advies dat tussenpersonen moeten geven. Er is onzekerheid over de termijnen voor de praktische omzetting en over het risico op uitwijken naar het buitenland.

De goedkeuring van dit voorstel maakt het mogelijk die risico's te voorkomen. Ze laat toe zich op dezelfde lijn te plaatsen als de hele Europese Gemeenschap. De heer Devolder gaat terug naar het vertrekpunt : België beschikt over een Europese regelgeving die heel Europa wil bestrijken en voert een uitzondering in die geldt voor heel Europa. Waarom zou iets wat valabel is in Parijs, Londen of Madrid totaal onaanvaardbaar zijn in Brussel ? Die handelwijze sluit niet uit dat er over vijf jaar een herziening kan komen. Spreker beweert niet dat men niet moet streven naar gelijkheid tussen mannen en vrouwen op Europees vlak. Dat is bespreekbaar en men kan inderdaad overwegen om voor de criteria waarop de verzekerde geen vat heeft, een Europese regel uit te vaardigen. Dat is technisch perfect mogelijk. De verzekeraars hebben daar inderdaad de middelen voor. In een Europese markt heeft het echter geen enkele zin een houding aan te nemen die verschilt van die van de andere landen.

III.7. Uiteenzetting door Prof. Sébastien Van Drooghenbroeck, Faculté de Droit (Facultés Universitaires Saint-Louis)

De heer Sébastien Van Drooghenbroeck is professor aan de Facultés universitaires Saint-Louis en was ook één van de experts die betrokken waren bij de wetgevingshervorming van 10 mei 2007. Het is eerder in die hoedanigheid van expert die op de hoogte is van het ontstaan en van de juridische gegevens van die hervorming dat hij vandaag zal spreken.

Hij deelt op verschillende punten de mening van Yves Thiery, wat blijkt uit de nota die hij heeft ingediend. Hij zal dan ook andere punten benadrukken.

Hij wijst in de eerste plaats op de structuur van de Europese richtlijn die moet worden omgezet. Ze geeft de staten geen volkomen gelijkwaardige keuze. Ze stelt immers voor de verschillende behandeling van mannen en vrouwen bij het vaststellen van de verzekeringspremies en — uitkeringen te verbieden of ervan af te wijken. Dat is geen symmetrische en gelijkwaardige keuze. De staten kunnen die dan nog willekeurig toepassen gewoon om vroegere praktijken inzake verzekeringen te bestendigen. De richtlijn bevat een beginsel, namelijk het verbod op een verschillende behandeling van mannen en vrouwen inzake verzekeringen, en een uitzondering. Juridisch ligt de zaak anders en bestaat er een wanverhouding tussen de twee keuzes.

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen wees op die wanverhouding in een recent arrest dat de pensioenregeling van de Europese Gemeenschappen veroordeelt omdat ze werkt op basis van actuariële genderspecifieke tabellen, namelijk verschillende sterftetafels. Het was van oordeel dat de regeling ingaat tegen het algemeen beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen en dat de verbodsbepaling axiologisch voorgaat op de mogelijkheid tot afwijking. Als die afwijking bestaat, moet ze strikt worden geïnterpreteerd : men mag niet verder gaan dan wat de richtlijn toelaat, men mag niet vager zijn dan wat ze toelaat inzake de basis- en de vormvereisten, en de staten die beslissen ervan af te wijken, moeten hun keuze motiveren.

De Belgische wet van 10 mei 2007 bepaalt dat er vanaf 21 december 2007 inzake premies en uitkeringen geen verschillende behandeling van mannen en vrouwen meer mogelijk is op basis van actuariële genderspecifieke factoren. Die wet werd voorgesteld als een voorlopige keuze. De minister belast met het gelijkekansenbeleid verklaarde in het parlement dat het debat over de activering van de afwijking nog niet gesloten was en dat het kon worden hervat in het licht van actuariële openbare statistieken. Jammer genoeg wordt dat debat nu pas hervat, wat hij betreurt.

De Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen bevestigt dat de wet niet meer kan worden gewijzigd aangezien het standstill-beginsel niet zou toelaten dat België kiest voor de afwijking in plaats van voor het verbod. Om de redenen die hij heeft uiteengezet in zijn nota, is hij het niet eens met deze analyse. Hij denkt dat een wijziging nog mogelijk is vóór 21 december indien de voorwaarden opgesomd in artikel 5, tweede paragraaf, van de richtlijn strikt worden nageleefd. Daarin wordt bepaald dat nauwkeurige statistische gegevens die relevant zijn voor het gebruik van sekse als een bepalende factor bij de beoordeling van een risico in een bepaalde verzekeringstak moeten worden verzameld en bekendgemaakt, en regelmatig moeten worden geactualiseerd. De wet kan dus nog worden gewijzigd op voorwaarde dat de regeling volledig in orde is vanaf 22 december.

Over de vraag of we vóór of tegen het opheffen van de afwijking moeten zijn, is al veel te doen geweest. Op kennistheoretisch vlak is de statistiek niet het nieuwe natuurrecht dat zijn keuzes moet opleggen aan het positief recht. Het is niet omdat de statistiek de relevantie van een bepaalde factor aantoont voor het optreden van een risico dat het positief recht moet menen dat op die basis een ongelijke behandeling mag worden toegelaten of zelfs opgelegd.

In de zaak-Lindorfer zei advocaat-generaal Francis Jacobs in zijn conclusies dat men een volkomen aannemelijke situatie zou kunnen bedenken waarin statistieken aantonen dat de leden van een bepaalde etnische groep gemiddeld langer leven dan die van een andere. In rechte zou het evenwel onaanvaardbaar zijn dat met deze verschillen rekening wordt gehouden om het verband te bepalen tussen de bijdragen en de rechten in het raam van een gemeenschappelijke pensioenregeling. Dit standpunt toont aan dat de grenzen van de segmentatie in verzekeringen op basis van statistische gegevens niet zozeer te maken hebben met wetenschap dan wel met een politieke keuze.

In de richtlijn heeft de Europese wetgever er bijvoorbeeld voor gekozen het statistisch gegeven met betrekking tot het risico van zwangerschap en bevalling te negeren om te verbieden dat op die basis verschillende tarieven zouden worden toegepast. Dat is een politieke keuze. De wetgever heeft gemeend dat in een vergrijzend Europa de premie voor een hospitalisatieverzekering voor mannen moest kunnen worden verhoogd om het handhaven van de premie bij zwangerschap en bevalling te compenseren.

Ook België heeft soortgelijke politieke keuzes gemaakt, zoals het verbod op de tarifering op basis van het genetisch profiel in 1992. Statistieken zullen wellicht aantonen dat het ongunstige genetische profiel van een persoon zijn risico verhoogt, maar het recht is daar, op basis van een politieke beslissing, niet op ingegaan. Toen werden even alarmerende geluiden gehoord als nu, maar ze werden niet bewaarheid.

De zaken moeten dus in de juiste context worden geplaatst. Het is niet voldoende zich te verschuilen achter statistieken om zijn keuzes te verantwoorden.

Het argument van de concurrentie is wellicht het meest complexe, maar het is volkomen ernstig. Er wordt gewezen op het risico dat België, als het alleen staat met zijn keuze, zijn verzekeraars benadeelt ten opzichte van de buitenlandse verzekeraars die, dankzij de door de staten toegepaste afwijking, op dat gebied een gedifferentieerd beleid zouden mogen voortzetten.

Dat risico is reëel. Het is overigens om die reden dat de Europese Commissie, die dat risico voelde aankomen, in het oorspronkelijk voorstel van richtlijn een algemeen en absoluut verbod op een verschillende behandeling op basis van actuariële genderspecifieke gegevens had uitgevaardigd. De Commissie meende dat, indien niet in een uitzondering werd voorzien, er ook geen concurrentierisico zou bestaan als gevolg van het feit dat bepaalde staten die uitzondering al dan niet zouden activeren. Onder druk van de Europese verzekeringslobby werd afgezien van dit algemeen verbod, ten voordele van een afwijking die een concurrentieprobleem met zich meebrengt waarachter men zich nu verschuilt.

Het risico is dus reëel, maar moet, indien mogelijk, worden gerelativeerd.

De heer Van Drooghenbroeck verwijst in dat verband naar de demonstratie van de heer Thiery over de aard van de lois de polices en over de toelaatbaarheid van een afwijking op de vrije vergoedingen van personen.

Wat de evaluatie betreft, verwijst de professor naar het debat over de gegevens die nu al beschikbaar zijn over de opties van de andere staten. Niemand zal betwisten dat België thans alleen staat en dat de andere staten ervoor gekozen hebben de afwijking op te heffen. We weten echter niet veel meer. De bestaande gegevens zijn gebaseerd op wetten die werden aangenomen om de afwijking in te voeren of op intentieverklaringen, maar daar mogen we niet te veel belang aan hechten. Sommige staten leggen immers een intentieverklaring af, denkende dat een andere staat dat ook zal doen. Het is een beetje het dilemma van de gevangene ...

Als we willen verwijzen naar de staten die de afwijking hebben geactiveerd, moeten we overigens nagaan over welk verzekeringsproduct het gaat. Als bijvoorbeeld blijkt dat geen enkele staat beslist heeft het gebruik van actuariële genderspecifieke factoren toe te laten in de autoverzekering, moet België dat ook niet doen, want dan is er geen gevaar voor concurrentie.

We moeten ook nagaan of de afwijkingen die bepaalde Staten hebben doorgevoerd wel geldig zijn in het licht van het Europees recht. Zo werden tot zeer onlangs in Frankrijk bij wet mortaliteitstabellen zonder onderscheid tussen de geslachten opgelegd voor alle levensverzekeringen. Wegens het concurrentierisico heeft Frankrijk gekozen voor de richtlijn en heeft dat land de afwijking toegelaten. Juridisch gezien gaat dat gewijzigde standpunt echter in tegen het standstill-beginsel dat vervat is in punt 19 van de Europese richtlijn : een staat die al tarieven zonder onderscheid tussen de geslachten heeft toegepast, mag niet bij wijze van afwijking terugkomen op zijn keuze. Ook met dat gegeven moet rekening worden gehouden.

Het concurrentierisico zal pas bestaan na 21 december 2007 en nadat de Europese Commissie heeft afgetast wat de staten hebben gedaan. Het probleem bestaat erin dat we niet kunnen wachten tot na 21 december 2007. Daarom wil ik enkele suggesties doen : in het licht van het concurrentierisico dat we te ondraaglijk zouden vinden, zouden we de afwijking ten bewarende titel kunnen activeren, en als tegenprestatie zouden we, niet vijf jaar later zoals in het voorstel van Assuralia, maar een jaar later proberen een wetgevingsevaluatie te maken in het licht van de Europese gegevens. Dat zou een relatief logisch middel zijn om te kunnen omgaan met deze onzekerheid, die effectief verband houdt met juridische gegevens die we nog niet kennen en die pas na 21 december zullen worden vastgelegd. Hij begrijpt volkomen het standpunt van de verzekeraars terzake.

III.8. Uiteenzetting door Prof. Em. Hubert Claassens, Onderzoeksgroep Insurance (KULeuven)

De heer Hubert Claassens is verheugd het woord te mogen voeren in deze vergadering op verzoek van bepaalde parlementsleden, onder wie mevrouw Helga Stevens, die denken dat elk debat dat voornamelijk gaat over discriminatie of gelijke behandeling van mannen en vrouwen inzake verzekering, niet alleen uit dit oogpunt mag worden gevoerd.

Als professor begeleidt hij al jarenlang mensen die problemen ondervinden omdat ze gediscrimineerd worden door allerlei verzekeringsmaatschappijen. Hij kiest die invalshoek voor zijn kanttekeningen bij het debat. Wat hier gezegd is door de sprekers, niet-verzekeraars, kan hij volledig onderschrijven, maar hij maakt voorbehoud bij wat de verzekeraars hier hebben gezegd.

Hij spreekt dus vanuit de invalshoek van degenen die gediscrimineerd worden — ook vrouwen — wegens een slechte gezondheid, een handicap, dikwijls van bij de geboorte. Het verzoek van de verzekeraars, zogenaamd in het belang van de consumenten, gaat veel verder dan het aspect van gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen.

De verzekeringsstatistieken mogen niet het alfa en het omega zijn van een maatschappelijke benadering van de taak die de verzekeringsmaatschappijen opeisen, namelijk de bescherming van de verworvenheden van de burgers, van de hele samenleving. Te vaak beroepen de verzekeringsmaatschappijen zich op verzekeringstechnische argumenten. Uit de statistieken kan inderdaad een en ander worden afgeleid. Er moet echter niet alleen achterom, maar ook vooruit gekeken worden. Het verzekeringswezen moet evolueren zoals de samenleving evolueert. Als het verzekeringswezen ernaar streeft steeds meer taken van sociale zekerheid op zich te nemen, moet het ook meer oog hebben voor zijn sociale verantwoordelijkheid als onderneming. Het moet er dus mee voor zorgen dat iedereen tegen aanvaardbare voorwaarden een verzekering kan nemen.

Statistieken mogen op het gebied van verzekeringen van groot belang zijn, toch zijn ze ondergeschikt aan een hoger recht, namelijk het grondrecht op toegang tot een verzekering tegen betaalbare voorwaarden.

Volgens de richtlijn mogen uitzonderingen worden gemaakt voor proportionele verschillen, in de gevallen waarin sekse een bepalende factor is bij de beoordeling van het risico. Dat mag enkel gebeuren op basis van relevante en nauwkeurige actuariële en statistische gegevens. Tot nog toe beschikken we niet over onbetwistbare relevante statistische gegevens. De vraag is steeds : gelden de algemene statistieken voor iedereen ? Er werd voorgesteld om andere criteria te hanteren. Samen met collega Michel Denuit van de faculteit actuariële wetenschappen van de UCL, heeft professor Claassens benadrukt dat al te vaak technische argumenten worden ingeroepen om praktijken, die gebaseerd zijn op commerciële motieven, goed te praten.

Technische en actuariële argumenten moeten dus met een korreltje zout genomen worden als ze worden ingeroepen als het alfa en het omega voor een nieuw verzekeringsbeleid.

In 1992, toen plots verboden werd genetische gegevens mee te delen, heeft hij namens de verzekeraars het standpunt verdedigd dat de goede verzekerden, de goede risico's, naar het buitenland zouden trekken. De vrees bestond toen dat zij, daartoe aangemoedigd door makelaars die de markt goed kenden, daartoe zouden worden aangemoedigd. Hij heeft echter moeten vaststellen dat dat niet gebeurd is.

Hij betreurt dat de verzekeraars vandaag vooral angstaanjagende argumenten inroepen. « Dames, jullie zullen zien wat het gaat kosten. Jullie zullen de klos zijn, want jullie zullen veel meer moeten betalen. » Dat is helemaal niet zeker.

België zal hier niet voor de eerste keer geïsoleerd staan. Toen België de zwakke weggebruikers beter heeft beschermd, werd ook beweerd dat dit het failliet van de al slechte autoverzekering zou inluiden. De tariefverhogingen zouden zelfs onbetaalbaar worden. Nochtans werd in de praktijk geen ernstige tariefverhoging vastgesteld.

Hij betreurt het dan ook in een officieel document te moeten lezen dat de verzekeringsmaatschappijen in een lastig economisch parket worden gebracht en dat ze het risico lopen op reusachtige verliezen. Ook in de voorgaande uiteenzettingen werden daarvoor geen bewijzen aangevoerd.

De scheidende regering heeft ontzettend zware fiscale inspanningen gedaan om pan-Europese pensioenfondsen aan te trekken. Volgens officiële gegevens zijn precies drie pensioenfondsen zich hier komen vestigen en dan nog via zeer aparte constructies in Luxemburg.

De argumenten die collega's van andere universiteiten hier hebben aangevoerd, kan hij alleen maar beamen, inclusief de bedenkingen bij de vraag of België de stand still-bepaling van de richtlijn zo maar kan omzeilen. Als dat niet mag, vreest hij voor een enorme chaos, die deze keer sterk in de hand wordt gewerkt door de vraag van de verzekeraars.

Als de huidige wetgeving de verzekeraars zou beletten om tabellen over de levensverwachting te gebruiken, kunnen ze toch heel snel een voorontwerp van wet laten indienen zoals ze dat nu ook hebben gedaan.

Professor Claassens wil de wetgever tot omzichtigheid aansporen. Hij moet zich hoeden voor een verdere discriminatie van mannen en vrouwen, waarvan nu wordt beweerd dat ze in het voordeel speelt van de vrouwen, terwijl cijfers bewijzen dat de levensverwachting van mannen en vrouwen naar elkaar toegroeit.

Het is dus best mogelijk dat de vrouwen dat over tien tot vijftien jaar heel duur zullen bekopen. De levensverwachting zal dan misschien niet gedaald zijn, maar de mannen zullen de vrouwen op dat gebied hebben ingehaald.

Hij wordt dagelijks geconfronteerd met vragen, niet alleen van gediscrimineerde vrouwen, maar ook van gediscrimineerde mannen en gediscrimineerde kinderen die geen verzekering krijgen omdat ze ziek of gehandicapt, te jong of te oud zijn. Die discriminatie gebeurt telkens opnieuw op basis van mooie economische argumenten, die best eens getoetst worden aan wat de samenleving wil.

Hij kijkt met belangstelling uit naar wat de vertegenwoordigster van de Nederlandstalige Vrouwenraad straks zelf zal zeggen over de vraag of zij wel degelijk vragende partij is. Uit wat hij tot nu toe heeft vernomen, blijkt dat het geval niet te zijn.

Ten slotte wil hij graag ingaan op alle mogelijke opmerkingen, in het bijzonder die van de verzekeraars, omdat hij betreurt dat over dit onderwerp geen overleg wordt gepleegd met de rechtstreeks betrokkenen.

III.9. Uiteenzetting door mevrouw Herlindis Moestermans, Nederlandstalige Vrouwenraad

Mevrouw Herlindis Moestermans is zeer verheugd met de uitnodiging, temeer daar het gaat om een materie die handelt over de gelijkheid tussen mannen en vrouwen.

Haar benadering is niet technisch of juridisch. Zij zal een aantal elementen aanhalen die al aan bod gekomen zijn, maar dan vanuit de perceptie van de gelijkheid tussen man en vrouw zoals zij die in het vrouwenmiddenveld beleven.

De Vrouwenraad heeft al geruime tijd vastgesteld dat verzekeraars verschillende premies hanteren op basis van kenmerken van de verzekeringsnemer. Ze zien er ook al jaren geen graten in om een onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen bij de berekening van de premies. Dat betekent concreet dat vrouwen meer voordelen hebben dan mannen bij de autoverzekeringen, hoewel bij de uitvoering van simulaties op verschillende websites van verzekeraars dat onderscheid maar wordt gemaakt tot de leeftijd van gemiddeld dertig jaar.

Vrouwen hebben ook meer voordeel bij overlijdensverzekeringen. De renteverzekeringen zijn voor vrouwen evenwel duurder, omdat ze gebaseerd zijn op een maandelijkse rente die wordt uitbetaald, en hoe langer ze leven, hoe meer rente moet worden uitbetaald. Bij kapitaalsverzekeringen is de situatie anders, want bij overlijden of bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar wordt een vooraf vastgelegd kapitaal eenmalig uitgekeerd. In dat geval is het voor vrouwen wel goedkoper. Mannen hebben meer voordeel bij hospitalisatieverzekeringen en bij groepsverzekeringen, die aan mannen meer kapitaal uitkeren dan aan vrouwen als ze op vijfenzestigjarige leeftijd op pensioen gaan.

Verzekeraars rechtvaardigen dat verschil in behandeling tussen mannen en vrouwen op basis van statistieken. Vrouwen veroorzaken bijvoorbeeld minder ernstige verkeersongevallen dan mannen. Statistieken zijn evenwel niet statisch. Vrouwen leven nu gemiddeld langer dan mannen, maar het verschil zou in de toekomst kunnen afnemen. Studies, zoals van Test-Aankoop, tonen bijvoorbeeld aan dat het toenemend rookgedrag van vrouwen die kloof in de toekomst aanzienlijk zou kunnen verkleinen. Wanneer vrouwen in de toekomst nog meer zullen toetreden tot de arbeidsmarkt, zal dit misschien ook een effect hebben op hun levensverwachting, maar daar hebben we nu nog geen zicht op.

Verzekeringstechnisch is het statistisch verband tussen factor en risico van belang. Een onderscheid tussen statistisch en causaal verband is echter nog meer van belang. Met betrekking tot de huidige verschillende levensverwachting van mannen en vrouwen kan niet echt worden gesteld dat er een causaal verband is. De levensverwachting heeft immers zeer veel te maken met de leefstijl van het individu, eerder dan met sekse. Achter de statistische gemiddelden bevinden zich immers individuen. Zo zijn er bijvoorbeeld een aantal mannen die geen zware verkeersongevallen veroorzaken.

De verzekeraars willen het discriminatoire verzekeringssysteem blijven gebruiken. Mevrouw Moestermans verwijst naar de Europese richtlijn en de omzetting ervan in de wet van 10 mei 2007, die discriminatie op basis van geslacht verbiedt.

Geslacht is voor verzekeraars een stabiel criterium dat gemakkelijk toepasbaar is en weinig transactiekosten met zich meebrengt. Andere criteria zijn duurder, maar daarom niet meer effectief of doelmatig. In dit geval hanteren de verzekeraars economische en praktische redenen die volgens de Vrouwenraad echt niet opwegen tegen het gelijkheidsprincipe. Zij vragen met klem dat de overheid geen gebruik maakt van de opting-outclausule en dulden geen discriminatie op basis van sekse.

Zoals reeds gezegd, is sekse is een factor die volgens de Europese Commissie niet kan worden beïnvloed. Dat betekent dat verschillen in premies die daarop gebaseerd zijn, discrimineren.

Mevrouw Moestermans meent dat België trouwens ook niet kan terugkomen op deze beslissing. Het is immers een algemeen erkende regel op Europees niveau dat men een bestaand niveau van bescherming tegen discriminatie niet mag verlagen. Indien het standstillprincipe hierop van toepassing is, dan kan men de wet van 10 mei 2007 niet veranderen. Daarover bestaat blijkbaar onzekerheid en daarom vraagt zij daar in de eerste plaats duidelijkheid over.

Het recht op gelijke behandeling is een persoonlijk recht van vrouwen en mannen. Verzekeraars berekenen net premies en uitkeringen voor bepaalde groepen, zodat de gelijkheid binnen een groep primeert boven de gelijkheid tussen individuen. Naar het aanvoelen van de Vrouwenraad werd in de wet van 10 mei 2007 wel gekozen voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen en die keuze vinden zij de enige rechtvaardige.

De Vrouwenraad vertegenwoordigt een veertigtal vrouwenorganisaties die deze visie onderschrijven. Enkele van hun leden hebben ook nog apart gereageerd, bijvoorbeeld Vrouw en Maatschappij, omdat dit voor de CD&V-vrouwen ook een belangrijk thema is. Ze stellen ook dat tarifering op basis van het geslacht ingaat tegen het beginsel van gelijke behandeling en tegen alle gemeenschapsjurisprudentie. Hetzelfde vinden we terug in het persbericht van de Liberale Vrouwen.

Dat is ook de teneur bij de Franstalige vrouwenorganisaties, onder andere bij de Conseil des femmes francophones de Belgique. Zij verwijst naar het advies van de Raad voor de gelijke kansen voor mannen en vrouwen van 9 november, waarin de Raad zich uitspreekt tegen seksediscriminatie bij verzekeringen. Daarin wordt vooral verwezen naar de Europese jurisprudentie ter zake, onder meer de arresten Mangold en Lindorfer.

De Europese concurrentieregels zijn ook al aan bod gekomen. Spreekster had begrepen dat de verzekeraars als argument aanvoerden dat bepaalde buitenlandse verzekeraars, die vanaf 2008 wel zullen blijven differentiëren op basis van sekse, de concurrentiepositie van de Belgische zullen ondermijnen. Verder werd hier ook al vernomen dat voor verzekeringscontracten gesloten door Belgische verzekerden de Belgische wetgeving primeert.

De gelijkschakeling van de premies voor vrouwen en mannen mag voor de Vrouwenraad zeker niet leiden tot een premieverhoging. Zij vermoeden echter dat de marktwerking een dergelijke verhoging zal afremmen. De consumenten zullen een massale premieverhoging niet appreciëren.

De vereniging is voorstander van een pakket objectief meetbare factoren per type verzekering. Die factoren kunnen bijvoorbeeld aansluiten bij de levensstijl van het individu. In dat opzicht wordt verwezen naar het bonus-malussysteem in de autoverzekering, maar ook naar criteria zoals het type wagen, het aantal afgelegde kilometers. Ook sociaal-economische factoren zouden een rol kunnen spelen.

De criteria die de verzekeraars nu hanteren, zijn niet doorzichtig. Wat zijn nu precies de criteria per verzekering ? Wat is de impact van elk van die criteria bij de berekening van de premie ? Bovendien houden sommige verzekeraars rekening met het criterium geslacht en andere dan weer niet. In de groepsverzekering hospitalisatie, bijvoorbeeld, wordt geen onderscheid gemaakt tussen vrouwen en mannen voor het inschatten van het risico, terwijl de verzekeraars dat voor de privé-verzekeringen wel nodig vinden.

Volgens de Vrouwenraad is de tijd rijp om de segmentering onder de loep te nemen. Zij vrezen dat een toenemende segmentering de essentie van het verzekeren op de helling kan zetten. Het gevaar bestaat immers dat op termijn geen risico's meer verzekerd worden, maar zekerheden.

Een verfijning van de premieberekening die rekening houdt met de intrinsieke kenmerken van elke consument, is voor de Vrouwraad geen optie. De berekening kan beter gebaseerd worden op de kenmerken van de gehele markt door de risico's te verdelen over een zo groot mogelijke groep mensen. Zij hechten veel belang aan het solidariteitsprincipe. In de marge verwijzen ze naar de verzekering tegen natuurrampen, waar het solidariteitsprincipe voorop staat.

De vereniging zou het jammer vinden dat de genderwet nu al ondergraven wordt, dat aan de gelijkheid wordt geknabbeld en dat een precedent wordt geschapen. Zij pleit sterk voor het gelijkheidsprincipe.

III.10. Uiteenzetting door de heer Patrick Liebermann, adjunct-kabinetschef van de heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen

De heer Liebermann wijst op de ongewone situatie dat een minister van lopende zaken commentaar moet geven bij een wetsvoorstel tot wijziging van een tekst die hij in deze assemblee zelf heeft ingediend. Hij beperkt zich daarom tot de grote lijnen. Een aantal uiteenzettingen, onder meer die van de heer Van Drooghenbroeck, die het voorstel heeft helpen opstellen, zijn zeer gedetailleerd en bieden meer elementen om een oordeel te vellen over de aangekaarte kwesties.

Hij wil herinneren aan de geest van de antidiscriminatiewet op het gebied van gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Voor de minister zijn er grenzen aan de vrijheid om een doelgroep te segmenteren en aan het logische gevolg daarvan, het vaststellen van tarieven. Dat moet gebeuren met respect voor de grondbeginselen van het recht en dus ook voor de gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Er kan discussie ontstaan over de juridische draagwijdte van dat beginsel, maar het gaat ontegensprekelijk om een grondbeginsel dat voorrang heeft op bepaalde beginselen die de maatschappij organiseren. Het is moeilijk aanvaardbaar dat een verzekeringspremie of uitkering kan variëren naargelang de betrokkene vrouw dan wel man is, omdat het hier gaat om een factor waarop het individu geen vat heeft. De controverse heeft betrekking op de gedragscriteria die verbonden zijn aan sociaal-economische factoren of inherent zijn aan de identiteit van de mens.

Als vertegenwoordiger van de minister bevoegd voor gelijke kansen tussen mannen en vrouwen, verdedigt hij dit principe door dik en dun. Er mag echter ook niet vervallen worden in het karikaturale of het politiek correcte denken. Er moet rekening gehouden worden met de realiteit.

Er werd gesproken over de concurrentie en de impact op de prijzen. Uit de tekst die in het parlement is ingediend, blijkt duidelijk dat de regering het verbod op elke vorm van rechtstreekse discriminatie als algemene regel heeft genomen. In die zin zet ze de richtlijn, wat de afwijkingen betreft, integraal om.

We kunnen echter niet anders dan vaststellen dat er, hoewel aan de wetgevende teksten twee jaar is gewerkt, nooit een dossier conform de eisen van artikel 5, § 2 van de vermelde richtlijn is voorgesteld. Er kan dus gesteld worden dat de onzekerheden waarop in enkele uiteenzettingen de aandacht werd gevestigd, gebaseerd zijn op cijfers, zodat we weten waar we naartoe gaan.

In de wetgeving werd gekozen voor het behoud van § 3 van artikel 10, met het oog op een analoog rapport. Dit vindt hij niet terug in de toelichting bij het wetsvoorstel. Daarin wordt verwezen naar een andere tekst. Als dat rapport er is, moet de wetgever het ontleden en er alle nuttige conclusies uit trekken.

Dat is de visie die de minister wil overbrengen. Hij dringt er vooral op aan dat de nieuwe wet, die voorziet in een nieuwe vorm van regulering van de verzekeringsmarkt, een reeks wijzigingen tot gevolg heeft. Het komt erop aan de draagwijdte daarvan te kennen en te weten wat het evenredige verband zal zijn tussen de prognoses op basis van betrouwbare gegevens, die nu blijkbaar ontbreken, en de schending van het beginsel van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, dat in de richtlijn een absoluut karakter heeft.

Hij voegt daar nog een element aan toe : deze zaak kwam aan de orde bij de opstelling van de richtlijn in 2004. Er werd in de regering al gediscussieerd over het standpunt dat België daarover zou innemen. Daarover werd uiteindelijk een compromis bereikt dat niet kon worden onderbouwd met de door hem vermelde betrouwbare en objectieve gegevens, die het effect van de toepassing van het gelijkheidsbeginsel in de sector kunnen begrenzen.

III.11. Uiteenzetting door mevrouw Michèle Bribosia, vertegenwoordigster van de Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen

Mevrouw Michèle Bribosia verduidelijkt dat de Raad van gelijke kansen voor mannen en vrouwen is samengesteld uit vertegenwoordigers van de drie gemeenschappen. Alle partijen zijn vertegenwoordigd, ook in het bureau van de raad. In een communiqué van 9 november heeft het bureau zich unaniem uitgesproken tegen de vraag om een afwijking toe te staan.

Zij heeft het pleidooi van de verzekeraars gehoord, maar ze hebben nagelaten de voor- en nadelen van de segmentering voor de vrouwen tegen elkaar af te wegen. De hospitalisatieverzekering is veel duurder voor de vrouwen, terwijl ze van vitaal belang is.

Bovendien staat de rechtspraak als gevolg van het arrest Lindorfer boven elke richtlijn.

III.12. Gedachtewisseling

Mevrouw Smet wijst er op dat in de Kamer eveneens een gelijkaardig wetsvoorstel zal worden ingediend. Heeft de voorzitster deze aangelegenheid besproken met de Kamer ? Zijn er afspraken gemaakt ?

Mevrouw Tilmans bevestigt dat op 23 november 2007 in de Kamer een wetsvoorstel in plenaire vergadering wordt ingediend. Het zal bij hoogdringendheid worden behandeld door de commissie voor het Bedrijfsleven. Ze heeft alle voorzitters van de commissies of de adviescomités uitgenodigd om aan de vergadering van het Adviescomité deel te nemen aangezien het panel van genodigden vrij uitgebreid is. Met deze hoorzittingen kan men tijd winnen. Daarna kan in de commissie over het ontwerp worden gedebatteerd.

Mevrouw Miet Smet besluit dat de Senaat het goedgekeurde voorstel van de Kamer zal moeten evoceren om haar mening erover te kunnen geven. Ze is er helemaal niet zeker van dat hiervoor een meerderheid zal worden gevonden. Het gaat hier om een manoeuvre : het voorstel zal in de Kamer worden behandeld en goedgekeurd, maar men zal proberen te verhinderen dat het naar de Senaat komt.

De voorzitter merkt op dat, los van de beslissingen die achteraf worden genomen, deze hoorzittingen hun verdienste hebben, wat misschien niet het geval zal zijn in de andere commissies.

Het lijkt haar dwaas beslissingen te nemen zonder de kern van het probleem te kennen. Dat zou het parlementair werk niet ten goede komen.

De heer Procureur hoopt dat dit werk nuttig zal zijn. Het is in ieder geval een zeer interessant debat. Het verheugt hem dat de voorzitter eraan heeft gedacht het woord te geven aan de vertegenwoordigers van Test-Aankoop, onmiddellijk na de vertegenwoordigers van Assuralia. Een dialoog zou wellicht nog boeiender zijn geweest, maar vraagt nog meer tijd.

Hij kijkt uit naar het antwoord van de vertegenwoordiger van Assuralia op de argumenten van Test-Aankoop, en in het bijzonder op de aanbeveling dat de premies niet mogen worden gedifferentieerd op grond van factoren die men zelf niet in de hand heeft, zoals het geslacht, en zich te beperken tot factoren waarop de consument vat heeft, bijvoorbeeld roken of aan sport doen. Wat is de mening van Assuralia daarover ?

Test-Aankoop heeft overigens onderstreept dat Assuralia al sinds 2005 had kunnen reageren. Waarom heeft het zo lang gewacht ?

Test-Aankoop heeft het wetsvoorstel bestudeerd en het omgedoopt tot « Assuraliavoorstel ». Andere ideeën doen de ronde, onder meer de idee van een afwijking van het principe van gelijkheid tussen mannen en vrouwen, beperkt tot de levensverzekeringen. Wat denkt Test-Aankoop daarover ?

Ook mevrouw de Bethune heeft enkele vragen voor de vertegenwoordiger van Assuralia.

Ten eerste, wat is het standpunt van Assuralia over de stelling van de heer Mechels dat men in de verzekeringen moet differentiëren op basis van factoren die mensen zelf in handen hebben, en niet op basis van factoren waarop ze geen vat hebben ?

Ten tweede, wat is het antwoord op het argument dat men op basis van ingezamelde gegevens over levensstijl, enzovoort, perfect objectief te verantwoorden verschillen kan maken en dat die relevanter zijn dan het klassieke onderscheid tussen mannen en vrouwen ? Iedereen kan immers zelf vaststellen dat sommige mensen op een meer verantwoorde wijze leven, een ander type van auto kiezen, een meer verantwoorde rijstijl hebben, enzovoort.

Senator Van Ermen heeft veel zaken gehoord over het gedrag als bepalende factor, maar er zijn weinig wetenschappelijke argumenten aangebracht. De wereldbevolking telt 52 % vrouwen en 48 % mannen. Volgens de theorie van de genetica zijn de vrouwen met hun twee X-chromosomen beschermd tegen vele ziekten, ook tegen kanker. Mannen ontwikkelen meer kankers dan vrouwen. Vrouwen krijgen na de menopauze dan weer meer hartinfarcten dan mannen omdat ze vóór de menopauze beschermd waren door hun hormonen. Werd in de berekening rekening gehouden met deze argumenten ?

Mevrouw de Bethune stelt voor aan de Europese Commissie een overzicht van de uitzonderingen die vandaag bestaan te vragen. Ze heeft zelf één en ander nagetrokken. De informatie die de heer Colle geeft, namelijk dat 18 landen een uitzondering vragen, klopt niet met haar gegevens. In het geval van Ierland bijvoorbeeld, gaat het alleen maar over levensverzekeringen. Het is van essentieel belang zich te baseren op informatie van officiële bronnen.

Ook mevrouw Tilmans vindt het belangrijk over deze gegevens te kunnen beschikken.

De heer Colle merkt op dat hij de lijst van de landen die de richtlijn al hebben omgezet of die daartoe de intentie hebben, overgemaakt heeft aan het secretariaat van het Adviescomité. Per lidstaat is daarin aangeduid voor welke verzekeringstakken de uitzondering wordt gevraagd. Zo hebben Frankrijk en Duitsland de uitzondering gevraagd voor de gehele verzekeringssector. Nederland heeft het beperkt tot de levensverzekeringen. Achttien van de negentien lidstaten hebben in een uitzondering voorzien, hetzij voor de hele, hetzij voor een deel van de sector.

Indien België de uitzondering zou toestaan voor de drie verzekeringstakken, geldt die uitzondering voor vijf jaar. De richtlijn bepaalt uitdrukkelijk dat er om de vijf jaar een evaluatie moet gebeuren op basis van de nieuwe statistische en actuariële gegevens. Die gegevens moeten worden bezorgd aan de CBFA, het neutrale, onafhankelijke toezichtsorganisme van de financiële sector. De beslissing die nu voor 21 december wordt genomen is dus niet definitief.

Waarom wordt bij de prijszetting van de levensverzekering geen rekening gehouden met verschillende factoren, behalve met de factor roken ? Dat is zo omdat de wetgeving verplicht de premie te bepalen op basis van de statistieken en de sterftetafels van het NIS. Assuralia vraagt voortaan prospectieve sterftetafels te mogen gebruiken, die rekening houden met de evolutie van de levensverwachting van mannen en vrouwen. Dat staat wel in de wetgeving op de collectieve verzekeringen, maar nog niet in het koninklijk besluit dat geldt voor individuele levensverzekeringen. De verzekeraars willen dus rekening houden met andere factoren dan de leeftijd en het geslacht.

De Belgische wetgeving voorziet in één uitzondering, namelijk de verhoogde risico's. Die moet door de verzekeringsmaatschappij worden beargumenteerd. Een criterium dat daarvoor algemeen wordt aanvaard is het al dan niet roken.

In verband met de segmentatiecriteria wil de heer Colle een begripsverwarring uit de wereld helpen. De begrippen segmentatie en discriminatie worden te veel door elkaar gebruikt. Er is een immens verschil tussen segmentatie en discriminatie. Discriminatie is uiteraard ongeoorloofd en onbillijk en moet worden bestreden. Segmentatie daarentegen is niet ongeoorloofd, onwettig of onrechtvaardig. Segmentatie is een verzekeringstechniek die toelaat een risico accuraat te beoordelen op grond van objectieve gegevens. De wetgever legt segmentatie op omdat ze een juiste beoordeling van het risico mogelijk maakt. Wat de techniek betreft, verwijst de spreker naar het controlebesluit inzake verzekeringen.

Artikel 12 van dat besluit bepaalt dat de verzekeraars bij een tarifering verplicht zijn de billijkheid in acht te nemen en hun tarief moeten aanpassen aan de categorie van verzekerden. Dat betekent dat ze verplicht zijn hun verzekerden in categorieën onder te verdelen, met andere woorden, te segmenteren naar gelang van het risico. Is het trouwens niet normaal en billijk dat voor een zwaarder risico meer moet worden betaald dan voor een lager risico ? De consumenten zijn trouwens vragende partij. In de autoverzekering hebben 70 % van de chauffeurs een bonus-malusgraad onder de vier. Dat betekent dat hun premie ongeveer 60 % bedraagt van de normale premie. Als geen rekening meer mag worden gehouden met het feit dat op basis van statistieken vastgelegd wordt dat bepaalde categorieën een groter risico inhouden, dan moeten de goede risico's opdraaien voor de slechte. Dat is een economische realiteit, maar het wordt nooit gezegd.

Wat de Europese richtlijn betreft, vindt mevrouw Smet dat de heer Colle doet alsof het een automatisme is dat de zaak binnen vijf jaar zal worden veranderd. In de tekst staat echter alleen dat binnen vijf jaar gegevens moeten worden doorgegeven die verantwoorden dat de wet onveranderd blijft. De regeling geldt wel degelijk voor meer dan vijf jaar, tenzij de richtlijn wordt gewijzigd, er een nieuwe richtlijn komt, of de wet wordt gewijzigd.

Niemand heeft iets tegen segmentatie, tenzij ze wordt gebruikt als middel om een discriminatie tussen man en vrouw in te voeren. Het is perfect mogelijk een segmentatie in te voeren tussen rokers en niet-rokers, wat trouwens al gebeurde. Er kan een segmentatie worden ingevoerd op basis van andere criteria, maar een segmentatie die tot doel heeft een ongelijkheid tussen man en vrouw tot stand te brengen, is een discriminatie.

De heer Colle wijst erop dat de Belgische wetgeving vandaag de Belgische levensverzekeraar verplicht de sterftetabellen van het NIS te gebruiken.

Hij verzekert tevens de senatoren dat de tabel in de documentatiemap uiteraard overeenstemt met de realiteit.

Wat de opmerking van de heer Evenepoel betreft, zegt de heer Colle dat het er niet om gaat dat de renteverzekeringspremie in Frankrijk gestegen is, maar wel dat er geen verschil meer is tussen de premies voor mannen en voor vrouwen omdat er geen onderscheid meer mocht worden gemaakt tussen mannen en vrouwen. Daarbij hebben de Franse verzekeringsmaatschappijen beslist om het hoogste tarief toe te passen.

Er is gesproken over proximité in verband met de bemiddeling van verzekeringsagenten. Zij spelen inderdaad een belangrijke rol in België : 70 % van de verzekeringscontracten wordt gesloten door bemiddeling van een verzekeringsagent.

De makelaars hebben nu reeds beslist dat ze, in het kader van de door de Europese wetgeving opgelegde informatieplicht, in de drie opgesomde verzekeringstakken uiteraard de Belgische verzekerden zullen kanaliseren naar buitenlandse verzekeringsmaatschappijen en naar buitenlandse verzekeringsproducten. De proximité of nabijheid zal in het voordeel van de consument spelen omdat buitenlandse producten in België zullen worden verkocht.

Bovendien zullen de Belgische verzekeringsmaatschappijen die tot een internationale groep behoren hun levensverzekeringen voor vrouwen via hun buitenlandse filialen — in Luxemburg of Frankrijk — verkopen. Men mag niet vergeten dat de levensverzekeringen twee derde van de omzet van de verzekeringssector vertegenwoordigt. Het verhoopte resultaat, namelijk dat er geen verschil meer wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen, zal dus niet worden bereikt.

Als de wetgever de differentiatie op basis van bepaalde criteria verbiedt, is dat economisch en verzekeringstechnisch geen probleem. De consument zal echter de dupe zijn. Het risico zal minder precies afgelijnd en minder precies beoordeeld zijn. Vermits de verzekeraar op dat vlak geen risico neemt, zullen de premies stijgen.

Als men differentiatie naar geslacht of naar andere criteria in bepaalde domeinen afschaft — het debat is immers veel ruimer geworden na de uiteenzettingen van de heren Mechels en Coteur — moet dat op Europees vlak gebeuren en niet alleen in België. De buitenlandse concurrentie dreigt de Belgische verzekeringsmaatschappijen en de Belgische consument die zijn weg naar het buitenland niet vindt, in een ongunstige positie te brengen.

Het verbod op genetische testen heeft inderdaad geen verschuiving teweeggebracht van Belgische verzekerden naar het buitenland. Dat is normaal omdat het om slechte risico's gaat. Personen die genetisch voorbestemd zijn om een ziekte of pathologie te ontwikkelen, zijn slechte risico's voor de verzekeraar. Het is dan ook normaal dat buitenlandse verzekeraars niet hebben geprobeerd die markt in België te veroveren. Met de levensverzekering en de autoverzekering, waar de vrouwen de goede risico's zijn, dreigt dat totaal anders te zijn. De buitenlandse verzekeraars zullen de Belgische markt ongetwijfeld benaderen. De Belgische consument zal dus niet naar het buitenland hoeven te gaan. De buitenlandse verzekeringsindustrie zal naar België komen.

De heer Procureur heeft het gevoel dat er een onevenwicht is tussen de spreektijd van de vertegenwoordigers van Assuralia, enerzijds, en die van de consumentenvereniging Test-Aankoop, anderzijds. Hij is dus benieuwd naar de reactie van de heer Coteur.

De heer Coteur wijst erop dat de heer Colle verklaart dat de levensverzekering ongeveer twee derde van alle premies vertegenwoordigt, maar hij maakt geen enkel onderscheid tussen de gewone overlijdensverzekering en de spaarverzekering. Bij de spaarverzekeringen worden de sterftetafels niet gebruikt voor de producten uit de tak 23 en de zogenaamde universal life-producten, die het meest interessant zijn voor de consument. Het is dus perfect mogelijk om geen uitzondering te vragen voor die producten.

Voorts heeft de heer Colle verwezen naar het « Assuraliavoorstel ». Hij heeft uitdrukkelijk gezegd dat de CBFA tegen 21 december 2009 alle inlichtingen zou verstrekken aan de Europese Commissie. Hij vermeldt echter niet dat hij vanaf 2005 de relevante en nauwkeurige statistische gegevens moet bezorgen tegen 21 december 2007. Als hij dat niet doet, stort hij België in een toestand van juridische onzekerheid. Hij wil de toepassing van de richtlijn twee jaar vertragen, maar de uiterste datum is bepaald op 21 december.

In verband met de autoverzekering heeft Test-Aankoop nooit beweerd dat het bonus-malussysteem moet worden afgeschaft. Door dat systeem ontstaan verschillen in premies op grond van feiten. De heer Colle ziet blijkbaar geen onderscheid tussen differentiëring van bij het begin of nadien. Test-Aankoop heeft altijd een eenvormig bonus-malussysteem verdedigd en aanvaard dat 70 % van de mensen een aanzienlijke korting krijgt. Dat heeft de vereniging nooit ter discussie gesteld. Dat principe wordt trouwens ook niet op de helling gezet door de toepassing van de richtlijn.

Wat de concurrentie uit het buitenland betreft, zijn de autoverzekeringen in Nederland en Frankrijk 15 tot 50 % goedkoper dan in België. Als de makelaars inderdaad buitenlandse contracten wilden verkopen, hadden ze dat al lang moeten doen, vooral in de grensstreken, bijvoorbeeld in Belgisch Limburg, dat aan Nederland grenst, en langs de Franse grens. Macif heeft immers een zetel in Rijsel. Dat gebeurt echter niet omdat de buitenlandse verzekeraars die op de Belgische markt actief willen zijn, de Belgische wetgeving op het verzekeringscontract moeten naleven. Zoals de heer Thiery in het speciaal nummer van het Tijdschrift voor Verzekeringen zeer goed heeft uitgelegd, zullen ze eveneens de Belgische variant van de antidiscriminatiewet moeten naleven.

De heer Coveliers vond de uiteenzetting van professor Devolder erg overtuigend.

Wat de uiteenzetting van de heer Thiery betreft, vermoedt hij dat deze denkt aan « dwingend recht » wanneer hij het heeft over loi de police. Als dat inderdaad zo is, vreest de senator dat de heer Thiery zich vergist. In de vorige regeerperiode werd, samen met enkele hoogleraren, lang gedebatteerd over het nieuwe Wetboek van internationaal privaatrecht (IPR). Die concurrentiemogelijkheid bestaat volgens hem wel en hij geeft een voorbeeld.

Wanneer een Nederlandse maatschappij, volledig conform de Nederlandse wetgeving, die op haar beurt conform de richtlijn is, hier een overeenkomst sluit, dan kan men niet zeggen dat er een tegenstrijdigheid is met de Europese richtlijn en de Belgische wetgeving.

De heer Thiery antwoordt dat het Nederlandse IPR hetzelfde is als het Belgische IPR en dat dit louter voortspruit uit de tweede schadeverzekeringsrichtlijn en de tweede levensverzekeringsrichtlijn. De Nederlandse verzekeringsmaatschappijen weten even goed dat het Belgisch recht van toepassing is als ze verzekeringsovereenkomsten aanbieden aan mensen die in België hun hoofdverblijfplaats hebben.

De heer Coveliers merkt op dat hij het voorbeeld heeft genomen van een Nederlandse maatschappij, maar hetzelfde geldt voor de andere Europese landen. Als een verzekeraar in overeenstemming is met zijn eigen wetgeving en die eigen wetgeving conform de richtlijn is, kan men hem toch niet verbieden om die verzekeringen tegen die premies hier op de markt aan te bieden ?

Volgens de heer Thiery zal in dat geval het Belgische recht gelden. Het staat ook in een richtlijn dat een verzekeringsmaatschappij zich aan het Belgische recht moet houden wanneer de hoofdverblijfplaats van de verzekeringnemer België is. Het argument van loi de police geldt alleen in situaties waarin een rijkscurve mogelijk is.

De heer Coveliers meent dat dit ingaat tegen wat hier werd gezegd bij de behandeling van het nieuwe Wetboek van internationaal privaatrecht. Dat moet dan worden nagekeken met de experts.

De heer Colle wil reageren op het probleem dat net werd aangekaart. Het is een technisch en strikt juridisch probleem. De principes zijn nochtans eenvoudig. Hij heeft de indruk dat de zaken ingewikkelder worden gemaakt. Er bestaat een fundamenteel principe dat wordt vergeten.

We bevinden ons in het kader van de vrije dienstverrichting die in Europa geldt.

In Europa bestaat vrij verkeer van diensten. Dat is een van de basisprincipes van de EU. Buitenlandse verzekeringsmaatschappijen mogen hier hun producten verkopen.

Er zijn dan twee mogelijkheden. Ofwel gaat het om een geharmoniseerde materie. Dat is de mening van bepaalde juristen, omdat het de omzetting van een richtlijn betreft. Als dat zo is, kan geen enkele lidstaat zijn nationale wetgeving opleggen aan een buitenlandse maatschappij. Dat is de vaste rechtspraak van het Europees Hof van Justitie.

Ofwel is het geen geharmoniseerde materie. Hij is deze mening toegedaan omdat de richtlijn de twee mogelijkheden openlaat. Als dat zo is, kunnen enkel bepalingen van algemeen belang aan buitenlandse maatschappijen worden opgelegd, niet van nationaal algemeen belang, maar enkel van Europees algemeen belang. De vraag is dan of de keuze van België om de uitzondering niet toe te staan van Europees algemeen belang is ? Dat kan niet, omdat de richtlijn de twee mogelijkheden openlaat. Welke keuze er ook wordt gemaakt, geen enkele is van communautair algemeen belang. Een lidstaat kan dus zijn nationale wetgeving niet opleggen aan buitenlandse verzekeringsmaatschappijen.

Mevrouw de Bethune merkt op dat de gelijke behandeling van mannen en vrouwen toch een Europese norm is. De uitzondering wijkt daar van af en is toegestaan in bijzondere omstandigheden, maar dat is een optie voor de lidstaten. Er is wel een Europese wetgeving die de gelijke behandeling daar boven stelt. Als België zich daarnaar schikt, is dat conform de Europese wetgeving en het Europees algemeen belang.

Volgens de heer Coteur huldigen de tweede en derde Europese richtlijn — leven en niet-leven — duidelijk het principe dat voor alle massarisico's het recht van het land waar de verbruiker zich bevindt en waar het risico zich kan voordoen, van toepassing is. Concreet betekent dit dat een Nederlandse maatschappij die in België optreedt, alle Belgische wettelijke voorschriften dient na te leven met betrekking tot de aangifte van het risico, met inbegrip van de gevallen waarin het principe van de spontane aangifte van het risico is afgezwakt. Ze zou ook artikel 95 van de verzekeringswet in acht moeten nemen met betrekking tot het medisch beroepsgeheim.

Het gelijkheidsbeginsel in acht nemen is een beginsel van algemeen belang in acht nemen. Een buitenlandse maatschappij moet inzake autoverzekering de Belgische bepalingen over de vergoeding van slachtoffers respecteren en inzake overlijdensverzekering alle voorschriften over het medisch beroepsgeheim.

Het verbaast professor Claassens dat de verzekeraars zo moeilijk doen, terwijl ze zo weinig informatie verstrekken. Ze schuiven telkens argumenten naar voren waarmee ze mensen willen ontraden om de optie niet te lichten, maar zonder ernstige redenen daartoe. De interventies van de heren Thiery en Van Drooghenbroeck gaan daartegen in. Hij zou graag weten waarom de verzekeraars hun stelling niet hard maken. Ze hebben daar ruim de tijd voor gehad sedert de invoering van de richtlijn. Ook nu nog zijn hun argumenten erop gericht de mensen, vooral de vrouwen, angst in te boezemen. Dat soort argumenten kan in feite gemakkelijk worden weerlegd.

Mevrouw de Bethune zou graag meer toelichting krijgen over het non-regressiebeginsel.

De heer Thiery meent dat er momenteel geen stap terug wordt gedaan, omdat tot 21 december 2007 alle verzekeringsovereenkomsten nog een verschil kunnen hanteren, tenzij er wordt van uitgegaan dat overeenkomsten die nu worden gesloten, na 21 december onwettig worden omdat het overgangsregime niet goed in de wet wordt geregeld. Daarom pleit hij voor een betere overgangsregeling.

Mevrouw Tilmans merkt op dat de vertegenwoordiger van de minister stelde dat het bereikte compromis niet kon worden onderbouwd met de door hem vermelde betrouwbare en objectieve gegevens, die het effect van de toepassing van het gelijkheidsbeginsel in de sector kunnen begrenzen. Zij vraagt of die gegevens door andere kunnen worden aangevuld.

De heer Colle licht toe dat de tabellen die hier werden voorgesteld, uiteraard de synthese zijn van de gegevens die bij alle verzekeringsmaatschappijen werden ingezameld. Ze zijn sinds 2004 in handen van de regering. Sommige ministers blijven hun waarde echter contesteren, waardoor we in een discussie zonder einde zijn terechtgekomen. De verzekeraars hadden destijds voorgesteld om die tabellen en alle gegevens voor te leggen aan de Commissie van het Bank- Financie- en Assurantiewezen (CBFA), opdat die neutrale, objectieve en onafhankelijke autoriteit de gegevens van de afzonderlijke verzekeringsmaatschappijen aan de hand van cijfers zou kunnen controleren. Aangezien de politieke verantwoordelijken er echter voor gekozen hebben de optie niet te lichten en niet te voorzien in uitzonderingen, hebben we de CBFA hierbij niet betrokken. De gegevens waren echter altijd al ter beschikking.

De heer Claassens constateert dat het probleem van de bewijslast op het gebied van verzekeringen zich nog steeds stelt. Als al die gegevens, in geval van een specifiek geschil, aan de rechtbank zouden worden voorgelegd, is hij ervan overtuigd dat de rechter ze zou moeten afwijzen omdat ze slechts gebaseerd zijn op de stelling van één enkele partij. Niets belette de verzekeraars een beroep te doen op de CBFA, ook zonder het fiat van de regering. Dat heeft het lid van het kabinet van minister Dupont trouwens ook duidelijk gemaakt. Wij kunnen dus geen enkele controle uitoefenen. Dat probleem doet zich voor in alle gevallen van segmentering en discriminatie. De verzekeraar of sector die een ongelijke behandeling wil invoeren, moet zelf de motivering opgeven en die kan worden betwist. Het is echter gebleken dat alle sprekers twijfels hebben bij die motivering.

De heer Colle betreurt dat alle cijfers in dit dossier systematisch worden gecontesteerd. De door professor Devolder voorgestelde gegevens, die betrekking hebben op het verschil tussen vrouwen en mannen, werden door verschillende studies vastgesteld, maar ook die worden gecontesteerd.

Ook hij verwerpt elke vorm van discriminatie tussen vrouwen en mannen. Als een bepaald principe wordt doorgetrokken, zodat uiteindelijk de persoon die men beoogt te beschermen, in dit geval de vrouw, erdoor schade lijdt, dan rijst natuurlijk de vraag of dat principe met hand en tand worden verdedigd.

Ten tweede mag België niet worden geïsoleerd. Hij schaart zich achter het voorstel van professor Van Drooghenbroeck. Assuralia vraagt dat we in de Europese Unie niet alleen komen te staan en dat om de drie of vijf jaar (één jaar zou te kort zijn) wordt nagegaan of de gevraagde afwijking al dan niet een negatieve invloed heeft op de premies en op het tariefbeleid van de verzekeringsmaatschappijen. Volgens de richtlijn kan de zaak om de vijf of zelfs om de drie jaar opnieuw worden bekeken op basis van actuariële of statistische gegevens.

Het laatste punt dat hij aankaart, werd door een vorige spreker aangehaald. Het is merkwaardig dat dit heilige principe noch voor de groepsverzekeringen, noch voor de collectieve verzekeringen, noch voor de pensioenfondsen van toepassing is. Hij vraagt zich dan ook het volgende af : als men absoluut aan dit heilige principe vasthoudt, waarom wordt het toepassingsgebied ervan dan beperkt tot de individuele verzekeringen en heeft men het niet uitgebreid tot de collectieve verzekeringen, waar het om juist hetzelfde probleem gaat ?

Hij vraagt alleen dat België niet alleen komt te staan en dat de situatie over drie jaar opnieuw wordt bekeken. Anders dreigt een reëel probleem.

Het debat hierover wordt volgens mevrouw de Bethune al enkele jaren gevoerd. De vorige legislatuur had men de bevoegde administraties een objectief dossier kunnen laten voorbereiden, maar dat is niet gebeurd. Zij vindt het bijzonder storend dat zij zich nu in een korte tijdspanne moeten uitspreken, aan de hand van cijfermateriaal dat, zoals bij elk aangebracht materiaal, kan worden betwist.

De verzekeraars tonen trouwens zelf aan dat het door hen in deze discussie ingeroepen argument — dat hun vraag in het voordeel van de vrouwen is — veel genuanceerder is. Zij verwijst bijvoorbeeld naar de hospitalisatieverzekering.

Als voorstander van een gelijke behandeling van mannen en vrouwen moeten we de bluts met de buil nemen. Er mag niet aanvaard worden dat men het principe van gelijke behandeling eerst gebruikt in het voordeel van een doelgroep, maar achteraf datzelfde principe gebruikt om die doelgroep te raken. Rechtszekerheid betekent ook een zekere vorm van rechtlijnigheid.

Tot hiertoe is zij nog niet overtuigd, maar zij zal alle argumenten onderzoeken.

Er moet ook informatie over de andere lidstaten beschikbaar zijn. Daarom vraagt zij de gegevens van de permanente vertegenwoordiging van de EU op te vragen, teneinde te weten hoe de stand van besluitvorming is in de overige lidstaten. Allicht hebben nog niet alle lidstaten ter zake een beslissing genomen en wachten ze elkaars standpunt af.

De heer Claassens wil bevestigen wat de vorige spreekster heeft gezegd. Alles moet nu snel gaan, terwijl er bij de voorbereiding van de richtlijn voldoende tijd was. Er is ook een evolutie geweest in de opstelling van de richtlijn. Het zou van zeer slecht bestuur getuigen een regeling af te dwingen en achteraf vast te stellen dat België zich in een geïsoleerde positie bevindt.

Er werd verschillende keren gewaarschuwd tegen de concurrentie, in het bijzonder bij de totstandkoming van de nieuwe regels voor de zwakke weggebruikers. Er werd gezegd dat geen enkele verzekeraar nog auto's zou verzekeren. Dat is niet gebeurd. Hetzelfde deed zich voor bij de genetische gegevens.

Als er iets is waarmee de verzekeraars moeten kunnen leven, dan zijn het wel de onzekerheden en de risico's waarover de heer Devolder het had. Als de verzekeraars niet met risico's kunnen leven, zijn het de vrouwen en degenen die uitgesloten zijn van een verzekering die de risico's zullen moeten blijven dragen.

Ook als vroegere verzekeraar of professor in de verzekeringswetenschappen kan hij moeilijk aanvaarden dat het gewicht van die risico's wordt gedragen door degenen die hun situatie niet kunnen veranderen omdat ze nu eenmaal man of vrouw, gehandicapt of ziek zijn. De verzekeraars moeten daarover nadenken en daaraan werken, vanuit het oogpunt van hun sociale verantwoordelijkheid.

De heer Procureur merkt op dat, volgens de heer Claassens, het probleem van de beruchte statistieken — die pertinent, helder en volledig genoeg moeten zijn — er precies in bestaat te weten wie er zal mogen over oordelen. Hij wees erop dat er een orgaan bestaat dat voldoende neutraal is om zich daarover uit te spreken, namelijk de CBFA.

Waarom konden die gegevens niet aan de CBFA worden voorgelegd ? Was de goedkeuring van de regering daar absoluut voor nodig ? Op welk niveau werd de zaak geblokkeerd ?

Er moet alleszins een controlerend orgaan worden gevonden, de CBFA of een ander. Het is niet voldoende dat de verzekeraars volhouden dat de gegevens pertinent, helder en nauwkeurig zijn. Ze zijn immers tegelijkertijd rechter en partij.

Volgens de heer Colle maakte die taak geen deel uit van de wettelijke opdrachten van de CBFA, die zich bijgevolg ook niet ging bezighouden met het bestuderen van alle statistieken. Er moest dus in de eerste plaats op het politieke niveau beslist worden de CBFA de opdracht te geven de gegevens te controleren en te onderzoeken of de gevraagde afwijking conform de in de richtlijn vermelde voorwaarden was. Dat is de enige reden.

Verder kunnen de verzekeraars alleen maar de gegevens tonen waarover ze beschikken. Als de getrouwheid of de objectiviteit daarvan in twijfel wordt getrokken, is er maar één oplossing, namelijk ze onderwerpen aan de verificatie door een autonoom of zelfstandig orgaan. Dat initiatief moet echter op het politieke niveau worden genomen.

Mevrouw Tilmans zou graag weten of er gelijkaardige instellingen zijn in de landen die het aanhangsel ondertekend hebben, of is de situatie daar even vaag als in ons land ?

De heer Van Drooghenbroeck antwoordt dat sommige landen met spoed algemene clausules aangenomen hebben die de afwijking mogelijk maken, maar die clausules beantwoorden helemaal niet aan de formele voorwaarden van de richtlijn, bijvoorbeeld inzake de bekendmaking en de verificatie van de gegevens. De manier waarop die landen de afwijking hebben willen afdwingen, zal waarschijnlijk door de Commissie worden verworpen. Het is moeilijk te zeggen of er tegenhangers bestaan van de CBFA. Sommige landen hebben de optie gelicht op een manier die mogelijk niet als rechtsgeldig zal worden bevonden door de Europese Commissie.

Kunnen die beslissingen worden vernietigd, vraagt mevrouw Tilmans ? Zij meent bovendien dat België zich ook niet te veel moet uitsloven. Ons land is al in verschillende domeinen verder willen gaan dan Europa en dat kwam ons soms duur te staan. We moeten dit in de commissie bespreken en een stand van zaken opmaken.

Het is volgens de heer Van Drooghenbroeck moeilijk om de juridische gevolgen van een dergelijke situatie te evalueren. Niet alle richtlijnen hebben rechtstreekse werking op particulieren. De zaak kan worden geregeld via de aansprakelijkheid van de lidstaat, die zal moeten betalen.

De heer Van Drooghenbroeck zegt dat, volgens het Hof van Justitie, het algemeen beginsel van gemeenschapsrecht dat de gelijkheid tussen mannen en vrouwen vastlegt, zich verzet tegen het gebruik van verschillende sterftetabellen voor de berekening van het pensioen van de Europese ambtenaren. Dat staat met zoveel woorden in het arrest. De advocaten-generaal Jacobs en Sharpston hebben zich echter voorzichtig opgesteld. In hun tweede conclusie waarschuwen ze ervoor dat het arrest niet noodzakelijkerwijs moet worden geïnterpreteerd als het ter discussie stellen van de waarde van de Europese richtlijnen die het gebruik van de actuariële seksespecifieke factor toestaan. Ze alludeerden daarmee op de richtlijn die onder meer het aanvullend pensioenstelsel regelt of op de richtlijn 2004/113. In deze kwestie heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen het laatste woord. Het kan gebeuren dat het Hof naar aanleiding van een specifiek geschil genoodzaakt is zich uit te spreken over de vraag of artikel 5, paragraaf 2, van de richtlijn 2004/113 overeenstemt met het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Het is ook niet uitgesloten dat het daarop een negatief antwoord geeft, wat de lidstaten in verlegenheid zou brengen.

Volgens de heer Claassens gaat het om een probleem in verband met de wettelijke pensioenen eigen aan de socialezekerheidsstelsels. Dat is een ander probleem.

De heer Devolder is het daar niet mee eens. Hij ziet dit niet als een algemeen probleem aangezien discriminaties in de tweede pijler als normaal worden beschouwd. Mocht het om een algemeen principe gaan, dan had het verbod ook voor de tweede pijler gegolden.

In België worden de zelfstandigen gediscrimineerd tegenover de werknemers. Hij vraagt zich af waarom, ook al moet eenieder zijn verantwoordelijkheid op zich nemen. Hoe het ook zij, voor werknemers is er in de tweede pijler geen enkel probleem. Die tweede pijler is zeer belangrijk. Hij werd door de vorige regering sterk gepromoot en vormt volgens experts een van de grootste uitdagingen voor de komende decennia.

Als alles bij het oude wordt gelaten en geen afwijking wordt gevraagd, dan creëert men een reeks andere discriminaties tussen werknemers en zelfstandigen, tussen oude en nieuwe contracten ... Hij maant aan tot voorzichtigheid. Grote principes en eensgezinde verklaringen tegen discriminatie zijn allemaal goed en wel. Laten we echter praktisch zijn en de feiten onder ogen zien.

IV. ALGEMENE BESPREKING

Het lijkt de heer Procureur nuttig om in het wetsvoorstel precies aan te geven op welke soorten verzekeringen de afwijking van toepassing is. Anderzijds stelt hij vast dat men twee zaken vergeten is in het voorstel. Het wetsvoorstel stemt blijkbaar niet overeen met artikel 5, 2º en 3º van de richtlijn. Dit artikel bepaalt dat actuariële en statistische gegevens verzameld moeten worden om verschillen in premies naar gelang van het geslacht te rechtvaardigen. Bovendien moet deze afwijking ten laatste 5 jaar na 21 december 2007 getoetst worden.

De heer Procureur verklaart dat de cdH-fractie alleen akkoord kan gaan met een afwijking op het vlak van de levensverzekering. De besprekingen die in de Kamer aan de gang zijn, wijzen in die richting.

Meer in het algemeen wijst spreker erop dat er achter de vragen van de verzekeraars een wil schuilgaat om steeds verder te segmenteren. Hoewel dit volkomen gerechtvaardigd is in bepaalde sectoren, kan dit leiden tot uitsluiting doordat sommige verzekeringen voor sommigen onbetaalbaar gaan worden.

De heer Coveliers vindt het voorstel niet zozeer interessant vanuit een technisch aspect, maar vooral vanuit de vraag waar het discriminatieverbod zich situeert. Niemand meent dat het discriminatieverbod absoluut is. Enerzijds heeft het Grondwettelijk Hof al vele malen geoordeeld dat er op een gerechtvaardigde wijze kan en mag gediscrimineerd worden. Anderzijds zal niemand beweren dat er altijd en overal moet gediscrimineerd worden. De vraag die hier moet worden opgeworpen is waar deze discriminatie zich situeert. Neigt men eerder naar het absolute verbod, of stelt men dat deze materie het voorwerp moet zijn van een uitzondering, in welk geval er kan gekeken worden welke uitzonderingen dan kunnen worden opgenomen. Hij is er van overtuigd dat het globale verbod moet worden genuanceerd en dat dit in een heleboel aspecten, omwille van een gerechtvaardigd en objectief doel, mogelijk moet zijn.

Mevrouw Zrihen merkt op dat tijdens besprekingen in het Europees Parlement, een aantal besluiten hebben aangetoond dat het argument dat erin bestaat mannen en vrouwen tegenover elkaar te stellen, onhoudbaar is. Anderzijds mag de keuze niet gegrond zijn op angst voor een mogelijke prijsstijging voor de ene of de andere categorie, vooral als men rekening houdt met de gevolgen voor de verzekeringsmarkt. Wij moeten dus zoveel mogelijk informatie vergaren en objectiveren, en de gevolgen ervan inschatten, in het bijzonder voor onze vrouwelijke medeburgers.

De gelijkschakeling van mannen en vrouwen lijkt senator Hermans op het eerste gezicht een goede zaak. Ook zij meent echter dat het nodig is in detail de uitzonderingsregel te onderzoeken. Het voorliggende wetsvoorstel is naar haar mening echter veel te ruim en bevat geen enkele specifiëring. Verder wijst zij op het belang van de beslissingen van de andere Europese landen, waarvan velen blijkbaar voor de uitzonderingsmaatregel kiezen.

Mevrouw de Bethune wijst er op dat de niet-discriminatiewet nog maar een goed half jaar geleden gestemd werd. Toen werd er voor gekozen geen beroep te doen op de uitzonderingsmaatregel, alhoewel de uiterste datum van 21 december toen uiteraard ook al gekend was.

Zij wijst op het belang van een goede informatie. Zo zou Frankrijk volgens senator Tilmans de uitzondering aanvragen. Mevrouw de Bethune meent echter dat Frankrijk dit ondertussen niet meer van plan is. Bovendien hebben veel landen die de uitzonderingen hebben gevraagd, deze maatregel zeer beperkt, bijvoorbeeld alleen voor de levensverzekeringen. Ten slotte denkt zij dat het zeer interessant zou zijn de discussie uit te breiden tot de vraag tot waar het non-discriminatiebeginsel reikt. Dit thema is nationaal en Europees zeer relevant en dit dossier kan een goede gelegenheid bieden op deze vraag in te gaan.

Mevrouw Tilmans pleit voor het aannemen van een redelijk standpunt, waarbij men niet bij voorbaat uitsluit om een afwijking toe te staan in bepaalde gevallen. Het is een ingewikkelde en onoverzichtelijke materie, waarin vele vragen nog onbeantwoord zijn, en die heel uiteenlopende gebieden omvat zoals ziekte, invaliditeit, arbeidsongevallen, beroepsziekten, gezondheidszorg.

Spreekster vraagt zich af of een tussenoplossing er niet in zou kunnen bestaan dat men zich een termijn van twee jaar toekent om de reële toestand te evalueren, in plaats van nu en voor altijd elke mogelijkheid af te wijzen om een afwijking toe te staan. Momenteel bestaan er immers verschillen tussen mannen en vrouwen in de verzekeringssector, bijvoorbeeld wat betreft de aanvullende verzekering, maar men weet niet of zij voordelig zijn voor de vrouwen dan wel voor de mannen.

Het lijkt niet aangewezen een overhaaste beslissing te nemen, aangezien het niet meer mogelijk zal zijn later terug te komen op een weigering om afwijkingen toe te staan. Indien bovendien een afwijking zowel voor mannen als vrouwen voordelig blijkt, kan men die dan niet afbakenen en toestaan ?

Er wordt dus voorgesteld om voor maximum twee jaar een werkgroep op te richten die de problematiek van de segmentering en de criteria bestudeert in de verzekeringscontext, waarna men met volledige kennis van zaken een beslissing zal kunnen nemen.

Mevrouw Durant stelt ook vast hoe ingewikkeld het voorliggende probleem is. Persoonijk denkt zij dat men niet aan de wetgeving die discriminatie bestrijdt, moet raken, omdat de verzekeraars reeds over andere instrumenten terzake beschikken.

Wel zou een werkgroep zich kunnen buigen over een aantal segmentaties die reeds bij verzekeringen gebruikt worden. Indien België geen afwijking toestaat, zou de verzekeringssector — waarin de concurrentie heel scherp is — wel eens een andere manier kunnen vinden om discriminatie op grond van geslacht opnieuw in te voeren. Het onderzoek door een werkgroep zou dergelijke neveneffecten van een segmentering kunnen voorkomen.

Mevrouw de Bethune vindt dat de oprichting van een werkgroep rond deze uiterst technische materie binnen het Adviescomité geen goed idee is. Ze stelt voor een onderzoeksopdracht te geven aan het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen. Op basis van dit onderzoek zou een advies kunnen geformuleerd worden. Zij benadrukt dat de besluitvorming een politieke taak blijft. Het Adviescomité kan echter geen beslissing nemen zonder grondig technisch onderzoek.

Mevrouw Tilmans zou het jammer vinden dat men de verantwoordelijkheid voor het verstrekken van een advies uit handen geeft. Zo vervult de politiek haar rol niet. Zij is er zich tegelijk ook van bewust dat een werkgroep heel veel inspanningen zal kosten.

Mevrouw Durant wenst een constructieve uitwisseling tussen het Adviescomité en het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen. Men zou dus een werkgroep kunnen oprichten die werkt met gegevens die het Instituut verstrekt.

De senator vraagt zich af of het Comité een advies moet verstrekken. Men kan niet tegelijk het gelijkheidsbeginsel verdedigen en de afwijking goedkeuren. Indien men twijfelt, is het beter geen advies uit te brengen.

Mevrouw Van Ermen wijst op het verschil tussen seksegelijkheid en gendergelijkheid. De vaststellingen van de verzekeringsmaatschappijen zijn gestoeld op zuiver economische aspecten. Het gaat hier niet om rechten, wel om zuivere economie.

Als arts wenst spreekster erop te wijzen dat het geslacht en de twee X-chromosomen nu eenmaal bepalend zijn voor de levensverwachtingen; dit is een wetenschappelijke zekerheid. Als men geen rekening houdt met dit gegeven, loopt men trouwens het risico dat de Belgen, gezien de Bolkenstein-richtlijn, zich zullen gaan verzekeren over de grenzen heen. Spreekster vindt wel dat het invoeren van een jaar bedenktijd een goede oplossing zou kunnen zijn.

Mevrouw Lanjri wijst op het risico dat men het fundament zelf van de wet van 10 mei 2007 gaat onderuit halen, indien men nu een afwijking toestaat.

In voorliggend geval is afwijking misschien in het voordeel van de vrouw, maar later kan zich het omgekeerde voordoen. Best is te blijven bij het principe dat elke vorm van discriminatie tussen man en vrouw dient te worden weggewerkt. Mannen en vrouwen dienen gelijk te worden behandeld. Men kan immers niets veranderen aan het gegeven dat men man of vrouw is.

Verder wijst spreekster er op dat dan eventueel ook een onderscheid zou kunnen ingevoerd worden tussen allochtone en autochtone vrouwen. Er bestaan verschillen, maar die mogen geen aanleiding geven tot discriminatie.

Het argument dat buitenlandse verzekeringen de Belgische markt zouden overspoelen, blijkt ook niet juist te zijn. Buitenlandse verzekeraars dienen zich namelijk aan de Belgische wetgeving te houden.

Mevrouw Hermans kan instemmen met het feit dat de argumenten van de verzekeringsmaatschappijen weinig overtuigend zijn en dat actuele cijfers niet voorhanden blijken. Zij kan zich ook scharen achter het feit dat men in het advies duidelijk moet vermelden dat er geen uitzonderingen kunnen worden toegestaan op basis van gender. Zij vraagt zich af of men de verzekeringssector in de problemen brengt als men nu definitief beslist dat een uitzondering niet kan. Misschien moet men stellen, weliswaar onder alle voorbehoud, dat een afwijking kan. Limieten dienen dan te worden uitgewerkt in het advies.

Spreekster is ook voorstander van het voeren van een discussie ten gronde binnen het Adviescomité.

De heer Beke herinnert eraan dat een vergelijkbaar maar niet identiek wetsvoorstel in de Kamer hangende is. Men zou zich moeten beraden over het vervolg van de behandeling, want het heeft geen zin dat de besprekingen van de twee teksten en de stemmingen elkaar doorkruisen.

Aangezien het advies dat men hier voorbereidt niet revolutionair is, stelt mevrouw Tilmans voor een advies te bespreken dat de steun van de Senaat geniet, mocht de Kamer niet tot een akkoord komen. Er mag niet vergeten worden dat er nog maar heel weinig tijd overblijft. Gelet op het werk dat het Adviescomité verzet heeft, meent spreekster dat het in elk geval een advies moet uitbrengen.

Mevrouw Hermans vindt ook dat het Adviescomité enigszins « gepakt » is door de werkzaamheden in de Kamer omtrent het voorstel van de heer Tommelein. De Senaat kan echter op zijn strepen staan en moet hiermee geen rekening houden. Spreekster stelt voor verder te werken op het voorstel van mevrouw Tilmans.

De heer procureur verwijst naar de terughoudendheid in het betoog van mevrouw Tilmans. Het voorliggend wetsvoorstel kan de huidige situatie veranderen. Hij vindt het misschien toch verstandig het resultaat van de werkzaamheden in de Kamer af te wachten.

Mevrouw Tilmans wijst erop dat het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen de gelijkheid van zowel mannen als vrouwen beoogt. Zij vindt dat men hoe dan ook een advies moet uitbrengen, los van het feit of er al dan niet een werkgroep wordt opgericht.

De heer Dallemagne wenst ook dat men een advies uitbrengt waarin een duidelijk antwoord wordt gegeven op de vraag of de afwijking wordt ingevoerd. De kwestie van de segmentering kan problematisch worden, en niet alleen voor de gelijkheid van mannen en vrouwen. De gevolgen van de wettelijke bepalingen moeten nauwkeurig bestudeerd worden.

De heer Vankrunkelsven stelt vast dat de meningen van de leden op cruciale punten verschillen. Hij vindt dat de verslagen van de hoorzittingen en de vergaderingen het echte resultaat is dat men kan bieden. Het debat moet dan in de Commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden gevoerd worden.

Open VLD heeft de voorgestelde tussenoplossing gesteund, maar merkt dat er veel tegenstand is. Spreker vindt dat er geen voldoende consensus is om een advies op te stellen. Bijgevolg stelt hij voor dat de Commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden zich baseert op de verslagen van de hoorzittingen en de vergaderingen van het Adviescomité.

Mevrouw de Bethune is niet gekant tegen het principe een advies te formuleren, maar er moeten hierover duidelijke afspraken gemaakt worden. In dit advies zouden volgende zaken moeten worden aangestipt :

— de hoorzittingen blijken niet overtuigend te zijn. De vragende partijen voor een afwijking kunnen hun verzoek weinig overtuigend motiveren;

— er is beslist tot urgentie. Waarom ? Is hier sprake van slecht bestuur ?

Aan het principe van gelijkheid tussen mannen en vrouwen mag geenszins worden getornd. Dit moet duidelijk vermeld zijn in het advies. Mevrouw de Bethune wenst dat de rapporteurs een voorstel van advies zouden maken aan de hand van de elementen die tijdens de vergadering aan bod gekomen zijn. Daarrond zou een constructief debat kunnen gevoerd worden.

Mevrouw Hermans stelt voor een voorstel van advies te formuleren dat volgende elementen zou moeten bevatten :

— het principe van gelijkheid tussen vrouwen en mannen is onweerlegbaar;

— binnen het Adviescomité wordt een werkgroep opgericht om de verzekeringssector gedetailleerd te analyseren en daarbij op de gelijke kansen toe te spitsen;

— specificeren dat indien een uitzondering wordt gevraagd, dit gebeurt omdat men de economische gevolgen van de beslissing heden niet kan inschatten.

Mevrouw Lanjri gaat niet akkoord met het derde punt. De verzekeringsmakelaars moeten andere elementen zoeken op basis waarvan ze de premies zullen berekenen. Dit kan niet gebeuren op basis van het geslacht. Het Adviescomité voor Gelijke Kansen moet ervoor zorgen dat het principe van non-discriminatie overeind blijft.

V. BESPREKING VAN HET ADVIES

V.1. Toelichting

De leden van het adviescomité zijn het ermee eens dat mevrouw Stevens, rapporteur, het voorstel van advies toelicht, zodat alle leden kennis kunnen nemen van de inhoud van het voorstel.

Mevrouw Stevens merkt op dat in het voorstel van advies zowel de argumenten pro het wetsvoorstel van mevrouw Tilmans c.s. als de argumenten contra het wetsvoorstel worden opgesomd.

De argumenten pro werden tijdens de hoorzitting voornamelijk belicht door Assuralia :

— in ons verzekeringsstelsel is het geslacht een bepalende factor bij het vastleggen van de premies. Dit geldt zowel voor de levensverzekering, de ziekte- en hospitalisatieverzekering en de autoverzekering.

— de Belgische beslissing om de door de Europese richtlijn geboden optie niet te lichten, zal leiden tot een algemene premiestijging.

— het niet-aanvragen van de uitzondering zou negatieve economische effecten kunnen hebben op de slagkracht van de Belgische verzekeringssector.

— België is op dit ogenblik de enige Europese lidstaat die geen uitzondering aanvraagt.

De argumenten contra het voorliggende wetsvoorstel van mevrouw Tilmans c.s. zijn :

— de door de verzekeraars gehanteerde statistieken leiden aan twee kwalen : ze maken enerzijds gebruik van gemiddelden en de statistieken evolueren anderzijds. Zo groeit de levensverwachting van man en vrouw langzaam maar zeker naar elkaar toe.

— elk gemaakt onderscheid op basis van factoren die niet beïnvloed kunnen worden door de verzekeringnemer zelf, is discriminatie. Er mag enkel een verschil in behandeling gemaakt worden wanneer dat verschil gebaseerd is op individueel gedrag en keuzes.

— de verzekeraars beschikken over voldoende andere factoren om een segmentatie door te voeren. Voor de autoverzekeringen is er bijvoorbeeld het aantal jaren dat men over een rijbewijs beschikt of het schadeverleden; voor de levensverzekering is er de levenswijze, het type werk dat men uitvoert, de woonplaats, ...

— het verbod om een onderscheid te maken op grond van geslacht, zal in sommige verzekeringstakken leiden tot hogere premies voor vrouwen en in andere takken zullen mannen meer betalen.

— het klopt niet dat buitenlandse verzekeraars de Belgische markt zullen overspoelen : ook zij zijn immers gebonden aan de Belgische wet. Bovendien zullen niet veel Belgen geneigd zijn om in het buitenland een verzekering aan te gaan.

— het is inderdaad zo dat verscheidene Europese lidstaten een afwijking op de richtlijn hebben aangekondigd, maar op dit ogenblik is het nog niet duidelijk wat deze afwijking juist behelst. Bovendien is het zo dat in landen die een uitzondering reeds effectief toestonden, het niet steeds de drie verzekeringstakken (leven, voertuigen, hospitalisatie) betreft.

— de tekst van het wetsvoorstel van mevrouw Tilmans c.s. volgt niet helemaal de tekst van de richtlijn. Het wetsvoorstel legt immers minder strenge voorwaarden op aan de verzekeringsmaatschappijen om gender als segmenteringscriterium te kunnen gebruiken.

Binnen het adviescomité bestaat er een consensus dat de geïntegreerde benadering van de gelijkheid van mannen en vrouwen (zogenaamd Gender mainstreaming) essentieel is en een belangrijk uitgangspunt moet zijn bij de bespreking van het voorliggende voorstel.

Mocht Belgïe toch een afwijking overwegen, dan zijn er verschillende opties mogelijk :

— optie 1 : het wetsvoorstel van mevrouw Tilmans c.s. wordt aangenomen mits amendering inzake de bepalingen over zwangerschap en moederschap : het adviescomité is van oordeel dat zwangerschap en moederschap voor de verzekeringsmaatschappijen nooit een argument kunnen zijn tot het differentiëren van verzekeringspremies en -uitkeringen volgens geslacht.

— optie 2 : het wetsvoorstel van mevrouw Tilmans c.s. wordt aangenomen mits amendering van de tekst op volgende wijze :

1º een uitzondering met uitdovend karakter (tot 21.12.2010) moet worden opgenomen inzake de verzekering van risico's die behoren tot de activiteitengroep leven, met uitzondering van tak 26 (in de zin van bijlage I van het koninklijk besluit van 22.02 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen).

De reden van dit amendement is het feit dat uit actuariële en statistische gegevens blijkt dat tot nog toe mannen en vrouwen een verschillende levensverwachting hadden, maar dat dit verschil geleidelijk afneemt. Het invoeren van een tijdelijke uitzondering op het vlak van levensverzekeringen is bijgevolg verdedigbaar. Tijdens de drie jaar durende uitdovingstermijn werken de verzekeraars aan een nieuw systeem van segmentering dat geen rekening houdt met het onderscheid op basis van geslacht. Ook andere Europese landen maken deze uitzondering. Met name Nederland voert enkel deze uitzondering inzake levensverzekering in. De buitenlandse concurrentie inzake levensverzekeringen kan reëel zijn.

2º er wordt geen uitzondering voorzien inzake autoverzekeringen. Het onderscheid in schade inzake motorrijtuigen speelt enkel in de leeftijdscategorie van 18 tot 30 jaar en daarenboven zijn niet alle jonge mannelijke chauffeurs brokkenpiloten. De verzekeringsmaatschappijen beschikken immers over voldoende andere criteria om premies te differentiëren.(bijvoorbeeld schadeverleden, rijervaring, ...).

3º er wordt geen uitzondering voorzien inzake ziekte- en hospitalisatieverzekeringen. Alleen objectieve criteria waarop de verzekeringnemer zelf invloed kan uitoefenen, kunnen als segmentatiecriteria gelden, maar geslacht bijgevolg niet. In het bijzonder zwangerschap en moederschap mogen niet gebruikt worden als argument om verschillende premies/uitkeringen te hanteren op basis van geslacht. Voor een uitzondering tot 2009, zoals de Europese richtlijn eventueel toestaat, bestaat geen redelijke rechtvaardiging.

Indien het aldus geamendeerde wetsvoorstel wet zou worden moeten er evaluatiemechanismen in het leven geroepen worden. Hiervoor werden twee opties weerhouden :

1º het oprichten van een werkgroep in de schoot van het Adviescomité met als taak objectieve en valabele gegevens te verzamelen;

2º er wordt op conventionele basis een onderzoeksopdracht toevertrouwd aan het Instituut voor Gelijke Kansen van vrouwen en mannen. Deze opdracht zou uit twee delen bestaan :

— exacte en objectieve gegevens verzamelen betreffende : de samenstelling en bepaalde criteria inzake premies; de levensverwachtingen in de toekomst; ...

— een analyse maken van de beslissing van de andere Europese lidstaten inzake : hun houding betreffende de genderverschillen; de aangewende basisprincipes; ...

Aangezien uit de vorige besprekingen is gebleken dat er in de schoot van het adviescomité geen consensus zou bestaan over de supra toegelichte opties, stelt mevrouw Stevens voor dat het adviescomité het voorliggende wetsvoorstel enkel zou beoordelen op basis van de vraag in hoeverre het wetsvoorstel beantwoordt aan het principe van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen, en dit zonder andere invalshoeken (bijvoorbeeld economische invalshoeken) als uitgangspunt te nemen. Op die manier geeft het adviescomité enkel een advies over datgene waarover het adviescomité over specifieke expertise beschikt.

Wanneer bij het verlenen van een advies inderdaad uitgegaan wordt van het gelijkheidsprincipe, dan moet worden vastgesteld dat het voorliggende wetsvoorstel ontegensprekelijk het creëren of continueren van een vorm van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen impliceert. Uitgaande van het gelijkheidsprincipe kan het advies van het adviescomité over het voorliggende wetsvoorstel dan ook niet anders dan negatief zijn.

V.2. Bespreking

De heer Dallemagne wijst erop dat de werkzaamheden van het Adviescomité over deze aangelegenheid deze week nog beïnvloed kunnen worden door bijvoorbeeld initiatieven van de Nationale Vrouwenraad die over dit thema een colloquium organiseert.

Tevens vergadert de bevoegde Kamercommissie deze week over een gelijkaardig wetsvoorstel dat ten gronde evenwel verschilt van de tekst van het wetsvoorstel van mevrouw Tilmans.

Mevrouw Tilmans stelt vast dat er nog heel wat vragen bestaan bij de leden in verband met het opheffen van de uitzondering. Er blijft tevens een probleem bestaan met betrekking tot de ziekte- en invaliditeitsverzekering en de hospitalisatieverzekering, die op basis van dezelfde NIS-tabellen opgesteld als die voor de rente. Ook het gewaarborgd inkomen zou uit de bespreking worden geweerd. Er wordt niet gesproken over zelfstandigen en loontrekkenden : artikel 12, § 2, van de wet van 10 mei 2007 suggereert een verschillende levensverwachting voor mannen en vrouwen, die wel van toepassing is op loontrekkenden, maar niet op zelfstandigen in de aanvullende regelingen voor de sociale zekerheid.

Er blijven dus nog grote vraagtekens bestaan. De hoofdindiener van het wetsvoorstel voelt zich ongemakkelijk bij de opheffing van de uitzondering. Uiteraard is het beginsel van gelijke kansen voor vrouwen en mannen een belangrijke stap voorwaarts. Zij zou het echter jammer vinden dat niet wordt geluisterd naar de analyse die het adviescomité zou kunnen krijgen, nu is ontdekt dat er inzake verzekeringen niet alleen belangrijke opdelingen bestaan maar ook belangrijke criteria. Deze criteria verdienen een analyse door bijvoorbeeld een werkgroep binnen het adviescomité, die daarvoor een in de tijd beperkt mandaat zou krijgen van bijvoorbeeld twee jaar. Momenteel is het standpunt van de andere lidstaten van de Europese Unie niet precies bekend.

Inzake de relevante en nauwkeurige actuariële en statistische gegevens verwijst mevrouw Tilmans naar artikel 5, § 3, van richtlijn 2004/113/EG : « De lidstaten kunnen de uitvoering van de maatregelen die noodzakelijk zijn [...] uitstellen tot uiterlijk twee jaar na 21 december 2007. » Mevrouw Tilmans pleit ervoor dat het adviescomité zichzelf die twee jaar gunt.

Mevrouw Tilmans stemt ermee in haar wetsvoorstel te amenderen. De voorgestelde werkgroep kan zich laten bijstaan door de CBFA (Commissie voor het bank-, financie- en assurantiewezen).

Mevrouw Zrihen wijst erop dat gelijke kansen niet enkel steunen op gelijkheid tussen vrouwen en mannen, maar ook op het economische nut van dit verslag. Zij heeft de tekst op Europees niveau behandeld en het lijkt haar essentieel dat aandacht wordt besteed aan de jurisprudentie waartoe het standpunt van het parlement aanleiding zou kunnen geven als de voorstellen zoals zij gedaan zijn, worden aanvaard. Spreekster stelt voor dat in de wet geen enkele uitzondering wordt opgenomen en dat dit duidelijk wordt gecommuniceerd naar de Europese Unie, om zo de tijd te nemen om nauwgezet te bestuderen of de verschillende behandelingen wel of geen impact zouden hebben. Momenteel tracht het adviescomité zoveel mogelijk te bekijken wat gunstig kan zijn voor de burgers en niet wat voor hen ongunstig kan zijn. Het argument dat er ongebreidelde concurrentie zou komen tussen verzekeraars die in België hun klein stukje van de markt zouden komen bezetten, is enigszins misleidend aangezien zij de concurrentie precies aanwakkeren. Er mag geen beslissing worden genomen die een achteruitgang zou betekenen ten opzichte van de successen die inzake gelijke kansen geboekt werden. Ten slotte is de logica om bepaalde uitzonderingen te aanvaarden gunstiger voor bepaalde lobbyisten dan voor de burger.

Daarom kant de fractie van spreekster zich tegen het voorstel om de uitzondering die wordt toegestaan in artikel 5 van richtlijn 2004/113/EG, op te nemen.

De heer Destexhe stelt vast dat de personen die gekant zijn tegen het voorstel verwijzen naar de mogelijk ongunstige gevolgen voor de premies voor vrouwen. Hij vraagt of er voorbeelden bestaan van situaties waarin de verzekeringspremies voor vrouwen hoger zouden kunnen liggen dan die voor mannen. Inzake levensverzekeringen liggen bij gelijke omstandigheden de premies voor vrouwen altijd lager dan die voor mannen.

Volgens spreker moet de tijd genomen worden om na te denken. Hij begrijpt de argumenten die verband houden met de strijd voor de gelijkheid van vrouwen. Die strijd mag echter niet uitmonden in een verslechtering van de positie van de vrouw.

De heer Dallemagne verwijst naar de ziekteverzekering tot vijftig jaar. Zij zal duurder zijn voor vrouwen als de kosten voor moederschap mee in rekening worden gebracht. Voor die doelgroep liggen de premies hoger.

Mevrouw de Bethune verwijst naar de hoorzitting met de heer Colle, waarin werd uitgelegd dat de hogere premie voor vrouwen niets te maken heeft met het moederschap. Het is onwettig een dergelijke parameter te gebruiken voor de bepaling van de verzkeringspremies en -prestaties. De hogere premie komt er omdat vrouwen meer preventieve — met name gyneacologische — onderzoeken laten uitvoeren en dus ook meer behandelingen ondergaan.

Mevrouw Tilmans wijst er nogmaals op dat krachtens artikel 4 van richtlijn 2003/113/EG van 13 december 2004 het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen inhoudt dat directe discriminatie op grond van geslacht, inclusief de ongunstigere behandeling van vrouwen wegens zwangerschap en moederschap, verboden is. Met het wetsvoorstel van de heer Tommelein zou dit beginsel pas vanaf 2009 in de praktijk worden gebracht. Dat is onaanvaardbaar.

De heer Dallemagne verduidelijkt dat de richtlijn geen enkele afwijking toestaat op het verbod een vrouw ongunstiger te behandelen wegens zwangerschap of moederschap. Dat verbod bestaat in het Belgsich recht reeds sedert de goedkeuring van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen.

De richtlijn bepaalt echter dat de lidstaten de tenuitvoerlegging van de maatregelen ter afschaffing van de verschillen in premies en diensten voor de kosten van zwangerschap en moederschap, met twee jaar kunnen uitstellen.

De heer Dallemagne onderscheidt twee soorten argumenten : argumenten betreffende de gelijkheid van vrouwen en mannen en economische argumenten, die betrekking hebben op de concurrentie.

Wat het eerste argument betreft, stelt spreker vast dat het standpunt van alle organisaties die ijveren voor gelijke kansen, heel duidelijk is. Vrouwen vragen niet dat men rekening houdt met het geslacht. Zij vragen een gelijke behandeling.

Het tweede argument betreft de internationale concurrentie. De heer Dallemagne stelt vast dat de toestand vrij wazig is omdat niemand precies weet wat er in de andere lidstaten zal beslist worden. Elk land wacht op een beslissing van een ander om dan eventueel te volgen. Zo had men aangekondigd dat Nederland een volledige afwijking gevraagd had, terwijl zij uitsluitend voor de levensverzekeringen geldt.

Naar verluidt zou de Kamercommissie morgen beschikken over de officiële informatie van de Europese overheid betreffende de toestand in de verschillende lidstaten. Het zou nuttig zijn mochten wij ook over deze informatie beschikken om het probleem van de mededinging beter te kunnen inschatten. Dit probleem zal zich vooral in de sector van de levensverzekeringen voordoen. Het zal immers mogelijk zijn om vanuit het buitenland op de Belgische markt actief te zijn en heel voordelige premies aan te bieden ten opzichte van de Belgische maatschappijen die het beginsel van de gelijkheid van mannen en vrouwen wel moeten naleven.

Men zou moeten weten of buitenlandse maatschappijen met andere actuariële regels op de Belgische markt actief zullen kunnen zijn. Zo ja, dan moet er een bijkomende evaluatie komen op het vlak van de levensverzekeringen. De Europese richtlijn maakt het er echter niet gemakkelijker op door er vanuit te gaan dat wie de keuze maakt om geen afwijkingen toe te staan, daar later niet meer kan op terugkomen.

De CDH-fractie houdt vast aan het algemene beginsel dat men geen afwijking mag toestaan op grond van het geslacht. Gelet op het mogelijke concurrentiële risico, in het bijzonder op het vlak van de levensverzekeringen, zou België zichzelf een bijkomende bezinningstermijn van twee jaar moeten toekennen om deze specifieke sector te evalueren. Daarna zou men kunnen beslissen om de afwijking al dan niet te behouden.

Mevrouw Zrihen meent dat op het beginsel van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen geen uitzonderingen gemaakt moeten worden voor de verzekeringssector of voor de levensverzekeringen. Wij moeten de gelijkheid in het algemeen bekijken, over een gehele loopbaan.

De Europese regeling is geen à la carte-regeling. Eventuele aanpassingen moeten op Europees niveau aangebracht worden. Op dat niveau bestaan er immers instellingen (commissie voor de rechten van de vrouw, Europees Instituut voor gelijke behandeling van mannen en vrouwen, enz.) die de wetgeving kunnen evalueren en eventuele aanpassingen kunnen voorstellen.

Spreekster meent dat een segmentering ertoe zal leiden dat het verhoogde risico betaald wordt door de vrouwen onderling. Dit houdt de discriminatie in stand, wat bewijst dat er op socio-economisch vlak een structurele ongelijkheid bestaat tussen mannen en vrouwen. Zij is dan ook verwonderd over de wending van de besprekingen, terwijl er totnogtoe ruime eensgezindheid bestond over het feit dat socio-economische ongelijkheid in het algemeen aangepakt moest worden. Door een afwijking toe te staan voor de verzekeringssector bevestigt men alleen maar dergelijke ongelijkheid.

Mevrouw de Bethune wil een aantal zaken verduidelijken in verband met de vervaldag van 21 december 2007. Het is niet nodig dat elke Staat die een afwijking wil inbouwen voor de verzekeringssector, voor die datum zijn wetgeving aanpast. Wel moeten de regeringen van de landen die de mogelijkheid willen behouden om het geslacht als een actuarieel criterium te beschouwen, dit tegen 21 december 2007 aan de Commissie melden. De hele heisa die de laatste weken rond dit dossier is ontstaan, is dus overtrokken. Het is niet zo dat het Parlement dringend een afwijking moet goedkeuren. De bal ligt nu in het kamp van de regeringen van de lidstaten.

Het probleem vloeit voort uit het feit dat men tijdens de vorige zittingsperiode een wet heeft goedgekeurd die niet in een afwijking voorziet, aangezien de wet van 10 mei 2007 verbiedt dat men rekening houdt met het geslacht om verzekeringspremies en -prestaties te bepalen. De huidige regering van lopende zaken kan geen beslissing nemen die indruist tegen de wet van 10 mei 2007. Daarom verschuift men het probleem naar het Parlement en wordt het verzocht de wet voor 21 december te wijzigen.

Wat de grond van de zaak betreft, moet men zich afvragen hoe ver de bevoegdheid van het Adviescomité reikt. De commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden heeft het Adviescomité voor de gelijke kansen gevraagd een advies uit te brengen over het wetsvoorstel van mevrouw Tilmans c.s. (stuk Senaat, nr. 4-352/1), aangezien dit voorstel een probleem van gelijke kansen voor mannen en vrouwen betreft.

Het Adviescomité is ontegensprekelijk bevoegd om dit advies uit te brengen. Mevrouw de Bethune meent echter dat men het advies beter beperkt tot de genderdimensie. De commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden is immers beter in staat om de economische aspecten en de mededingingsproblematiek te bespreken.

Spreekster verklaart dat de hoorzittingen haar fractie er niet van hebben overtuigd dat segmentering op grond van geslacht de juiste oplossing is. Allicht kan het in aanmerking nemen van de genderdimensie in de berekening een positief gevolg hebben voor de vrouwen in het geval van de levensverzekering, maar het zal een nadelig gevolg hebben voor de mannen. Het Adviescomité is er niet om alleen de belangen van de vrouwen te behartigen.

Als men de verzekeringsmarkt wil segmenteren, moeten er andere criteria dan het geslacht gevonden worden. Haar fractie stelt voor dat het Adviescomité verklaart dat een verschillende behandeling op grond van geslacht niet geoorloofd is en dat het niet wenselijk is om de afwijking bedoeld in artikel 5 van richtlijn 2004/113/EG van de Raad toe te staan.

Mevrouw Tilmans vraagt een aantal verduidelijkingen aan de heer Dallemagne. Wil hij het geslacht afschaffen als bepalende factor inzake auto- en hospitalisatieverzekering, maar het behouden inzake levensverzekering ? Met welk argument kan men de afwijking inzake hospitalisatie weigeren ?

De heer Dallemagne antwoordt bevestigend, op voorwaarde dat er na twee jaar een evaluatie van de afwijking voor de levensverzekeringen gemaakt wordt. Hij wijst op de verschillen in de markten. De markt van de hospitalisatieverzekeringen is een nabije markt waarin de internationale mededinging een veel kleinere rol zal spelen. Voor levensverzekeringen is er slechts één contact met de klant tijdens een periode van dertig jaar. In deze aangelegenheid, en indien de landen uiteenlopende regels hanteren, zal de internationale concurrentie veel heviger zijn.

Mevrouw Tilmans besluit dat men de bevoegdheid van het Adviescomité beperkt wil houden en dat het comité unaniem betreurt onder druk van een vervaldatum te moeten beslissen. Wat de door Europa voorgestelde toetsing betreft, merkt spreker op dat die niet nodig is als men beslist om de afwijking niet toe te staan.

Ten slotte vraagt spreekster volledige duidelijkheid over de wens van het comité om een werkgroep op te richten om deze ingewikkelde problematiek te bestuderen. Zij is in ieder geval voorstander van het oprichten van een dergelijke werkgroep, die zich tijdens een periode van twee jaar zal buigen over de verzekeringen, de segmentering en de criteria. Tijdens die periode zal aan de huidige toestand niets gewijzigd worden. Het lijkt haar belangrijk dat men een beslissing met kennis van zaken neemt. Zij benadrukt ook dat het belangrijk is dat de bevolking goed wordt ingelicht over de redenen en de gevolgen van een mogelijke afwijking.

Mevrouw Lijnen en ook mevrouw Hermans vinden het beter dat dit comité enkel een advies formuleert over het principe van gelijkheid tussen man en vrouw, en dat de economische en financiële aspecten worden behandeld in de daartoe bevoegde commissie. Zij verklaren zich eveneens voorstander van de oprichting van een werkgroep om een gedetailleerde analyse op te maken van de verzekeringssector. Het Instituut gelijke kansen man-vrouw zou hierbij een zeer nuttige rol kunnen spelen.

Mevrouw Lanjri meent dat het comité in ieder geval het Instituut van gelijke kansen voor vrouwen en mannen zou kunnen verzoeken om de zaak te onderzoeken. Achteraf zouden de resultaten van dit onderzoek dan bijvoorbeeld kunnen worden meegedeeld tijdens een hoorzitting.

Wat betreft de bespreking van de anti-discriminatiewet in het parlement, kan spreekster beamen dat deze vooral draaide om het aspect van racisme. Het feit dat er geen grondige bespreking werd gevoerd over de thematiek van de gendergelijkheid, bewijst op zijn beurt echter wel dat daar geen discussie over bestaat en dat iedereen het eens kon zijn met het door de regering voorgelegde ontwerp en het door Europa geformuleerde advies op dat vlak. Het advies van het comité zou kunnen worden beperkt tot de bevestiging van de gendergelijkheid, waaruit dan volgt dat er voor de toekomst geen afwijkingen meer kunnen worden toegestaan. Misschien kan de tekst op dat vlak worden aangepast. Spreekster meent dat dit Comité het accent dient te leggen op de gelijkheid tussen man en vrouw. De commissie Financiën kan dan uiteraard een ander standpunt innemen.

Mevrouw Zrihen is het eens met de voorgaande spreekster. Het Adviescomité kan perfect stemmen over de vraag of het principieel aanvaardt dat er een afwijking gevraagd wordt.

Mevrouw Lanjri meent dat volgende tekst in het advies dient te worden ingevoegd :

« Deze anti-discriminatierichtlijn stelt dat discriminatie op grond van geslacht bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, verboden moet worden. Concreet voorziet de richtlijn in artikel 5 dat in alle nieuwe contracten die na 21 december 2007 worden gesloten, het gebruik van het geslacht als een factor bij de berekening van premies en uitkeringen in het kader van verzekeringsdiensten (en aanverwante financiële diensten) niet langer mag resulteren in verschillen in premies en uitkeringen. Verzekeringscontracten moeten dus geslachtsneutraal worden vanaf 21 december 2007.

De omzetting van bovenvermelde richtlijn kwam er door de goedkeuring in het Belgisch parlement van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen (in werking getreden op 9 juni 2007), die onder andere voorziet in een veralgemeend verbod tot verschillende behandeling van mannen en vrouwen in individuele verzekeringen.

De artikelen 8 en 10 voorzien dat een direct onderscheid op grond van geslacht in verzekeringstakken, een directe discriminatie is en dit vanaf (uiterlijk) 21 december 2007. De wetgever heeft hierbij geen enkele uitzondering voorzien op basis van gender. »

Na de woorden « van de gederdimensie uit te werken » dient volgende conclusie te worden ingevoegd :

« Het adviescomité adviseert bijgevolg om in de toekomst geen enkele afwijking op basis van gender toe te staan ».

Wanneer bij het verlenen van een advies inderdaad uitgegaan wordt van het gelijkheidsprincipe, dan moet vastgesteld worden dat het voorliggende wetsvoorstel ontegensprekelijk het creëren of continueren van een vorm van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen impliceert. Uitgaande van het gelijkheidsprincipe kan het advies van het adviescomité over het voorliggende wetsvoorstel dan ook niet anders dan negatief zijn. »

Spreekster wijst erop dat als deze optie wordt aanvaard, de volgende opties sowieso vervallen.

Mevrouw Tilmans kan het moeilijk eens zijn met dit tekstvoorstel, vooral ook omdat zij niet beschikt over een vertaling. Het lijkt haar vooreerst nodig om onze gehechtheid aan het beginsel van de gelijkheid van kansen te bevestigen. Vervolgens wil spreekster dat de afwijking wordt bekeken en dat binnen het adviescomité een werkgroep wordt opgericht.

Mevrouw Zrihen steunt de voorgestelde tekstwijziging omdat die de huidige stand van de bespreking weergeeft, alsook het standpunt van de meerderheid van de leden van het comité.

De heer Dallemagne verklaart dat ook zijn fractie de voorgestelde wijziging van de tekst van het advies zal steunen. Hij benadrukt evenwel dat hij zich hier uitspreekt over de argumenten betreffende de non-discriminatie van mannen en vrouwen. In de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden zal een discussie plaatsvinden over de handels- en mededingingsaspecten. Hij stelt voor in fine de volgende zin toe te voegen :

« Dit advies heeft geen invloed op de handelsargumenten die tijdens de bespreking in de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden kunnen worden aangevoerd. »

Mevrouw Lanjri preciseert dat de voorgestelde tekst zich beperkt tot een advies over het aspect van de gendergelijkheid. Het adviescomité kan bovendien enkel een advies geven en de bevoegde commissie kan hierna uiteraard nog alle richtingen uit. Nochtans belet dit het adviescomité niet, desgevallend, verder onderzoek te verrichten over deze problematiek, en bijvoorbeeld deskundigen te horen of zich laten bij te staan door het Instituut gelijke kansen man-vrouw.

Mevrouw Lijnen verklaart in te stemmen met het aanvullende tekstvoorstel van de CDH. Tevens dient uitdrukkelijk te worden vermeld dat het financieel en economisch aspect moet worden doorverwezen naar de commissie Financiën en Economische Aangelegenheden.

Ook mevrouw Lanjri zal de voorgestelde aanvulling door de CDH-fractie en vorige spreekster goedkeuren.

Ook mevrouw Tilmans kan zich bij deze aanvulling aansluiten. Ze benadrukt evenwel dat het noodzakelijk is de situatie objectief te onderzoeken, zodat men de juiste beslissingen kan nemen. Deze analyse kan uiteraard in een andere commissie plaatsvinden. Het gaat om het belang van de bevolking, van mannen en vrouwen, en niet om het belang van een commissie of van het adviescomité.

V.3. Stemverklaringen

Mevrouw Tilmans verklaart dat ze zich wenst te onthouden omdat ze niet over de vertaling van de ter stemming voorgelegde tekst beschikt. Ze bevestigt nogmaals haar steun aan het beginsel van gelijke kansen voor mannen en vrouwen. Ze betreurt dat het adviescomité niet is willen overgaan tot een objectieve analyse van de problematiek om na te gaan of er discriminatie tussen mannen en vrouwen bestaat.

Ze steunt het voorstel van CDH om de tekst van het advies aan te vullen zodat de afwijking die de Europese richtlijn toestaat binnen de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden zou worden onderzocht. Het is immers van essentieel belang dat men de eventueel discriminerende situatie inzake verzekeringen objectief en nauwkeurig analyseert.

Senator Zrihen wenst de omstandigheden waardoor ze zich namens de PS-fractie van de Senaat zal onthouden, te verduidelijken. Wat de vorm betreft, motiveert de senator haar onthouding door het feit dat de werkingsprocedures en de organisatie van het adviescomité het in spoedeisende gevallen niet mogelijk maken kwaliteitsvol parlementair werk te leveren. Gebrek aan vertaling van de teksten, chaotische organisatie van de besprekingen, geen quorum, stemming in volstrekte verwarring, enz.

Hoewel de PS, wat de inhoud betreft, kan instemmen met een deel van de voorgestelde tekstwijzigingen, met name de wijzigingen ingediend door CD&V, kan de partij zich in geen geval aansluiten bij het idee dat vervat ligt in de zin die door senator Dallemagne c.s. is ingediend.

Nadat het comité bij meerderheid van zijn leden had aanbevolen om in de toekomst geen enkele afwijking op grond van geslacht toe te staan, verduidelijkte het comité immers het volgende : « Dit advies heeft geen invloed op de handelsargumenten die tijdens de bespreking in de Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden kunnen worden aangevoerd. ».

Door de goedkeuring van deze zin organiseert het adviescomité zelf de schending van zijn grondbeginselen door een andere instantie. Het comité zet zichzelf in zeker mate op een zijspoor door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden toe te staan commerciële overwegingen te laten gelden boven een beginsel dat het fundamenteel acht. De senator herinnert eraan dat de verdediging en de bevordering van dit beginsel de hoofddoelstelling van dit comité moet blijven en dat hierop geen enkele uitzondering kan worden gemaakt.

Mevrouw Tilmans sluit zich bij deze opmerking aan. Ze betreurt ook dat het adviescomité niet de mogelijkheid heeft gekregen een werkgroep op te richten die het dossier grondig had kunnen bestuderen.

Mevrouw Lanjri meent dat mevrouw Zrihen naast haar huidige standpunt ook het idee verdedigde dat het adviescomité in de eerste plaats het beginsel van gendergelijkheid moest verdedigen en discriminatie op grond van geslacht hierdoor niet aanvaardbaar was.

Bovendien zal het adviescomité dit dossier verder blijven volgen. Het kan het dossier eventueel opnieuw in behandeling nemen mocht men in de toekomst voor een afwijking inzake verzekeringen opteren.

Mevrouw Zrihen antwoordt dat de PS geen enkel probleem heeft met de wijzigingen die zijn voorgesteld door senator Lanjri c.s. en die uiteraard steunt. Volgens mevrouw Zrihen zou de PS er zelfs de voorkeur aan hebben gegeven dat het adviescomité verder zou zijn gegaan en de argumenten van de verzekeringslobby had verworpen. Het adviescomité heeft er echter anders over beslist. Volgens de PS kan men in geen geval aanvaarden dat men een beginsel zoals gendergelijkheid ondergeschikt maakt aan overwegingen van commerciële aard. Dit is dan ook de reden waarom de partij zich wenst te onthouden.

Zonder te willen vooruitlopen op de denkoefening die in de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden zal worden gevoerd, betreurt mevrouw Tilmans dat men heeft beslist om de behandeling te beperken tot louter levensverzekeringen. Er had beter een algemene reflectie over de criteria en de segmentering in de verzekeringssector plaatsgevonden, met inbegrip van de takken « voertuigen » en « hospitalisatie ».

De heer Dallemagne benadrukt dat het uitgebrachte advies zeer duidelijk is : de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden kan haar bespreking niet baseren op argumenten die tot de bevoegdheid van het adviescomité behoren. Zij dient de bespreking te voeren door gebruik te maken van haar eigen bevoegdheden. Het was niet mogelijk om zover te gaan, aangezien het adviescomité op dit moment niet tot het uiterste kon gaan in de reflectie over de economische en financiële kwesties. Dit werk is voor de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden bestemd.

Mevrouw Zrihen denkt dat de voorstellen voor afwijkingen inzake verzekeringen de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen zullen versterken en een instrument voor de uitsluiting van een categorie van de bevolking dreigen in te voeren.

Mevrouw Tilmans gelooft niet dat de invoering van bepaalde afwijkingen de discriminatie zal doen toenemen of dat vrouwen of mannen in onzekere situaties vaker zullen worden getroffen indien men voor de afwijking opteert. In feite komt dat neer op een status quo ten opzichte van de bestaande situatie.

VI. ADVIES

VI.1. Resultaten van de hoorzitting

Argumenten pro het voorliggende wetsvoorstel :

Prof. Colle (Assuralia) stelt dat in ons land en in ons verzekeringsstelsel het geslacht een bepalende factor is in de levensverzekering, de ziekte- en hospitalisatieverzekering en in de autoverzekering. Het verschil in geslacht verklaart dan ook de soms aanzienlijke premieverschillen tussen mannen en vrouwen.

Prof. Colle verwacht verder dat de Belgische beslissing om de door de Europese richtlijn geboden optie niet te lichten, zal leiden tot een algemene premiestijging.

Prof. Colle wijst er ten slotte op dat het niet-aanvragen van de uitzondering negatieve economische effecten zou kunnen hebben op de slagkracht van de Belgische verzekeringssector, al wordt dit effect door sommige professoren ontkend. België is op dit ogenblik het enige land dat de uitzondering niet aanvraagt.

De argumentatie van Prof. Devolder (UCL) loopt grotendeels parallel aan deze van Prof. Colle inzake de voornoemde 3 punten.

Argumenten contra het voorliggende wetsvoorstel :

De statistieken die de verzekeraars gebruiken leiden aan 2 kwalen (Prof. Claassens, Test-Aankoop). Ze maken gebruik van gemiddelden, waardoor ze uiteraard niet gelden voor iedereen. Daarnaast evolueren de statistieken. De levensverwachting van mannen en vrouwen zou langzaam naar elkaar toegroeien (gewijzigde levenspatronen spelen hierin een rol).

Elke discriminatie op basis van factoren die niet beïnvloed kunnen worden door de verzekeringnemer zelf, is discriminerend. Er mag enkel een verschil in behandeling gemaakt worden, wanneer dat verschil gebaseerd is op individueel gedrag en keuzes (Test-Aankoop, Vrouwenraad, Prof. Claassens).

De verzekeraars beschikken over voldoende andere factoren om een segmentatie door te voeren. Bij autoverzekeringen : het aantal jaren dat men over een rijbewijs beschikt, het schadeverleden, ... Bij levensverzekeringen : levenswijze (onder andere alcoholgebruik, roken of niet, ...), het type werk dat men uitvoert, de woonplaats, ... (Test-Aankoop, Vrouwenraad, Prof. Claassens).

De impact van de tarieven van de niet-discriminatie zal in twee richtingen werken. Het verbod om een onderscheid te maken op grond van geslacht, zal in sommige verzekeringstakken leiden tot hogere premies voor vrouwen (autoverzekeringen tot de leeftijd van 30 jaar, overlijdensdekking); in andere takken zullen vrouwen minder betalen (Test-Aankoop, Prof. Claassens).

Het klopt niet dat buitenlandse verzekeraars de Belgische markt zullen overspoelen. Ook zij zijn immers gebonden aan de Belgische wet. Bovendien zullen niet veel Belgen geneigd zijn om in het buitenland een verzekering aan te gaan. Nabijheid van de verzekeraar, geholpen worden in de eigen taal, ... zijn ook argumenten om in België een polis te nemen (Prof. Thiery).

VI.2. Gelijkheidsbeginsel

Bij de diverse partijen zetelend in het adviescomité bestaat er een consensus dat de geïntegreerde benadering van de gelijkheid van mannen vrouwen (of gender mainstreaming) essentieel is en een belangrijk uitgangspunt moet zijn bij de bespreking van het voorliggende wetsvoorstel.

Reeds tijdens de vierde Wereldvrouwenconferentie van de Verenigde Naties (Peking, 1995) werd het principe van gender mainstreaming expliciet bekrachtigd en goedgekeurd. Het was het onderwerp van een nieuwe resolutie van de Commissie voor de Status van de Vrouw van de Verenigde Naties in het kader van het evaluatieproces van het Pekingplatform ter gelegenheid van de 10e verjaardag van de Wereldvrouwenconferentie van Peking.

Sinds 1991 wordt het principe van gender mainstreaming vermeld in het communautaire actieprogramma van Europese Unie inzake gelijke kansen voor vrouwen en mannen. Het principe van de gelijkheid van man en vrouw is evident ook één van de beginselen die ten grondslag liggen aan de Europese richtlijn 2004/113/EG (13/12/2004).

Deze anti-discriminatierichtlijn stelt dat discriminatie op grond van geslacht bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, verboden moet worden.

Concreet voorziet de richtlijn in artikel 5 dat in alle nieuwe contracten die na 21 december 2007 worden gesloten, het gebruik van het geslacht als een factor bij de berekening van premies en uitkeringen in het kader van verzekeringsdiensten (en aanverwante financiële diensten) niet langer mag resulteren in verschillen in premies en uitkeringen. Verzekeringscontracten moeten dus geslachtsneutraal worden vanaf 21 december 2007.

De omzetting van bovenvermelde richtlijn kwam er door de goedkeuring in het Belgisch parlement van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen (in werking getreden op 9 juni 2007), die onder andere voorziet in een veralgemeend verbod tot verschillende behandeling van mannen en vrouwen in individuele verzekeringen.

De artikelen 8 en 10 voorzien dat een direct onderscheid op grond van geslacht in verzekeringstakken, een directe discriminatie is en dit vanaf (uiterlijk) 21 december 2007. De wetgever heeft hierbij geen enkele uitzondering voorzien op basis van gender.

Op nationaal niveau werden bovendien vanaf 1994 conform het principe van gender mainstreaming talrijke wetgevende initiatieven genomen om de participatie van vrouwen aan de politieke besluitvorming te bevorderen. Reeds in 1999 erkende de federale regering de rol die zij heeft te vervullen bij de verwezenlijking van de gelijkheid van mannen en vrouwen. Daarnaast werd door de wet van 16 december 2002 het federale Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen opgericht met als expliciete taak om « toe te zien op de naleving van de gelijkheid van vrouwen en mannen, elke vorm van discriminatie en ongelijkheid op basis van het geslacht te bestrijden en de instrumenten en strategieën die gestoeld zijn op een geïntegreerde aanpak van de genderdimensie uit te werken. »

VI.3. Conclusie

Het Adviescomité voor Gelijke Kansen voor vrouwen en mannen adviseert bijgevolg om in de toekomst geen enkele afwijking op basis van gender toe te staan.

Wanneer bij het verlenen van een advies inderdaad uitgegaan wordt van het gelijkheidsprincipe, dan moet vastgesteld worden dat het voorliggende wetsvoorstel ontegensprekelijk het creëren of continueren van een vorm van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen impliceert. Uitgaande van het gelijkheidsprincipe kan het advies van het Adviescomité over het voorliggende wetsvoorstel dan ook niet anders dan negatief zijn.

Dit advies heeft geen invloed op de handelsargumenten die tijdens de bespreking in de Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden kunnen worden aangevoerd.

VII. STEMMINGEN

Het advies wordt aangenomen met 6 stemmen bij 3 onthoudingen


Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteurs.

De rapporteurs, De voorzitter,
Helga STEVENS.
Margriet HERMANS.
Dominique TILMANS.