4-344/1 | 4-344/1 |
5 NOVEMBER 2007
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 11 september 2007 in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend (stuk Kamer, nr. 52-0143/001).
Tal van minder ontwikkelde opkomende landen gaan ervan uit dat de handel de voornaamste motor kan zijn voor elke economische ontwikkeling. Ze willen zich dan ook echt integreren in de wereldmarkt en zien die integratie als een conditio sine qua non om de inkomenskloof te dichten die hen van de rijke landen scheidt. In het licht daarvan kan elke integratie pas als succesvol worden bestempeld als de ermee gepaard gaande handelsbetrekkingen voldoende voordelig uitvallen voor de armste partner en als bij de productie en de commercialisering van de betrokken producten, de ontvangsten afdoend worden verdeeld tussen alle belanghebbenden.
Jammer genoeg wordt een aldus opgevat proces gedwarsboomd door fundamentele scheeftrekkingen die nog steeds hun stempel drukken op de internationale handelsbetrekkingen. Zulks wordt heel duidelijk aangetoond in de analyses van professor Joseph E. Stiglitz over de impact van de ongelijkheid tussen de partijen op de toegang tot de informatiebronnen bij handelstransacties. Volgens Stiglitz is het veelal een illusie te denken dat er in handelsbetrekkingen sprake kan zijn van symmetrie. Er bestaan immers ook nog andere, minder zichtbare scheeftrekkingen, bijvoorbeeld in de diverse nationale wetgevingen, die zowel op sociaal als op milieuvlak tekortschieten, of nog in de scherpe mondiale concurrentie die wordt gevoerd om directe buitenlandse investeringen aan te trekken. Een bijkomende oorzaak van die onbalans is dat bepaalde partners zeer veel macht concentreren op de internationale markten (inzonderheid de grondstoffenmarkten), waardoor zij zodanig veel volume voor hun rekening nemen dat hun positie overdreven dominant wordt ten opzichte van een veel diverser concurrerend aanbod. De Europese Commissie is zich van die situatie bewust. Een bewijs daarvan is dat zij in haar overeenkomsten met de ACS-landen (dat wil zeggen de landen van Afrika ten zuiden van de Sahara, de Caraïben en de Stille Oceaan) tal van tijdelijke maatregelen heeft opgenomen die ertoe strekken die partners positief de discrimineren.
Hetzelfde geldt voor de Wereldhandelsorganisatie (WTO), die een aantal specifieke schikkingen treft ten behoeve van haar minst ontwikkelde leden. Het gaat om bepalingen die werden of nog moeten worden uitgewerkt in de vorm van « Special and Differential Treatments ». Tezelfdertijd brengt de Conferentie van de Verenigde Naties voor handel en ontwikkeling (UNCTAD) jaarlijks rapporten uit waarin ze de noodzaak onderstreept zeer dringend correcties aan te brengen in de wijze waarop momenteel internationaal handel wordt gedreven, teneinde ervoor te zorgen dat de betrokken partners op minder ongelijke voet komen te staan wanneer zij onderhandelingen moeten voeren of hun spreekrecht uitoefenen. Ook tal van transnationale ondernemingen trachten via hun diverse gedragscodes het begrip « Corporate Social Responsibility » ingang te doen vinden in de praktijken van hun verschillende vestigingen. Soms gaan ze zelfs verder, door ook een dergelijke houding aan te nemen ten opzichte van hun onderaannemers. Aldus erkennen die ondernemingen impliciet dat de markt nood heeft aan een striktere regulering, zodat makkelijker concreet gestalte kan worden gegeven aan het potentieel dat de markt in zich draagt als instrument van sociale en economische ontwikkeling.
Het spreekt voor zich dat onverwijld werk moet worden gemaakt van het zoeken naar of het sneller ontwikkelen van doeltreffender mechanismen om de thans heersende scheeftrekkingen binnen de internationale handel maximaal terug te dringen. Het is zaak de internationale handel de plaats te geven die hem toekomt : een economisch instrument ten dienste van de ontwikkeling, dat de betrokken plaatselijke bevolkingsgroepen helpt zich via productie en handel zowel sociaal als economisch duurzaam te ontwikkelen, en dat de consument beter bewust maakt van de — vaak verhulde — discriminerende mechanismen die meespelen bij de bepaling van de winstparticipaties en bij de samenstelling van de verkoopprijs van de grondstoffen en de afgewerkte producten.
De eerlijke handel tracht de scheeftrekkingen van de internationale handel recht te trekken door de voorrang te geven aan een daadwerkelijke solidariteit voor de ontwikkeling van de landen van het Zuiden. Om tot dat resultaat te komen, is het onontbeerlijk tussen de producent en de consument een andere, meer rechtstreekse en duurzamer relatie tot stand te brengen, die berust op de dialoog en op transparantie, respect en vertrouwen. Bovendien moet men de openbare of privé-consument de mogelijkheid bieden om, via zijn koopgedrag, een bewuste keuze te maken voor solidariteit met de gemarginaliseerde producenten.
De eerlijke handel (Fair Trade) biedt die mogelijkheid. Het is uiterst belangrijk dat begrip in zijn geheel en in zijn volledige complexiteit te beschermen en het in stand te houden als een belangrijke verwijzing inzake de wijze waarop de internationale handelsbetrekkingen moeten worden hervormd teneinde het potentieel dat ze vertegenwoordigen voor de ontwikkeling te maximaliseren.
De eerlijke handel doet vragen rijzen, zowel inzake de productiemechanismen als wat de bepaling van de prijzen voor de verdeling en de consumptie betreft, en draagt zodoende bij tot het zoeken naar een wereldwijde sociale gerechtigheid.
De eerlijke handel berust op het betalen van een « billijke » prijs en beoogt zodoende het traditioneel begrippenkader te wijzigen. Volgens dat kader hangt de prijszetting af van de graad van concurrentie op de markten (en daarbij wordt ervan uitgegaan dat individuen rationeel handelen).
Dankzij het tot stand komen van een zogenaamde « billijke » of eerlijke prijs, die niet noodzakelijkerwijs door de marktwerking wordt bepaald, is het mogelijk een echte waarborg van bezoldiging (die niet afhangt van de productiekosten) van een gedeelte van de bevolking te waarborgen. Die bezoldiging zal de mogelijkheid bieden het lot van de armsten te verbeteren wat de voldoening van hun sociale basisbehoeften betreft. Met andere woorden, de allocatieve functie van de prijzen (die gebonden is aan de verwezenlijking van de economische doelmatigheid) gaat gepaard met een distributieve functie van de prijzen, die verwijst naar de bepaling van de inkomsten die de individuen moeten krijgen in ruil voor hun bijdrage. Zodoende is eerlijke handel niet in strijd met de wetten van de markt aangezien hij deel uitmaakt van de marktmechanismen maar daar ook sociale of ethische overwegingen aan koppelt.
De evolutie van het gedrag van de consument, dat wordt gekenmerkt door een beperking van het spel van de uitsluitend op de prijs gebaseerde concurrentie naargelang de stijging van de koopkracht, brengt sommige actoren van de traditionele handel — en meer bepaald de groepen van de grootdistributie — ertoe hun eigen productlijnen op de markt te brengen met het logo van de eerlijke handel. Die grootdistributeurs volgen echter nagenoeg uitsluitend een specifieke economische en financiële logica, die haaks staat op die van de eerlijke handel. Het risico is dus groot dat ze zich gaandeweg richten op eerlijke handel, zonder dat daarvan een nauwkeurige omschrijving wordt gegeven, en dat ze dat soort van handel doen opgaan in een geheel van praktijken — gaande van ethische tot caritatieve — die in fine de consument misleiden. Zorgen voor meer afzetmarkten voor producenten die vaak op zwakke en beperkte lokale markten gepositioneerd zijn, is ongetwijfeld een hoofddoelstelling van eerlijke handel en de invoering van de eerlijke handel in de structuren van de grootdistributie ligt in het verlengde daarvan.
Die nieuwe distributieniche voor de eerlijke handel biedt aanzienlijke ontwikkelingskansen, niet alleen inzake de productbekendheid, maar ook op het vlak van het afzetvolume, en ze moet worden beschouwd als een aanvullend element want ze bevordert de ontwikkeling van de verkoop in de bestaande circuits. Die complementariteit zorgt echter voor nieuwe uitdagingen die in de hand moeten worden gehouden : enerzijds is er een betere beoordeling van de criteria van de eerlijke handel, wat één enkele omschrijving van die laatste vereist, teneinde te komen tot een standaardisatie en een betere zichtbaarheid van die criteria, en anderzijds is er een echte transparantie van de eerlijke handel, wat een betere bewustmaking en opvoeding van de consument in dat domein vereist, waarbij die laatste ook nauwkeurige inlichtingen krijgt, onder meer over de garanties inzake de inachtneming van de criteria tijdens het hele proces van productie en verkoop van de te koop aangeboden goederen.
Wat er ook van zij, een op sociale billijkheid gerichte wijziging van de huidige handelsbetrekkingen zal ongetwijfeld bijdragen tot de verwezenlijking van de Millennium Development Goals waarmee alle leiders van de lidstaten van de Verenigde Naties (VN) in 1999 hebben ingestemd.
Het is trouwens niet toevallig dat de (door het Ontwikkelingscomité van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) bepaalde) sleutelbegrippen van partnerschap, eigendom, transparantie en goed bestuur volkomen gelijk lopen met de concepten waarop de eerlijke-handelsbetrekkingen berusten.
Op internationaal vlak zijn er in deze aangelegenheid méér initiatieven het vermelden waard dan de opeenvolgende rapporten en de talrijke intentieverklaringen van verschillende internationale instellingen (zoals de WTO, de UNCTAD en de VN) of dan artikel 23 van de Universele Verklaring voor de rechten van de mens. Zo mag niet worden voorbijgegaan aan het feit dat van het begrip « eerlijke handel » een definitie bestaat die internationaal wordt erkend door de medespelers die terzake actief zijn. Het betreft een definitie van FINE, een internationaal netwerk van vertegenwoordigers van de volgende internationale organisaties voor eerlijke handel : Fair Trade Labelling Organisation-International (FLO-I), International Federation for Alternative Trade (IFAT), Network of European World Shops (NEWS !) en European Fair Trade Association (EFTA). Vermelden we voorts ook de slotverklaring van de G8-Top van Gleneagles in juli 2005, waarin de groei van de markt voor eerlijke-handelsproducten als een verheugende tendens werd omschreven en werd erkend dat die markt een positief effect heeft op de levensomstandigheden van de betrokken producenten en op de bewustmaking van het publiek over de bijdrage die handel kan leveren aan ontwikkeling.
Op Europees vlak hebben de diverse Europese instellingen talrijke rapporten en adviezen uitgebracht alsook resoluties aangenomen die betrekking hebben op de eerlijke handel, de billijkheid en de solidariteit in het kader van de internationale handelsbetrekkingen. In dat verband is het interessant speciale aandacht te besteden aan de definitie die aan het begrip « eerlijke handel » werd gegeven in het « rapport-Fassa » (Europees Parlement — 1999), of nog in de mededeling die de Europese Commissie op 29 november 1999 tot de Europese Raad heeft gericht, alsmede het rapport dat het Europees Parlement op 6 juli 2006 heeft gepubliceerd over de eerlijke handel en de ontwikkeling (2005/2245 (INI)), waarin onder meer de criteria worden aangegeven waaraan de eerlijke handel op zijn minst moet beantwoorden.
Voorts dient, wat Frankrijk betreft, melding te worden gemaakt van de wet van 2 augustus 2005 die het begrip « eerlijke handel » definieert ten behoeve van de kleine en middelgrote ondernemingen, alsook van de tekst van het décret d'application die een nationale commissie voor de eerlijke handel opricht, die ermee belast is een erkenning te verlenen aan de personen die de voorwaarden van de eerlijke handel in acht nemen.
In een document van november 2006 met als opschrift « Moyens d'aider les petits producteurs et transformateurs de produits de base dans les pays en développement à accéder aux marchés mondiaux », heeft UNCTAD het over de eerlijke handel en wijst die organisatie op de noodzaak te komen tot een wetgeving terzake : « Le commerce équitable représente un moyen intéressant et de plus en plus fréquent pour les pays en développement de diversifier leurs exportations. Toutefois, ce serait une erreur de le considérer comme une panacée. De fait, le commerce équitable, comme les autres alternatives au commerce traditionnel, souffre de l'absence d'une législation internationale claire, concertée et généralement reconnue et de la prolifération des règles, qui varient souvent en fonction des partenaires commerciaux, des organismes de certification, des sociétés et des chaînes de supermarchés. Même si les critères de base restent les mêmes, la satisfaction des exigences imposées par un partenaire ne signifie pas forcément que le produit répondra aux exigences des autres. Cette hétérogénéité a créé une profonde asymétrie de l'information pour le producteur, mais aussi pour les consommateurs qui peuvent avoir du mal à comprendre les subtilités des différents programmes de certification. ».
Wat tot slot de Belgische initiatieven betreft, kunnen wij herinneren aan enerzijds de wet tot oprichting van de Belgische Technische Coöperatie (BTC), welke die instantie opdraagt programma's ten uitvoer te leggen ter bevordering van de eerlijke handel, en anderzijds aan het door de BTC via het Fair Trade Centre gecoördineerde verslag met als opschrift Le commerce équitable en Belgique : quelles pistes de reconnaissance officielle ? (februari 2006).
Gelet op al die elementen wordt aan de hand van dit wetsvoorstel derhalve voorgesteld dat België een wettelijk instrument creëert dat een definitie van het begrip « eerlijke handel » omvat en dat een erkenning inhoudt van de natuurlijke personen en de rechtspersonen die toezien op de naleving van de criteria voor eerlijke handel. Die definitie zal ook dienen als referentie wanneer een aanbestedende overheid in het kader van een overheidsopdracht voorwaarden zal willen opleggen in verband met de eerlijke handel.
Artikel 1
Dit artikel behoeft geen commentaar.
Artikel 2
Dit artikel omschrijft de verschillende begrippen die in dit wetsvoorstel worden gehanteerd. Met name wordt erin gepreciseerd wat moet worden verstaan onder « eerlijke handel », « eerlijke-handelsovereenkomst », « organisatie voor eerlijke handel », « partner in eerlijke handel », « gemarginaliseerde producent », « producentenorganisatie », « werknemersorganisatie » en « bevoegde minister ».
Artikel 3
Dit artikel strekt tot oprichting van een Comité voor eerlijke handel (hierna « Comité » genaamd) en tot vaststelling van de taken ervan. Concreet wordt het Comité ermee belast aan de minister voorstellen te doen over de erkenningsaanvragen die natuurlijke of rechtspersonen, refererend aan de definitie van het begrip « eerlijke handel » hebben ingediend, alsook over de opschorting of de intrekking van die erkenning. Voorts ziet het Comité erop toe of de natuurlijke personen of de rechtspersonen die definitie al dan niet naleven en verstrekt het de minister met redenen omklede adviezen dienaangaande.
De minister kan een organisatie voor eerlijke handel alleen maar erkennen op eensluidend advies van het Comité, wat impliceert dat :
1. bij een positief advies van het Comité, de minister alleen maar kan kiezen tussen de weigering van de erkenning of de verlening ervan, zonder dat hij daaraan andere voorwaarden kan koppelen dan die welke het Comité eventueel heeft geformuleerd. In dat geval loopt de termijn voor de eventuele instelling van een beroep voor de Raad van State vanaf het tijdstip dat de minister zijn beslissing heeft genomen en mag dat beroep uitsluitend zijn gericht tegen de beslissing van de minister, die zich terzake maar mag uitspreken nadat de in artikel 7 bedoelde Raad van beroep uitspraak heeft gedaan — zo die raad werd of kon worden geadieerd; indien de raad niet werd geadieerd, moet de minister wachten tot de termijn voor de aanhangigmaking is afgelopen;
2. bij een negatief advies van het Comité, de minister de erkenning in geen geval mag verlenen. Als de vergunningaanvrager de vergunning toch wil verkrijgen, moet hij dus de in artikel 7 bedoelde Raad van beroep adiëren. Een en ander betekent dat de termijn voor de eventuele instelling van een beroep voor de Raad van State begint te lopen vanaf het tijdstip dat het Comité zijn beslissing heeft genomen. In dat geval is dat beroep gericht tegen de beslissing van dat Comité.
Artikel 4
Dit artikel geeft nadere preciseringen omtrent bepaalde, functionele aspecten van administratieve erkenning alsook omtrent de nadere regels die moeten worden nageleefd om hetzij het certificaat, hetzij de vergunning te verkrijgen. Of het gaat om een certificaat, dan wel om een vergunning, hangt af van het geval : wordt een natuurlijke persoon of een rechtspersoon erkend als organisatie voor eerlijke handel, dan ontvangt die een certificaat; gaat het evenwel om een erkenning als partner in eerlijke handel, dan krijgt de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon een vergunning op grond van de integrale of gedeeltelijke naleving van de definitie van het begrip « eerlijke handel ».
Artikel 5
Dit artikel bepaalt de samenstelling van het Comité, alsook de taakverdeling binnen het Comité en de interne werking ervan — met name wat de secretariaatstaken betreft.
Artikel 6
Dit artikel verschaft nadere preciseringen met betrekking tot de externe en onafhankelijke controle in het kader van de erkenningen inzake eerlijke handel die worden verleend, via de overeenkomstig de wet van 20 juli 1990 geaccrediteerde instellingen.
Artikel 7
Dit artikel legt de beroepsprocedure vast ingeval de erkenningsprocedure inzake eerlijke handel tot betwistingen leidt. Daartoe wordt met name binnen de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie een Raad van beroep opgericht, die uitspraak moet doen over de beroepen die werden ingesteld na een weigering of een intrekking van de erkenning, of bij verzet tegen een beslissing aangaande de ingediende klachten.
Artikel 8
Dit artikel legt de sancties vast (bijsturing, geldboete, opschorting en bekendmaking in het Belgisch Staatsblad) in geval van betwisting (misbruik van de administratieve erkenning, gegronde klacht, verzet tegen een controle). Met name worden de procedures en de nadere regels terzake omschreven.
Artikel 9
Dit artikel bevat de slotbepalingen, inzonderheid de verplichting dat de minister bij de Kamer van volksvertegenwoordigers en bij de Senaat jaarlijks verslag uitbrengt over de erkenningen die aan de medespelers in het domein van de eerlijke handel werden verleend.
Bart MARTENS André VAN NIEUWKERKE Guy SWENNEN Geert LAMBERT Marleen TEMMERMAN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
§ 1. Onder « eerlijke handel » wordt een handelspartnerschap verstaan dat gegrond is op dialoog, transparantie, respect en vertrouwen tussen de partners, dat tot doel heeft de wereldhandel billijker te doen verlopen, en dat in het kader van de handelsactiviteiten (goederen en diensten) het economisch verkeer organiseert tussen consumenten en producenten en gemarginaliseerde werknemers, vooral in de ontwikkelingslanden.
Dat handelspartnerschap voldoet aan de volgende criteria :
1. duurzame betrekkingen nastreven tussen producenten en werknemers, door betere handelsvoorwaarden te bieden en door de rechten van die producenten en werknemers te waarborgen, teneinde hun economische, sociale en ecologische vooruitgang te garanderen;
2. de volgende fundamentele en complementaire beginselen in acht nemen :
— principe I : het principe van het evenwicht van de wederzijdse betrekking tussen de partners naleven door de handelsverrichtingen rechtvaardig te doen verlopen;
— principe II : organisaties van in eerlijke handel werkzame producenten of werknemers steunen;
— principe III : de consument, elke andere klant of het publiek in het algemeen informeren en sensibiliseren inzake eerlijke handel;
3. een beroep doen op twee soorten van medespelers die werkzaam zijn in de eerlijke handel, en die erop toezien dat de beginselen inzake eerlijke handel in acht worden genomen dan wel die beginselen toepassen, met name de in de eerlijke handel werkzame organisaties en de partners terzake;
4. duurzame ontwikkeling bevorderen en een economische, sociale en ecologische rol laten spelen.
§ 2. Voor de toepassing van deze wet wordt met « eerlijke-handelsovereenkomsten » de handelsovereenkomsten bedoeld die voldoen aan de voorwaarden inzake :
1. billijke prijs;
2. duur van de betrekking;
3. betalingsvoorwaarden;
4. wederzijdse verbintenissen tussen de invoerders en producenten;
5. een democratische toewijzing door de producenten en/of de werknemers van de winst van de handelsovereenkomst.
De billijke prijs in de zin van § 2, punt 1, dekt de productiekosten, de sociale en ecologische kosten, alsook de kosten om tot de wereldeconomie toe te treden.
De wederzijdse en door de invoerders en producenten in de zin van § 2, punt 4, nagekomen verbintenissen hebben betrekking op :
1. voor de invoerders :
a) de betaling van een billijke prijs waarmee een loon kan worden gestort dat voldoet aan de fundamentele behoeften van de producenten op het vlak van de voeding, de opvoeding, de gezondheid, de huisvesting, de modernisering van de productiewerktuigen en de organisatie van de producenten; die prijs is ten minste gelijk aan de referentieprijs, als een dergelijke prijs door de in de eerlijke handel werkzame internationale federaties wordt erkend;
b) de verbintenis om de continuïteit van de bestellingen te bevorderen en op verzoek van de producentenorganisaties voor prefinanciering te zorgen;
c) de verbetering van de levensomstandigheden van de gemarginaliseerde producenten in de ontwikkelingslanden, alsook de versterking van het vermogen van de producentenorganisaties om ten aanzien van de markt en de overheid actie en onderhandelingen te voeren;
d) de effectieve toepassing van de naleving van de criteria inzake eerlijke handel, ook in de landen waar de producenten en hun organisaties zijn gevestigd;
e) transparante werking;
f) de opname van hun activiteit in de doelstellingen van de nationale en Europese strategie inzake duurzame ontwikkeling;
2. voor de producenten :
a) een democratische en transparante organisatie, teneinde bij te dragen tot de economische en sociale ontwikkeling van hun leden en hun gemeenschap, en de verkregen inkomsten te gebruiken voor duurzame, economische, sociale en ecologische ontwikkeling;
b) de toekenning aan de werknemers van lonen die hoger zijn dan of gelijk aan het regionale gemiddelde en het minimumloon, als de nationale wetgeving daarin voorziet, en de naleving van de IAO-overeenkomsten inzake vrijheid van vereniging en collectieve onderhandelingen, dwangarbeid, kinderarbeid en de bestrijding van discriminatie;
c) de eerbiediging van het milieu, met name door :
— het aanwenden van teelttechnieken die erosie tegengaan;
— een zo beperkt mogelijk gebruik op daartoe geschikte plaatsen van minerale meststoffen, synthetische pesticiden, fytosanitaire producten en gevaarlijke stoffen, teneinde elk risico op besmetting te voorkomen, zowel voor de mens als voor het milieu;
— het water zodanig te beheren dat het natuurlijk milieu wordt beschermd met een passend beleid inzake wateronttrekking en -lozing;
— een afvalbeleid dat erop gericht is minder afval te genereren en het in verwerkingskanalen op te nemen;
d) de inachtneming van de bestaande en door de internationale federaties inzake eerlijke handel erkende internationale referentiesystemen als minimaal eisenniveau.
De Koning wordt gemachtigd de componenten van de overeenkomst inzake eerlijke handel geheel of gedeeltelijk te bepalen, alsook de na te leven verbintenissen.
§ 3. Voor de toepassing van deze wet wordt onder « organisatie voor eerlijke handel » elke natuurlijke of rechtspersoon verstaan waarvan de hoofdactiviteit rekening houdt met de naleving en de toepassing van de in artikel 2, § 1, tweede lid, 2º, bedoelde principes.
§ 4. Voor de toepassing van deze wet wordt onder « partner in eerlijke handel » verstaan elke natuurlijke of rechtspersoon
1. die erkent dat eerlijke handel gegrond is op de drie in artikel 2, § 1, tweede lid, 2º, bedoelde fundamentele en complementaire beginselen inzake eerlijke handel, en die optreedt bij de tenuitvoerlegging van ten minste één van de drie voornoemde beginselen inzake eerlijke handel, zonder dat zulks zijn hoofdactiviteit is;
2. die producten verdeelt waarvoor een organisatie voor eerlijke handel zich garant stelt.
§ 5. Als « gemarginaliseerd producent » in de zin van deze wet wordt beschouwd iedere economische medespeler die kwetsbaar is ingevolge het tekort aan productiehulpbronnen dan wel zijn (natuurlijk, sociaal, politiek, cultureel, economisch enzovoort) milieu en de gebruiken en logica die de internationale economische uitwisseling regelen.
§ 6. Als « producentenorganisatie » in de zin van deze wet wordt beschouwd iedere organisatie die onafhankelijke producenten (in gezinslandbouw of ambachten) groepeert die werken via eerlijke handel en als einddoel streven naar de organisatie van de productie, de gemeenschappelijke uitvoering van de aan de productie gekoppelde activiteiten (bevoorrading, commercialisering enzovoort), de vertegenwoordiging en de verdediging van de belangen van de producenten.
§ 7. Als « werknemersorganisatie » in de zin van deze wet wordt beschouwd iedere groepering van door een werkgever betaalde werknemers die erop gericht is hun belangen te verdedigen en die beslissen gebruik te maken van de winst van eerlijke handel.
§ 8. Als « minister » in de zin van deze wet wordt beschouwd de minister die de Economische Zaken onder zijn bevoegdheden heeft.
Art. 3
§ 1. Er wordt een Comité voor eerlijke handel opgericht, hierna « Comité » genaamd, waarvan de taken, de werking en de samenstelling bij deze wet worden bepaald.
§ 2. De minister kent de erkenning als « organisatie voor eerlijke handel » of « partner in eerlijke handel » toe, schort die erkenning op of trekt ze in nadat het Comité een overeenkomstig advies heeft gegeven.
De in het eerste lid bedoelde beslissingen moeten met name worden verantwoord in het licht van de definitie van eerlijke handel, zoals gepreciseerd in artikel 2, § 1.
§ 3. De minister kan eveneens, met inachtneming van de in § 2 bedoelde voorwaarden de in artikel 2, § 2, bedoelde definitie van « eerlijke handelsovereenkomst » uitbreiden door nieuwe criteria toe te voegen, als minimaal drie van de in artikel 2, § 1, tweede lid, 2º, bedoelde principes worden geëerbiedigd.
§ 4. Een aanvraag tot erkenning is verworpen zo de minister en het Comité er na verloop van vier maanden niet op hebben gereageerd.
§ 5. Elke erkenning wordt uitgesproken voor een duur van drie jaar.
§ 6. Het Comité brengt op eigen initiatief dan wel op verzoek van de regering of de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers of van de Senaat advies uit over alle wijzigende wetsontwerpen en wetsvoorstellen en over alle ontwerpen van koninklijk besluit met betrekking tot deze wet.
Op de adviesaanvraag wordt de termijn vermeld waarbinnen het advies moet worden uitgebracht. Die termijn moet minstens een maand bedragen. Als het advies niet binnen de voorgeschreven termijn wordt uitgebracht, hoeft er geen rekening mee te worden gehouden.
§ 7. Het Comité wordt door de minister over alle aspecten in verband met eerlijke handel geraadpleegd.
Art. 4
§ 1. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de criteria volgens welke het certificaat en de vergunning van « eerlijke handel » worden toegekend. Die criteria bevatten op zijn minst de drie fundamentele en complementaire beginselen van eerlijke handel, zoals bepaald bij artikel 2, § 1, tweede lid, 2º.
§ 2. De minister erkent, op eensluidend advies van het Comité en aan de hand van een certificaat, de natuurlijke of rechtspersonen die voldoen aan de voorwaarden van deze wet om als « organisatie voor eerlijke handel » op te treden.
Indien één van de grondbeginselen van eerlijke handel, als bedoeld in § 1, niet behoort tot de hoofdactiviteit van de natuurlijke of rechtspersoon die de erkenning aanvraagt, vult hij dat beginsel in in complementariteit en in samenwerking met een andere, in de zin van deze wet erkende medespeler in eerlijke handel.
Er wordt een externe controle uitgeoefend door een door de minister, op eensluidend advies van het Comité, geaccrediteerd orgaan.
De persoon die erkend is als « organisatie voor eerlijke handel » verkrijgt een certificaat, waardoor hij de vermelding « door de Belgische Staat erkend als organisatie voor eerlijke handel » openbaar mag dragen, en aangeven dat hij de in deze wet bedoelde criteria in acht neemt.
Op voorstel van de minister van Ontwikkelingssamenwerking bepaalt de Koning de voorwaarden waaronder technische en financiële steun kan worden verleend aan de organisaties voor eerlijke handel, met het oog op de verdere uitbouw van de activiteiten die zij uitoefenen overeenkomstig de drie in § 1 bedoelde beginselen.
§ 3. De minister erkent, op eensluidend advies van het Comité, de natuurlijke of rechtspersonen die voldoen aan de in artikel 2, § 4, vastgestelde voorwaarden om op te treden als partners in eerlijke handel.
De aldus als « partner in eerlijke handel » erkende persoon krijgt een certificaat, waardoor hij de vermelding « door de Belgische Staat erkend als partner in eerlijke handel » openbaar mag dragen, en die hoedanigheid mag aangeven bij het uitoefenen van zijn commerciële of andere activiteiten.
§ 4. Een natuurlijke of rechtspersoon die niet erkend is op grond van § 2 of van § 3, mag er zich niet op laten voorstaan respectievelijk een medespeler of een partner in eerlijke handel, in de zin van deze wet, te zijn.
§ 5. De natuurlijke of rechtspersonen die de erkenning aanvragen, dienen, tot staving van hun aanvraag, een dossier in, waarvan de inhoud wordt vastgesteld door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. De werkwijze van de persoon die de erkenning aanvraagt, wordt gecontroleerd door een extern, onafhankelijk orgaan, zoals gepreciseerd in artikel 6. Het advies van het Comité wordt ingewonnen telkens wanneer de bevoegde minister overgaat tot de wijziging van het besluit waarbij de samenstelling van het dossier wordt vastgesteld.
§ 6. De minister beslist over de erkenning van de natuurlijke of rechtspersonen, op eensluidend advies van het Comité, na onderzoek van het volledige, door die personen ingediende dossier.
§ 7. De aanvraag om het certificaat te verkrijgen of te verlengen wordt aan het Comité gericht. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de te volgen procedure om het certificaat te verkrijgen of het te verlengen.
§ 8. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden waaronder het certificaat wordt gebruikt.
§ 9. De minister spreekt zich, nadat hij het advies van het Comité of, in voorkomend geval, van de Raad van beroep, heeft ingewonnen, uit over de klachten die door een onderneming, organisatie of eender welke belanghebbende persoon, worden geuit over het gebruik van het certificaat.
§ 10. De minister erkent de certificaten of de vergunningen van dezelfde aard die door een ander land of supranationale organisaties worden afgegeven, indien die certificaten of vergunningen gelijkwaardige waarborgen bieden.
Art. 5
De Koning benoemt de leden van het Comité. Het Comité telt 16 vaste leden, met inbegrip van de voorzitter en de ondervoorzitter, en 16 plaatsvervangers, die worden aangewezen volgens dezelfde regels.
Het Comité is samengesteld als volgt :
1º twee leden, gekozen uit de kandidaten voorgedragen door de vakorganisaties die zitting hebben in de Raad voor het Verbruik;
2º twee leden, gekozen uit de kandidaten voorgedragen door de werkgeversorganisaties die zitting hebben in de Raad voor het Verbruik;
3º twee leden, gekozen uit de kandidaten voorgedragen door de consumentenverenigingen die zitting hebben in de Raad voor het Verbruik;
4º twee leden, gekozen uit de kandidaten voorgedragen door de niet-gouvernementele organisaties die zijn erkend door de Belgische ontwikkelingssamenwerking, en die actief zijn inzake eerlijke handel;
5º twee leden, voorgedragen door de federale minister van Economie;
6º één lid, voorgedragen door de federale minister tot wiens bevoegdheid de Buitenlandse Handel behoort;
7º twee leden, voorgedragen door de federale minister tot wiens bevoegdheid de Ontwikkelingssamenwerking behoort;
8º één lid, voorgedragen door de staatssecretaris of de minister tot wiens bevoegdheid de duurzame ontwikkeling behoort;
9º één lid, voorgedragen door de federale minister tot wiens bevoegdheid het leefmilieu behoort;
10º één lid, voorgedragen door de Federale Raad voor duurzame ontwikkeling.
De gemeenschappen en de gewesten mogen, indien zij dat wensen, elk één lid met raadgevende stem aanwijzen.
De leden van het Comité worden benoemd voor een hernieuwbare termijn van vier jaar.
Het Comité telt evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden.
Op voorstel van de minister wijst de Koning de voorzitter en de ondervoorzitter van het Comité aan, uit de leden ervan. De voorzitter wordt om beurten benoemd uit de Nederlandstalige en de Franstalige leden. De voorzitter roept het Comité ter vergadering bijeen.
De Belgische Technische Coöperatie neemt via het Fair Trade Centre het secretariaat waar van het Comité. Het verzoek tot erkenning wordt aan het secretariaat gericht, waarna het secretariaat een ontvangstbewijs ervan afgeeft.
Het Comité kan alleen op geldige wijze beraadslagen en besluiten als ten minste de meerderheid van de leden ervan aanwezig is. De beslissingen worden genomen bij een meerderheid van de aanwezige of vertegenwoordigde leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. Het Comité kan de natuurlijke of rechtspersonen horen die de erkenning aanvragen.
De notulen van de beraadslagingen van het Comité worden gericht aan de leden ervan. De ontvangers van de notulen beschikken over een termijn van vijftien dagen om hun opmerkingen aan de voorzitter mee te delen, die de leden van het Comité ter kennis worden gebracht. Indien zij binnen de toegestane termijn geen opmerkingen maken, worden de notulen geacht te zijn aangenomen.
De beslissingen over de erkenning, de opheffing en de intrekking ervan worden meegedeeld met een bericht in het Belgisch Staatsblad.
Het Comité stelt zijn huishoudelijk reglement vast. Dat reglement wordt aan de minister ter goedkeuring voorgelegd.
De Koning bepaalt het bedrag van het presentiegeld en de terugbetalingen van de diverse kosten aan de leden van het Comité.
Art. 6
§ 1. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de criteria ter controle van de medespelers in eerlijke handel. Die controle kan voor elk soort van medespeler afzonderlijk worden uitgevoerd.
§ 2. Wanneer de minister het certificaat of de vergunning toekent of verlengt, legt hij aan de medespeler in eerlijke handel — ongeacht of het om een organisatie dan wel een partner in eerlijke handel gaat — een controleprogramma op, waarvan hij de inhoud bepaalt, op grond van de door de Koning vastgestelde criteria, en nadat hij het advies van het Comité heeft ingewonnen.
§ 3. Voor de controle op de toepassing van de toetsingscriteria erkent de Koning de instellingen die geaccrediteerd zijn op basis van de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling.
§ 4. Nadat het Comité advies terzake heeft uitgebracht, erkent de minister
1º de geaccrediteerde organen voor het toekennen van en de controle op certificaten en normen in de andere lidstaten van de Europese Unie, alsook in de lidstaten van de Europese vrijhandelsassociatie, die het akkoord over de Europese Economische Ruimte hebben ondertekend;
2º de door internationale organisaties of supranationale instellingen geaccrediteerde organen voor de toekenning van en de controle op certificaten en normen.
De Koning bepaalt, nadat het Comité advies terzake heeft uitgebracht en bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels en de voorwaarden voor de erkenning van andere dan de in het vorige lid bedoelde geaccrediteerde organen.
Die geaccrediteerde organen zijn bevoegd om controle uit te oefenen op de natuurlijke of rechtspersonen in hun land, alsook op de activiteiten die gelieerd zijn aan de eerlijke handel, met het oog op de toekenning van en de controle op het bij deze wet ingestelde certificaat of de vergunning.
§ 5. De Koning stelt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels vast, en meer bepaald de financieringswijze en de mogelijke steun voor de financiering van de controle op de organisaties en de partners in eerlijke handel, die de erkenning hebben aangevraagd dan wel hebben verkregen.
Art. 7
De Koning wijst in de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie een Raad van beroep aan, die vooraleer de minister een definitieve beslissing neemt, zich moet uitspreken over de volgende gevallen waarin een beroep is ingesteld :
1º het beroep tegen de weigering of de intrekking van het certificaat of de vergunning;
2º het beroep bij verzet tegen de beslissingen van de minister met betrekking tot de klachten als bedoeld in artikel 4, § 9.
Op voorstel van de minister bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de samenstelling van de Raad van beroep, alsook de regels ervan inzake de procedure, de werking, het presentiegeld en de terugbetaling van de diverse kosten van de leden ervan.
Art. 8
§ 1. Indien de vergunning wordt gebruikt zonder inachtneming van de gestelde voorwaarden, of de medespeler zich verzet tegen de controle dan wel wanneer tegen hem een gegronde en relevante klacht wordt ingediend, onderneemt de minister, vooraleer enige procedure tot intrekking of opschorting wordt ingeleid, op voorstel van het Comité, de volgende acties :
1º de medespeler beschikt over een periode van zes maanden om de vastgestelde tekortkomingen zelf te verhelpen;
2º na die zes maanden gaat het Comité na welke vooruitgang werd geboekt, op grond van een vooraf door de Koning vastgestelde procedure.
De naam van de medespeler jegens wie een tekortkoming is vastgesteld, wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
§ 2. Met gevangenisstraf van acht dagen tot vijf jaar en met geldboete van 12,50 euro tot 12 500 euro of met één van die straffen alleen wordt gestraft, hij die
1. met overtreding van de bepalingen van deze wet, het certificaat of de vergunning met kwaadwillig opzet gebruikt of poogt te gebruiken;
2. door listige kunstgrepen, inzonderheid door handelingen die tot verwarring kunnen leiden, ten onrechte de indruk probeert te wekken dat hij over het certificaat of de vergunning beschikt;
3. het begrip « eerlijke handel », of enig ander gelijkwaardig door de Koning vastgesteld begrip, voorafgaand aan het hem ten laste gelegde feit, gebruikt, zonder over het vereiste certificaat of de vereiste vergunning te beschikken.
In geval van herhaling binnen drie jaar na een veroordeling wegens een overtreding van deze wet, kan de straf worden verdubbeld.
De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op de overtredingen die zijn bedoeld in deze wet.
§ 3. Onverminderd de plichten van de officieren van gerechtelijke politie, zijn de daartoe door de minister aangewezen ambtenaren bevoegd om de overtredingen van deze wet op te sporen en vast te stellen. De processen-verbaal die door die ambtenaren worden opgesteld, hebben bewijskracht tot het tegendeel is bewezen.
§ 4. De daartoe door de minister aangewezen ambtenaren kunnen, na inzage van de processen-verbaal die een overtreding van de bepalingen van deze wet vaststellen en opgemaakt zijn door de in § 3 bedoelde ambtenaren, aan de overtreders een minnelijke schikking voorstellen, waarvan de betaling de strafvordering doet vervallen. Op voorstel van de minister bepaalt de Koning het tarief, alsook de wijze van betaling en inning.
§ 5. De erkenning kan steeds worden ingetrokken of opgeschort wanneer de erkende persoon niet langer één van de voorwaarden in acht neemt op grond waarvan de erkenning hem werd toegekend.
De opschortingsmaatregel kan steeds op verzoek van de persoon, in de vorm bepaald bij deze wet, worden opgeheven.
Art. 9
De minister die belast is met de tenuitvoerlegging van deze wet dient elk jaar bij de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat een verslag in over de uitvoering van deze wet.
Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de zesde maand die volgt op de maand waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
25 oktober 2007.
Bart MARTENS André VAN NIEUWKERKE Guy SWENNEN Geert LAMBERT Marleen TEMMERMAN. |