4-338/1

4-338/1

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

25 OKTOBER 2007


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen, teneinde een wettelijke bescherming te verlenen aan ambtenaren die onregelmatigheden melden

(Ingediend door de heer Wouter Beke c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 5 juli 2005 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 3-1288/1 — 2004/2005).

Onderhavig wetsvoorstel wil een regeling invoeren die in werking treedt wanneer bij federale overheidsdiensten in de ruime zin van het woord door ambtenaren onregelmatigheden worden vastgesteld, en een melding aan de superieur of de interne auditdienst niet tot gevolg heeft gehad dat er aan de onregelmatigheid een einde kwam.

In die gevallen wordt de betrokken ambtenaar de mogelijkheid geboden de onregelmatigheid te melden aan de federale ombudsmannen of de ombudsman die door de bijzondere wet bevoegd is gemaakt voor een bepaalde overheidsdienst, en die nu op grond van de huidige wetgeving klachten van particulieren ontvangt. De ambtenaar die van de mogelijkheid tot externe melding gebruik maakt wordt zo « klokkenluider ». Indien zijn bekommernis gegrond lijkt en indien gevreesd mag worden voor negatieve gevolgen voor zijn loopbaan door enige vorm van represaille, wordt hem op grond van dit voorstel door de bevoegde ombudsman een tijdelijke bescherming tegen tuchtsancties en negatieve beoordelingen verleend.

Deze regeling is enerzijds gebaseerd op buitenlandse wetgeving en komt tegemoet aan de verdragsrechtelijke bescherming, vervat in conventies van internationale organisaties, zoals de Verenigde Naties, de OESO en de Raad van Europa. Anderzijds is qua praktische uitwerking aangesloten bij het Vlaams decreet ter zake.

Het is mede de bedoeling van de indieners zowel naar de nationale als internationale publieke opinie toe een duidelijk signaal te geven dat — ondanks het feit dat zij uitzonderlijk is — corruptie of onrechtmatige beļnvloeding bij de besluitvorming in overheidsinstanties niet getolereerd wordt.

1. Algemene toelichting

De jongste jaren hebben op verschillende overheidsniveaus personeelsleden extern melding gemaakt van onregelmatigheden of misbruiken binnen hun administratie. Daardoor werden zij klokkenluiders (whistleblowers). De term klokkenluider, als synoniem voor « iemand die publiekelijk waarschuwt als er sprake is van misstanden in zijn bedrijf of organisatie » (bron : Van Dale), werd bedacht door de Leidse student Mark Bovens toen hij in 1987 werkte aan zijn proefschrift over de mondigheid van ambtenaren. Bovens, inmiddels hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht, zocht een Nederlandse equivalent voor het woord « whistleblower », zoals de bedoelde personen in de VS worden genoemd. Klokkenluiden is « de gebeurtenis waarbij een (ex-)lid van een organisatie, zonder daartoe opdracht of toestemming te hebben gekregen, informatie onthult of op een andere wijze in de openbaarheid treedt met de bedoeling de aandacht te vestigen op een misstand waarvan hij kennis heeft gekregen door zijn werk binnen de organisatie » (definitie Prof. Bovens, zie tevens Frank Ornelis, « Klokkenluiders vinden voortaan gehoor bij de Vlaamse ombudsman » In : Tijdschrift voor Gemeentelijk Recht, 2004, 4, 281-287).

Dat personeelsleden van een administratie onregelmatigheden melden, waarin vaak collega's of superieuren een zekere rol in spelen, wordt verre van in dank afgenomen. Dreiging met disciplinaire maatregelen of het verlies van promotiekansen zijn geen uitzondering. Daarnaast wordt het voor de betrokken klokkenluider vaak onmogelijk (gemaakt) om nog op een normale manier zijn functie uit te oefenen. Soms leidt dit tot ontslag.

Uit onderzoek van het universitair onderzoekscentrum IVA te Tilburg, blijkt dat zestig procent van de Nederlandse werknemers die aan de bel trekken, hier negatieve gevolgen van ondervinden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat bijna de helft van de werknemers die misstanden ontdekken zich, uit angst voor represailles, liever stilhouden. (bron : ir. Tris Serail, drs. Juliette Vermaas, drs. Anja Klomps, R. van der Linden, De weg van de klokkenluider : keuzes en dilemma's. Onderzoek naar de klokkeluidersproblematiek in Nederland, 1 november 2001, Elsevier bedrijfsinformatie bv, Doetinchem,135 p.)

Dat de klokkenluider zich door zijn openheid en zucht naar rechtvaardigheid blootstelt aan allerlei negatieve gevolgen is één zaak, maar terzelfder tijd ontbreekt een adequaat toetsingskader waarmee de informatie van de klokkenluider op haar juistheid getest kan worden. Er is dus op de verschillende overheidsniveaus behoefte aan afdoende bescherming van klokkenluiders, en een centrale instantie die een eerste controle uitvoert wanneer de vermeende onregelmatigheden niet intern worden opgelost.

De financiėle impact en de politieke gevolgen van corruptie en aangrenzende wanpraktijken binnen de overheidsadministratie zijn aanzienlijk. Het grootste schandaal op Europees niveau tot dusver — ingeleid door het ontslag van klokkenluider Paul van Buitenen — dwong de hele Europese Commissie van Jacques Santer in maart 1999 op te stappen, na een vernietigend rapport door een raad van wijzen, tegen onder andere de Franse commissaris Edith Cresson (Wetenschapsbeleid).

Corruptie en aanverwante activiteiten door overheidspersoneel wordt door de Europese bevolking als een reėel probleem gezien. De door de Europese antifraudedienst OLAF opgestelde Eurobarometer 2004 toont aan dat 55 % van de ondervraagden erg begaan is met corruptie. Evenwel zijn er meer ondervraagden begaan met corruptie door nationale en lokale overheden en instellingen, dan met corruptie in de Europese instellingen (36 tegenover 23 %). Ook hieruit blijkt het nut van bijkomende nationale maatregelen.

Onderzoek toonde aan dat naar schatting 5 % van alle West-Europese politici en ambtenaren corrupt is, dit wil zeggen actief aan fraude doet of gevoelig is voor omkoping. Belgiė maakt — althans qua perceptie — hierbij geen al te goede beurt : volgens de door wetenschappers, analisten en ondernemers gevoede « Corruption Perceptions Index 2003 » van Transparency International, een internationale NGO die zich reeds jaren met het onderwerp bezighoudt, staat Belgiė op een 17e plaats inzake betrouwbaarheid, 10 plaatsen lager dan Nederland. Ook in 2004 kwam daar geen verbetering in. Opmerkelijk is dat de positie van Belgiė gelijkloopt met de geografische ligging van ons land in West-Europa. De lidstaten ten noorden worden gepercipieerd als minder corrupt, die in het zuiden als meer corrupt. Die vaststelling kan evenwel niet als excuus worden gebruikt voor een land dat de belangrijkste Europese en vele internationale instellingen huisvest, en een thuishaven wil zijn voor de vestigingen van belangrijke internationale bedrijven.

Het is overduidelijk dat een werkbare procedure voor melding van onregelmatigheden binnen de federale overheidsdiensten, gecombineerd met een eerste prima-facie-onderzoek van het dossier, deze perceptie positief zal beļnvloeden.

2. Buitenlandse, supranationale en Vlaamse wetgeving inzake klokkenluiders : een overzicht

A) Een beschermingsregeling in sommige staten

In sommige lidstaten van de Europese Unie heeft men klokkenluiders onder bepaalde voorwaarden wettelijke bescherming geboden. Zo is in Groot-Brittanniė sinds juni 1999 de « Public Interest Disclosure Act 1998 » (PIDA 1998) van kracht. Die wetgeving biedt niet alleen bescherming aan klokkenluidende ambtenaren, maar ook aan werknemers in andere sectoren, zoals het bedrijfsleven.

In Nederland bepaalt artikel 125 a, 4, van de Ambtenarenwet van 12 december 1929 sedert de wetswijziging van 1 mei 2003, (Stb. 2003,60) dat de ambtenaar die te goeder trouw de bij hem levende vermoedens van misstanden uit volgens een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde procedure, als gevolg van het uiten van die vermoedens geen nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie zal ondervinden tijdens en na het volgen van die procedure.

Ook in de Verenigde Staten genieten bijvoorbeeld federale ambtenaren die worden aangemerkt als klokkenluiders al geruime tijd wettelijke bescherming, met name via de Wistleblower Protection Act 1989. Ondertussen hebben ook verschillende staten wetgeving die klokkenluiders beschermt.

B) De Europese unie

Op het niveau van de Europese Unie heeft de Commissie in 1999 een regeling ingevoerd die EU-ambtenaren verplicht vermoedens van onregelmatigheden te melden en die hun middelen aanreikt om die verplichting te vervullen (Besluit 1999/396/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 2 juni 1999 betreffende de voorwaarden voor en de wijze van uitvoering van interne onderzoeken op het gebied van de bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit die schadelijk is voor de belangen van de Gemeenschappen, PB L 149 van 16 juni 1999). Die maatregel werd vooral ingegeven door de overweging dat zogenaamde klokkenluiders bedrijven (en overheden) veel geld kunnen besparen door een einde te maken aan fraude en wanbeheer. De regeling biedt onder meer bescherming tegen de negatieve gevolgen van het klokkenluiden voor ambtenaren die te goeder trouw hun verplichting vervullen en mededeling doen van vermoedens van ernstige onregelmatigheden.

In dit kader bepaalt het Interinstitutioneel akkoord van 25 mei 1999 tussen het Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 136 van 31 mei 1999) dat de verantwoordelijkheid van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) niet tot de bescherming van de financiėle belangen van de Gemeenschap beperkt blijft, doch zich uitstrekt tot alle werkzaamheden ter bescherming van de belangen van de Gemeenschap tegen onregelmatige handelingen die tot administratieve of strafrechtelijke vervolgingen aanleiding kunnen geven. OLAF is dus het aangewezen aanspreekpunt voor een personeelslid dat kennis krijgt van feiten die het bestaan doen vermoeden van mogelijke ernstige misstanden welke de belangen van de Gemeenschap zouden kunnen schaden.

De verdere bescherming van klokkenluiders maakte ook deel uit van het actieplan tot hervorming van de Commissie (COM/2000/0010 def. — Vol. II), waar onder hoofdstuk IV, XX een aantal acties werden bepaald, met name :

« Actie 46 : De rechten en de plichten inzake het melden van ongeoorloofd gedrag en inzake de bescherming van personen die volgens de bestaande procedures via de interne kanalen ongeoorloofd gedrag melden aan hun directe meerdere, de secretaris-generaal of OLAF, moeten nader worden omschreven.

Actie 47 : Naast de bestaande procedures moeten externe meldingskanalen worden bepaald en moet worden bepaald hoe klokkenluiders en verdachte personen moeten worden beschermd.

Actie 48 : Er moet worden onderzocht in hoeverre de regeling inzake oprichting van het OLAF en het ambtenarenstatuut moeten worden gewijzigd.

Actie 49 : Voortbouwend op de bestaande structuur moet een centrale bemiddelingsdienst worden opgericht die verdere bijstand verleent en fungeert als contactpunt voor gevallen waarbij geen sprake is van vermoedelijke fraude of activiteiten die de financiėle belangen van de Gemeenschap schaden. »

De Commissie heeft op 4 april 2002 in het kader van haar strategie voor administratieve hervormingen een specifiek besluit over dit onderwerp vastgesteld (C/2002/845 van 4 april 2002). Dit besluit was een aanvulling op het bestaande wetgevingskader en maakt het onder bepaalde voorwaarden mogelijk mededeling te doen van aanwijzingen voor ernstige onregelmatigheden buiten de Commissie. Ambtenaren die aan deze voorwaarden voldoen, zullen tegen de negatieve gevolgen van hun actie worden beschermd. Het besluit is van toepassing totdat de wijzigingen in het Statuut die nodig zijn om die regeling verbindend te verklaren voor de ambtenaren van alle EU-instellingen, zijn aangebracht.

C) De Verenigde Naties

In 2000 heeft de algemene Vergadering van de VN een ad-hoccommissie opdracht gegeven om een internationaal rechtsinstrument inzake corruptiebestrijding op te stellen, de toekomstige UN-Overeenkomst inzake corruptiebestrijding. Een verdragstekst werd aangenomen op 31 oktober 2003 bij resolutie A/RES/58/4. Eenmaal in werking zal deze tekst verreikende implicaties hebben voor de wereldwijde strijd tegen corruptie.

Tijdens de besprekingen werd wat betreft de bescherming en proceduremogelijkheden van « whistleblowers » zeer ver gegaan, en dit gebaseerd op de wetgeving in de VS, die in bepaalde gevallen de klokkenluider een deel van het door zijn toedoen gerecupereerde geld toekent (zie het Report of the Ad Hoc Committee for the Negotiation of a Convention against Corruption on the work of its first to seventh sessions, A/58/422, 7 oktober 2003, nr. 42)

« The possibility of making greater use of rewards for information leading to the return of assets of illicit origin or using civil qui tam litigation whereby private citizens or « whistle-blowers » could sue corrupt officials and others who defrauded the Government on behalf of the State and then be rewarded with a portion of the assets of illicit origin recovered on behalf of the State. »

Dit kan inderdaad in de VS via een « qui tam »-actie door eender welke burger op grond van de zogenaamde « Federal False Claim Act 1986 » die toelaat dat burgers, die bewijzen hebben van fraude door overheidsdiensten, zelf naar de rechter stappen in naam van de overheid, waarbij hen in het algemeen een percentage tussen 15 en 25 % van het gerecupereerde geld wordt toegekend (31 USC §§ 3729-3733).

In de aangenomen tekst is men niet zover gegaan, maar heeft men de individuele staten wel de verplichting opgelegd om zowel de slachtoffers en getuigen (artikel 32) als de klokkenluiders (artikel 33) afdoende te beschermen :

« Article 32

Protection of witnesses, experts and victims

1. Each State Party shall take appropriate measures in accordance with its domestic legal system and within its means to provide effective protection from potential retaliation or intimidation for witnesses and experts who give testimony concerning offences established in accordance with this Convention and, as appropriate, for their relatives and other persons close to them.

2. The measures envisaged in paragraph 1 of this article may include, inter alia, without prejudice to the rights of the defendant, including the right to due process :

a) Establishing procedures for the physical protection of such persons, such as, to the extent necessary and feasible, relocating them and permitting, where appropriate, non-disclosure or limitations on the disclosure of information concerning the identity and whereabouts of such persons;

b) Providing evidentiary rules to permit witnesses and experts to give testimony in a manner that ensures the safety of such persons, such as permitting testimony to be given through the use of communications technology such as video or other adequate means.

3. States Parties shall consider entering into agreements or arrangements with other States for the relocation of persons referred to in paragraph 1 of this article.

4. The provisions of this article shall also apply to victims insofar as they are witnesses.

5. Each State Party shall, subject to its domestic law, enable the views and concerns of victims to be presented and considered at appropriate stages of criminal proceedings against offenders in a manner not prejudicial to the rights of the defence.

Article 33

Protection of reporting persons

Each State Party shall consider incorporating into its domestic legal system appropriate measures to provide protection against any unjustified treatment for any person who reports in good faith and on reasonable grounds to the competent authorities any facts concerning offences established in accordance with this Convention. »

Overeenkomstig artikel 68 van het verdrag treedt dit in werking de negentigste dag na de dertigste ratificatie. Momenteel hebben 18 landen geratificeerd. Belgiė is één van de 118 ondertekenaars, maar ratificeerde nog niet. De aankomende dertigste ratificatie maakt hoe dan ook een bescherming van klokkenluiders verplicht.

D) De Raad van Europa

Het besef dat klokkenluiders bescherming verdienen, is al eind vorige eeuw doorgedrongen tot de leden van de Raad van Europa, hetgeen heeft geleid tot de Civil Law Convention on Corruption van de Raad van Europa van 4 december 1999. Artikel 9 (protection of employees) bepaalt :

« Each Party shall provide in its internal law for appropriate protection against any unjustified sanction for employees who have reasonable grounds to suspect corruption and who report in good faith their suspicion to responsible persons or authorities. »

Belgiė heeft ondertekend op 8 juni 2000, maar nog niet geratificeerd. De Conventie is evenwel, na de veertiende ratificatie, reeds in werking getreden op 1 november 2003. Tweeėntwintig van de 39 ondertekenende lidstaten van de Raad van Europa hebben ondertussen wel al geratificeerd.

E) De OESO

De algemene Vergadering van de OESO heeft op 23 april 1998 een aanbeveling uitgevaardigd met 12 basisprincipes voor bestuursethiek in de publieke diensten (de zogenaamde « Principles for managing ethics in the public service », PUMA policy brief No. 4 van mei 1998).

Het twaalfde basisprincipe bepaalt onder meer dat de staten mechanismen moeten vaststellen voor detectie en onafhankelijk onderzoek van misdrijven zoals corruptie, die een onderdeel moeten zijn van de ethische infrastructuur van de publieke dienst, en dat het daarom noodzakelijk is betrouwbare procedures en bronnen te hebben voor het controleren, rapporteren en onderzoeken van elke inbreuk op de regels.

De voorgestelde regeling komt tegemoet aan die vereiste.

F) Vlaanderen

In Vlaanderen wordt de bescherming van de klokkenluider geregeld door een decreet van 7 mei 2004 houdende wijziging van het decreet van 7 juli 1998 houdende instelling van de Vlaamse Ombudsdienst, wat betreft de bescherming van ambtenaren die melding maken van onregelmatigheden (Belgisch Staatsblad 11 juni 2004).

De Vlaamse regering werkte een protocol uit in samenspraak met de Vlaamse ombudsman om het decreet van 7 mei 2004, dat op 1 januari 2005 in werking trad, concreet in te vullen. De Vlaamse regering keurde op 28 januari 2005, onder voorbehoud van technisch nazicht, dit ontwerp van protocol goed.

Statutaire en contractuele personeelsleden en stagiairs van een Vlaamse overheidsdienst die onregelmatigheden (nalatigheid, misbruik of misdrijf) melden bij de Vlaamse ombudsman, worden door dit decreet onder zijn bescherming geplaatst.

Het protocol is van toepassing op de Vlaamse overheidsdiensten : het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse openbare en wetenschappelijke instellingen.

Een personeelslid kan bescherming vragen aan de Vlaamse ombudsman, die onderzoekt of het personeelslid de melding te goeder trouw heeft gedaan en oordeelt of de melding ontvankelijk en niet kennelijk ongegrond is.

De Vlaamse ombudsman laat aan het personeelslid weten dat hij hem onder zijn bescherming plaatst en brengt de hiėrarchische meerdere daarvan op de hoogte.

De bescherming begint vanaf de eerste melding van de onregelmatigheid door het personeelslid en eindigt twee jaar na het afsluiten van het onderzoek naar de gemelde onregelmatigheid door de Vlaamse ombudsman.

De inhoud van de bescherming is de volgende :

— Tijdens de beschermingsperiode kan de bevoegde overheid tegenover dat personeelslid geen tuchtstraffen of andere openlijke en verdoken maatregelen nemen (zoals ontslag, schorsing in het belang van de dienst, ontneming van bevoegdheden, overplaatsing naar een andere dienst, weigering van verlof, minder dan voldoende bij de functioneringsevaluatie) omwille van redenen die verband houden met de melding van de onregelmatigheid.

— Als het personeelslid vermoedt dat de overheid tegenover hem een maatregel heeft genomen om redenen die verband houden met de melding van de onregelmatigheid, kan hij de Vlaamse ombudsman vragen om dit mogelijke verband te onderzoeken. De Vlaamse ombudsman zal dan aan de bevoegde overheid vragen het bewijs te leveren dat er geen verband is tussen de maatregel en de melding van de onregelmatigheid.

— Als de Vlaamse ombudsman na zijn onderzoek tot de conclusie komt dat er een mogelijk verband is met de melding, vraagt hij de bevoegde overheid om de maatregel te herzien (bijvoorbeeld intrekking van ontslag, alsnog toekennen van verlof, aanpassing van de functiebeschrijving, heroverweging van de functioneringsevaluatie, ongedaan maken van de schorsing in het belang van de dienst).

— Als de bevoegde overheid niet akkoord gaat, niet antwoordt binnen 20 werkdagen of het verzoek niet uitvoert, brengt de Vlaamse ombudsman hierover verslag uit bij de Vlaamse minister, bevoegd voor het algemeen beleid inzake personeel en organisatieontwikkeling. Deze minister zal dan in overleg met de functioneel bevoegde Vlaamse minister zo snel mogelijk een standpunt bepalen en de Vlaamse ombudsman en de hiėrarchische meerdere van het personeelslid hiervan op de hoogte brengen.

— Vanaf de datum dat het personeelslid vraagt om onder de bescherming van de Vlaamse ombudsman te worden geplaatst, worden alle tegen het personeelslid lopende tuchtprocedures automatisch opgeschort tot na het onderzoek door de Vlaamse ombudsman. Dit geldt ook voor de tuchtprocedures die tijdens de beschermingsperiode worden opgestart.

— Als de Vlaamse ombudsman na zijn onderzoek van oordeel is dat er geen verband is tussen de tuchtprocedure en de melding van de onregelmatigheid, kan de bevoegde overheid de tuchtprocedure verderzetten.

3. Andere wetgevende initiatieven ter bestraffing van corruptie en beļnvloeding

Sommige organen van de overheid beschikken niet over een ombudsman, omdat dit in strijd zou zijn met de aard ervan. Zo is het ondenkbaar dat een door de regering aangestelde derde persoon zoals een ombudsman — hoewel onafhankelijk — het functioneren van de rechterlijke macht zou gadeslaan en klachten over de rechtsprekende functie zou ontvangen en beoordelen. Gelet op de strikte onafhankelijkheid van de rechterlijke macht behoort het beoordelen ervan enkel aan de rechterlijke macht zelf toe. Daarom regelt artikel 409 van het Gerechtelijk Wetboek dat het onderzoek van feiten gebeurt door de Nationale Tuchtraad, samengesteld uit magistraten, somt artikel 412 van het Gerechtelijk Wetboek die hoven op die bevoegd zijn om een tuchtstraf op te leggen en somt artikel 414 van het Gerechtelijk Wetboek de leden van de rechterlijke macht op die ten aanzien van hun personeel een tuchtonderzoek kunnen instellen. Ook de beroepsinstanties zijn onderdeel van de rechterlijke macht, behoudens de bevoegdheid die in een beperkt aantal gevallen is toegekend aan de minister van Justitie (zie artikel 415 van het Gerechtelijk Wetboek).

Wanneer een derde, bijvoorbeeld een parlementslid, betrokken is bij onrechtmatige beļnvloeding van een magistraat in de uitoefening van zijn rechtsprekende functie, dan is het ondenkbaar dat die magistraat, gelet op de onafhankelijkheid van zijn zetel en van de magistratuur in het algemeen, een ombudsman zou moeten laten uitspraak doen over die feiten.

Het is in die optiek dat de senatoren Hugo Vandenberghe en Tony Van Parys hun wetsvoorstel nr. 4-21/1 indienden, dat ertoe strekt een artikel 317 in te voegen in het Strafwetboek dat sterke gelijkenis vertoont met de omschrijving van « contempt of court » in de Britse Contempt of Court Act 1981 en de toepassing van dat concept in de Britse rechtspraak. Het legt een geldboete op aan een ieder die door zijn woorden, daden of onthouding bewust een belangrijk risico schept dat de normale rechtsgang ernstig kan verstoren of schaden. De voorgestelde straf kan worden opgelegd naar aanleiding van gedragingen in het kader van een burgerlijke, administratieve of strafrechtelijke procedure en mag niet worden verward met de sancties die betrekking hebben op tergende en roekeloze gedingen. In tegenstelling tot de Britse regeling, wordt de straf niet opgelegd door de rechter voor wie het geding aanhangig is, maar door de strafrechter, aan wie de procedure langs de normale weg is voorgelegd. Zodoende kan de procedure zowel ingeleid worden door het openbaar ministerie zelf als via burgerlijke partijstelling. Die werkwijze is bedoeld als een rem om te vermijden dat al te makkelijk straffen zouden worden opgelegd.

Evenwel voorziet het voorstel tot wijziging van het reglement van de Senaat en tot instelling van een deontologische code voor senatoren van de senatrices De Schamphelaere en de Bethune (stuk Senaat 3-1287/1) tegelijk dat een magistraat die kennis neemt van een dergelijke inmenging van een senator, hiervan de voorzitter van de Senaat op de hoogte kan stellen, die dit op zijn/haar beurt moet doorgeven aan de deontologische commissie. Naast een strafrechtelijke veroordeling op grond van het voorstel-Vandenberghe riskeert de betrokken senator hierbij dus ook een publieke blaam vanwege zijn pares en desgevallend een inhouding op vergoeding.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

A) De ontworpen tweede paragraaf vult de opdracht van de federale ombudsmannen aan met het onderzoeken van meldingen door overheidspersoneel van onregelmatigheden die ofwel niet konden worden opgelost door de interne audit of die vrezen dat zij door het melden ervan nadelige gevolgen zouden kunnen ondervinden op professioneel gebied.

Het artikel geeft tevens een zo ruim mogelijke omschrijving van federale overheidsdiensten die zowel elke dienst of afdeling van een federale overheidsdienst omvat als elke publiekrechtelijke rechtspersoon.

B) De ontworpen vierde paragraaf stelt dat wanneer de wet voor bepaalde overheidsdiensten bijzondere ombudsmannen heeft aangewezen, die de in de wet tot instelling van de federale ombudsmannen voorziene procedure voor de melding moeten volgen.

Artikel 3

Vult de titel van het derde hoofdstuk aan om er de bewuste meldingen van onregelmatigheid in onder te brengen.

Artikel 4

Regelt het basisprincipe dat elk personeelslid aan de ombudsmannen of de door de wet in het leven geroepen specifieke ombudsman melding kan doen van onregelmatigheden onder de voorwaarden bedoeld in artikel 2.

Artikel 5

Bepaalt dat, na preliminair onderzoek, de betrokken ombudsman(nen) de zaak al of niet ontvankelijk (met andere woorden in overeenstemming met artikel 2, § 2, en gegrond kunnen verklaren. Onontvankelijkheid en gegrondheid moeten worden gemotiveerd. Indien er een gerechtelijke procedure loopt, wordt alleen onderzocht of het personeelslid gezien de omstandigheden nood heeft aan bescherming, dit om tegenstrijdige beslissingen ten gronde te voorkomen.

Artikel 6

Bepaalt de beschermingsmaatregelen die kunnen genomen worden op verzoek van het personeelslid. Aan de Koning wordt overgelaten de duur van de beschermingsperiode te bepalen, doch die moet minstens 2 jaar bedragen na het afsluiten van het dossier of desgevallend na een definitieve gerechtelijke veroordeling. De Koning bepaalt tevens de beschermingsmaatregelen die minimaal de schorsing van tuchtprocedures en een regeling inzake het toewijzen van de bewijslast moeten inhouden.

Aan de federale regering wordt opgedragen in de regelingen inzake de rechten van het personeel van de overheidsdiensten (de personeelsreglementen) de bepalingen van het koninklijk besluit op te nemen.

Het artikel bepaalt tevens dat bij het nemen van een beschermingsmaatregel de hiėrarchische meerdere van het betrokken personeelslid onmiddellijk op de hoogte moet gebracht worden.

Artikel 7

Inwerkingtreding wordt voorzien op 1 januari 2008, hetgeen de Koning de tijd geeft de nodige uitvoeringsmaatregelen te nemen.

Wouter BEKE
Dirk CLAES
Sabine de BETHUNE
Nahima LANJRI
Els SCHELFHOUT
Hugo VANDENBERGHE
Luc VAN DEN BRANDE
Tony VAN PARYS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) In artikel 1, eerste lid, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, en het tweede lid, waarvan de bestaande tekst § 3 zal vormen, wordt een § 2 ingevoegd, luidende :

« § 2. De federale ombudsmannen hebben tevens als opdracht meldingen te onderzoeken van personeelsleden van administratieve overheden van de federale overheid, die in de uitoefening van hun ambt nalatigheden, misbruiken of misdrijven binnen de administratieve overheid waar ze zijn tewerkgesteld hebben vastgesteld, hierna onregelmatigheden genoemd, en die ofwel menen :

— dat na kennisgeving aan hun hiėrarchische meerdere en daarna aan de Interne Audit, geen of onvoldoende gevolg werd gegeven aan hun mededeling binnen een termijn van dertig dagen;

— om de enkele reden van de bekendmaking of aangifte van deze onregelmatigheden onderworpen te zijn of zullen worden aan een tuchtstraf of een andere vorm van openlijke of verdoken sanctie.

Onder federale overheidsdienst wordt verstaan elke dienst of afdeling van een federale overheidsdienst of openbare instelling. Als federale openbare instelling wordt beschouwd elke publiekrechtelijke rechtspersoon opgericht krachtens een wet, en die ressorteert onder de bevoegdheid van de federale overheid. »;

B) er wordt een § 4 ingevoegd, luidende :

« § 4. Indien bijzondere wettelijke bepalingen voor bepaalde administratieve overheden voorzien in een eigen ombudsman, worden de in § 2 bedoelde meldingen aan die laatste gedaan en behandeld overeenkomstig de procedure bepaald in deze wet. »;

C) het derde en het vierde lid worden vernummerd tot respectievelijk § 5 en § 6.

Art. 3

Het opschrift van hoofdstuk II van dezelfde wet wordt aangevuld met de woorden « en meldingen ».

Art. 4

In dezelfde wet wordt een artikel 14bis ingevoegd, luidende :

« Art. 14bis. — Elk personeelslid verbonden aan een administratieve overheid als bedoeld in artikel 2 kan schriftelijk of mondeling bij de ombudsmannen of, indien een bijzondere wettelijke bepaling daarin voorziet, bij de voor een bepaalde administratieve overheid door een bijzondere wettelijke bepaling voorziene eigen ombudsman melding doen van een nalatigheid, misbruik of misdrijf als bedoeld en onder de voorwaarden omschreven in artikel 2, § 2. »

Art. 5

In dezelfde wet wordt een artikel 14ter ingevoegd, luidende :

« Art. 14ter. — De ombudsmannen onderzoeken de gegrondheid van de melding van een onregelmatigheid als bedoeld in artikel 2, § 2. Indien zij na een preliminair onderzoek menen dat de melding ontvankelijk en niet kennelijk ongegrond is, vervolgen zij het onderzoek van de feiten volgens de bepalingen van de artikelen 10 tot 14. In het andere geval deelt hij aan het betrokken personeelslid schriftelijk mee waarom hij de zaak onontvankelijk of kennelijk ongegrond acht.

Bij een gerechtelijk onderzoek of een opsporingsonderzoek over de gemelde onregelmatigheid, beperkt het optreden van de ombudsmannen zich tot een summier onderzoek met het oog op het onder bescherming plaatsen van het betrokken personeelslid. ».

Art. 6

In dezelfde wet wordt een artikel 14quater ingevoegd, luidende :

« Art. 14quater. — Het personeelslid dat een ontvankelijke en niet kennelijk ongegronde onregelmatigheid meldt zoals bedoeld in artikel 2, § 2, wordt op zijn verzoek onder de bescherming geplaatst van de ombudsmannen. De Koning bepaalt de duur van de beschermingsperiode, die minstens 2 jaar moet bedragen na het afsluiten van het dossier of desgevallend na een definitieve gerechtelijke veroordeling. De Koning bepaalt tevens de beschermingsmaatregelen die minimaal de schorsing van tuchtprocedures en een regeling inzake het toewijzen van de bewijslast moeten inhouden. De federale regering neemt in haar regelingen betreffende de rechtspositie van het personeel bepalingen op ter implementatie van het koninklijk besluit.

De ombudsmannen brengen, van zodra zij de zaak opnemen, de hiėrarchische meerdere van de betrokken ambtenaar onmiddellijk op de hoogte van deze bescherming. »

Art. 7

Deze wet treedt in werking op 1 januari 2008.

12 juli 2007.

Wouter BEKE
Dirk CLAES
Sabine de BETHUNE
Nahima LANJRI
Els SCHELFHOUT
Hugo VANDENBERGHE
Luc VAN DEN BRANDE
Tony VAN PARYS.