3-2427/3 | 3-2427/3 |
25 APRIL 2007
I. INLEIDING
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 51-3058/1). Het werd door de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen op 25 april met 88 tegen 38 stemmen en op diezelfde dag overgezonden aan de Senaat, die het onmiddellijk heeft geëvoceerd.
Met toepassing van artikel 27, 1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie voor de Sociale Aangelegenheden, die werd gevat door de artikelen 13 tot 65 en 185, de bespreking van dit wetsontwerp aangevat vóór de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.
De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 17, 18 en 25 april 2007 in aanwezigheid van mevrouw S. Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, van de heer B. Tobback, minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen, van de heer P. Vanvelthoven, minister van Werk, van de heer Ch. Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen en van de heer R. Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.
Verschillende senatoren hebben hun ongenoegen geuit over de gevolgde werkwijze, waarbij tal van dringende bepalingen, vaak met verstrekkende maatschappelijke gevolgen, op een drafje door de verschillende commissies in de Senaat dienen te worden behandeld. Dit maakt een grondige bespreking onmogelijk, met als gevolg dat achteraf tal van rechtzettingsbepalingen moeten worden ingelast in een volgende programmawet of in een volgend wetsontwerp « houdende diverse bepalingen ».
II. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN
A. Inleiding door de heer Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid
De heer Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, geeft een toelichting bij de bepalingen van Titel III van het wetsontwerp, dat betrekking heeft op Sociale Zaken.
De artikelen 13 tot 27 vormen het eerste hoofdstuk, met als titel : « Kinderbijslag — Toekenning van een maandelijkse bijslag aan sommige eenoudergezinnen »
Dit hoofdstuk voert in de kinderbijslagregeling voor werknemers een toeslag in, die specifiek verschuldigd is voor eenoudergezinnen wier inkomen lager ligt dan het maximumbedrag dat als voorwaarde geldt voor de toekenning van de sociale toeslagen.
De toekenning van deze toeslag aan eenoudergezinnen is redelijk te verantwoorden, aangezien slechts één persoon instaat voor de opvoeding van het kind zonder de verschillende lasten verbonden aan deze opvoeding te kunnen delen met een persoon waarmee hij of zij gehuwd is of een feitelijk gezin vormt.
Daarenboven is het, in het raam van de bestrijding van de armoede (cf. de studies omtrent het armoederisico), noodzakelijk om vooral de meest behoeftige eenoudergezinnen te ondersteunen.
Dat is trouwens door de Centrale Raad voor het bedrijfsleven aangehaald in de « Sociaal-Economische Nieuwsbrief » van januari 2007. Daarin wordt de Europese studie « Statistics on Income and Living Conditions » uit 2004 overgenomen, over het armoederisico.
Men kan vaststellen dat het armoederisico in België gemiddeld 15 % bedraagt, maar dat een specifieke categorie een armoederisico bereikt van maar liefst 34 %. Dat zijn precies de eenoudergezinnen.
Dit ontwerp strekt er dan ook toe die eenoudergezinnen die het nog moeilijker hebben dan de andere, dus met inkomsten die niet hoger liggen dan het maximum om in aanmerking te komen voor sociale toeslagen (1 740 euro bruto per maand), een sociale bijslag toe te kennen
Zij krijgen 20 euro per maand per kind.
Hoofdstuk II (art. 28 en 29) heeft betrekking op het Kadaster van de kinderbijslag.
Het hoofdstuk spruit uit een initiatief van leden van de Kamercommissie voort.
Deze bepalingen zijn van toepassing op werkgevers uit de openbare sector die :
— zelf de gezinsbijslagen van een deel van of al hun personeel betalen;
— en die tegen 1 oktober 2008 de gegevens bepaald in de programmawet van 20 juli 2006 nog niet hebben ingevoegd in het Kadaster van de kinderbijslag.
Het beheer en de betaling van de kinderbijslag van deze werkgevers zal vanaf 1 oktober 2008 automatisch worden overgedragen aan de RKW.
Deze werkgevers moeten aan de RKW de kinderbijslag voor hun personeel terugbetalen, vermeerderd met de administratiekosten.
De minister bespreekt vervolgens hoofdstuk III, dat enkel uit artikel 30 bestaat.
Dit artikel heeft ten doel een wettelijke basis voor de financiële overdracht van middelen van de RIZIV naar het Instituut voor Veteranen — Nationaal Instituut voor Oorlogsinvaliden, Oud-Strijders en Oorlogsslachtoffers in te voeren. Deze overdracht leidt geen aanvullende last af aangezien dit binnen de beheerskosten van de RIZIV wordt gecompenseerd. Het gaat er hier om het effect van een pas door de Senaat goedgekeurde wet te financieren.
Van nu af aan zullen de oorlogsvrijwilligers van de kosteloze geneeskundige verzorging genieten voorzover zij een nationale erkentelijkheid tellen van minstens 6 maanden en niet meer 9 maanden.
De minister bespreekt vervolgens hoofdstuk IV, dat enkel uit artikel 31 bestaat.
Dit hoofdstuk heeft ten doel de oorsprong van de middelen aan te geven die aan de RSZ voor ondersteuning van het fundamentele onderzoek worden toegekend. Er blijkt uit bepaalde contacten dat bij afwezigheid van deze precisering de financiering voorzien door de wet niet van toepassing is.
De tekst wordt dus gewijzigd teneinde de beslissing die bij het conclaaf werd genomen weer te geven zoals in de algemene toelichting vermeld (DOC 51 2703/001).
De minister bespreekt vervolgens hoofdstuk V, « Federaal Agentschap voor geneesmiddelen ». Dat bestaat uit de artikelen 32, 33 en 34 en bevat de wijzigingen in twee wetten inzake de opdrachten van het Agentschap voor geneesmiddelen. De wijzigingen staan in afzonderlijke afdelingen.
De eerste afdeling wijzigt de wet inzake experimenten op de menselijke persoon. De tweede afdeling brengt wijzigingen aan in de wet betreffende bloed en bloedderivaten van menselijke oorsprong.
Eerste afdeling :
De wet inzake experimenten op de menselijke persoon werd in korte tijd twee keer gewijzigd : bij de wet van 13 december 2006 en bij die van 27 december 2006. De tweede wijziging had geen rekening gehouden met de eerste. Als gevolg ervan werd per vergissing tekst verwijderd en werd op een verkeerde plaats tekst toegevoegd. De gecoördineerde tekst is dan ook onbegrijpelijk geworden.
Deze afdeling voert artikel 30 in in de vorm die het zou moeten hebben op basis van de verantwoording en de memorie van toelichting bij de de wet van 13 december en de wet 27 december 2006. De technische vergissing wordt hier dus hersteld.
Tweede afdeling :
De tweede afdeling bevat wijzigingen aan de wet betreffende bloed en bloedderivaten van menselijke oorsprong.
Bij de oprichting van het FAGG is zijn bevoegdheid uitgebreid tot de wet van 5 juli 1994 betreffende bloed en bloedderivaten van menselijke oorsprong. Daarom bevat de begroting 2007 van het agentschap de betaling van subsidies voor de NAT HIV1 en NAT HCV testen.
Deze testen moeten worden uitgevoerd op bloed dat voor transfusie bestemd is, om zelfs in een heel vroeg stadium bepaalde ziekten op te sporen. De wetgever heeft deze tests opgelegd en sedertdien draagt de Staat via een subsidie van de FOD Volksgezondheid er de kosten van.
De nodige kredieten zijn dus wel begroot in het budget 2007 van het agentschap, maar de wettelijke grondslag om de subsidie te betalen, ontbreekt nog. Dit hoofdstuk vult de wet betreffende het bloed aan door te bepalen dat de Staat de kosten voor deze tests draagt via een subsidie en dat die subsidie wordt betaald door het FAGG, dat daartoe in zijn dotatie kredieten ontvangt.
Hoofdstuk VI bevat de artikelen 35, 36 en 37, die een wettelijke grondslag geven aan de oprichting van een Hoge Gezondheidsraad. Deze raad moet de bestaande Hoge Gezondheidsraad vervangen. De Raad van State wenste een wettelijke grondslag voor de oprichting.
Hoofdstuk VIII bevat maatregelen ten gunste van bepaalde sectoren die gelegenheidswerknemers tewerkstellen.
De artikelen 40 en 41 hebben betrekking op de champignonsector.
In het raam van een interprofessioneel akkoord is 400 000 euro voor deze sector vrijgemaakt.
De oorspronkelijke maatregel bestond uit fiscale hulp. Gelet op de problemen met de Europese Commissie hebben de sociale partners gevraagd dat het bedrag zou worden toegewezen aan het sectoraal fonds.
De regering komt aan die vraag tegemoet door de storting van het geld te verbinden aan het afsluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst waarin de tewerkstellingspremies die momenteel door het sectoraal fonds worden uitgekeerd, worden verhoogd
Aangezien de hulp aan de sector door het algemeen beheer van de sociale zekerheid wordt geschrapt, wordt de alternatieve financiering verhoogd.
De artikelen 42 tot 48 hebben betrekking op de sectoren die bij toepassing van de reglementering sociale zekerheid gelegenheidswerknemers tewerkstellen.
De reglementering maakt een onderscheid tussen 2 types gelegenheidswerknemers : sommige gelegenheidswerknemers zijn niet onderworpen aan alle takken van de sociale zekerheid en anderen wel.
De voorgestelde bepalingen hebben betrekking op die laatste « gelegenheidswerknemers ».
Zij voorzien de nodige juridische basis om maatregelen te kunnen treffen.
De regering heeft geenszins de bedoeling alle mogelijkheden in deze artikelen te benutten.
Vanaf 1 april 2007 wil de regering twee maatregelen uitvoeren :
— het verlenen van een bijdrage in de administratiekosten die veroorzaakt worden doordat een beroep wordt gedaan op een erkend sociaal secretariaat voor werkgevers.
Deze bijdrage zal verleend worden voor alle werknemers van de werknemers uit de betrokken sectoren die een beroep doen op een sociaal secretariaat, zonder tijdslimiet. De bijdrage zal dus niet beperkt blijven tot gelegenheidswerknemers. Zij zal 10 euro per trimester bedragen per voltijds equivalent.
— wijziging aan de regelgeving inzake de structurele vermindering van de bijdragen.
Momenteel moet de werknemer een trimestriële prestatiedrempel bij de werkgever halen. Deze drempel is vastgelegd op 27,5 %.
Hij zal niet van toepassing zijn op alle werknemers (gelegenheids- en andere werknemers; arbeiders en bedienden; werknemers aangegeven op forfaitaire basis en aangegeven op reële basis) van de sectoren waarin gelegenheidswerknemers onderworpen zijn aan de socialezekerheidsstelsels.
Het hoofdstuk 9 heeft betrekking op de sociale zekerheidsbijdragen en inhoudingen op de brugpensioenen en de Canada Dry.
De wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) voorzag dat de nieuwe regeling op 1 april 2007 in werking trad.
Op vraag van de sociale partners en van de sociale secretariaten voorziet het amendement een uitstel van de inwerkingtreding tot een door de Koning te bepalen datum.
De R.V.P. en de werkgevers hebben een wijziging van het tijdstip van aangifte en van doorstorting van de inhouding voorzien bij het koninklijk besluit nummer 33 gevraagd.
In plaats van maandelijkse aangifte en storting voorziet de voorgestelde bepaling een trimestriële aangifte en storting.
B. Inleiding door de heer Tobback, minister van Leefmilieu en Pensioenen
De heer Tobback, minister van Leefmilieu en Pensioenen, geeft een toelichting bij de bepalingen van Titel IV van het wetsontwerp dat betrekking heeft op pensioenen, en meer in het bijzonder op de coördinatie van de artikelen 26, 26bis en 26ter van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen, enerzijds, en anderzijds op de overdracht tussen de pensioenstelsels.
Artikel 50 van de wet van 28 april 2003 bepaalt immers een aantal parameters in verband met de rente die die niet meer dan 80 % mag bedragen van het eindloon om in aanmerking te komen voor een fiscale aftrek, terwijl artikel 26bis van diezelfde wet stelt dat de parameters door de CBFA moeten worden bepaald. Daarom wordt nu in artikel 21 van het ontwerp van programmawet duidelijkheid gecreëerd door de parameters in de wet 28 april 2003 op te nemen, weliswaar met dien verstande dat aan de Koning de bevoegdheid wordt verleend om andere parameters te bepalen na overleg in de Ministerraad. De minister vestigt er de aandacht op dat de Kamer van volksvertegenwoordigers een amendement heeft aangenomen op artikel 21 van het ontwerp van programmawet om de wettekst in overeenstemming te brengen met de feitelijke toestand (stuk Kamer, nr. 51-3058/011).
Artikel 52 van het ontwerp van programmawet voert een terminologische aanpassing door in de wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling van een zeker verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en de privésector.
C. Inleiding door mevrouw Laruelle, minister van Landbouw en Middenstand
Mevrouw Laruelle, minister van Landbouw en Middenstand, geeft toelichting bij Titel V van het wetsontwerp, dat betrekking heeft op Middenstand.
Het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen voorziet de toekenning, onder bepaalde voorwaarden, van een maandelijkse financiële uitkering tijdens een maximale duur van zes maanden. Afhankelijk van het feit of de betrokkene wel of geen personen ten laste heeft, is het bedrag van deze uitkering, aan de huidige index, 888,78 euro of 592,52 euro tijdens de eerste twee maanden, en 740,65 euro of 444,39 euro tijdens de laatste vier maanden.
In het kader van de strijd tegen de armoede beoogt de regering om, vanaf 1 juli 2007, het bedrag van deze uitkering te verhogen tot hetzelfde bedrag als dat van het minimumpensioen voor zelfstandigen, als « gezin » of als « alleenstaande » naargelang het geval, tijdens een periode van maximum twaalf maanden.
Rekening houdend met de voorziene verhogingen voor het minimumpensioen der zelfstandigen op 1 april en op 1 december 2007, zal het bedrag van de financiële uitkering vanaf juli 2007 respectievelijk 1 005,48 euro of 754,29 euro zijn, en vanaf december 2007, 1 040,56 euro of 782,94 euro, naargelang het geval. Voor het overige verwijst de minister naar de memorie van toelichting bij het wetsontwerp, zoals het werd ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers (stuk Kamer, nr. 51-3058/001, p. 15 en 16).
D. Inleiding door de heer Vanvelthoven, minister van Werk
De heer Vanvelthoven, minister van Werk, geeft toelichting bij de bepalingen van Titel VI van het wetsontwerp met betrekking tot Werk.
Hoofdstuk 1 — Registratieprocedure voor de Bouwsector
(Wijziging van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders)
Ingevolge een arrest van het Europees Hof van Justitie van 9 november 2006 diende het systeem van het registreren van aannemers en de gevolgen hiervan grondig herbeken te worden. De inhoudingsplicht mag niet langer automatisch, preventief en algemeen gebeuren.
In de nieuwe reglementering wordt de registratie vereenvoudigd en losgekoppeld van de inhoudingen en de hoofdelijke aansprakelijkheid. De registratie zal in de toekomst op basis van vrijwilligheid gebeuren en een kwaliteitslabel worden voor bona fide aannemers die daardoor bepaalde voordelen genieten : bijvoorbeeld het verlaagde BTW-tarief van 6 %. De registratieprocedure wordt ook vereenvoudigd door te werken met een ondernemingsloket dat zal instaan voor het overzenden van het dossier naar de bevoegde provinciale registratiecommissies. Voor buitenlandse ondernemingen zal een centrale registratiecommissie worden geïnstalleerd.
Inhoudingen en hoofdelijke aansprakelijkheid zullen nog uitsluitend toegepast worden als er werkelijk schulden zijn. In de nieuwe regelgeving geldt immers het principe dat de opdrachtgever of aannemer slechts inhoudingen dient uit te voeren in het geval van het reële bestaan van sociale (of fiscale) schulden in hoofde van de medecontractant op het moment dat een factuur dient betaald te worden. Dit zal kunnen nagegaan worden op een website die daarvoor zal ontworpen worden.
De verplichte inhouding is beperkt tot het bedrag van de schuld met een maximum van 50 % van het factuurbedrag. De hoofdelijke aansprakelijkheid kan enkel toegepast worden als de inhoudingen niet correct werden uitgevoerd.
De automatische oude hoofdelijke ketenaansprakelijkheid kon volgens het arrest niet langer behouden blijven. In de toekomst wordt echter ook de hoofdelijke schuld in het kader van deze wet voortaan beschouwd als een sociale of fiscale schuld. Hierdoor ontstaat een nieuwe vorm van ketenaansprakelijkheid, maar die minder onverwachte gevolgen zal hebben voor bona fide ondernemers. Indien men immers correct inhoudingen doet loopt een aannemer geen enkel risico.
Hoofdstuk 2 — Afwezigheid van het werk met het oog op het verstrekken van pleegzorgen
Het hoofdstuk strekt ertoe te erkennen dat de werknemer het recht heeft afwezig te blijven van zijn werk voor pleegouderschap. Hij kan dit doen gedurende ten hoogste 5 dagen per kalenderjaar. De Koning kan na advies van de Nationale Arbeidsraad dit aantal dagen verhogen. Vanaf 1 januari 2008 verhoogt de Koning na advies van de Nationale Arbeidsraad het aantal dagen tot 10. De RVA betaalt de werknemer die van dit recht gebruik maakt, een vergoeding.
Hoofdstuk 3 — Start- en stagebonus
Dit hoofdstuk vormt de wettelijke grondslag voor de financiering van de start- en stagebonus. Voor 2007 is het benodigde bedrag opgenomen in de begroting van zowel het algemeen beheer van de sociale zekerheid als van de RVA.
Er is overeengekomen de budgettaire gevolgen te evalueren bij de opmaak van de begroting over 2008. Die overeenkomst staat in de memorie van toelichting. Vanaf dan kan de financiering op dezelfde manier als in 2007 plaatshebben, of kan een alternatieve financiering worden uitgewerkt.
Hoofdstuk 4 — Financiering RVA in het kader van de moederschapshulp ten gunste van zelfstandige vrouwen onder de vorm van dienstencheques
Tijdens de bijzondere Ministerraad in Leuven in het weekend van 17 en 18 maart 2007, nam de regering de beslissing om het aantal gratis dienstencheques voor vrouwelijke zelfstandigen in het kader van moederschapshulp te verhogen van 70 naar 105 dienstencheques. De uitvoering van deze beslissing gebeurt bij koninklijk besluit.
Om deze uitbreiding mogelijk te maken, dient de RVA echter wel over de nodige middelen te beschikken. Via de RVA wordt immers het aandeel van de Federale Staat bij elke gebruikte dienstencheque betaald. Deze financiering wordt hierbij geregeld door het bedrag voorafgenomen op de opbrengst van de jaarlijkse taks op de verzekeringsverrichtingen te verhogen voor 2007 en 2008.
Om er zeker van te zijn dat dit voordeel ten gunste van de zelfstandigen niet ten laste valt van de RVA en dus het systeem van de sociale zekerheid voor werknemers, wordt de mogelijkheid gecreëerd om via alternatieve financiering bijkomend in middelen te voorzien.
E. Inleiding door de heer Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen
De heer Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen, herinnert eraan dat een Sociaal Verwarmingfonds werd opgericht onder de vorm van een VZW, die aan de OCMW's voorschotten betaalt en daarna ook de afrekeningen voor de tussenkomsten die de OCMW's gedaan hebben met betrekking tot een toelage voor het aanschaffen van huisbrandolie voor de verwarming van een privé-woning. De federale overheid komt hierin tussen door de afrekeningen per OCMW op te maken. Om een en ander beheersbaar te houden, is het noodzakelijk dat een informaticaprogramma geschreven wordt. Aangezien de nieuwe toelagen aan de OCMW's vanaf september betaald moeten worden, is het duidelijk dat bekwame spoed vereist is om dit informatiseringsproject zo snel mogelijk aan te vatten.
Het probleem is evenwel dat men hiervoor een beroep wil doen op de Smals, voornamelijk om de gegevensstromen verder te kunnen laten transiteren via de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, maar dat de statuten van de Smals bepalen dat die maatschappij enkel en alleen voor de overheid kan werken (en dus niet voor de VZW Sociaal Verwarmingfonds) terwijl de raad van bestuur van de VZW verwarmingfonds het eens is om de kost voor de ontwikkeling van dit programma te laten dragen door dit fonds.
De voorgestelde wetswijziging moet, middels de creatie van een variabel krediet, mogelijk maken dat de VZW Sociaal Verwarmingsfonds een som zou kunnen storten (op een ontvangstenrekening), die aangewend kan worden om de Smals te betalen in het kader van het project « stookoliefonds ». Aldus moeten de OCMW's in de gelegenheid worden gesteld om via een website hun gegevens in te vullen en sturen naar de POD, die daarop de controles kan uitvoeren en via dezelfde toepassing ook aan de VZW kan opdragen om bepaalde bedragen (terug) te betalen aan de OCMW's. Dit is de draagwijdte van Hoofdstuk IV van Titel VIII van het ontwerp van programmawet.
III. ALGEMENE BESPREKING
A. Sociale Zaken en Volksgezondheid
Mevrouw Van de Casteele wijst erop dat uit vele studies blijkt dat armoede zich vaak concentreert bij eenoudergezinnen, vaak met een vrouw als alleenstaande ouder. Spreekster pleit er dan ook al lang voor om voor deze categorie een extra inspanning te doen, bijvoorbeeld op het vlak van de toegang tot kinderopvang. Zij meent evenwel dat men zich de vraag kan stellen of de 20 euro bijkomende kinderbijslag voor alleenstaande ouders meer gerechtvaardigd is dan wanneer deze zou worden toegekend aan een paar waarvan beide ouders uit werken gaan, maar niettemin nog steeds met een laag inkomen moeten rondkomen. Zij verwijst naar het advies van de Raad van State, die eveneens opmerkte dat hier het gevaar voor discriminatie niet denkbeeldig is. Hoe zit het overigens met de extra kinderbijslag voor alleenstaande zelfstandigen met kinderen ten laste ?
De heer Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, antwoordt dat zij van dezelfde maatregel zullen kunnen genieten. Een en ander zal worden geregeld bij koninklijk besluit.
Mevrouw Van de Casteele juicht de maatregel met betrekking tot de verlaging de inhouding op de inkomensvervangende tegemoetkoming voor mensen die naar een instelling moeten gaan toe. Geldt dit ook voor psychiatrische instellingen ? Vaak worden psychiatrische patiënten immers op een verschillende wijze behandeld zonder dat hiervoor een afdoende motivering kan worden gegeven. Nochtans is het niet zo dat een psychiatrische patiënt per definitie langduring in een instelling moet verblijven.
Ten slotte vraagt spreekster te onderzoeken of het niet beter is om, eerder dan de NAT-testen te financieren zoals voorzien in artikel 33 van het ontwerp, de stand van de wetenschap zoveel als mogelijk te volgen en derhalve niet zozeer het testen dan wel inactiveren van pathogenen te financieren. Men dient te evolueren naar de meest veilige methodes. Weliswaar moet men steeds de kost afwegen ten opzichte van de winst die wordt gemaakt, maar op het terrein worden naar verluidt zeer goede resultaten geboekt met het zogenaamde « Intercept-systeem » van pathogeen-inactivering. Wanneer het gebruik hiervan zo worden uitgebreid, is het wellicht wenselijk om na te gaan of men niet beter afstapt van testen en overstapt naar dergelijke inactivering.
Klopt het dat een en ander vroeger diende gefinancierd te worden door de instellingen voor het bloed ?
De minister antwoordt dat de financiering steeds is gebeurd door de FOD Volksgezondheid die subsidies toekent aan de instellingen voor het bloed van het Rode Kruis.
B. Middenstand en Landbouw
Mevrouw Van de Casteele juicht de door de minister van Middenstand en Landbouw voorgestelde maatregel toe en sluit zich aan bij de felicitaties van Unizo voor de verschillende inspanningen die zij de voorbije legislatuur heeft geleverd op het vlak van de verbetering van het sociaal statuut van de zelfstandigen.
C. Werk
Mevrouw Van de Casteele informeert of de problematiek van de hoofdelijke aansprakelijkheid volledig wordt geregeld in het ontwerp van programmawet, dan wel slechts gedeeltelijk. Vroeger verklaarde de minister dat dit element het laatste aspect was dat moest geregeld worden alvorens men de arbeidsmarkt volledig kon openstellen voor werknemers uit de Oosteuropese lidstaten die in 2004 zijn toegetreden tot de Europese Unie. Verschillende organisaties dringen erop aan om onze grenzen zo snel als mogelijk open te stellen omwille van de kraptes op de arbeidsmarkt in Vlaanderen. Ruimt voorliggend ontwerp de laatste obstakels uit de weg ?
De heer Vanvelthoven, minister van Werk, antwoordt dat de bepalingen in het ontwerp van programmawet, die artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 met betrekking tot de sociale zekerheid van werknemers voor wat de sociale wetgeving betreft en het Wetboek van de inkomstenbelastingen herzien wat betreft het fiscale luik, geen rechtstreeks verband houden met de problematiek van de openstelling van de grenzen.
De voorgestelde bepalingen betreffen de mede-aansprakelijkheid van opdrachtgevers in de bouwsector die contracten afsluiten met onderaannemers die sociale en fiscale schulden hebben aan de fiscus of aan de RSZ. Het gaat hier dus niet over loonschulden. De opdrachtgever kan zich van die aansprakelijkheid bevrijden door middel van inhoudingen. Deze aansprakelijkheid bestond overigens vroeger ook al en was zelfs meer verregaand. Ons land dient evenwel zijn wetgeving aan te passen als gevolg van het arrest van het Europees Hof van Justitie van 9 november 2006 omdat de bestaande registratieprocedure te ingewikkeld en te zwaar was en aan de niet naleving ervan enorme sancties waren gekoppeld. Men beschouwde eenieder die niet geregistreerd was bijna per definitie als een fraudeur, alvorens ook maar één element kon worden bewezen, en dit ging te ver volgens het Europees Hof omdat het Belgische en buitenlandse aannemers discrimineerde.
De openstelling van de grenzen van onze arbeidsmarkt voor de werknemers uit de nieuwe, Oosteuropese lidstaten, werd door de regering vorig jaar gekoppeld aan een viertal voorwaarden, waarvan de hoofdelijke aansprakelijkheid voor loonschulden de meest omstreden is. Concreet ging het om aansprakelijkheid van aannemers voor de uitbuiting van buitenlandse werknemers door het betalen van lage lonen, zoals bijvoorbeeld een Belgische aannemer die een beroep doet op een Poolse onderaannemer die Poolse werknemers in België tewerkstelt, maar ze onder de Belgische lonen uitbetaalt. Vanzelfsprekend zal de Poolse arbeider nog steeds meer verdienen dan in Polen en zal hij daarover niet klagen, en omdat de Belgische loon- en arbeidsvoorwaarden niet worden gerespecteerd zal ook de opdrachtgever niet klagen. Om hieraan iets te doen, wordt voorzien in een hoofdelijke aansprakelijkheid.
Een en ander werd reeds met de sociale gesprekspartners besproken en een akkoord lijkt niet veraf te zijn. Enkele gerechtelijke procedures dienen eveneens te worden hervormd. Hiervoor is het advies van de minister van Justitie nodig, en dit lijkt op korte termijn niet haalbaar. Hopelijk kan een en ander toch in een wettelijke regeling worden omgezet, zodat deze in werking kan treden vanaf 1 januari 2008. De eerder vooropgestelde datum — 1 december 2007 — lijkt steeds moeilijker haalbaar. De minister herinnert er ten slotte aan dat de overgangsmaatregelen ten aanzien van de nieuwe, Oosteuropese lidstaten van de Europese Unie per definitie aflopen in 2009.
Mevrouw Van de Casteele wijst op het gevaar dat een hoofdaannemer niet altijd precies kan inschatten welke lonen de onderaannemer aan zijn personeel uitbetaalt. In de bouwsector moet vaak snel worden ingespeeld op de veranderende markt en wordt bijvoorbeeld vaak met tijdelijke constructies gewerkt.
IV. STEMMINGEN
De commissie stemt met eenparigheid van de 9 aanwezige leden in met de aan de commissie toegewezen artikelen uit het wetsontwerp nr. 3-2427, zoals het door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd overgezonden.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het uitbrengen van een mondeling verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Jean CORNIL. | Annemie VAN de CASTEELE. |