3-2035/2

3-2035/2

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

22 MAART 2007


Voorstel van resolutie tot invoering van een meestbegunstigingsclausule ten voordele van de Europese vrouw


VERSLAG

NAMENS HET ADVIESCOMITÉ VOOR GELIJKE KANSEN VOOR VROUWEN EN MANNEN EN DE DELEGATIE VAN DE SENAAT BIJ HET FEDERAAL ADVIESCOMITÉ VOOR EUROPESE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW HERMANS EN DE HEER VAN DEN BRANDE


I. INLEIDING

Het voorstel van resolutie tot invoering van een meestbegunstigingsclausule ten voordele van de Europese vrouw is ingediend op 24 januari 2007. Het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen heeft dit voorstel besproken tijdens haar vergaderingen van 7, 14 en 21 maart 2007. Gelet op de belangrijke Europese dimensie werd op de vergadering van 7 maart besloten het voorstel van resolutie verder te bespreken samen met de delegatie van de Senaat bij het Federaal Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden. Ook de heer Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke kansen, de heer Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken en de heer Pasteel, directeur van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, waren bij de bespreking aanwezig.

Op de vergadering van 14 maart beslisten het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen en het Federaal Adviescomité voor Europese aangelegenheden om gezamenlijk een verslag uit te brengen.

Bovendien zal het Adviescomité voor de gelijke kansen voor vrouwen en mannen een advies formuleren ter attentie van de commissie voor de Sociale aangelegenheden.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER MAHOUX EN MEVROUW ZRIHEN, INDIENERS VAN HET VOORSTEL VAN RESOLUTIE

De heer Mahoux legt uit dat dit voorstel van resolutie voortvloeit uit de vaststelling dat er een reële ongelijkheid tussen mannen en vrouwen bestaat in de hele Europese Unie. Deze ongelijkheid roept verontwaardiging op omdat het niet normaal is dat er nadeel berokkenende ongelijkheden bestaan. De auteurs van de resolutie stellen dan ook voor om in dit verband op te treden en fundamentele wijzigingen door te voeren zowel op het niveau van de Europese Unie als op dat van elke lidstaat.

In dit opzicht zou er voor de gehele wetgeving van de lidstaten een inventaris moeten worden gemaakt van de clausules die het gunstigst zijn voor vrouwen. Door de gunstigste clausules uit te kiezen, kunnen geslachtsgebonden ongelijkheden worden bijgestuurd.

Zo zijn sommige Europese landen er bijvoorbeeld in geslaagd een absolute loongelijkheid te bewerkstelligen. Indien die in alle lidstaten zou kunnen worden tot stand gebracht, zou dat een zeer goede zaak zijn.

Een ander voorbeeld betreft de ethische problemen, waarbij men essentiële verschillen inzake wetgeving vaststelt. De senatoren zijn er zich van bewust dat tal van wetgevingsbepalingen binnen de lidstaten uiteraard tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren en niet altijd tot het communautaire niveau. Ze willen niet dat de Europese Unie met betrekking tot een hele reeks ethische problemen bevoegdheden verwerft waarmee ze alle lidstaten bepalingen kan opleggen die op ethisch vlak restrictiever zijn dan dit voorstel van resolutie.

Mevrouw Zrihen merkt op dat er al gedurende jaren in de rechtssystemen van de verschillende Unie-leden gezocht wordt naar bepalingen die de situatie van de vrouw kunnen vooruithelpen. Tevens wordt er op gehamerd dat elke inwoner van de Europese Unie zich bewust zou zijn van het recht op gelijkheid van vrouwen en mannen. Dit recht wordt best in een juridisch kader gegoten. Dit gebeurde de laatste decennia onder meer voor het stemrecht, het recht op het uitoefenen van een professionele activiteit zonder de toestemming van de echtgenoot te moeten vragen en het recht om op gelijke voet met de vader de ouderlijke macht te mogen uitoefenen.

Ondanks deze belangrijke stappen is het werk verre van voltooid. Er zijn nog veel initiatieven nodig om op Europees niveau homogene rechtsregels te krijgen die op elk gebied een gelijke behandeling van vrouwen en mannen garanderen.

Op basis van deze vaststelling worden nieuwe benaderingen en nieuwe strategieën ontwikkeld. De auteurs van het voorstel van resolutie trachten een eenvormig juridisch statuut te bekomen voor de Europese vrouw. Dit zou de mogelijkheid moeten geven zich te conformeren aan de meest begunstigde clausules die in de verschillende landen van de Europese Unie bestaan ten voordele van de vrouwen en daardoor een rechtstreekse invloed hebben op de levens van de 240 miljoen Europese vrouwen.

Soms wordt de vraag gesteld waarom er nog steeds zoveel nadruk wordt gelegd op de rechten van de vrouw. Er is immers al zoveel gerealiseerd ? De feiten en de statistieken tonen echter aan dat de belangrijkste discriminaties onverminderd doorgaan. In geval van een economische recessie bijvoorbeeld, worden vrouwen steeds harder getroffen dan mannen. Werkloosheid, armoede, schulden en familiaal geweld hebben één ding gemeen : vooral vrouwen zijn er het slachtoffer van.

Toch is er op Europees gebied al belangrijke vooruitgang geboekt. Op juridisch gebied werd de basis gelegd van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Een Europa zonder aandacht voor vrouwen zou slechts een zielloos en niet levensvatbaar omhulsel zijn. Sinds 1957 biedt Europa in het Verdrag van Rome een juridisch kader en er werden sindsdien talloze initiatieven ontvouwd in het kader van de gelijke kansen.

Mevrouw Zrihen wijst ook op de voortrekkersrol van Zweden, dat in 1995 door de VN werd erkend als meest egalitaire land ter wereld. De situatie in Zweden zou als voorbeeld moeten dienen voor de andere Europese landen.

Ook België heeft wetten om discriminatie tegen vrouwen te bestrijden. De antidiscriminatiewet wil een einde maken aan geslachtsgebonden discriminatie en artikel 10 van de Grondwet bekrachtigt de principiële gelijkheid van mannen en vrouwen. Bovendien heeft België, als één van de eerste staten van de wereld, het beginsel van de « gendermainstreaming » in de wet vastgelegd.

Toch blijft er veel werk voor de boeg. Het feit dat abortus nog steeds als een misdaad wordt beschouwd in verschillende lidstaten van de Europese Unie, is een verontrustend gegeven.

Dit toont ook het belang aan van een juridisch model op Europees niveau, dat vervolgens als voorbeeld of inspiratiebron kan dienen voor vrouwen van andere continenten. De clausule van de meest begunstigde Europese vrouw werd ontwikkeld door Gisčle Halimi en haar vereniging « Choisir la cause des femmes ». Zij promoot het idee in alle Europese landen. De meest begunstigende regels van elke lidstaat van de Europese Unie zouden als vertrekbasis voor het juridische statuut dienen. De indieners van de tekst willen de situatie van de Europese vrouw harmoniseren op het hoogste niveau door op alle denkbare vlakken te kiezen voor de wetgeving die het meest ontwikkeld is en de vrouwen de meeste vrijheid biedt. Er worden dus geen privilegies gevraagd, maar enkel een volwaardig gelijke behandeling.

Om dit te kunnen realiseren, vraagt de resolutie aan de federale regering om het Instituut voor de gelijkheid van mannen en vrouwen een studie te laten uitvoeren die ertoe strekt een analyse en een lijst te maken van de meest vooruitstrevend en vrouwvriendelijke wet- en regelgeving in België.

Op Europees niveau zou ditzelfde werk geleverd kunnen worden door het nieuwe Europese Instituut voor de gelijkheid tussen vrouwen en mannen.

Ook wordt gevraagd op Europees niveau te pleiten voor de harmonisering van de wet- en regelgeving van de lidstaten betreffende de rechten van de vrouw en hiervoor de nodige aandacht te schenken bij de volgende onderhandelingen over het Europees Grondwettelijke Verdrag, waarbij ook meer vrouwen moeten worden betrokken.

Ten slotte worden de Europese parlementsleden aangemoedigd te ijveren voor de realisatie van de meestbegunstigingsclausule ten voordele van de Europese vrouw.

III. HOORZITTINGEN

A. Uiteenzetting door de heer Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke kansen

De heer Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen, is het eens met de vaststelling dat er ongelijkheden bestaan, de verontwaardiging hierover en de wens om de Europese wetgeving in overeenstemming te brengen met de meest gunstige wetgeving. Deze resolutie moet naar het Europese niveau worden getild, en rekening houden met de specifieke kenmerken van de instellingen en de lidstaten.

Om de ongelijkheden ten opzichte van de Europese vrouw weg te werken, is het natuurlijk wenselijk dat de lidstaten zich bijvoorbeeld aanpassen aan Spanje inzake geweld tegen vrouwen, aan de Scandinavische landen voor loongelijkheid en aan België voor de wet op gender mainstreaming.

Om de Europese wetgeving te harmoniseren, kan er misschien worden gewerkt volgens de open coördinatiemethode, die meer garanties kan bieden, ook al is ze minder snel.

B. Uiteenzetting door de heer Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken

Het voorliggende voorstel van resolutie biedt een interessante dynamiek en zou de analyse van de Europese situatie kunnen verbeteren. Een inventaris van het Instituut over de Europese wetgeving om de meest geavanceerde wetgeving in kaart te brengen, zou ook zeer nuttig kunnen blijken.

Wat de haalbaarheid op Europees vlak betreft, herinnert de heer Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken, eraan dat de gelijkheid tussen mannen en vrouwen een fundamenteel recht in de Verdragen is. Het gaat dus om een statement op Europees niveau. De toepassing en de harmonisering ervan zouden evenwel voor problemen kunnen zorgen.

Europa heeft veel gewerkt rond de Strategie van Lissabon. Met het oog op de verbetering van de arbeidsmarkt moet een competitiever Europa ook impliceren dat de vrouw een even belangrijk rol op de arbeidsmarkt kan spelen als de man, in de manier waarop vrouwen toegang vinden tot bedrijven en overheidsdiensten.

Om verder te gaan, zou men wetgevend moeten optreden op Europees niveau en een harmonisering doorvoeren via duidelijke en nauwkeurige richtlijnen. De aanpak zal echter moeilijk zijn. Op dit moment heeft Europa moeilijkheden om vooruitgang te boeken binnen zijn sociaal model. In sommige landen zijn er politieke meerderheden die de gelijkheid tussen vrouwen en mannen niet beschouwen als een prioriteit voor ontwikkeling. Andere landen, waar de sociale standaarden inzake ethische gelijkheid het verst staan, willen geen Europese harmonisering, omdat ze vrezen dat de Europese dimensie een egalitaire convergentie is. Europa, aangespoord door de landen met minder ontwikkelde sociale modellen, zou kunnen opteren voor een verzoek tot convergentie die geen standaard in opwaartse richting is.

Bijgevolg is de communautaire methode voor dit soort van problemen niet makkelijk. Er is ongetwijfeld veeleer een aanpak nodig zoals de open coördinatiemethode, met een analyse van elk land. Dan sluit elk land aan bij een Europese dynamiek die de goede richting uitgaat. Binnen een intergouvernementele aanpak zou Europa elk jaar een nationaal rapport kunnen vragen over de stand van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Deze rapporten kunnen formeel worden gepubliceerd en vergeleken. Aangezien er sprake is van enige druk, zou dit een opwaartse dynamiek teweegbrengen. België verkiest thans een communautaire methode die een allesomvattende Europese dynamiek op gang brengt boven deze aanpak. In dat geval zouden de bevoegdheden door Europa worden gestuurd.

In het huidige Europese klimaat zouden eerst de verdragen moeten worden herzien en bevoegdheden naar het Europese niveau moeten worden overgeheveld. De intergouvernementele methode kan echter makkelijk worden toegepast. De staatssecretaris haalt het voorbeeld aan van het economische gedeelte van de Strategie van Lissabon, dat een intergouvernementele benadering is waarbij elke lidstaat elk jaar zijn nationaal hervormingsplan inzake de Strategie van Lissabon moet publiceren. De druk van de analyse en de commentaar zet de staten ertoe aan hun model te verbeteren.

Op het niveau van het sociaal model alsook op het niveau van de grondrechten zoals de gelijkheid tussen mannen en vrouwen zou de coördinatiemethode ongetwijfeld een efficiënte aanpak zijn op korte termijn. Het is moeilijk om sneller te gaan gezien het grote aantal nieuwe lidstaten, waar de standaarden zodanig verschillend zijn dat het moeilijk wordt om tot een homogene Europese aanpak te komen. Die landen hebben op dit moment andere prioriteiten, zoals nieuwe technologieën, gezondheidszorg, pensioenen. Kortom, de harmonisering op het gebied van gelijkheid tussen vrouwen en mannen is niet haalbaar.

C. Uiteenzetting door de heer Pasteel, directeur van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen

Het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen voelt zich aangesproken door het voorstel van resolutie dat is geďnspireerd op de ideale en idealistische visie van mevrouw Gisčle Halimi. Naast de zaken die de verwezenlijking van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen ons toestaat, ambieert dit ontwerp van resolutie een eenvormig statuut voor alle Europese vrouwen zodat ze rechten kunnen opeisen die in alle domeinen van hun leven de grootste gemene deler van de 27 lidstaten van de Europese Unie weerspiegelen.

De verwezenlijking van de doelstelling van deze resolutie zou ongetwijfeld de huidige frustraties van de meeste Europese landen, waaronder België, kunnen verzachten, wanneer ze geconfronteerd worden met het gebruikelijke verzet van bepaalde lidstaten zodra er binnen de Commissie van de Verenigde Naties voor de Status van de Vrouw kwesties worden aangekaart zoals nog maar het recht op seksuele opvoeding.

De heer Pasteel verzekert de leden van de adviescomités dat het Instituut voor de Gelijkheid van vrouwen en mannen graag de coördinatie zal te verzorgen van het inventariseren van de wetgeving en de andere maatregelen op nationaal niveau die niet enkel de gelijkheid van mannen en vrouwen beogen, maar ook trachten tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van de vrouwen.

IV. ALGEMENE BESPREKING

a) Opmerkingen van de leden

Mevrouw Hermans is van oordeel dat de inhoud van het voorstel van resolutie zeer nobel is en een prachtig voorbeeld zou zijn van de harmonisering van regelgeving in Europa. Zij volgt echter de redenering van de heer Donfut wanneer hij stelt dat het, gelet op de enorme verscheidenheid van de 27 lidstaten, niet realistisch is een harmonisering te betrachten. Een coördinatie lijkt beter op zijn plaats te zijn. Zij verneemt dat elke lidstaat elk jaar een rapport opmaakt. Het zou inderdaad een goed idee zijn om aan de hand van deze rapporten na te gaan hoe ver elk land staat en aan de hand daarvan een overzicht te maken en een opvolging in plaats te zetten. Deze opdracht situeert zich volgens de senator eerder op Europees niveau.

Zij steunt de vraag naar het uitvoeren van de vergelijkende studie, omdat er dan een krachtig instrument zou bestaan om inspiratie op te doen en de wetgeving waar nodig bij te sturen.

Zij staat volledig achter het voorgestelde punt 4 van de resolutie, waar gevraagd wordt meer vrouwen te betrekken bij de onderhandelingen over het Europees Grondwettelijk Verdrag.

Ten slotte wijst senator Hermans op het pejoratieve gebruik van het woord « liberalisering » in het derde lid van de toelichting van de resolutie. Zij vindt dit vrij ongepast, meent dat deze stelling nog niet werd bewezen en zou de voorkeur geven aan een andere formulering.

Mevrouw de Bethune steunt het voorstel om een studie te laten uitvoeren die een overzicht geven van de wetgeving in alle Europese lidstaten en stelt voor dat België er voor zou pleiten dat het Europees genderinstituut een gecoördineerde studie zou maken over het statuut van de vrouw in de lidstaten. Dit punt zou door de bevoegde minister voor de gelijke kansen moeten worden aangekaart op de eerstvolgende Europese Ministerraad

De senator oppert een bezwaar in verband met het gebruik van de term « meestbegunstigingsclausule ». Zij meent dat deze formulering uit het handelsrecht komt, waar hij wordt gehanteerd voor de relatie tussen landen in handelsaangelegenheden, op basis van het « general agreement on tariffs and trade » van de Europese Unie. Dit betreft landen die lid zijn van een onderling verdrag. In de voorliggende resolutie betreft het echter voordelen voor individuele burgers die geen rechtstreekse rechten halen uit een onderling verdrag. Zij halen wel rechten uit een Europese Unie waarvan hun staat lid is. Alhoewel zij het gebruik van de term wel begrijpt in hoofde van een drukkingsgroep die op sloganeske wijze uiting wil geven aan zijn programma, meent zij dat deze formulering een probleem vormt in een parlementair document.

Uiteraard staat mevrouw de Bethune achter het pleidooi voor een socialer Europa dat hier -onrechtstreeks- wordt gehouden en waarin vrouwen meer rechten krijgen. Dit moet wel worden gekaderd in een ruimere discussie over armoede, arbeidsrechten, enzovoort, die niet enkel in het Adviescomité kan worden gevoerd. Het is bovendien belangrijk te weten welke engagementen de regering heeft genomen op Europees vlak en wat zij kunnen verdedigen op de Europese Ministerraad.

Zij is het tevens helemaal eens met het pleidooi voor een grotere betrokkenheid van vrouwen bij de verdere onderhandelingen over de Europese Grondwet. Dit moet wel op een adequate wijze gebeuren.

Verder heeft de senator een probleem bij het feit dat de voorliggende tekst aan het Europees Parlement vraagt een resolutie te stemmen. Zij is eerder voorstander van een Europese campagne waarbij samen actie wordt gevoerd, of de agendering van dit punt op de agenda van de volgende vergadering van het Netwerk van de parlementaire commissies bevoegd voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen in de lidstaten van de Europese Unie en in het Europees parlement (NCEO-CCEC).

De heer Van den Brande steunt de doelstellingen die hier voorliggen en elke actie die leidt tot een concretisering van deze grondrechten. Hij meent dat het echter noodzakelijk is deze doelstellingen helderder te formuleren. De vooropgestelde harmonisatie is slechts een middel, niet een doel. Het echte doel is het bereiken van gelijke rechten. Hij hoopt de tekst zodanig te kunnen aanpassen dat het concrete doel duidelijker wordt.

Hij wijst er op dat er zich ongetwijfeld een probleem stelt van afdwingbaarheid in een Europese context. Wat hier voorligt is slechts een intentieverklaring. Wat zal echter de uitkomst van de zaak zijn eens de studies zijn gemaakt ? Kan het Hof van Justitie hierin gevat worden of niet ? Dit is essentieel om tot bepaalde rechten te kunnen komen. Zonder afdwingbaarheid betekenen deze rechten ongetwijfeld een grote morele en maatschappelijke vooruitgang, maar zij zullen weinig concrete wijzigingen met zich meebrengen. Hij zou graag de stelling van de heer Donfut hierover vernemen.

Wat betreft het hanteren van de term « meestbegunstigingsclausule » treedt hij mevrouw de Bethune volledig bij : deze term hoort hier niet thuis en moet vervangen worden. De « meestbegunstigde natie » is een begrip dat te maken heeft met een aantal voorwaarden waaraan de staat moet voldoen. Door dit begrip hier te gebruiken wordt geďmpliceerd dat ook een vrouw aan een aantal voorwaarden zou moeten voldoen om van bepaalde rechten te kunnen genieten, wat uiteraard niet kan.

Een andere opmerking van de heer Van den Brande betreft punt 3, waarbij de Europese commissie gevraagd wordt een meestbegunstigingsclausule in te voeren om te komen tot een harmonisering van de rechten van de vrouw op het hoogst mogelijke niveau. Wat wordt hier precies bedoeld met « harmonisering » ? Dit kan toch enkel een tussenstap zijn, vermits het hier gaat over de harmonisering van de rechten tussen de vrouwen ? Is het uiteindelijk niet de bedoeling te komen tot harmonisering tussen vrouwen en mannen ? Of gaat het enkel over een inventaris ?

Mevrouw de Bethune merkt op dat er in de discussie twee grote lijnen worden gevolgd. Enerzijds is er het debat over de te volgen Europese weg en de te hanteren strategie. Anderzijds is er de vraag naar de opportuniteit van de harmonisering van het statuut van de vrouw. Kijkt men hiervoor naar de wetgeving inzake gelijkheid, of naar het gelijkekansenbeleid ?

In het eerste geval kan men in België vaststellen dat er nog maar zeer weinig wettelijke discriminaties bestaan op het vlak van het statuut van de vrouw, bijvoorbeeld de naam van het kind. Andere landen bevinden zich op dat vlak misschien in een andere situatie en het zou inderdaad interessant zijn dit te vernemen.

Het zou echter ook kunnen gaan om een harmonisering van het gelijkekansenbeleid, van de hefbomen die worden gebruikt om tot gelijke kansen te komen, zoals bijvoorbeeld het invoeren van quota op kieslijsten. Dit betreft eerder een evenwichtswetgeving omdat dergelijke harmonisering niet enkel de situatie van vrouwen betreft. Ze zou in bepaalde omstandigheden evengoed betrekking kunnen hebben op mannen. In dat geval is de resolutie verkeerd geformuleerd.

Als ander voorbeeld kan het moederschapsverlof worden genomen. België geeft 15 weken bevallingsverlof en bevindt zich daarmee aan de staart van alle Europese lidstaten. Het Europees gemiddelde bedraagt immers 20 weken. Is het met dit voorstel van resolutie de bedoeling om af te dwingen dat men in alle landen van de Europese Unie de kans heeft om naar 20 weken te gaan ? Waarom zou men dit dan enkel toelaten voor het moederschapsverlof ? Waarom niet ook voor het vaderschapsverlof of het ouderschapsverlof ?

Senator de Bethune hoopt met deze voorbeelden aan te tonen dat de focus van het voorstel van resolutie duidelijker zou moeten worden geformuleerd. Gaat het enkel over het rechtsstatuut van de vrouw, dan moet dit worden gespecificeerd. Indien het gaat over de volledige problematiek van de gelijke kansen in Europa die nog niet zijn gerealiseerd, ook niet in België, dan meent zij dat dit niet enkel kan worden geformuleerd als een betere positie van de vrouw, maar dat een neutrale formulering beter geschikt is.

De standpunten van mevrouw Geerts sluiten nauw aan bij de opmerkingen die haar collega's al hebben gemaakt. Uiteraard is de doelstelling van het voorstel van resolutie nobel. Ook zij ziet dit in het kader van een sociaal Europa en ook zij is voorstander van een studie, waar een eigen dynamiek van kan uitgaan.

Zij vindt echter dat de resolutie te ver gaat in zijn streven naar harmonisering doordat de resolutie er eigenlijk van uitgaat dat er een consensus bestaat over welke bepalingen de beste zijn voor de rechten van de vrouwen. Op bijvoorbeeld het sociaal-ethische vlak lijkt deze eensgezindheid haar echter verre van waarschijnlijk. De hier voorgestelde harmonisering mag er bovendien niet op neerkomen dat sommige landen het gedachtegoed van andere landen opgedrongen krijgen.

Verder wil zij opmerken dat het totale maatregelenpakket van een land in overweging moet worden genomen. Er wordt bijvoorbeeld verwezen naar de Scandinavische landen, waar men inderdaad een heel eind verder staat op het gebied van kinderopvang. Ook zonder studie weten we trouwens dat België op dat punt nog vooruitgang kan boeken. Maar er moet dan ook opgemerkt worden dat in Scandinavië vrouwen veel langer moeten werken. Zij is het dus eens met de algemene doelstelling en het opstarten van een onderzoek, maar maakt bezwaren inzake de finaliteit van het onderzoek. Het is volgens haar gevaarlijk en moeilijk om zomaar te spreken over een harmonisering.

Mevrouw Pehlivan onderschrijft de algemene doelstellingen van het voorliggende voorstel van resolutie. Wat de studie betreft merkt zij op dat in het Euro-mediterraan parlement dezelfde vraag werd gesteld, maar dan gericht op de situatie van de vrouwen in de mediterrane landen. Het bestaan van een instrument zoals hier wordt voorgesteld, zou ook in dit geval nuttig zijn.

Zij meent dat het raadzaam zou zijn eerst de situatie in eigen land door te lichten alvorens over te gaan tot het Europese niveau. Kan men trouwens wel correct vergelijken op basis van enkel de meest voordelige maatregelen voor vrouwen ? Moet er ook niet worden onderzocht wat de meest voordelige maatregelen voor mannen zijn ? Het lijkt haar dat een correcte vergelijking slechts mogelijk is wanneer men zicht heeft op het volledige maatregelenpakket dat in één bepaalde lidstaat van kracht is. Dit laat toe de situatie van vrouwen in een bredere kader te plaatsen. De criteria moeten gelden voor alle burgers, niet enkel voor de Europese vrouwen.

Een tweede punt betreft de vraag wat de Senaat of de Belgische regering concreet kunnen doen. Kunnen de minister en de staatssecretaris daar enige toelichting over geven ?

b) Replieken

De heer Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Gelijke Kansen en Grootstedenbeleid, herinnert eraan dat Europa op de conferentie van New York in 2005 een sterke en voluntaristische houding heeft aangenomen. België oefent thans het voorzitterschap uit van de internationale conferentie van New York. Het zou mooi zijn als wij dit voorzitterschap bijzonder konden maken. Het voorstel van resolutie betreft een belangrijk thema, dat tot vooruitgang zal leiden, ondanks de traditionele en institutionele hindernissen die kunnen bestaan.

De heer Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken, vindt dat het om een fundamenteel debat gaat in het kader van wat Europa vandaag zoekt en wat de Europese burgers van Europa verwachten. Er wordt te vaak de nadruk gelegd op de economische uitdaging. Zelden wordt er aan de sociale dimensie gedacht. Met een dergelijke aanpak kan België de dingen op internationaal niveau in beweging brengen.

De sociale dimensie maakt deel uit van het Europees project. Uit het Handvest van de Grondrechten blijkt dat men de gendergelijkheid wil opleggen. Eind juni 2007 begint men opnieuw na te denken over het toekomstig Grondwettelijk Verdrag, waarin het Handvest van de Grondrechten zal worden opgenomen. Het Handvest zal dan niet langer alleen een morele waarde hebben maar ook rechtskracht.

Het Instituut zal zich moeten bezighouden met het standpunt van België en ook van de andere Europese landen, wat een vruchtbare dialoog tot stand zal brengen. Het bestuderen en analyseren van de wetgeving van de lidstaten zou dus nuttig zijn.

Vervolgens moet er politiek worden opgetreden. De staatssecretaris geeft aan dat er op verschillende manieren aan harmonisering van de wetgeving kan worden gedaan. De Europese Commissie zou een richtlijn kunnen goedkeuren waardoor de hoogste normen worden opgelegd, maar dit lijkt weinig waarschijnlijk, aangezien de Commissie niet de bevoegdheden heeft gekregen om dit te doen. Er is ook geen politieke consensus. Er zal dus een andere methode moeten worden gevonden.

De heer Donfut vindt de nauwere samenwerking tussen een aantal staten zoals die wordt voorgesteld door de heer Mahoux interessant. Een dergelijke aanpak hoort echter samen te gaan met een politiek debat over de noodzaak, op Europees niveau, om over een coördinatiemethode te beschikken. Iedere lidstaat zou dan bijvoorbeeld verzocht worden om bijvoorbeeld over de gelijkheid tussen mannen en vrouwen een jaarlijks verslag op te stellen in verband met de maatregelen die hij neemt om te voldoen aan de hoogste normen, die als een politieke doelstelling zouden gelden.

Mevrouw Zrihen is er zich van bewust dat de harmonisering een moeilijk proces wordt. Dit belet haar echter niet te hopen op resultaten. Inzake het Europese luik van het voorstel van resolutie moet haar pleidooi voor de meestbegunstigingsclausule gezien worden in een groter geheel, waarin een referentiekader wordt opgesteld. Zeer belangrijk is ook het ontstaan van een dynamiek die erin bestaat de wetgeving van de lidstaten te vergelijken en te analyseren. Het is pas wanneer de concrete situatie in de verschillende landen gekend is, dat er teksten kunnen worden opgesteld die een zeer effectief verschil zullen maken. Dergelijke studie zou de vrouwen ook een mogelijkheid geven een Europees netwerk uit te bouwen en de basis vormen van het werk van de volgende generaties vrouwen.

Op dit ogenblik wordt vastgesteld dat het onevenwicht binnen de Europese staten aanleiding zou kunnen zijn voor een zekere regressie inzake de vrouwenrechten. Ook een economische achteruitgang en allerhande voorstellen over meer flexibiliteit op het werk en andere aanpassingen aan de arbeidsomstandigheden kunnen een bedreiging vormen voor de vrouwenrechten. Ook in dit licht is het belangrijk een Europese dynamiek op gang te brengen en een rechtskader voor de Europese vrouw op te stellen. Wat de sensibilisering van het Europees Parlement betreft, deelt zij mee dat mevrouw Gisčle Halimi het voorstel van de meestbegunstigingsclausule daar heeft verdedigd. Zij meent bovendien dat er teveel tijd verloren zou gaan indien eerst de Belgische situatie en pas in een latere fase de Europese dimensie zou aangepakt worden. Zij geeft er de voorkeur aan beide gelijktijdig te behandelen vermits het toch in elk geval een werk van lange adem betreft.

De heer Mahoux vindt de keuze voor een resolutie verantwoord omdat ze een mobiliserend effect heeft. Wegens het onderscheid tussen de bevoegdheden van de Unie en die van de lidstaten, geven de indieners er zich rekenschap van dat een in de Senaat aangenomen tekst de Europese wetgevingen niet zal kunnen veranderen. Hij herinnert eraan dat een resolutie per definitie de kenmerken van een verklaring heeft. Resoluties geven een doelstelling weer waarover een meerderheid het eens wordt. De gevolgen van een dergelijke verklaring zijn divers. Sommige komen er vrij snel, omdat ze rechtstreeks met België te maken hebben.

Wat de gebruikte termen betreft, verkiest de senator de term « harmonisering » te laten staan. Men moet in elk geval te kennen geven dat er naar harmonisering gestreefd wordt, ook al is dat een uiterst moeilijke opdracht. In het dispositief is er sprake van een « harmonisering van de rechten van de vrouw op het hoogst mogelijke niveau », een concept dat nog moet worden uitgewerkt.

De indieners van het voorstel suggereren dat het probleem op Europees niveau wordt aangepakt door het Parlement, de Commissie en de Raad. Ze wensen dat er een vergelijking wordt gemaakt van de toestand in alle lidstaten. Vervolgens zullen er normerende bepalingen moeten worden gevonden waardoor de ongelijkheid die onaanvaardbaar is, wordt verminderd of zelfs weggewerkt.

Hoewel de harmonisering als doelstelling ambitieuzer is, verkiest spreker de term « coördinatie » te vermijden, aangezien hij geen bindende waarde heeft. De heer Mahoux wijst erop dat het niet de bedoeling is een ontwerp van grondwettelijk verdrag over gendergelijkheid tot stand te brengen.

De versterkte samenwerking in verband met thema's van die aard kan een interessante mogelijkheid zijn. Men moet wat dat betreft de samenwerking proberen te testen en tegelijk de Staten vinden die bereid zijn die versterkte samenwerking toe te passen. Er bestaan interessante voorbeelden van versterkte samenwerking. De Europese Commissie kan ook het initiatief nemen in andere zaken dan het vrij verkeer van goederen en diensten. Indien ze haar bevoegdheden overschrijdt, zullen de lidstaten misschien reageren en vragen dat het subsidiariteitsbeginsel in acht wordt genomen, maar zullen ze haar misschien op politiek gebied feliciteren.

Vervolgens merkt hij op dat de instemming van de regering met de resolutie niet vereist is. Wanneer men bovendien wacht om een vaststaand probleem zoals de genderdiscriminatie aan te pakken tot alle discriminatie in de wereld opgelost is, loopt men het risico dat die discriminatie nooit specifiek wordt aangepakt.

Mevrouw Zrihen meent dat dit voorstel van resolutie aansluit bij alle teksten die sinds jaren opgesteld worden. Het voorstel brengt het merkwaardige werk dat in België verricht wordt voor het voetlicht. Tegelijk wijst de tekst op de problemen van bepaalde landen waar vrouwen geen kijk hebben op wat er elders gebeurt en ook niet kunnen vergelijken. De indieners van het voorstel van resolutie vragen dat het Europees Instituut voor gendergelijkheid als taak krijgt de huidige toestand in de Europese landen te analyseren. Vervolgens moet men eruit halen wat kan worden beschouwd als het meest vooruitstrevend.

De Europese commissie voor de Rechten van de Vrouw heeft hetzelfde statuut als het Adviescomité van de Senaat. De senator stelt voor dat het Adviescomité naar het Europees Parlement gaat en vraagt door de commissie voor de Rechten van de Vrouw te worden gehoord over de problematiek van de genderongelijkheid.

V. BESPREKING VAN HET ONTWERP VAN ADVIES

Het Adviescomité voor gelijke kansen tussen mannen en vrouwen en het Federaal Adviescomité voor Europese aangelegenheden hebben tijdens hun gezamenlijke vergaderingen van 21 en 22 maart 2007 het ontwerp van advies besproken en enkele wijzigingen voorgesteld.

Wat betreft het voorgestelde punt 1 en 2 kan de heer Mahoux zich akkoord verklaren met een tekst die de notie van gendergelijkheid invoert op voorwaarde dat deze rekening houdt met het feit dat de meest voordelige oplossingen voor vrouwen moeten worden gezocht.

Hij stelt vervolgens vast dat het punt 3 van het ontwerp van advies een herformulering vraagt van het begrip « meestbegunstigingsclausule » omdat meerdere leden opwerpen dat dit juridische problemen kan opleveren en dus niet thuis hoort in de resolutie.

De heer Mahoux dringt omwille van symbolische redenen aan op het behoud van de term. Volgens de heer Mahoux stelt het gebruik van deze term geen probleem in de Franse tekst. De term « clause » heeft niet noodzakelijk een juridische connotatie. Daarom wenst hij deze term te behouden en het punt 3 van het ontwerp te schrappen.

Het laatste punt van het ontwerp van advies betreft de te volgen methode.

Senator Mahoux heeft geen problemen met de voorgestelde methoden en formulering.

Mevrouw Hermans kan zich vinden in het ontwerp van advies. Zij wijst er op dat het punt betreffende het vervangen van de term « meestbegunstigingsclausule » slechts een advies is. Er wordt nog niets concreet gewijzigd. Zij wenst dit punt te behouden.

Ook senator Tindemans verklaart zich uitdrukkelijk voorstander van het behouden van de opmerking over het herformuleren van de term « meestbegunstigingsclausule ».

Inzake punt 2 van het ontwerp van advies, dat de harmonisering van de rechten van de vrouw op het hoogst mogelijke niveau » betreft, meent mevrouw Van de Casteele dat er toch enige voorzichtigheid moet aan de dag gelegd worden. Het kan toch niet de bedoeling zijn om binnen Europa te « shoppen » inzake ouderschapsverlof, zwangerschapsverlof en andere voordelen die gekoppeld zijn aan het feit van vrouw te zijn.. Als dezelfde redenering gevolgd zou worden voor zieke personen, dan zouden die op basis van dergelijke clausule diensten gaan halen waar ze hem het best uitkomen en het meest voordelig zijn.

De senator is uiteraard een voorstander van het wegwerken van de discriminaties van vrouwen, maar er moet worden opgelet dat de resolutie niet gaat verplichten om de regelgeving te volgen van de lidstaat waar de lat het hoogst ligt, zonder rekening te houden met de aanvullende maatregelen die ook van land tot land kunnen verschillen en die niet steeds het meest voordelig zijn in het land waar de hoofdmaatregel het meest voordelig is.

De heer Mahoux merkt op dat de resolutie helemaal niet over « shopping » gaat, maar in eerste instantie aandringt op het maken van een inventaris van de bestaande maatregelen. Het voorliggende voorstel van resolutie betreft een eerste stap inzake de harmonisering, en is in die zin niet te vergelijken met bijvoorbeeld de mobiliteit van patiënten.

Mevrouw Van de Casteele stelt dat het uiteindelijk wel de bedoeling is regel per regel te kijken waar die het meest voordelig is binnen de Europese lidstaten. Er wordt dus via een soort benchmarking procedure geprobeerd de lat zo hoog mogelijk leggen. Het is echter niet zo makkelijk om de regels in de verschillende landen met mekaar te vergelijken. Duitsland heeft bijvoorbeeld een zeer uitgebreid systeem van ouderschapsverlof. Op het eerste zicht zou men dus kunnen stellen dat dit voordeliger is. Aan de andere kant moet worden vastgesteld dat Duitsland niet over goede kinderopvang beschikt, waardoor vrouwen vaak geen andere keuze hebben dan thuis te blijven gedurende de eerste levensjaren van hun kind. Het zal dus niet steeds logisch zijn om één aspect van een beleid te bekijken zonder rekening te houden met alle andere elementen die daarbij een rol spelen. Zij pleit voor enige voorzichtigheid en meent dat het niet haalbaar is om voor het maximum van elke lidstaat te gaan.

Als ander voorbeeld haalt de senator het ouderschapsverlof aan, waar zij steeds heeft gepleit voor een systeem waarbij zowel mannen als vrouwen verplicht worden elk bijvoorbeeld zes maanden ouderschapsverlof op te nemen. Dit is veel voordeliger voor de gelijke kansen omdat zo in zekere zin bepaalde « nadelen » van het vrouw-zijn gespreid worden over mannen en vrouwen. Indien dit enkel uit het standpunt van de vrouw wordt bekeken kan dit op het eerste gezicht een nadeligere regeling lijken omdat zij geen recht heeft op een volledig jaar ouderschap, doch slechts op zes maanden. Als met alle aspecten rekening wordt gehouden is dit echter niet het geval. Daarom vindt zij het te ver gaan om te zeggen dat Europa moet zorgen voor een harmonisering op het hoogste niveau. Dit zal immers niet in alle gevallen opgaan. Zij geeft er daarom de voorkeur aan de formulering « hoogst mogelijke niveau » te vervangen door een andere formulering.

Mevrouw Zrihen benadrukt dat het in eerste instantie vooral gaat om de inventaris van de bestaande maatregelen. Dit is een enorm werk en zal voor veel landen betekenen dat zij verplicht worden hun eigen inventaris te maken, wat een aanzet kan zijn tot meer. Het opstarten van het debat is zeer belangrijk om een dynamiek te beginnen en de machine op te starten.

De heer Mahoux is het ermee eens om de zin « hoogst mogelijk niveau » te vervangen door de woorden « meest voordelige niveau ». Hij volgt de redenering van mevrouw Van de Casteele waar zij stelt dat rekening moet gehouden worden met de omkaderende maatregelen.

VI.  ADVIES

Een aantal elementen komen tijdens de discussie naar voor :

1. Afbakening van het onderwerp van de studie

Punten 1 en 2 van de definitieve resolutie verdelen duidelijk de taken tussen het Belgische Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen en het Europees Instituut voor gendergelijkheid. Het lijkt het Adviescomité wel raadzaam om het onderwerp van de studie en de analyse, waarover sprake in punt 1 en 2 van de resolutie, scherp af te bakenen. De resolutie zou moeten vermelden dat de studie handelt over zowel de wetgeving van de lidstaten die het gelijkheidsbeginsel man-vrouw willen toepassen, als die welke de toestand van de vrouwen wil verbeteren. Het Adviescomité meent dat de studie ruim moet opgevat worden, aangezien een correcte vergelijking enkel mogelijk is op basis van het volledige maatregelenpakket dat in een lidstaat van kracht is.

2. Heldere formulering van de doelstellingen

Het Adviescomité wijst erop dat de passage « harmonisering van de rechten van de vrouw op het hoogst mogelijke niveau » uit punt 3 vragen oproept over de doelstellingen van de resolutie. Het uiteindelijke doel kan niet de harmonisering van de rechten tussen vrouwen onderling zijn, maar wel tussen de rechten van vrouwen en mannen. De vooropgestelde harmonisering is slechts een middel om dat doel te bereiken.

Het adviescomité stelt eveneens voor om in punt 3 de woorden « op het hoogst mogelijke niveau » te vervangen door de woorden « op het meest voordelige niveau ».

3. Aandacht voor de te volgen Europese weg

Afdwingbaarheid is nodig om tot bepaalde rechten te komen. Het Adviescomité meent dan ook dat een debat over de te volgen Europese weg en de te hanteren strategie noodzakelijk is. Het comité geeft de open coördinatiemethode met een jaarlijkse analyse van elk land en de methode van versterkte samenwerking mee ter overweging.

VII. STEMMINGEN

Het advies werd aangenomen met 8 stemmen tegen 1 stem.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteurs, De voorzitters,
Margriet HERMANS.
Luc VAN DEN BRANDE.
Fatma PEHLIVAN.
Philippe MAHOUX.