3-2366/2

3-2366/2

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

18 APRIL 2007


Wetsontwerp tot wijziging, wat de vaststelling van de graad van blijvende arbeidsongeschikheid na de leeftijd van 65 jaar betreft, van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEER CORNIL


I. INLEIDING

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsvoorstel van mevrouw Camille Dieu en de heer Jacques Germeaux (stuk Kamer, nr. 51-1159/1). Het werd op 29 maart 2007 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 126 stemmen bij 1 onthouding. Het ontwerp werd op 30 maart 2007 overgezonden naar de Senaat en diezelfde dag geëvoceerd.

De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 17 april 2007 in aanwezigheid van de heer Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN VOLKSGEZONDHEID

De bezuinigingsmaatregelen van de jaren '80 hebben grote gevolgen gehad voor onze bevolking. De inkomensderving die slachtoffers van arbeidsongevallen en beroepsziekten hebben geleden, was bijzonder moeilijk te dragen.

Bij de pensionering is gebleken dat de uitkeringen inzake arbeidsongevallen en beroepsziekten niet meer worden berekend op basis van het loon maar op een forfaitaire basis.

Dat leidt tot een aanzienlijk financieel verlies.

Daar komt nog bij dat een andere maatregel de uitkeringsgerechtigden inzake beroepsziekten op hun 65e verjaardag een allesbehalve interessant geschenk biedt : het ongeschiktheidspercentage dat hun is toegekend was verminderd met het percentage dat overeenstemt met sociaal-economische factoren. Vandaar dat het bedrag van hun uitkering nogmaals daalt.

Te noteren valt dat de slachtoffers van arbeidsongevallen daardoor niet worden getroffen.

De minister is tevreden het wetsvoorstel van mevr. Camille Dieu te kunnen voorleggen.

Dat strekt ertoe extrapercentages toe te voegen aan de bedragen die het Fonds voor Beroepsziekten uitkeert aan de slachtoffers van ouder dan 65 jaar.

Het voorstel betekent een aanzienlijke verbetering van het thans geldende correctiemechanisme.

Het gaat om alle slachtoffers die getroffen worden door de opheffing van de sociaal-economische factoren (26 525 personen !), terwijl het voordien om slechts 2 000 personen ging met een relatief hoog percentage (hoger dan 35 %).

Bovendien is het extra toegekende percentage belangrijker naarmate de blijvende arbeidsongeschiktheid van het slachtoffer hoger is (1) .

De oorspronkelijke wens van mevrouw Dieu om die tweede beperking van de renten voor beroepsziekten gewoon op te heffen, kon niet worden ingewilligd (2) .

Die opheffing alleen toepassen op de nieuwe gevallen leek ons immers een duidelijke vorm van discriminatie. Maar die opheffing toepassen op alle begunstigden zou over een volledig jaar een kostprijs hebben van zowat 18 miljoen euro.

De voorgestelde maatregel sluit aan bij andere, in de zorg om de kloof die ontstaan is tussen het bedrag van de lonen en dat van de uitkeringen, vergoedingen, pensioenen en andere vervangingsinkomens ongedaan te maken (3) .

We moeten wat dat betreft niet triomfalistisch (4) worden, maar we moeten toegeven dat er een trendwijziging is ingezet en dat de kloof tussen de inkomens uit arbeid en de vervangingsinkomens niet langer toeneemt (5) .

III. BESPREKING

A. Vragen en opmerkingen van de leden

Mevrouw Van de Casteele betreurt dat het hier slechts gaat om een stapsgewijze opheffing van een vroegere besparingsmaatregel. Weliswaar wordt hier een zwakkere groep in de samenleving een compensatie verleend, maar dit neemt niet weg dat enkele vragen kunnen worden gesteld bij het uitgangspunt van het ontwerp. Moet er nog rekening worden gehouden met sociaal-economische factoren van een persoon, ouder dan 65 jaar die een vergoeding voor beroepsziekten ontvangt ? Zou men dergelijke vergoedingen — invaliditeitsuitkeringen, vergoedingen voor arbeidsongevallen en beroepsziekten — niet op dezelfde wijze kunnen behandelen ? Ook in het kader van de verzekering voor foutloze medische aansprakelijkheid zullen er bepaalde vergoedingen worden uitgekeerd die mogelijk kunnen interfereren met deze vergoedingen.

Spreekster sluit zich wel aan bij het standpunt van de minister, dat vervangingsinkomens achter lopen op de algemene welvaartstijging waarvan de lonen wel hebben kunnen profiteren. Overigens blijkt ook dat mensen die uit hun werk slechts een laag inkomen halen minder kunnen profiteren van de welvaartsstijging.

B. Antwoorden van de minister

De heer Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, beaamt dat vervangingsinkomens, zoals werkloosheidsuitkeringen en invaliditeitsuitkeringen, minder en minder aansluiten bij de praktijk, wat de evolutie van de inkomens betreft.

Voorliggend wetsontwerp biedt inderdaad een stapsgewijze benadering met het oog op de correctie van eerder doorgevoerde besparingen. Wat het globaal kader betreft, merkt de minister op dat er nieuwe mechanismen werden geïntroduceerd die als doel hebben om, parallel met de tweejaarlijkse onderhandelingen over de loonstijgingen, ook vervangingsinkomens te verhogen. Mogelijk dienen zwakkere categorieën een nog grotere steun te krijgen. Dat is de reden waarom de regering voor bepaalde vervangingsinkomens in een extra inhaalbeweging heeft voorzien.

De minister herinnert eraan dat in de jaren '80 werd beslist om de verhouding tussen de laagste inkomens en de vervangingsinkomens niet te baseren op een deel van het laatste loon, maar op een forfait. Tevens werd beslist deze vervangingsinkomens slechts terug te betalen tot aan de leeftijd van 65 jaar, wat logisch is aangezien het daarna niet meer kan gaan om een inkomen ter vervanging van een inkomen uit arbeid. Op dat ogenblik is iedereen immers met pensioen en het heeft geen zin meer om op die beslissing terug te komen. Maar door dit inkomen te berekenen op basis van het forfait en niet op basis van een percentage van het laatste loon, ontstond er een groot verschil. Dit laatste element wordt nu voor een klein deel goedgemaakt :

* 1 % bij een ongeschiktheid tussen 1 en 35 %;

* 2 % bij een ongeschiktheid tussen 36 en 50 %;

* 4 % bij een ongeschiktheid tussen 50 en 65 %;

* 6 % bij een ongeschiktheid van 65 % of meer.

IV. STEMMINGEN

De commissie stemt met eenparigheid van de 9 aanwezige leden in met het wetsontwerp nr. 3-2366 zoals het door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd overgezonden.


Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Jean CORNIL. Annemie VAN de CASTEELE.

De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (zie stuk Kamer, nr. 51-1159/006)


(1) 1 % extra voor de renten tussen 1 en 35 %. 2 % extra tussen 36 en 50 %. 4 % extra tussen 51 % en 65 %. 6 % extra tussen 66 en 64 %.

(2) Het kort en goed afschaffen van de opheffing van de sociaal-economische factoren had voor de nieuwe slachtoffers die 65 jaar werden in 2007 (2/3 van het jaar) 640 000 euro gekost, in 2008 1 500 000 euro en in 2009 2 400 000 euro. Bovendien zou er een discriminatie zijn ontstaan tussen die begunstigden en de slachtoffers die reeds ouder zijn dan 65 jaar en die niet voor die maatregel in aanmerking komen. Indien men die discriminatie wil voorkomen, zou het opheffen van de bezuinigingsmaatregelen voor alle slachtoffers van ouder dan 65 jaar het volgende kosten : in 2007 (2/3 van het jaar) 12 800 000 euro, in 2008 18 430 000 euro, in 2009 17 700 000 euro.

(3) Andere maatregelen : verhoging van de pensioenen van de mijnwerkers, verhoging van de verwarmingstoelage, maatregelen inzake de welvaartsaanpassing ...

(4) De kostprijs van de maatregel in zijn huidige vorm : in 2007 (2/3 van het jaar) : 1 990 000 euro, in 2008 : 2 850 000 euro, in 2009 : 2 800 000 euro.

(5) Aantal slachtoffers van beroepsziekten : 62 347 in 2005. Aantal slachtoffers van ouder dan 65 jaar : 37 257, waarvan er 11 219 voor 1929 geboren zijn en ontkomen aan de opheffing van de sociaal-economische factoren.