3-1473/3

3-1473/3

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

28 MAART 2007


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 8bis van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, om de wachttijd voor de vaststelling van een handicap in te korten


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW PEHLIVAN


I. INLEIDING

Het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 8bis van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, om de wachttijd voor de vaststelling van een handicap in te korten, werd ingediend op 7 december 2005.

De commissie heeft dit wetsvoorstel besproken tijdens haar vergaderingen van 21 juni 2006, 24 januari, 21 maart en 28 maart 2007, in aanwezigheid van mevrouw Mandaila Malamba, staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR MEVROUW ANSEEUW, INDIENSTER VAN HET WETSVOORSTEL

Het wetsvoorstel strekt ertoe om de procedure bij aanvraag van een tussenkomst vlotter te laten verlopen, aldus mevrouw Anseeuw. De wachttijd bedraagt momenteel tussen de 7 en 12 maanden. Het voorstel wil deze termijnen bij wet vastleggen, en ze over een periode van drie jaar jaarlijks met één maand inkorten. Na drie jaar zou de wachttijd niet meer dan 5 maanden mogen bedragen.

III. ALGEMENE BESPREKING

A. Uiteenzetting door mevrouw Mandaila Malamba, staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap

Voor een overzicht van haar beleid verwijst mevrouw Mandaila Malamba naar haar algemene beleidsnota (zie stuk Kamer, 2005-2006, nr. 51-2045/22).

Zij wil nog steeds de termijn voor de behandeling van de dossiers inkorten. Er zijn verschillende middelen voorhanden om deze doelstelling te bereiken :

— Door de veralgemening van het systeem « Communit-e » op 30 juni 2006 kunnen er onmiddellijk gegevens worden uitgewisseld tussen de gemeentebesturen en de DG Personen met een handicap.

— De hervorming die een grotere cumulatie tussen tegemoetkomingen en beroepsinkomsten mogelijk maakt en de procedure wijzigt, gaat over tot het gebruik van de systemen « Dimona » en « Dmfa » : de loongegevens worden aan de DG Personen met een handicap doorgegeven via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.

— Het project « medic-e », dat bij de DG Personen met een handicap wordt uitgewerkt, maakt een onmiddellijke uitwisseling van de medische gegevens mogelijk.

— Het project « DIGIhan » wil komen tot een volledige digitalisering van de dossiers.

— Er worden verschillende elektronische gegevensuitwisselingen via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid ontwikkeld tussen de FOD Financiën en de DG Personen met een handicap : bepaalde fiscale gegevens zullen zo naar de DG worden doorgestuurd.

— Het medisch onderzoek op basis van dossierstukken is binnenkort mogelijk voor de administratie.

Gelet op de termijnen in het handvest van de sociaal verzekerde (artikelen 10 en 12) en op de verschuldigde moratoire intresten in geval van overschrijding van de termijnen, moet dit wetsvoorstel volgens haar aandachtig worden onderzocht.

Omwille van de verwijlintersten moet er immers rekening worden gehouden met een budgettaire meerkost.

Bij de integratie van de principes van het handvest van de sociaal verzekerde in de wetgeving betreffende de tegemoetkomingen werden de specifieke kenmerken hiervan in aanmerking genomen. De twee termijnen van vier maanden in het handvest werden samengevoegd in een enkele termijn van acht maanden bij de hervorming die in 2003-2004 door mevrouw Van Gool werd doorgevoerd.

Deze termijn zoals voorgesteld terugbrengen tot zes en vervolgens vijf maanden betekent dat er een onderzoekstermijn wordt vastgesteld die korter is dan de termijn vereist voor andere socialezekerheidsstelsels waarvan de toepassing minder complex is.

De procedures en de termijnen worden zoveel als mogelijk gereduceerd en indien men kan vermijden om bepaalde gegevens telkens opnieuw op te vragen gebeurt dit ook. Met de uitwisseling van de bestaande gegevens hoopt men de wachttijd verder in te korten. Een evaluatie van de reeds genomen maatregelen moet aantonen of dit doel daadwerkelijk bereikt wordt. Er wordt reeds aan al deze projecten gewerkt, maar er moet uiteraard rekening gehouden worden met een uitgebreide testperiode. Zij hoopt dat de administratie de tijd gegund wordt om dit inderdaad te doen, zodat eventuele kinderziekten uit het systeem gefilterd kunnen worden. Een termijn opleggen en daardoor druk uitoefenen op de administratie vindt ze daarom op dit ogenblik geen goed idee. Het systeem wordt waarschijnlijk geëvalueerd in 2008. Zij vindt het opportuun deze evaluatie af te wachten vooraleer nieuwe termijnen vast te leggen.

De heer Gubbels, hoofd van de administratie, kan in detail uitleg geven over maatregelen die reeds werden genomen, over maatregelen die nog op stapel staan en over de gevolgen die bepaalde maatregelen met zich kunnen meebrengen.

B. Uiteenzetting door de heer André Gubbels, directeur-generaal van de directie-generaal Personen met een handicap

De heer Gubbels is sinds 1 oktober 2006 directeur-generaal van de directie-generaal Personen met een handicap. De situatie binnen de Dienst Personen met een handicap is in volle evolutie. Hij gaat geen exhaustief overzicht geven van alle maatregelen die werden genomen om de wachttijd van de dossiers in te korten. Hij hoopt wel de commissie een beter inzicht te kunnen geven in het hoe en waarom van de wachttijd, en in bepaalde zeer specifieke oorzaken van lange wachttijden.

Op dit ogenblik is de gemiddelde wachttijd lager dan de wettelijk vastgelegde termijn. Het meest recente cijfer, van de maand februari, toont voor de aanvragen betreffende het regime van de inkomensvervangende tegemoetkoming een gemiddelde wachttijd van 7,3 maanden. Voor de aanvragen betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden bedroeg deze termijn 7,2 maanden. A priori voldoet de dienst dus aan de voorschriften inzake de termijn van behandeling van de dossiers.

Het gebeurt echter dat sommige personen 12, 15 of zelfs 24 maanden moeten wachten vooraleer hun dossier in orde is. Dit toont aan dat achter het algemene cijfer van de gemiddelde wachttijd zeer heterogene situaties schuilgaan. De dossiers worden behandeld binnen een termijn van 2 maanden tot 2 jaar. De gemiddelde wachttijd is dus een zeer relatief gegeven.

Om de termijnen te kunnen inkorten, moet men weten welke parameters invloed uitoefenen op de behandeling van de dossiers. Het is immers op deze parameters dat moet worden ingegrepen.

In de eerste plaats is het zo dat de gemiddelde wachttijd niet enkel berekend wordt op basis van de nieuwe dossiers, maar ook van de dossiers in herziening. Bij een aanvraag tot herziening van de tegemoetkoming betreft het een bestaande tegemoetkoming, waarbij er zich een wijziging heeft voorgedaan in de toestand van de begunstigde die kan leiden tot een herziening van de tegemoetkoming. Indien de wijziging in de toestand van de begunstigde een louter administratieve wijziging betreft, worden deze dossiers op enkele weken tijd behandeld. Een medische herziening zal meer tijd in beslag nemen omdat de betrokken persoon opnieuw moet worden opgeroepen, een nieuw medisch onderzoek moet ondergaan en er een nieuwe beslissing moet worden genomen. Toch worden ook deze dossiers behandeld binnen een termijn die meestal onder de zes maanden ligt. Bij nieuwe dossiers is de wachttijd momenteel langer.

Uit de cijfers die worden gebruikt om deze variatie in de wachttijden te controleren, blijkt dat op 1 maart 2007 in 35 % van de behandelende dossiers de wettelijke termijn van 8 maanden wordt overschreden. Dit houdt ook in dat 65 % van de dossiers in een kortere tijdsspanne worden behandeld. De Nederlandstalige dossiers van tegemoetkomingen voor bejaarden bijvoorbeeld worden behandeld in gemiddeld minder dan 6 maanden.

Om een beter inzicht te krijgen in de oorzaken van de lange wachttijden en op vraag van mevrouw Mandaila Malamba werd er een onderzoek gevoerd van 200 dossiers die meer dan 8 maanden na de aanvraag een beslissing hadden gekregen. Deze dossiers werden één voor één in detail onderzocht om na te gaan waarom de wachttijd zo lang was opgelopen. Verschillende oorzaken bleken aan de basis van de lange wachttijd te liggen.

In de eerste plaats zijn er elementen die onder de controle van onze dienst vallen. Zo kon de Dienst vaststellen dat voor bepaalde delen van het onderzoek de interne behandeling varieerde tussen 1 en 6 weken. Dit kan soms heel eenvoudig verklaard worden door de afwezigheid van een bepaalde persoon, of de onbeschikbaarheid van een bepaalde arts.

De belangrijkste oorzaak van een te lange wachttijd is echter volgens de bevindingen van de Dienst verbonden met de twee belangrijke fases die een dossier moet doormaken. Om een uitkering te krijgen moet de dienst in de eerste plaats de inkomsten van de aanvrager nagaan en in de tweede plaats de aanvrager medisch onderzoeken. Inzake het onderzoek naar de inkomsten stelde zich in alle dossiers met een zeer lange wachttijd hetzelfde probleem : de dienst was voor dit onderzoek sterk afhankelijk van inlichtingen die moesten worden geleverd door het ministerie van Financiën. Dit is vooral het geval indien het inkomen uit onroerende goederen van de aanvrager moet worden nagegaan. Soms duurt het 15 tot 16 maanden vooraleer Financiën de nodige informatie doorgeeft.

Wat kan de dienst Personen met een handicap doen om het ministerie van Financiën tot meer spoed aan te manen ? Het « Projet Digihan » zou de Dienst de mogelijkheid geven rechtstreeks de databank van Financiën te raadplegen, wat de omweg via de FOD vermijdt. Wat betreft de directe belastingen er is goede vooruitgang dankzij het systeem B-tax. Inzake de inkomsten uit onroerende goederen is een oplossing veel complexer. Daar hangt het resultaat af van bepaalde informaticatoepassingen waarvoor noch op korte, noch op lange termijn zicht is op een oplossing. De heer Gubbels vreest bijgevolg dat er inzake deze specifieke problematiek niet dadelijk de mogelijkheid zal zijn de wachttijden van de dossiers in te korten. Bovendien heeft de dienst Personen van een handicap er geen enkele controle over.

Een tweede oorzaak van een lange wachttijd betreft het medisch onderzoek. Het gaat hier om een vrij ingewikkeld proces waarbij de aanvrager eerst wordt opgeroepen, vervolgens wordt zijn situatie onderzocht, en op basis hiervan wordt een beslissing genomen. In de dagelijkse praktijk zien de artsen zich geconfronteerd met een sterke afhankelijkheid van informatie die door de aanvrager zelf moet worden aangebracht. Het betreft dan informatie van de behandelende arts, van de specialist of van een andere zorgverstrekker. Het is immers vaak niet mogelijk een correcte beslissing te nemen enkel en alleen op basis van een medisch onderzoek. Daarom wordt er vaak bijkomende informatie gevraagd aan de aanvrager. Uit het onderzoek van het staal van 200 dossiers is gebleken dat, indien de lange wachttijd te wijten is aan de lange termijn van het medisch onderzoek, deze lange termijn meestal veroorzaakt wordt door de nood aan bijkomende informatie van de behandelende arts of specialist.

Er wordt ook vastgesteld dat het niet noodzakelijk de ernst van de handicap is die zorgt voor vertraging. Personen die al lange tijd in een instelling verblijven hebben soms zeer ernstige handicaps, maar hun dossiers zijn perfect in orde. Soms is de Dienst echter verplicht veel tijd te steken in bepaalde onderzoeken, die samenhangen met sociale marginalisatie of met zeer moeilijk te objectiveren pathologieën, zoals mentale of stressgerelateerde problemen. In deze gevallen kan de wachttijd inderdaad behoorlijk oplopen.

De huidige regelgeving geeft de Dienst Personen met een handicap de mogelijkheid een beslissing te nemen op basis van de informatie aangebracht door de aanvrager, dus zonder te wachten op bijkomende medische informatie. De heer Gubbels meent echter dan er in dit geval meer negatieve beslissingen zouden worden genomen. Daarom staat hij achter de huidige werkwijze van de medische dienst, die er de voorkeur aan geeft een dossier te evalueren op basis van volledige informatie, zelfs als dit zorgt voor een langere wachttijd. Het systematisch nemen van een beslissing binnen de termijn van 8 maanden, zonder te wachten op bijkomende informatie, zou volgens de heer Gubbels trouwens geen vooruitgang inhouden. De aanvragers met dergelijke negatieve beslissing zouden immers gewoon een nieuwe aanvraag indienen. Alhoewel dit systeem statistisch zou zorgen voor een verkorting van de wachttijd, zou dergelijke praktijk in de realiteit dus geen echte tijdwinst opleveren.

Bovendien wordt de aanvrager gepenaliseerd omdat hij slecht een uitkering kan krijgen vanaf de datum van zijn nieuwe aanvraag. Lange termijnen zijn dus niet steeds in het nadeel van de aanvragers.

De heer Gubbels is op zich geen tegenstander van het voorliggende wetsvoorstel dat de wettelijke termijnen wenst in te korten tot zeven of zes maanden. Hij beschikt momenteel echter niet over een drukkingsmiddel dat hem toestaat de oorzaken aan te pakken. Om dit te kunnen zou hij enerzijds een drukkingsmiddel moeten hebben ten aanzien van de FOD Financiën, wat nu niet het geval is. Achterstallige intresten vallen ten laste van de Dienst Personen met een Handicap en niet van de FOD Financiën. Anderzijds zou er een drukkingsmiddel moeten bestaan om de aanvragers te responsabiliseren zodoende dat zij bijkomende informatie binnen de termijnen aan de Dienst bezorgen. De heer Gubbels meent dat er wat dit betreft met de grootste omzichtigheid moet gehandeld worden. Het kan immers niet de bedoeling zijn de aanvragers te penaliseren.

Door de termijnen in te korten zoals in het wetsvoorstel wordt voorgesteld, wordt zeker een belangrijk positief signaal gegeven. De heer Gubbels meent dat er op het terrein echter niet zoveel door zal veranderen. De Dienst heeft immers geen controle over de belangrijkste oorzaken van lange wachttijden.

Toch hoopt hij op verbetering. Zo is er de vermelde mogelijkheid om sneller inlichtingen te krijgen van de FOD Financiën. Een andere mogelijkheid, waar de Dienst zich in de toekomst op zal richten, is de betere begeleiding van de aanvragers, van de behandelende artsen en van derden. Meer en betere informatie, vooral ten aanzien van de behandelende arts, die vaak een cruciale rol speelt in de medische beoordeling, zal ongetwijfeld ook zorgen voor een vlottere behandeling van de dossiers. Bovendien moeten ook de aanvragers beter worden begeleid. Velen van hen lopen verloren in het labyrint van de regelgeving en de administratie. Zo werd reeds een contactpunt voor gehandicapte personen opgericht. De heer Gubbels is voorstander van veel actievere begeleiding van de aanvragers. Waarom zou de Dienst hen niet mogen opbellen en hen er attent op maken dat bepaalde informatie ontbreekt ? Ook dit zou een snellere behandeling mogelijk moeten maken.

C. Vragen van de leden

Mevrouw Zrihen benadrukt het belang van het terugdringen van de wachttijd voor alle leeftijden. Sommige kinderen worden geboren met een handicap, andere worden er tijdens hun leven mee geconfronteerd. Hoe dan ook is dit voor alle betrokkenen een moeilijke situatie en men dient er alles aan te doen om de personen met een handicap zo goed en zo snel als mogelijk te integreren in de samenleving. Jammer genoeg leidt een handicap dikwijls ook tot significante meeruitgaven, als gevolg waarvan « sociale gevallen » ontstaan. Het snel erkennen van de handicap en het toekennen van de hiermee gepaard gaande tegemoetkomingen en voorzieningen is dan ook enorm belangrijk voor de betrokkenen. Spreekster benadrukt ten slotte dat, wanneer het om een vrouw gaat die wordt geconfronteerd met een handicap, het familiale leven hier ernstig onder lijdt. Specifiek voor hen dient dan ook de nodige aandacht te worden geschonken aan een snelle administratieve afhandeling van de aanvraag tot erkenning van een handicap.

Zij is van mening dat voorliggend wetsvoorstel in de eerste plaats tot doel heeft om aan schrijnende situaties een oplossing te kunnen bieden. Zij begrijpt evenwel de argumentatie van de staatssecretaris dat men eerst de reeds genomen initiatieven moet evalueren alvorens alweer een nieuw initiatief te nemen.

Mogelijk kan de commissie een hoorzitting organiseren met enkele betrokkenen om na te gaan in welke mate de vooropgestelde doelstellingen daadwerkelijk kunnen worden bereikt met de reeds lopende hervormingen.

Ook de heer Seminara vindt het geen ogenblik om druk uit te oefenen op de administratie. Hij geeft er de voorkeur aan de resultaten van de projecten af te wachten.

Mevrouw De Roeck vraagt of er al een advies werd gevraag aan de Hoge raad voor personen met een handicap. Wat ook met de budgettaire consequenties, die er zeker zullen zijn. Zij geeft er de voorkeur aan de resultaten af te wachten en vervolgens een realistisch tijdsschema op te zetten.

Mevrouw Pehlivan sluit zich aan bij voorliggend wetsvoorstel. Zij wil evenwel verder gaan en niet enkel de wachttijd inkorten maar ook de administratieve rompslomp die ermee gepaard gaat. In welke mate heeft de staatssecretaris voor administratieve Vereenvoudiging hier reeds een initiatief genomen ? Zij meent dat de financiële meeruitgave die volgens de staatssecretaris vereist is om het terugdringen van de wachttijd te kunnen realiseren verantwoord is ten aanzien van de persoon met een handicap, die gedurende deze wachttijd ook allerhande uitgaven dient te financieren.

Mevrouw Van de Casteele erkent, als mede-indienster van het wetsvoorstel, dat er reeds heel wat verbeteringen werden aangebracht aan de werking van de betrokken federale overheidsdienst, wat heeft geleid tot een betere behandeling van de dossiers. Het wetsvoorstel dient dan ook te worden beschouwd als een bijkomende ondersteuning van het beleid, eerder dan een kritiek erop. Het wetsvoorstel biedt echter de zekerheid dat de toekomstige beleidsverantwoordelijken zich er toe moeten verplichten om deze inspanningen verder te zetten.

Zij wijst op de gevoeligheid van het onderwerp. Het betreft immers personen die op een legitieme wijze een aanspraak maken op iets waar ze recht op hebben en waarvan ze niet begrijpen dat de behandeling van het dossier zo moeilijk kan zijn. De heer Gubbels heeft de leden van de commissie gewezen op de grote verscheidenheid en soms complexiteit van de dossiers. De aanvragers hebben daar echter geen zicht op en vinden de lange wachttijd zeer onrechtvaardig.

Zij ondersteunt de tussenkomst met betrekking tot het terugdringen van de administratieve overlast. Sommige vragenlijsten hoeven nu niet telkens opnieuw door allerlei beroepsgroepen te worden ingevuld, maar sommige aanvragen dienen telkens opnieuw te worden gedaan. Dit is in vele gevallen niet nodig : wie een been heeft verloren hoeft dit niet telkens opnieuw te bewijzen.

Mevrouw De Schamphelaere zou graag opmerken dat in het voorliggende wetsvoorstel wordt geschreven dat een overschrijding van de termijnen van rechtswege verwijlinteresten oplevert. Dit is een belangrijke stok achter de deur en een duidelijke sanctie, die echter wel ten laste valt van het geheel van de belastingbetalers.

Mevrouw Anseeuw wijst er op dat een efficiëntere behandeling van de dossiers met zich meebrengt dat minder verwijlinteresten zullen moeten worden betaald. Met de gerealiseerde besparing kan extra personeel worden ingezet om de termijn nog verder in te korten. Zij informeert wanneer de gegevensdoorstroming via de Kruispuntbank voor de Sociale Zekerheid operationeel kan worden gemaakt. Verder bevestigt zij dat, in sommige gevallen, de betrokkene zonder inkomen valt wat soms dramatische gevolgen met zich meebrengt. Vaak moet men terugvallen op het leefloon of een andere vorm van OCMW-steun. Ook merkt ze op dat, eens de overheid heeft beslist dat iemand recht heeft op een bepaalde vergoeding, de betaling zeer vlot verloopt. Het is enkel het onderzoek dat te veel tijd in beslag neemt.

Mevrouw Anseeuw stelt vast dat de gemiddelde wachttijd, die nu 7,3 maanden bedraagt, de afgelopen jaren systematisch is gedaald. Is het realistisch een gemiddelde wachttijd van 5 maanden voorop te stellen tegen 2009 ?

Wat betreft de verbeterende contacten met de FOD Financiën zou zij graag weten of dit zich al vertaalt in een daling van de termijnen ? Of blijven deze verbeterende contacten momenteel beperkt tot betere afspraken ?

Mevrouw Van de Casteele sluit zich aan bij de vorige spreekster. De bedoeling van het wetsvoorstel is om een besparing te realiseren door een grotere efficiëntie te verwezenlijken, eerder dan de regering op kosten te jagen. Wanneer iemand gehandicapt is, is elke overschrijding van de termijn onterecht en wordt de betrokkene een recht ontnomen. De oplossing om dan maar verwijlinteresten te betalen is niet de goede manier van werken en is niet in het belang van de betrokkenen. Spreekster erkent dat de staatssecretaris de nodige tijd moet krijgen om eventuele knelpunten weg te werken, maar zij pleit voor de stapsgewijze verkorting van de termijn, zoals wordt voorgesteld in het wetsvoorstel.

De inschrijving van een kortere termijn kan net zorgen voor een positief élan, net zoals in het verleden trouwens al is gebeurd. De staatssecretaris moet dit wetsvoorstel niet als een kritiek op haar beleid beschouwen. Het is net de bedoeling haar voldoende munitie te geven om betere middelen te verkrijgen van haar collega's zodat zij kan uitvoering geven aan de beslissingen van de wetgever.

Voor de beoordeling van de aanvragen voor parkeerkaarten is er geen informatie van de FOD Financiën nodig. Mevrouw Van de Casteele zou willen weten of het probleem van wachttijden daar even groot is ? Verder merkt zij op dat er steeds gewerkt wordt met een « gemiddelde wachttijd ». Dit verbergt echter uitersten in beide richtingen. Om een beter inzicht te krijgen in het feit of er wel een gunstige evolutie is, zou zij graag een idee hebben van de evolutie van de verwijlinteresten die moeten betaald worden. Na de uiteenzetting van de heer Gubbels, is de senator trouwens overtuigd van het positieve effect van een verkorting van de wettelijke termijnen, zoals voorgesteld door het voorliggende wetsvoorstel.

In een aantal andere dossiers in het verleden, zoals in het geval van de kruispuntbank voor de sociale zekerheid en Dimona, is gebleken dat een vlotte informatie-uitwisseling tussen verschillende overheidsdiensten wel degelijk mogelijk is. Het verbaast mevrouw Van de Casteele in hoge mate dat dit bij de FOD Financiën blijkbaar niet kan. Financiën beschikt immers over cruciale gegevens bij de beoordeling van dossiers en dat zal in de toekomst niet wijzigen. Ook het Omnio-statuut zal inkomensgerelateerd worden. Een efficiënte overdracht van gegevens is dus cruciaal in de vlotte behandeling van dossiers en zij hoopt dat de staatssecretaris voor het gezin en personen met een handicap deze bezorgdheid wil meedelen aan de minister van Financiën.

De heer Gubbels verwees ook naar de informatieoverdracht van de behandelende artsen. Ook daar denkt de senator dat er in het kader van B-help aan een oplossing wordt gewerkt waarbij de quasi onmiddellijke overdracht van gegevens mogelijk zou moeten zijn.

De conclusie van senator Van de Casteele is dat er meer en meer nood is aan striktere termijnen. Jammer genoeg wordt het budget van de Dienst Personen met een handicap belast wanneer de termijnen niet worden gehaald, ondanks het feit dat het een globale verantwoordelijkheid betreft van verschillende diensten die moeten meewerken. Zij meent echter dat een wettelijke inkorting van de termijnen de enige manier is om beweging te krijgen in het systeem.

Mevrouw Van de Casteele beaamt dat het probleem van de informatie zeer belangrijk is. Indien de aanvragers al zouden weten wie hun dossier behandeld en wie ze kunnen contacteren voor vragen over hun dossier dan zou dit het administratieve proces al behoorlijk wat humaniseren. Dit moet echter aan de hand van objectieve parameters gebeuren. Het kan immers niet de bedoeling zijn dat mensen beroep doen op bepaalde omwegen om hun dossier bovenaan te laten leggen, zoals nu helaas wel eens gebeurt.

Ten slotte wijst zij er op dat ook bepaalde administraties van gemeenschappen uitspraak moeten doen over handicaps. In hoeverre loopt deze communicatie ? Worden gegevens aan mekaar doorgegeven en vertrouwt men op een vaststelling die door een andere overheid is gedaan ?

Mevrouw Van de Casteele dringt aan op deze informatie-uitwisseling. Voor de aanvragers is dit immers allemaal één pot nat. Zij weten vaak niet op welk niveau zij zich bevinden en hebben vaak de indruk dat zij verschillende malen dezelfde informatie moeten doorgeven. Dit zou dus zo veel als mogelijk moeten voorkomen worden.

D. Antwoorden

Mevrouw Mandaila Malamba, staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een Handicap, erkent dat het in sommige evidente gevallen niet nodig is om te vragen telkens opnieuw aan te tonen dat men gehandicapt is, maar anderzijds mag men niet uit het oog verliezen dat dit voor andere handicaps wel nodig is teneinde misbruiken te vermijden. De procedures en de termijnen worden zoveel als mogelijk gereduceerd en indien men kan vermijden om bepaalde gegevens telkens opnieuw op te vragen gebeurt dit ook. Met de uitwisseling van de bestaande gegevens hoopt men de wachttijd met 3 à 4 maanden in te korten.

De staatssecretaris merkt op dat haar administratie de wachttijden al substantieel heeft kunnen inkorten. Hierdoor bedraagt de gemiddelde wachttijd vandaag de dag 7,3 maanden. Bovendien lopen er verschillende projecten die de wachttijd nog verder moeten inkorten. Wanneer deze inkorting precies zal worden gerealiseerd is moeilijk in te schatten vermits dit afhangt van de installatie van nieuwe informatica. Één project moet het mogelijk maken om onmiddellijk medische gegevens uit te wisselen. Er wordt ook samengewerkt met de kruispuntbank voor de sociale zekerheid.

Mevrouw Mandaila Malamba wijst er op dat zij steeds veel aandacht geschonken heeft aan het inkorten van de wachttijd. Zoals de heer Gubbels heeft aangetoond, is dit niet steeds gemakkelijk en heeft de Dienst Personen met een handicap niet steeds de controle over het dossier. Het brengen van de wettelijke termijn op 5 maanden zou de Dienst daarom penaliseren zonder positieve gevolgen met zich mee te brengen. Om de administratie de tijd te geven zich voor te bereiden op kortere wettelijk termijnen voor de behandeling van dossiers, stelt zij daarom voor de inkorting van de termijnen tot zeven en zes maanden één jaar later te laten ingaan dan in het wetsvoorstel wordt voorgesteld.

Wat de situatie met de FOD Financiën betreft, is het inderdaad zo dat het systeem Betax het mogelijk moet maken sneller informatie uit te wisselen. Het systeem wordt momenteel getest maar is nog niet klaar om op korte termijn een oplossing te bieden.

Mevrouw Mandaila Malamba bevestigt dat er op de interministeriële conferentie een werkgroep is samengesteld die zal werken rond de gegevensoverdracht. Het is de bedoeling tot een betere informatie-uitwisseling te komen tussen de verschillende overheden en zo op termijn de dossiers efficiënter te kunnen behandelen. Deze gegevensoverdracht zou niet enkel het louter administratieve aspect van een dossier betreffen, maar ook één van de essentiële elementen ervan, namelijk de beoordeling van de handicap.

De heer Gubbels is formeel wat betreft de inkorting van de termijnen de afgelopen jaren : die is reëel. Dit kan deels ook veroorzaakt zijn door de opgelegde wettelijke termijn van 8 maanden. De administratie heeft zelf ook behoorlijk wat maatregelen genomen om bepaalde procedures te wijzigen. Zo werd de werkwijze met de gemeenten veranderd, wat heeft geleid tot een inkorting van de behandeling met verschillende weken. Wat er dus kon verbeteren inzake procedures, is de afgelopen jaren effectief ingevoerd. Om op dit ogenblik nogmaals vooruitgang te boeken, moeten moeilijkere problemen aangepakt worden die niet op korte termijn kunnen worden opgelost.

De heer Gubbels is zeer bekommerd om de informatie-uitwisseling met de aanvragers. Het is inderdaad zo dat de aanvragers niet begrijpen waarom het acht maanden moet duren vooraleer zij een beslissing krijgen van de administratie. Maar dit gevoel zal niet wijzigen indien de termijn wordt ingekort tot zes of zelfs vijf maanden. Dit gevoel kan enkel worden weggewerkt door de aanvragers meer informatie te geven. Vóór het einde van dit jaar zal de dienst een tevredenheidsenquête uitvoeren bij de personen met een handicap. Zijn aanvoelen is dat hieruit zal blijken dat mensen niet zozeer bezorgd zijn over de maanden die nodig zijn om tot een beslissing te komen, dan wel over het ontbreken van informatie gedurende deze wachttijd. Hij wenst zich ertoe te engageren dat de aanvragers meer informatie zullen krijgen en gemakkelijker een antwoord op hun vragen zullen ontvangen dan nu het geval is. Alhoewel dit niet noodzakelijk zal zorgen voor een inkorting van de termijnen, zal dit ongetwijfeld een positief effect hebben op het aanvoelen van de personen met een handicap.

Verder meent hij dat er in bepaalde ernstige gevallen, bijvoorbeeld wanneer de aanvrager zich in de terminale fase van een ziekte bevindt, inderdaad veel sneller moet kunnen worden gewerkt. Zo heeft de administratie, op vraag van een kinderziekenhuis, een procedure uitgewerkt waarbij zij binnen een termijn van drie weken parkeerkaarten zal kunnen uitreiken.

Wat de termijnen voor de uitreiking van parkeerkaarten betreft, wijst de heer Gubbels er op dat zij ook hier voor moeilijke keuzes staan. Normaal gezien werken zij volgens een « first in, first out » systeem. Dossiers betreffende een aanvraag tot uitkering moeten volgens hem echter voorrang krijgen over aanvragen voor parkeerkaarten. Daardoor duurt het soms langer voor er een parkeerkaart kan worden uitgereikt, ondanks het feit dat daarvoor geen onderzoek nodig is.

Ten slotte merkt de heer Gubbels op dat zijn dienst over 15 sociale assistenten beschikt en dat zij jaarlijks 200 000 dossiers behandelen. Hij hoopt in de toekomst zijn personeelsbestand te kunnen uitbreiden om in staat te zijn meer informatie door te geven en de aanvragers beter te begeleiden.

De werkingswijze binnen de administratie zal grondig veranderen door de invoering van digitale dossiers. Door de papierberg af te schaffen zal er veel personeel vrijkomen dat hopelijk zal kunnen worden ingezet bij de begeleiding van de aanvragers. De administratie kan inderdaad nog veel inspanningen leveren wat betreft de klantvriendelijkheid en het openstaan voor de vragen van de personen met een handicap.


IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 1

Over dit artikel zijn er geen opmerkingen.

Artikel 2

Mevrouw Anseeuw merkt op dat de oorspronkelijke formulering van het wetsvoorstel in elk geval niet meer haalbaar is, vermits dit spreekt over 1 januari 2006. Waar moet de lat worden gelegd om een haalbare termijn te formuleren ?

Mevrouw Mandaila Malamba meent dat een termijn van 7 maanden vanaf 1 januari 2008 en 6 maanden vanaf 1 januari 2009 als realistisch mag worden beschouwd.

Mevrouw Anseeuw vraagt of een opgelegde termijn van 5 maanden haalbaar is.

Volgens mevrouw Mandaila Malamba is een termijn van 5 maanden op dit ogenblik niet haalbaar voor de administratie en zou dit zelfs eerder contra-productief werken. De wachttijden kunnen trouwens niet onder een bepaald aantal maanden kunnen worden ingekort. Zo moet er rekening gehouden worden met een periode van ongeveer drie maanden om het medische gedeelte van het dossier in orde te krijgen. Het is moeilijk om dit in te korten zonder het risico te lopen de kwaliteit van de expertise in het gedrang te brengen. Zij vreest dat een totale termijn van 5 maanden te krap zal zijn om steeds het medische en administratieve gedeelte van het dossier in orde te brengen.

Mevrouw Anseeuw dient vervolgens een amendement in (amendement nr. 1, stuk Senaat, nr. 3-1473/2) dat ertoe strekt de termijnen van de wachttijd in te korten tot 7 maanden vanaf 1 januari 2008 en 6 maanden vanaf 1 januari 2009.

V. STEMMINGEN

Artikel 1, amendement nr. 1 en het geamendeerde artikel 2 zijn eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Het geheel van het geamendeerde wetsvoorstel is eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Fatma PEHLIVAN. Annemie VAN de CASTEELE.