3-2068/2 | 3-2068/2 |
7 MAART 2007
Nr. 1 VAN DE DAMES de T' SERCLAES EN DEFRAIGNE
Art. 2
Paragraaf 3 van het voorgestelde artikel 229 vervangen als volgt :
« § 3. Het bestaan van de onherstelbare ontwrichting wordt ook vermoed wanneer de aanvraag wordt gedaan door één enkele echtgenoot na meer dan twee jaar feitelijke scheiding. »
Verantwoording
Het huidige Burgerlijk Wetboek biedt een van de echtgenoten de mogelijkheid de echtscheiding eenzijdig te verkrijgen wanneer hij een fout van zijn echtgenoot bewijst of na een feitelijke scheiding van twee jaar, met in dat laatste geval een vermoeden van fout begaan door de verzoeker. De eenzijdige scheiding kan dus niet van vandaag op morgen haar beslag krijgen.
De echtgenoot die zich niet schuldig heeft gemaakt aan een zware fout, is er dus zeker van dat hij de specifieke huwelijksregeling gedurende minstens twee jaar blijft genieten wanneer zijn echtgenoot tegen zijn wil uit de echt wil scheiden.
Die specifieke juridische regeling zorgt er enerzijds voor dat de « in de steek gelaten » echtgenoot, die in de gezinswoning is blijven wonen, meestal met de kinderen, daar kan blijven wonen — verkoop is onmogelijk — zolang de echtscheiding niet is uitgesproken.
Voorts waarborgt ze hem de verplichting tot bijstand waartoe de echtgenoten zich hebben verbonden toen het huwelijk gesloten werd en die veel verder reikt dan een uitkering na een echtscheiding. Bijvoorbeeld hem een gezinswoning ter beschikking stellen zonder dat er een huur wordt betaald of een hypothecaire lening terugbetalen.
Het wetsontwerp verkort de termijn om één van de echtgenoten tot echtscheiding te « dwingen » aanzienlijk : een jaar, of zelfs — in het uiterste geval — zes maanden en een dag, aangezien het mogelijk is een echtscheiding te verkrijgen door de eenzijdige wil tot echtscheiding te herhalen zes maanden na de inleidende zitting.
En dan vraagt men zich samen met professor Jean-Louis Renchon af of het wel menselijk is dat het ontwerp een van de echtgenoten op zo korte tijd een sociale en economische bescherming ontneemt die de echtgenoten toen ze gehuwd waren niet alleen gewild hebben en waartoe ze zich verbonden hebben, maar die vooral menselijk en psychologisch onontbeerlijk is wanneer een echtgenoot, soms na twintig of dertig jaar van samenleven, de pijnlijke beproeving ondergaat van een breuk en de verwarring in zijn leven en daarom in de tijd die nodig is om er weer bovenop te komen en zich aan te passen, een minimum aan veiligheid en stabiliteit moet kunnen hebben.
Dit ontwerp zet de echtgenoot met de meeste middelen ertoe aan zo snel mogelijk te scheiden om de onderhoudsuitkering zo kort mogelijk te betalen. De looptijd daarvan zal gelijk zijn aan de tijd dat het huwelijk geduurd heeft, in plaats van hem verantwoordelijk te stellen voor de gevolgen van de echtscheiding voor de belangen van zijn echtgenoot en zijn kinderen.
Daarom dienen de indieners een amendement in dat strekt om de verplichting van een feitelijke scheiding van ten minste twee jaar bij een eenzijdig verzoek tot echtscheiding en, subsidiair, van een jaar, te herstellen.
Nr. 2 VAN DE DAMES de T' SERCLAES EN DEFRAIGNE
(Subsidiair amendement op amendement nr. 1)
Art. 2
In § 3 van het voorgestelde artikel 229, de woorden « of wanneer de aanvraag tot tweemaal toe werd gedaan overeenkomstig artikel 1255, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek » doen vervallen.
Verantwoording
De samenlezing van het ontworpen artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek met het ontworpen artikel 1255, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek maakt het voor een echtgenoot mogelijk de echtscheiding te verkrijgen op eenzijdig verzoek, zonder dat de betrokkene moet wachten dat de periode van feitelijke scheiding van meer dan één jaar is verstreken.
Het ontworpen artikel 1255, § 2, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek maakt het immers mogelijk dat de verzoeker de echtscheiding kan verkrijgen zo de betrokkene op de tweede zitting, zoals die bij dit artikel in het vooruitzicht wordt gesteld, eenzijdig zijn verzoek herhaalt. Die tweede zitting kan evenwel plaatsvinden zes maanden na het verzoek, waardoor het mogelijk wordt de feitelijke scheiding van één jaar te omzeilen.
Als men de redenering helemaal doortrekt, zou de ene echtgenoot op grond van dit artikel de andere echtgenoot kunnen « dwingen » te scheiden na zes maanden en één dag huwelijk.
Volgens ons kan het gewoon niet dat zou worden toegestaan dat een echtgenoot eenzijdig zou kunnen scheiden door in een tijdspanne van soms minder dan één jaar zijn wil tweemaal te kennen te geven. Zodoende zou een « echtscheiding door verstoting » tot stand komen, en dat is onaanvaardbaar. Wij zijn van oordeel dat het bij een eenzijdig verzoek van belang is dat er een feitelijke scheiding van meer dan één jaar is vooraleer de rechter de echtscheiding zou mogen uitspreken.
Nr. 3 VAN DE DAMES de T' SERCLAES EN DEFRAIGNE
Art. 18
In het voorgestelde artikel 1255, § 2, vervangen als volgt :
« § 2. Indien de echtscheiding gevorderd wordt door één van de echtgenoten met toepassing van artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek, spreekt de rechter de echtscheiding uit als hij vaststelt dat de partijen sinds meer dan twee jaar feitelijk gescheiden zijn. ».
Verantwoording
Dit amendement is het logisch gevolg van het hoofdamendement dat door dezelfde indieners op artikel 2 van het ontwerp werd ingediend en dat strekt om die termijn van feitelijke scheiding bij eenzijdig verzoek twee jaar te laten bedragen in plaats van een jaar, of zelfs zes maanden.
Nr. 4 VAN DE DAMES de T' SERCLAES EN DEFRAIGNE
(Subsidiair amendement op amendement nr. 3)
Art. 18
In het voorgestelde artikel 1255, § 2, het tweede lid doen vervallen.
Verantwoording
Dit amendement is het logische gevolg van het amendement dat dezelfde indieners hebben ingediend op artikel 2 van het ontwerp, dat ertoe strekt de termijn van feitelijke scheiding van meer dan een jaar bij eenzijdig verzoek werkelijk in acht te doen nemen.
Om te voorkomen dat het tot een soort echtscheiding door verstoting komt, moet de rechter wachten tot de feitelijke scheiding van meer dan een jaar een feit is voor hij de echtscheiding kan uitspreken.
Nr. 5 VAN DE DAMES de T' SERCLAES EN DEFRAIGNE
Art. 18
Een artikel 1255, § 4 bis, invoegen, luidende :
« In elk geval kan de echtscheiding alleen worden uitgesproken indien de partijen :
— hetzij hun overeenkomst hebben gesloten en bevestigd met betrekking tot de vraagstukken inzake het genot van de gezinswoning en het al dan niet kosteloos betrekken van die woning tijdens de duur van het echtscheidingsgeding, tot het ouderlijk gezag, tot de huisvesting van de minderjarige kinderen, tot het onderhoudsgeld en de uitkering tot onderhoud tussen de echtgenoten onderling, alsmede tot de vraag of die uitkering in voorkomend geval kan worden aangerekend op het ogenblik dat de vereffeningsrekeningen betreffende het huwelijksstelsel van de echtgenoten worden opgemaakt;
— hetzij, bij gebreke van een overeenkomst, het bewijs hebben geleverd dat zij bij de bevoegde rechter een vordering aanhangig hebben gemaakt die er overeenkomstig artikel 1280 toe strekt voor bovenstaande maatregelen een regeling te treffen. ».
Verantwoording
Wij zijn tot de bevinding gekomen dat de echtscheiding als remedie tegen een duurzame ontwrichting van het huwelijk niet mag worden opgevat als een loutere verstoting die door een van de echtgenoten wordt opgelegd, zonder dat deze zich bekommert om de gevolgen van de ontbinding van het huwelijk.
In het licht daarvan blijken sommige aangelegenheden van dermate fundamenteel belang voor de beide echtgenoten, voor een van beiden of voor hun kinderen dat pas over de ontbinding van het huwelijk kan worden beslist nadat die aspecten zijn geregeld via een bevestigd akkoord, dan wel op voorwaarde dat die aspecten kunnen worden geregeld op verzoek van één partij, via de voorafgaande aanhangigmaking bij de bevoegde rechter, overeenkomstig artikel 1280 van het Gerechtelijk Wetboek.
De aldus bedoelde nadere voorwaarden vormen een onontbeerlijk minimum inzake flankerende maatregelen van de ontbinding van het huwelijk. Een oplossing via akkoorden of via een aanhangigmaking bij de rechter helpt ter voorkoming van, hetzij een te groot gebrek aan evenwicht tussen de respectieve situaties van de betrokkenen, hetzij een juridische leemte die nadelig kan zijn voor zowel de onmiddellijke en toekomstige belangen van de echtgenoten en hun kinderen als de transacties tot vereffening van het vermogen waartoe zal worden overgegaan.
Tot die categorie van onontbeerlijke maatregelen behoren die welke betrekking hebben op
— het betrekken van de gezinswoning, al dan niet kosteloos gedurende het geding;
— het ouderlijk gezag over en de huisvesting van de minderjarige kinderen, de verschuldigde bijdrage en de uitkering tot onderhoud;
— de uitkering tot onderhoud tussen de ex-echtgenoten en de wijze waarop de zij in het kader van de opheffing van het huwelijksvermogensstelsel ten aanzien van elk van de echtgenoten wordt verrekend.
Nr. 6 VAN DE DAMES de T' SERCLAES EN DEFRAIGNE
Art. 13bis (nieuw)
Een nieuw artikel 13 bis invoegen, luidende :
« Art. 13bis. — In artikel 1400 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 14 juli 1976, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) Het eerste lid wordt aangevuld als volgt :
« 8. De goederen, rechten en inkomsten die een van de echtgenoten verworven heeft na de overschrijving van de rubriek van een verzoekschrift tot echtscheiding, op voorwaarde dat de rechtspleging uitmondt in de uitspraak van de echtscheiding zonder dat ze werd onderbroken door de verzoening van de partijen, de afstand van rechtsvordering of van geding, of de doorhaling bedoeld in artikel 730 van het Gerechtelijk Wetboek ».
B) Het artikel wordt aangevuld met het volgende lid :
« Punt 8 van het vorige lid is niet van toepassing ingeval de vordering werd afgewezen of de rechtsgang werd onderbroken. Het eerste lid is van toepassing indien de rechtsgang wordt onderbroken door het overlijden van een van de echtgenoten, ofschoon de echtscheiding nog niet is uitgesproken of het echtscheidingsvonnis nog niet in kracht van gewijsde is gegaan. »
Verantwoording
In het vigerende recht gaan de gevolgen van de echtscheiding ten aanzien van de goederen in op uiteenlopende data, naar gelang het gaat om de echtgenoten dan wel jegens derden.
Ten aanzien van derden heeft de echtscheiding uitsluitend gevolg vanaf de dag waarop ze is overgeschreven.
Tussen de echtgenoten onderling wordt het gevolg van de echtscheiding ten aanzien van de goederen evenwel geacht retroactief in te gaan op de dag waarop het verzoek tot echtscheiding is ingediend (echtscheiding op grond van bepaalde feiten, artikel 1278 van het Gerechtelijk Wetboek) dan wel op de dag waarop de echtgenoten voor het eerst voor de rechter verschijnen (echtscheiding met onderlinge toestemming, artikel 1304, tweede lid, van hetzelfde Wetboek).
Dat onderscheid stoelt op de gedachte dat het niet billijk zou zijn dat een echtgenoot voordeel haalt uit de door zijn partner verworven goederen dan wel de door die persoon aangegane schulden draagt tijdens de echtscheidingsprocedure, zijnde een periode waarin er geen affectio societatis is. Die doelstelling valt op zich niet te betwisten. De nagestreefde bescherming is evenwel vaak onzeker, aangezien de retroactiviteit niet geldt ten aanzien van derden. Tijdens het hele geding kunnen zij dus de toepassing eisen van de regels inzake het huwelijksstelsel, met name inzake de regeling van het passief. Om komaf te maken met die tegenstelling, wordt voorgesteld artikel 1278 van het Gerechtelijk Wetboek te wijzigen. Aldus heeft de echtscheiding zowel tussen echtgenoten als ten aanzien van derden op dezelfde datum — die van de overschrijving — gevolg op persoonlijk en vermogensrechtelijk gebied (zie artikel 24bis nieuw van het ontwerp).
Teneinde evenwel rekening te houden met de gevolgen van het feit dat de echtgenoten tijdens de echtscheidingsprocedure geen gemeenschappelijk economisch belang hebben, wijzigt het wetsvoorstel artikel 1400 van het Burgerlijk Wetboek, door de goederen, rechten en inkomsten die een echtgenoot tijdens de procedure verwerft, eigen te verklaren, ofschoon de betrokkene is gehuwd onder het stelsel van de gemeenschap van goederen. Voorwaarde is wel dat de echtscheidingsprocedure leidt tot de ontbinding van het huwelijk.
Die eigenheid geldt zowel tussen echtgenoten onderling als ten aanzien van derden, zodat deze laatsten in kennis moeten worden gesteld van de indiening van het verzoek tot echtscheiding.
Die kennisgeving wordt geregeld bij artikel 1254bis (nieuw) van het Gerechtelijk Wetboek (zie artikel 17bis nieuw van het ontwerp).
Nr. 7 VAN DE DAMES de T' SERCLAES EN DEFRAIGNE
Art. 13ter (nieuw)
Een artikel 13 ter (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 13ter. — Artikel 1407, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 14 juli 1976, wordt gewijzigd als volgt :
A) Het eerste lid wordt aangevuld met de volgende volzin :
« Onverminderd de toepassing van artikel 222, de schulden die een van de echtgenoten heeft aangegaan na de overschrijving van de rubriek van een verzoekschrift tot echtscheiding, op voorwaarde dat de rechtspleging uitmondt in de uitspraak van de echtscheiding zonder dat ze werd onderbroken door de verzoening van de partijen, de afstand van rechtsvordering of van geding, of de doorhaling bedoeld in artikel 730 van het Gerechtelijk Wetboek ».
B) Het artikel wordt aangevuld als volgt :
« De laatste volzin van het eerste lid is niet van toepassing ingeval de vordering werd afgewezen of de rechtsgang werd onderbroken. Het eerste lid is van toepassing indien de rechtsgang wordt onderbroken door het overlijden van een van de echtgenoten, ofschoon de echtscheiding nog niet is uitgesproken of het echtscheidingsvonnis nog niet in kracht van gewijsde is gegaan. ».
Verantwoording
Deze bepaling is de tegenhanger van de wijziging van artikel 1400 van het Burgerlijk Wetboek betreffende de activa en wijzigt de regels over het tijdens het echtscheidingsgeding opgebouwde passief.
Er wordt voorbehoud gemaakt voor de schulden die de echtgenoten hoofdelijk verbinden met toepassing van artikel 222 van het Burgerlijk Wetboek, dat op grond van het primair stelsel geldt tot het huwelijk wordt ontbonden.
Nr. 8 VAN DE DAMES de T' SERCLAES EN DEFRAIGNE
Art. 17
Tussen het eerste en het tweede lid van § 1 van het voorgestelde artikel 1254 een lid invoegen, luidende :
« De inleidende akte bevat, op straffe van nietigheid bovenaan en afgezonderd van de rest van de tekst, de rubriek, die bestaat uit de vermelding van de namen, voornamen, plaats en datum van de geboorte van de partijen, hun beroep en woonplaats, plaats en datum van het huwelijk, en het rechtscollege waarbij de vordering tot echtscheiding aanhangig is gemaakt. »
Verantwoording
Dit amendement is het logisch gevolg van ons amendement op artikel 1278 GW, dat de datum wijzigt waarop de vermogensrechtelijke gevolgen van de echtscheiding ingaan voor de ex-echtgenoten en deze laat samenvallen met de datum die geldt ten aanzien van derden, namelijk de datum van de overschrijving van het vonnis. Daarom moest ook het lot worden geregeld van de goederen en schulden tijdens de echtscheidingsprocedure, wat is gebeurd in onze amendementen tot wijziging van artikel 1400 en 1407 van het Burgerlijk Wetboek : ze zijn eigen.
De eigen aard heeft niet alleen gevolgen voor de echtgenoten onderling maar ook ten aanzien van derden, wat impliceert dat derden kennis moeten kunnen nemen van het bestaan van de vordering tot echtscheiding. Dit amendement regelt de openbaarmaking van de vordering tot echtscheiding door de invoering van een « rubriek » in de inleidende akte, dat wil zeggen een afzonderlijke vermelding van de identiteit van de partijen, de datum en de plaats van het huwelijk en het geadieerde rechtscollege, die moet worden overgeschreven in de registers van burgerlijke stand.
Nr. 9 VAN DE DAMES de T' SERCLAES EN DEFRAIGNE
Art. 17bis (nieuw)
Een artikel 17 bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 17bis. — In hetzelfde wetboek wordt een artikel 1254bis ingevoegd, luidende :
« Art. 1254bis. — De rubriek van het verzoekschrift tot echtscheiding bedoeld in artikel 1254, § 1, tweede lid, wordt binnen acht dagen na de indiening van het verzoekschrift door de griffie van het gerecht waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, ter kennis gebracht van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats van de voltrekking van het huwelijk of, in geval het huwelijk in het buitenland is voltrokken, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de stad Brussel.
Binnen een maand na die kennisgeving wordt de rubriek van het verzoekschrift overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand en vermeld op de kant van de akte van huwelijk als dit in België werd voltrokken; als het huwelijk in het buitenland werd voltrokken, wordt de overschrijving binnen dezelfde tijdspanne gedaan in het aanvullend register van de akten van de burgerlijke stand.
Op initiatief van de griffie van het gerecht waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, wordt dezelfde openbaarheid gegeven aan de in kracht van gewijsde gegane vonnissen van afstand van geding of van afwijzing van de vordering, alsmede aan de doorhalingen van de algemene rol overeenkomstig artikel 730, § 2, a).
Met het oog op dezelfde openbaarheid kunnen de echtgenoten bovendien, in een gemeenschappelijke akte, de ambtenaar van de burgerlijke stand bij een ter post aangetekende brief in kennis stellen van het bestaan van een verzoening, bestaande in een hervatting van de samenwoning met afstand van de echtscheidingsprocedure, waarbij die afstand op voldoende wijze wordt aangetoond door het ontbreken van iedere proceshandeling gedurende een onafgebroken periode van ten minste zes maanden. ». ».
Verantwoording
Dit amendement is het gevolg van ons amendement dat de datum wijzigt waarop de vermogensrechtelijke gevolgen van de echtscheiding ingaan voor de ex-echtgenoten en deze laat samenvallen met de datum die geldt ten aanzien van derden, namelijk de datum van de overschrijving van het vonnis. Daarom moest ook het lot worden geregeld van de goederen en schulden tijdens de echtscheidingsprocedure, wat is gedaan in onze amendementen op de artikelen 1400 en 1407 van het Burgerlijk Wetboek : ze zijn eigen. De eigen aard heeft niet alleen gevolgen voor de echtgenoten onderling maar ook ten aanzien van derden, wat impliceert dat derden kennis moeten kunnen nemen van het bestaan van de vordering tot echtscheiding. Dit amendement regelt dus de openbaarmaking van de vordering tot echtscheiding door te zorgen voor de overschrijving in de registers van de burgerlijke stand van een « rubriek », dat wil zeggen van een afzonderlijke vermelding van de identiteit van de partijen, de datum en de plaats van hun huwelijk en het rechtscollege, die is opgenomen in de inleidende akte.
Daar de uitsluiting van de gemeenschap een echtscheidingsprocedure veronderstelt die uitmondt in de ontbinding van het huwelijk, wordt voorts ook voorzien in de openbaarmaking van alle gebeurtenissen die de voltrekking van die ontbinding verhinderen : schrapping van de rol, afwijzing, intrekking van het verzoek, afstand van de procedure, verzoening, ...
Nr. 10 VAN DE DAMES de T' SERCLAES EN DEFRAIGNE
Art. 24bis (nieuw)
Een nieuw artikel 24 bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 24bis. — Art. 1278 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 1 juli 1974, 30 juni 1994 en 20 mei 1997, wordt vervangen als volgt :
« § 1. Onverminderd de artikelen 318, 320, 1400, 8º, en 1407, laatste lid, van het Burgerlijk Wetboek, heeft het vonnis waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken alleen gevolg ten aanzien van de partijen onderling en in de toekomst.
Die gevolgen hebben pas uitwerking op het ogenblik waarop de beslissing waarbij de ontbinding van de echtverbintenis wordt uitgesproken, in kracht van gewijsde is getreden en is overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Het vonnis waarbij de echtscheiding wordt uitsproken, treedt pas in kracht van gewijsde wanneer er niet langer gewoon beroep noch voorziening in cassatie kan tegen worden ingesteld.
Ingeval een van de echtgenoten overlijdt voordat het vonnis waarbij de echtscheiding is uitgesproken, in kracht van gewijsde is gegaan, wordt de echtverbintenis ingevolge overlijden ontbonden.
Ingeval hij na die datum overlijdt, wordt de echtverbintenis ingevolge echtscheiding ontbonden.
§ 2. Onverminderd hetgeen is bepaald in de artikelen 1400, 8º, en 1407, in fine, van het Burgerlijk Wetboek, heeft de echtscheiding ten aanzien van derden alleen gevolg vanaf de datum van overschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, en alleen in de toekomst.
Bijgevolg wijzigt de echtscheiding van de echtgenoten geenszins hun rechten en verplichtingen ten aanzien van derden met betrekking tot de rechten en verplichtingen die zijn ontstaan of overeengekomen vóór de overschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. »
Verantwoording
In het vigerende recht gaan de gevolgen van de echtscheiding ten aanzien van de goederen in op uiteenlopende data, naar gelang het gaat om de echtgenoten dan wel jegens derden.
Ten aanzien van derden heeft de echtscheiding uitsluitend gevolg vanaf de dag waarop ze is overgeschreven.
Tussen de echtgenoten onderling wordt het gevolg van de echtscheiding ten aanzien van de goederen evenwel geacht retroactief in te gaan op de dag waarop het verzoek tot echtscheiding is ingediend (echtscheiding op grond van bepaalde feiten, artikel 1278 van het Gerechtelijk Wetboek) dan wel op de dag waarop de echtgenoten voor het eerst voor de rechter verschijnen (echtscheiding met onderlinge toestemming, artikel 1304, tweede lid, van hetzelfde Wetboek).
Dat onderscheid stoelt op de gedachte dat het niet billijk zou zijn dat een echtgenoot voordeel haalt uit de door zijn partner verworven goederen dan wel de door die persoon aangegane schulden draagt tijdens de echtscheidingsprocedure, zijnde een periode waarin er geen affectio societatis is.
Die doelstelling valt op zich niet te betwisten. De nagestreefde bescherming is evenwel vaak onzeker, aangezien de retroactiviteit niet geldt ten aanzien van derden. Tijdens het hele geding kunnen zij dus de toepassing eisen van de regels inzake het huwelijksstelsel, met name inzake de regeling van het passief.
Om komaf te maken met die tegenstelling, wordt voorgesteld artikel 1278 van het Gerechtelijk Wetboek te wijzigen. Aldus heeft de echtscheiding zowel tussen echtgenoten als ten aanzien van derden op dezelfde datum — die van de overschrijving — gevolg op persoonlijk en vermogensrechtelijk gebied.
Dit amendement hangt samen met de amendementen die de artikelen 1400 en 1407 van het Burgerlijk Wetboek wijzigen, waarin de goederen, rechten en inkomsten die een echtgenoot tijdens de procedure verwerft, eigen worden verklaard, ofschoon de betrokkene is gehuwd onder het stelsel van de gemeenschap van goederen. Voorwaarde is wel dat de echtscheidingsprocedure leidt tot de ontbinding van het huwelijk.
Die eigenheid geldt zowel tussen echtgenoten onderling als ten aanzien van derden, zodat deze laatsten in kennis moeten worden gesteld van de indiening van het verzoek tot echtscheiding. Die kennisgeving wordt geregeld bij artikel 1254bis (nieuw) van het Gerechtelijk Wetboek.
Nr. 11 VAN DE DAMES de T' SERCLAES EN DEFRAIGNE
Art. 33
Paragraaf 4 van dit artikel vervangen als volgt :
« § 4. Artikel 301, § 7, van hetzelfde Wetboek zoals gewijzigd bij artikel 7 van deze wet, is van toepassing op de uitkeringen tot levensonderhoud na echtscheiding, zoals ze definitief waren vastgelegd of overeengekomen voor de inwerkingtreding van deze wet. ».
Verantwoording
Het is niet rechtmatig de bepalingen van de nieuwe wet (uitkering beperkt tot de duur van het huwelijk) toe te passen op echtscheidingen die werden uitgesproken voor de inwerkingtreding van die wet. Het is immers onrechtvaardig terug te komen op rechten die in een volledig andere context verworven zijn, te weten de sanctionerende uitkering die een fout herstelt, of rechten die verworven werden met een « onderhandelde » overeenkomst (echtscheiding met onderlinge toestemming).
Tevens mag men niet uit het oog verliezen dat het bedrag van de uitkering, alsook de looptijd ervan indertijd werden vastgelegd afhankelijk van een evenwicht dat naar gelang van de omstandigheden in acht moet worden genomen. Dat evenwicht mag onder het voorwendsel van de inwerkingtreding van een vernieuwende wet niet worden verstoord omdat op die manier volstrekt onmenselijke situaties in het leven kunnen worden geroepen.
Men moet echter, zoals dat beginsel momenteel ook in het Burgerlijk Wetboek aanwezig is, de rechter de mogelijkheid laten een uitkering te herzien, zelfs wanneer die door een definitieve beslissing is vastgelegd voor de inwerkingtreding van de wet, wanneer ze niet langer aangepast is, als gevolg van nieuwe omstandigheden die los staan van de wil van de partijen.
Het moet immers mogelijk zijn een onderhoudsuitkering te herzien, bijvoorbeeld wanneer de schuldenaar ervan met pensioen gaat en bijgevolg over duidelijk lagere financiële inkomsten beschikt. Dat moet zelfs mogelijk zijn bij een echtscheiding met onderlinge toestemming, tenzij in de overeenkomsten anders is bepaald.
Nathalie de T' SERCLAES. Christine DEFRAIGNE. |
Nr. 12 VAN DE HEER WILLEMS EN MEVROUW HERMANS
Art. 32
Het voorgestelde artikel aanvullen met een 5º, luidende :
« 5º Artikel 1016bis van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij wet van 20 mei 1987, wordt opgeheven. »
Verantwoording
De echtscheiding op grond van bepaalde feiten wordt geschrapt. Het is echter opmerkelijk dat zelfs in de meest verregaande voorstellen en in het voormelde wetsontwerp, waarin men werkelijk wil evolueren naar een afschaffing van het foutbeginsel in het echtscheidingsrecht en waarin onder meer de huidige echtscheidingsgrond overspel enkel nog gekwalificeerd wordt als een gedrag dat duidt op de duurzame ontwrichting van het huwelijk, men de concrete procedure tot vaststelling van overspel behoudt.
Indien in deze context overspel niet langer als een fout wordt beschouwd, maar eerder als een signaal van de duurzame en blijvende ontwrichting binnen een huwelijk, is ook de bewijsvoering inzake overspel aan herziening toe.
Concreet gezien, zijn de bepalingen van artikel 1016bis van het Gerechtelijk Wetboek, waarin de procedureregels voor het vaststellen van overspel zijn opgenomen, niet meer van deze tijd.
De echtgenoot die het overspel van de andere echtgenoot wil laten vaststellen, dient zich bij verzoekschrift te richten tot de voorzitter van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg. De voorzitter van de rechtbank kan een gerechtsdeurwaarder aanstellen en hem toelaten, om in het gezelschap van een politieofficier of politieagent en een slotenmaker, een bepaalde plaats of plaatsen te betreden om er de nodige vaststellingen te doen die wijzen op overspel.
Vermits geen vaststellingen mogen worden gedaan tussen 21 uur 's avonds en 5 uur 's morgens, hebben de meeste betrappingen plaats om 5 uur 's ochtends. Indien men de gezochte persoon ter plaatse niet (meer) aantreft, wordt vaak de volledige woning geïnspecteerd. Er wordt bijvoorbeeld nagegaan of het bed recentelijk aan beide zijden beslapen is geweest, of er zich kledij van de betrokken echtgenoot in huis bevindt, of zijn of haar toiletgerief in de badkamer aangetroffen wordt, enz.
De vaststelling van overspel door een gerechtsdeurwaarder is vaak een vernederende vertoning.
Het plegen van overspel is weliswaar sedert 1987 uit de strafwet gelicht. Toch houden heel wat « betrapten » er, na het ochtendlijk bezoek van een gerechtsdeurwaarder, een politieagent en een slotenmaker, een tegenovergesteld gevoel aan over.
De gebruikelijke bewijsmiddelen, zoals bijvoorbeeld geschriften en getuigenverklaringen, zouden moeten volstaan om het bewijs te leveren van overspel als uiting van de duurzame en onherstelbare ontwrichting van het huwelijk.
In onze geïnformatiseerde samenleving leveren ook steeds meer echtgenoten het bewijs van overspel van hun echtgenoot aan de hand van onderschept e-mailverkeer, sms-berichten of conversaties in de zogenaamde chatboxen op het internet.
Luc WILLEMS. |
Margriet HERMANS. |
Nr. 13 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 2
In het voorgestelde artikel 229, de volgende wijzigingen aanbrengen :
A) in § 2, de woorden « of wanneer de aanvraag tot tweemaal toe werd gedaan overeenkomstig artikel 1255, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek » doen vervallen;
B) in § 3, de woorden « of wanneer de aanvraag tot tweemaal toe werd gedaan overeenkomstig artikel 1255, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek » doen vervallen.
Verantwoording
Het wetsontwerp maakt scheidingen mogelijk na drie maanden, respectievelijk zes maanden huwelijk. Dit is niet wenselijk. Risico's op pogingen tot schijnhuwelijken moeten worden beperkt en een reflectieperiode ingebouwd.
Nr. 14 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 4
Het 5º doen vervallen.
Verantwoording
Het wetsontwerp leidt ertoe dat er geen enkele minimale huwelijksduur meer vereist is om te kunnen scheiden door onderlinge toestemming. Echtgenoten zouden dus op de huwelijksdag zelf en onmiddellijk na de voltrekking ervan, een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming kunnen indienen. Ook wanneer partners gezamenlijk beslissen een einde te maken aan hun relatie, heeft een zekere reflectieperiode nut. Een minimale termijn is trouwens nodig wil men schijnhuwelijken afdoende bestrijden. Overeenkomstig het voorstel van de staten-generaal van het Gezin van 2004 stelt voorliggend subamendement een minimale huwelijksduur van één jaar voor.
Nr. 15 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 4bis (nouveau)
Een artikel 4bis invoegen, luidende :
« Art. 4bis. — In artikel 276 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « twee jaar » vervangen door de woorden « één jaar ».
Verantwoording
Het wetsontwerp leidt ertoe dat er geen enkele minimale huwelijksduur meer vereist is om te kunnen scheiden door onderlinge toestemming. Echtgenoten zouden dus op de huwelijksdag zelf en onmiddellijk na de voltrekking ervan, een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming kunnen indienen. Ook wanneer partners gezamenlijk beslissen een einde te maken aan hun relatie, heeft een zekere reflectieperiode nut. Een minimale termijn is trouwens nodig wil men schijnhuwelijken afdoende bestrijden. Overeenkomstig het voorstel van de staten-generaal van het Gezin van 2004 stelt voorliggend subamendement een minimale huwelijksduur van één jaar voor.
Nr. 16 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 7
In het voorgestelde artikel 301, de volgende wijzigingen aanbrengen :
A) § 2, eerste lid, vervangen als volgt :
« § 2. De rechtbank kan aan één van de echtgenoten, uit de goederen en de inkomsten van de andere echtgenoot, een uitkering toekennen die de beide echtgenoten toelaat in hun bestaan te voorzien op een gelijkwaardige wijze als tijdens het samenleven. »;
B) § 3 vervangen als volgt :
« § 3. Bij het bepalen van de onderhoudsuitkering houdt de rechtbank onder meer rekening met :
1º het onderhoudsbehoeften van de kinderen;
2º de leeftijd en de gezondheidstoestand van de echtgenoten;
3º hun mogelijkheden om inkomsten te verwerven na de ontbinding van het huwelijk, rekening houdend met de tijdens het huwelijk gemaakte keuze inzake opvoedingsproject en met de opleiding en het beroep dat de echtgenoten tijdens het huwelijk hebben uitgeoefend;
4º de noden en behoeften van beide echtgenoten op het ogenblik waarop de scheiding uitgesproken wordt;
5º de duur van het huwelijk. »
C) de §§ 4 tot 6 vervangen als volgt :
« § 4. De rechtbank die de uitkering toekent stelt vast dat deze van rechtswege aangepast wordt aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen.
Het basisbedrag van de uitkering stemt overeen met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand gedurende welke het vonnis of het arrest dat de echtscheiding uitspreekt, kracht van gewijsde heeft verkregen, tenzij de rechtbank er anders over beslist. Om de twaalf maanden wordt het bedrag van de uitkering van rechtswege aangepast in verhouding tot de verhoging of de verlaging van het indexcijfer van de consumptieprijzen van de overeenstemmende maand. Deze wijzigingen worden op de uitkeringen toegepast vanaf de vervaldag die volgt op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het in aanmerking te nemen nieuwe indexcijfer.
De rechtbank kan nochtans in bepaalde omstandigheden een ander systeem van aanpassing van de uitkering aan de kosten van levensonderhoud toepassen. »
D) § 7 vervangen als volgt :
« Zelfs in geval van echtscheiding door onderlinge toestemming, en uitgezonderd indien de partijen in dat geval uitdrukkelijk het tegenovergestelde zijn overeengekomen, kan de rechtbank de uitkering verhogen indien deze ingevolge omstandigheden onafhankelijk van de wil van de uitkeringsgerechtigde, in ruime mate ontoereikend is geworden om de in § 2 bedoelde toestand te waarborgen. Indien de toestand van de uitkeringsgerechtigde een ingrijpende wijziging heeft ondergaan zodat het bedrag van de uitkering niet meer verantwoord is, kan de rechtbank de uitkering verminderen of opheffen.
Dit geldt eveneens bij ingrijpende wijziging van de toestand van de uitkeringsplichtige ingevolge omstandigheden onafhankelijk van zijn wil. »
E) een § 7bis invoegen, luidende :
« § 7bis. De uitkering wordt toegekend voor een bepaalde duur of tot aan het overlijden van één van beide echtgenoten. De rechter houdt bij het bepalen van de duur rekening met de feitelijke omstandigheden. ».
Verantwoording
Een huwelijk is een duurzaam engagement, waarin beide partners, in gezamenlijk overleg, beslissingen nemen over de eigen toekomst (arbeidssituatie, keuze over de opvoeding van de kinderen, ...) die verstrekkende gevolgen hebben. Ook wanneer aan het huwelijk een einde komt, blijven er verantwoordelijkheden jegens mekaar en de kinderen bestaan die niet zomaar kunnen worden uitgewist. Het belang van de kinderen en het gekozen opvoedingsprogramma blijven een centraal gegeven. Dit betekent ook dat de partners na het huwelijk principieel ten opzichte van elkaar en de kinderen ertoe gehouden zijn in te staan voor het levensonderhoud en de opvoeding. De gemeenschappelijke keuzes, die men destijds gemaakt heeft, hebben immers een invloed op de mogelijkheden om zelf een inkomen te verwerven, ook na het huwelijk. De rechter moet met al deze gegevens rekening houden om een onderhoudsuitkering te bepalen.
Het arrest van het Arbitragehof van 3 mei 2000 nr. 48/ 2000 stelt dat de maximumgrens van de alimentatie tussen partners na echtscheiding op grond van feiten (niet meer dan 1/3 van de inkomsten van de tot uitkering gehouden echtgenoot : artikel 301, § 4, Burgerlijk Wetboek) discriminatoir is ten opzichte van de afwezigheid van een maximumgrens van de alimentatie bij echtscheiding op grond van feitelijke scheiding (artikel 307bis Burgerlijk Wetboek). Het amendement opteert ervoor geen maximumgrens te bepalen. Een alimentatie van 1/3 van de inkomsten kan weliswaar zeer hoog en zeer zwaar voorkomen — partijen dienen bovendien zelfredzaamheid te beogen -maar in uitzonderlijke en extreme gevallen kan een hogere alimentatie dan 1/3 van de inkomsten billijk voorkomen (bijvoorbeeld in het geval van een langdurig huwelijk waarin de kinderen door één ouder, die gedurende zijn/haar hele leven niet professioneel actief is geweest en dus geen inkomen heeft, opgevoed worden en waarbij hij/zij verlaten werd door de andere echtgenoot voor een andere partner terwijl die ene ouder zelf alleen blijft en (dus) over geen inkomen beschikt). De rechtbank kan dit toetsen aan de hand van feitelijke gegevens.
Het wetsontwerp stelt dat de duur van de uitkering niet langer mag zijn dan de duur van het huwelijk, behoudens een aantal uitzonderingen. De indiener meent evenwel dat de rechter de vrijheid moet hebben om in functie van de feitelijke omstandigheden (zoals onder meer de zelfredzaamheid, de keuze inzake opvoedingsproject tijdens het huwelijk, de leeftijd van de partijen, de duur van het huwelijk, de financiële en de professionele mogelijkheden van de partijen, ...) de termijn en de hoogte te bepalen van de eventuele alimentatie. Het spreekt voor zich dat in geval van gewijzigde omstandigheden de hoogte (bijvoorbeeld bij inkomensverlies) of de duur (bijvoorbeeld bij samenwoonst van de alimentatiegerechtigde met een nieuwe partner) veranderd kunnen worden in onderling akkoord of bij vonnis. De staat van behoefte als criterium voor de toekenning van alimentatie is onvoldoende. Dit kan leiden tot onbillijke situaties. Solidariteit in functie van gemaakte keuzes komt meer aanbevolen voor.
Nr. 17 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 18
In het voorgestelde artikel 1255 de volgende wijzigingen aanbrengen :
A) in § 1, derde lid, de woorden « of drie maanden na de eerste verschijning van de partijen » doen vervallen;
B) in § 2, tweede lid, de woorden « of zes maanden na de eerste zitting » doen vervallen.
Verantwoording
Het wetsontwerp maakt scheidingen mogelijk na drie maanden, respectievelijk zes maanden huwelijk. Dit is niet wenselijk. Risico's op pogingen tot schijnhuwelijken moeten worden beperkt en een reflectieperiode ingebouwd.
Hugo VANDENBERGHE. |
Nr. 18 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 2
Het ontworpen artikel 299 vervangen als volgt :
« Art. 229. — Ieder der echtgenoten kan de echtscheiding vorderen op grond van duurzame ontwrichting :
1º indien beide echtgenoten de vordering tot echtscheiding gezamenlijk indienen;
2º indien de echtgenoten sedert twee jaar feitelijk gescheiden leven. »
Verantwoording
1. Moet men alle verschillende echtscheidingsgronden afschaffen en nog slechts één enkele echtscheidingsgrond invoeren, met name de echtscheiding op grond van duurzame ontwrichting ?
Sommigen verdedigen immers een « monistische theorie », welke geldt in tal van Europese wetgevingen, die één enkele echtscheidingsgrond kennen : het failliet van de echtelijke band.
De indiener vindt dat een pluralistisch systeem moet worden behouden. Echtgenoten moeten de keuze hebben tussen verschillende echtscheidingsprocedures.
Dat pluralistische systeem is « begrijpelijker » en stemt overeen met een « populair » streven om de diverse situaties die echtgenoten ertoe aanzetten uit de echt te scheiden (overspel, mishandeling, een akkoord, een feitelijke scheiding enz.) niet op dezelfde manier te behandelen omdat er wordt van uitgegaan dat zulks zeer onbillijk zou zijn. Daarbij wordt verwezen naar wat M. T. Meulders heeft gezegd : « de gemeenschappelijke noemer bij alle echtscheidingsgevallen is ongetwijfeld het op de klippen lopen van het huwelijk. Daarbij verschillen wel de omstandigheden : er zijn eenvoudige faillissementen en frauduleuze faillissementen; gevallen waarin beide echtgenoten hun huwelijk beu zijn, en andere waarin maar één van hen zich vrij wil maken, terwijl de andere nog hoopt; gevallen waarin de verweerder jong en gezond is, en andere waarin die oud, ziek of gehandicapt is » (1) .
Ook Frankrijk heeft ter gelegenheid van de recente hervorming van de echtscheiding in 2003 het pluralisme gehandhaafd.
2. Moet de schuldloze echtscheiding, op grond van duurzame ontwrichting worden ingesteld ?
In het kader van de echtscheiding op grond van feitelijke scheiding is de wetgever uitgegaan van de idee de echtgenoten die elkaar geen zware fout te verwijten hebben of die er geen gewag wensen van te maken, toe te staan uit de echt te scheiden door de loutere verificatie van een scheiding van een bepaalde duur.
In werkelijkheid is de hele echtscheidingsprocedure op grond van de feitelijke scheiding echter vergiftigd door het debat over de verantwoordelijkheid voor de scheiding. Voor de echtgenoten is het erom te doen ofwel de alimentatie na echtscheiding, die in principe ten laste komt van de echtgenoot die aan de andere de echtscheiding oplegt, te verkrijgen, ofwel ze niet te moeten betalen.
Er is thans immers een vermoeden dat de echtgenoot die de echtscheiding vraagt, verantwoordelijk is voor die scheiding :
— de echtgenoot die na een feitelijke scheiding de echtscheiding aanvraagt, is geacht verantwoordelijk te zijn voor het mislukken van het huwelijk en moet daarom de verantwoordelijkheid voor de scheiding dragen;
— hij kan het vermoeden omkeren als hij het bewijs levert dat de feitelijke scheiding te wijten is aan de fouten en de gebreken (2) van de andere echtgenoot.
De wetgever heeft duidelijk de bedoeling gehad om, in het kader van de echtscheiding op grond van feitelijke scheiding, te voorzien in een bevoorrechte regeling voor de echtgenoot aan wie de echtscheiding wordt opgelegd, eventueel tegen zijn wil.
Volgens ons moet worden afgezien van dat vermoeden van schuld ten laste van degene die de echtscheiding vraagt. Dat vermoeden berust immers op een aanvechtbaar idee, namelijk dat de echtscheiding in de meeste gevallen wordt gevraagd door de echtgenoot die schuldig is aan de breuk in het gemeenschappelijk leven. Die idee staat haaks op de grondslag zelf van de echtscheiding op grond van feitelijke scheiding, met name die van de schuldloze echtscheiding.
Artikel 232 van het Burgerlijk Wetboek, dat de voorwaarden voor de echtscheiding op grond van feitelijke scheiding van meer dan twee jaar vaststelt, bepaalt reeds dat de echtscheiding op grond van feitelijke scheiding van meer dan twee jaar alleen kan worden aanvaard indien uit de situatie van scheiding een « duurzame ontwrichting » van het huwelijk blijkt.
De wetgever van 1974 heeft immers niet gewild dat de partners automatisch uit de echt kunnen scheiden, zodra zij gedurende een bepaalde periode gescheiden hebben geleefd. Aldus wordt de echtscheiding onderworpen aan een bijkomende voorwaarde, waarover de rechter soeverein kan oordelen. Hij heeft namelijk tot taak na te gaan of er ondanks alles geen kans op verzoening blijft bestaan.
Als voorwaarde heeft die « duurzame ontwrichting » nooit zwaar gewogen. De rechters hebben er gaandeweg de aandacht voor verloren. Zij vonden het vanzelfsprekend dat er weinig kans op verzoening was als een van de echtgenoten na een aantal jaren feitelijke scheiding een echtscheidingsverzoek formuleerde.
Wij zijn van oordeel dat de voorwaarde « nieuw leven » zou kunnen worden ingeblazen. Het zou de gelegenheid zijn om definitief af te stappen van de schuld van de echtscheiding op grond van feitelijke scheiding en om die echtscheiding om te vormen tot een echtscheiding op grond van duurzame ontwrichting.
Zo zou, ter vervanging van de echtscheiding op grond van feitelijke scheiding en naast de echtscheiding op grond van schuld en de echtscheiding door onderlinge toestemming, de echtscheidingsprocedure op grond van duurzame ontwrichting de echtgenoten de mogelijkheid bieden de echtscheiding te verkrijgen zonder een van hen de schuld te geven van het mislukken van het huwelijk en zonder het noodzakelijkerwijs eens te moeten zijn over alle gevolgen van de echtscheiding.
De echtscheiding zou derhalve kunnen worden gevorderd :
— hetzij door beide echtgenoten op gemeenschappelijk verzoek als ze het eens zijn om uit de echt te scheiden, zonder rekening te houden met de feiten waaraan de scheiding te wijten is, maar die er niet in slagen onmiddellijk alle gevolgen van de echtscheiding te regelen (3) ;
— hetzij op eenzijdig verzoek, na een feitelijke scheiding van twee jaar.
Het lijkt ons immers nodig te voorzien in een wachttijd van twee jaar alvorens de echtgenoot die de echtscheiding vordert toe te staan die eenzijdig « op te leggen » aan de andere. Dat biedt de mogelijkheid de echtgenoot die tegen het principe van de echtscheiding gekant is te ontzien.
Door een feitelijke scheiding van twee jaar te blijven eisen, zet men de echtgenoten ertoe aan met onderlinge toestemming uit de echt te scheiden.
Nr. 19 VAN MEVROUW NYSSENS
(subsidiair amendement)
Art. 2
Het ontworpen artikel 229 wijzigen als volgt :
A. Paragraaf 2 vervangen als volgt : « De onherstelbare ontwrichting wordt vastgesteld wanneer meer dan twee jaar verstreken is sinds de feitelijke scheiding van de echtgenoten ».
B. Paragraaf 3 doen vervallen.
Verantwoording
Het wetsontwerp staat toe dat een echtscheiding wordt uitgesproken na drie of na zes maanden huwelijk, al naargelang het verzoekschrift gezamenlijk of unilateraal werd ingediend. Dit is niet wenselijk. De partijen moeten absoluut bedenktijd krijgen, vooral wanneer een van de echtgenoten geen echtscheiding wil. Deze bedenktijd is nodig om de toestand van zowel de kinderen als van de partijen in orde te brengen. De beginselen van het Europees gezinsrecht met betrekking tot de echtscheiding en de onderhoudsuitkeringen tussen gescheiden echtgenoten die door de CEFL (Commission for European Family Law) zijn opgesteld, bevelen aan om de echtscheiding zonder instemming van een van de echtgenoten toe te staan wanneer zij sinds één jaar feitelijk gescheiden leven.
Nr. 20 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 4
Dit artikel wijzigen als volgt :
A) het 1º doen vervallen;
B) het 5º doen vervallen.
Verantwoording
A) Zie verantwoording bij amendement nr. 21.
B) De opheffing van artikel 276 van het Burgerlijk Wetboek heeft tot gevolg dat geen enkele minimumduur voor het huwelijk meer vereist is om met onderlinge toestemming te scheiden. De echtgenoten zouden zelfs de dag zelf van hun huwelijk reeds een verzoek tot echtscheiding met onderlinge toestemming kunnen indienen.
Zelfs wanneer de partijen samen beslissen om een einde te maken aan hun relatie is een zekere bedenktijd vereist. Die minimumtermijn is trouwens ook nodig om schijnhuwelijken tegen te gaan. Bij de wijziging in juli 2006 van de vreemdelingenwet van 15 december 1980, werd de gezinsherenigingsprocedure, inzonderheid wat betreft de gehuwde echtgenoot of de partner, strenger gemaakt. Het koppel moet nu kunnen aantonen dat het drie jaar werkelijk heeft samengewoond, anders wordt de verblijfsvergunning van de herenigde echtgenoot of partner die naar België is gekomen automatisch ingetrokken.
Nr. 21 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 3bis (nieuw)
Een artikel 3 bis nieuw invoegen, luidend :
« Artikel 3bis
« Art. 231. — Artikel 231 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
« Ieder der echtgenoten kan de echtscheiding vorderen op grond van aan de andere echtgenoot te wijten feiten welke grove en herhaalde schendingen inhouden van de verplichtingen die uit het huwelijk zijn ontstaan en die verder samenleven ondraaglijk maken. ».
Verantwoording
1. Moet de echtscheiding op grond van schuldig gedrag van één van de echtgenoten worden opgeheven ?
Steeds meer auteurs zijn van oordeel dat het niet-nakomen van de verbintenissen die door het huwelijk zijn ontstaan, niet langer als een fout kan worden beschouwd, omdat zulks op een achterhaalde opvatting van het huwelijk berust (4) . Zij pleiten ervoor de echtscheiding op grond van bepaalde feiten op te heffen.
Het is een feit dat de gewijzigde sociale en psychologische perceptie van de partnerrelatie aanleiding heeft gegeven tot een ingrijpende wijziging van de perceptie van de (echt)scheiding. Een echtscheiding wordt tegenwoordig eerder gezien als de mislukking, en zelfs als het sluitstuk van een relatie, dan als het gevolg van de schending door één van de echtgenoten van de bij het huwelijk aangegane verbintenis (5) .
Volgens de huidige maatschappelijke trend worden de uit de echt scheidende echtgenoten niet langer met schuld beladen; als één van de echtgenoten te kennen geeft dat hij een einde wenst te maken aan het samenleven met zijn partner, is men ook in rechte geneigd zulks niet langer als een fout te beschouwen.
De indiener acht het niet wenselijk de echtscheiding op grond van foutief gedrag van een van de echtgenoten af te schaffen :
— Die opvatting is in strijd met de juridische betekenis die heden ten dage aan het huwelijk wordt toegekend. Volgens die juridische betekenis van het huwelijk heeft iedere echtgenoot thans nog steeds het recht van zijn wederhelft te verwachten dat hij zijn verplichtingen inzake samenwonen, trouw, bijstand en hulp nakomt zolang het huwelijk duurt, en dat hij de verantwoordelijkheid opneemt waartoe hij zich bij het aangaan van het huwelijk heeft verbonden. De fout volledig afschaffen in het kader van de echtscheidingsprocedures zou impliceren dat men vooraf de definitie van het huwelijk zou moeten herzien, en dat wensen wij niet. Trouwens, zelfs al werd het huwelijk teruggebracht tot een gewone burgerrechtelijke overeenkomst, dan zou het paradoxaal de enige overeenkomst zonder contractuele aansprakelijkheid zijn (6) .
— spanningen tussen uit de echt scheidende echtgenoten en vechtscheidingen zullen niet worden voorkomen door het begrip « fout » te schrappen in de echtscheidingsprocedure. Ervan uitgaan dat de conflicten zullen worden bedaard door de echtscheiding op grond van fout af te schaffen, lijkt voort te vloeien uit een engelachtige opvatting van de menselijke betrekkingen. Gevreesd moet worden dat echtgenoten die elkaar willen bevechten dat in ieder geval doen door hun conflicten naar een ander terrein te verplaatsen, met name naar de kinderen (7) ;
— sommigen denken dat de echtscheiding minder pijnlijk kan worden gemaakt door te verhinderen dat de echtgenoten « vechten » over de fout die een van hen zou hebben gemaakt. Dat is niet evident : een breuk is steeds pijnlijk. Dat er een ritueel (een echtscheiding) aan te pas kan komen, is veeleer helend dan pijnlijk (8) ;
— de deskundigen zijn het erover eens (9) : de handhaving van de echtscheiding op grond van schuld beantwoordt aan een verwachting. Het is voor de echtgenoot die over zijn partner aanzienlijke en gegronde grieven te formuleren heeft van belang dat hij gerechtigheid kan vragen. Weigeren zich over de fout van die echtgenoot uit te spreken, zou neerkomen op een echte rechtsweigering;
— sommigen denken dat een snelle echtscheiding problemen voorkomt nadien. Dat klopt evenmin. Men heeft immers een sterke toename vastgesteld van het aantal rechtszaken die na echtscheidingen met onderlinge toestemming voor de jeugdrechtbank (over het hoofdverblijf en het omgangrecht tegenover de kinderen), of voor de vrederechter (over de onderhoudsgelden) komen;
— in alle wetsvoorstellen die de schuld van de echtgenoten afschaffen, duikt het begrip « fout » vroeg of laat weer op, meer bepaald als ze de kwestie van de alimentatie pogen te regelen;
— sommige voorstanders van de opheffing van de echtscheiding op grond van schuld zijn van mening dat de echtgenoot die zich onmiskenbaar schuldig heeft gemaakt aan foutieve handelingen, zoals geweldpleging enzovoort, een specifieke straf verdient (strafrechtelijk dan wel door het opleggen van een schadevergoeding), maar dan wel los van de echtscheiding. Wij vrezen echter dat dergelijke sancties het conflict tussen de echtgenoten nog meer zal aanscherpen, en dat de haat- en wrokgevoelens van de echtgenoten ten top zullen worden gedreven, meer nog dan in het kader van een procedure tot echtscheiding op grond van schuld (10) .
Volgens ons mag de hervorming van de echtscheidingsgronden een echtgenoot die zijn huwelijkse verplichtingen ernstig of geregeld schendt, geenszins in staat stellen zich aan zijn verantwoordelijkheid te onttrekken.
Daarom moet o. i. een van de echtgenoten de mogelijkheid behouden de echtscheiding te vragen wegens de schuld van de andere, die door zijn zwaar foutief gedrag daarvoor de volle verantwoordelijkheid draagt, bijvoorbeeld wegens gewelddaden, seksueel misbruik, familieverlating enzovoort.
Voorbeelden :
De burgerlijke rechtbank van Luik (1e kamer) acht het op 17 maart 1997 volkomen gerechtvaardigd dat een echtscheiding ten nadele van een man wordt uitgesproken indien die zich overgeeft aan de drank, zich gewelddadig gedraagt ten aanzien van zijn vrouw en derden en zijn familiale verplichtingen verwaarloost, wat hem zelfs een veroordeling op grond van familieverlating heeft opgeleverd.
Volgens de burgerlijke rechtbank van Doornik (30 juni 1997, JLMB, 1997, blz. 1584) heeft een echtgenoot die tijdens het samenwonen met zijn echtgenote haar nichtje heeft verkracht, zich schuldig gemaakt zowel aan overspel als aan ernstige gewelddaden, mishandeling of grove beledigingen.
Volgens een vonnis in Luik van 11 december 1995 (Rev. trim. dr. fam., 1996, blz. 343) is er sprake van een echtscheidingsgrond wanneer de echtgenote, die door de strafrechter is veroordeeld op grond van de niet-naleving van het bezoekrecht, vrijwillig aldus heeft gehandeld om de kinderen van hun vader te scheiden.
De echtscheiding op grond van schuld moet echter worden aangepast in een beperkender perspectief en de schuldgronden moeten tot bepaalde gevallen worden beperkt, die minder ruim zijn dan die welke thans in het Burgerlijk Wetboek worden opgesomd. In plaats van de begrippen « gewelddaden », « mishandeling » en « grove beledigingen (11) », die door de rechtsprekende instanties nogal ruim worden geïnterpreteerd (12) , suggereren wij een definitie die verwijst naar de taken en plichten die het huwelijk met zich brengt. Wij stellen de volgende tekst voor, waarvoor het Franse recht model heeft gestaan : « Ieder der echtgenoten kan de echtscheiding vorderen op grond van aan de andere echtgenoot te wijten feiten welke grove en herhaalde schendingen inhouden van de verplichtingen die uit het huwelijk zijn ontstaan en die verder samenleven ondraaglijk maken. ».
Die definitie maakt een einde aan de traditionele classificatie van de gevallen van echtscheiding in afdoende gronden die als beledigend worden beschouwd (artikel 229 van het Burgerlijk Wetboek) en beledigingen waarvan de ernst moet worden aangetoond door de eiser (artikel 231 van het Burgerlijk Wetboek).
2. Quid met het overspel in die context ?
Overspel is krachtens artikel 229 van het Burgerlijk Wetboek een afdoende grond tot echtscheiding. Een arrest van het Hof van Cassatie van 30 januari 1936 heeft echter een einde gemaakt aan de theorie van het overspel als afdoende grond tot echtscheiding en heeft de rechters de mogelijkheid geboden niet de ernst van het feit op zich te beoordelen maar het beledigend karakter ervan (voor de echtgenoot), in de bijzondere omstandigheden van de zaak (13) .
Ondanks de vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie stelt men vast dat de feitenrechters nog steeds geneigd zijn overspel als beledigend te beschouwen, behalve in uitzonderlijke omstandigheden. De burgerlijke rechtbank van Charleroi gaat ervan uit dat het beledigend karakter van overspel de regel is en dat het dat karakter alleen door een geheel van doorslaggevende en uitzonderlijke omstandigheden kan verliezen (14) .
De nieuwe definitie die wij voorstellen voor het schuldig gedrag van een echtgenoot dat een echtscheiding op grond van bepaalde feiten rechtvaardigt, maakt het mogelijk de afdoende grond van het overspel af te schaffen.
Wij behouden niettemin de mogelijkheid om overspel te laten vaststellen door een gerechtsdeurwaarder (15) . Behalve via de vaststelling door een gerechtsdeurwaarder is het immers vrij moeilijk om overspel te bewijzen, behalve als men aan de rechtbank getuigenissen kan voorleggen.
Opmerking : aan de vaststelling door een gerechtsdeurwaarder zouden echter nieuwe voorwaarden kunnen worden gekoppeld om ze menselijker te maken. Er zou bijvoorbeeld kunnen worden bepaald dat de echtgenoten die de vaststelling vragen nog moeten samenwonen of niet meer dan twee jaar feitelijk gescheiden mogen zijn (16) .
Nr. 22 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 4bis (nieuw)
Een nieuw artikel 4 bis invoegen, luidende :
« Artikel 4bis
In artikel 276 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « twee jaar » vervangen door de woorden « één jaar ».
Verantwoording
Zie amendement nr. 20 op artikel 4.
Overeenkomstig het voorstel van de Staten-generaal van het Gezin van 2004 stelt dit amendement een minimale huwelijksduur van één jaar voor.
Nr. 23 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 5
Het voorgestelde artikel 299 vervangen als volgt :
« Art. 299. — Alle voordelen die de echtgenoten elkaar hadden verleend, hetzij bij hun huwelijkscontract, hetzij sinds het aangaan van het huwelijk, blijven behoudens andersluidend beding verworven na het huwelijk.
Desalniettemin verliest de echtgenoot ten aanzien van wie op uitsluitende wijze, krachtens artikel 231 de echtscheiding wordt uitgesproken, alle voordelen die de andere echtgenoot hem had verleend, hetzij bij hun huwelijkscontract, hetzij sinds het aangaan van het huwelijk; zulks geldt niet indien de andere echtgenoot instemt met het behoud van bepaalde voordelen. ».
Verantwoording
Als de schuld verdwijnt, moet een echtgenoot die per definitie geen schuld treft, niet langer de huwelijksvoordelen verliezen. Het is evenmin gerechtvaardigd deze voordelen af te nemen van een echtgenoot die niet heeft ingestemd met de scheiding. Het is niet gerechtvaardigd een echtgenoot deze voordelen te ontzeggen tenzij de scheiding tegen hem wordt uitgesproken.
Nr. 24 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 6
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 6
In artikel 300 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) in het eerste lid worden tussen de woorden « echtgenoot die » en de woorden « de echtscheiding », de woorden « op grond van artikel 231 » ingevoegd;
B) tussen het eerste en het tweede lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende : « Wanneer de echtscheiding op grond van artikel 229 wordt uitgesproken wegens duurzame ontwrichting, behoudt elke echtgenoot het voordeel van de contractuele erfstellingen te zijnen voordele gedaan door de andere echtgenoot. ».
Verantwoording
Zie amendement nr. 23 op artikel 5.
De artikelen 299 en 300 van het Burgerlijk Wetboek hebben betrekking op de voordelen die een van de echtgenoten in het kader van een huwelijkscontract of tijdens het huwelijk aan de andere heeft verleend, alsmede op de contractuele erfstellingen. Die artikelen worden aangepast teneinde de toepassing ervan te beperken tot gevallen waarin de echtscheiding werd verkregen op grond van de schuld van de andere echtgenoot.
Het principe is dat alle voordelen behouden blijvens, behoudens andersluidende overeenkomst. De echtgenoot ten aanzien van wie op uitsluitende wijze, krachtens artikel 231 de echtscheiding wordt uitgesproken, verliest echter alle voordelen die de andere echtgenoot hem had verleend, tenzij de andere echtgenoot instemt met het behoud van bepaalde voordelen.
Momenteel zijn de voordelen verloren behalve bij een echtscheiding door onderlinge toestemming. De indiener trekt deze logica verder door het verlies van de voordelen te beperken tot het enige mogelijke geval van « echtscheiding door schuld », namelijk de echtscheiding op grond van bepaalde feiten, uitgesproken uitsluitend ten nadele van een van de echtgenoten.
Wij passen eveneens het systeem van de contractuele erfstellingen aan.
Nr. 25 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 7
In het voorgestelde artikel 301, § 2, eerste lid, de woorden « op verzoek van de behoeftige echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toestaan ten laste van de andere echtgenoot » vervangen door de woorden « op verzoek van de echtgenoot een uitkering toestaan ten laste van de andere echtgenoot, die het verschil in de respectieve levensomstandigheden van de echtgenoten veroorzaakt door de beëindiging van het huwelijk zoveel mogelijk moet compenseren ».
Verantwoording
De gevolgen met betrekking tot het onderhoud zijn diepgaand verbonden met de schuld van de echtgenoten.
Bij de huidige stand van de wetgeving in verband met echtscheiding op grond van een fout beschikt alleen de « onschuldige » echtgenoot over het recht op een uitkering tot onderhoud na de echtscheiding; de grondslag daarvan is gemengd, aangezien het tegelijk gaat om een vergoeding voor het geleden nadeel als gevolg van de fout van de andere en om een recht op onderhoud om hem in staat stellen in zijn bestaan te voorzien op een gelijkwaardige wijze als tijdens het samenleven (17) .
In het kader van de echtscheiding op grond van feitelijke scheiding na meer dan twee jaar kent artikel 306 van het Burgerlijk Wetboek het voordeel van de uitkering tot onderhoud toe aan de echtgenoot « tegen wie » de echtscheiding wordt gevraagd, waarbij de echtgenoot die de echtscheiding vraagt geacht wordt de schuldige te zijn.
De betaling van een dergelijke uitkering is gerechtvaardigd, omdat het huwelijk gevolgen heeft tot ver na de echtscheiding en de ontbinding van het huwelijk van vandaag op morgen geen einde kan maken aan bepaalde taken van de echtgenoten ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de kinderen. Die ontbinding mag echter niet worden beschouwd als het middel om een vorm van sociale bescherming te behouden ten opzichte van een van de echtgenoten.
De storting van een uitkering tot onderhoud na de scheiding moet thans worden gezien als een overbrugging van de financiële ongelijkheden tussen de ex-echtgenoten, die ontstaan als gevolg van de echtelijke breuk en die het gevolg kunnen zijn van gemeenschappelijke keuzes van de echtgenoten tijdens het huwelijk, veeleer dan als een vergoeding om het nadeel van de beledigde echtgenoot te compenseren.
Zij moet het mogelijk maken een evenwicht te herstellen dat verbroken is als gevolg van de gemeenschappelijke keuzes van de echtgenoten tijdens het leven in gemeenschap. De door beide echtgenoten samen verrichte keuzes tijdens het huwelijk beïnvloeden daadwerkelijk de mogelijkheden om zich een inkomen na het huwelijk te verzekeren. Het komt niet zelden voor dat een van beide echtgenoten zijn loopbaan « opoffert » (althans gedeeltelijk) aan die van de andere of aan de opvoeding van het kind. Als die « opoffering » een van beide echtgenoten kansen in verband met een carrière of met de ontwikkeling van het beroep of met pensioenrechten heeft doen verliezen, is het billijk die verloren rechten in het belang van het gezin te herstellen, door aan de echtgenoot van wie de situatie werd bevoordeeld, de betaling van een uitkering tot onderhoud op te leggen.
Nr. 26 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 7
Het tweede lid van het ontworpen artikel 301, § 2, vervangen als volgt : « De echtgenoot die op grond van het vonnis krachtens artikel 231 als enige schuld heeft aan de echtscheiding, heeft geen recht op een uitkering als bedoeld in dit artikel. »
Verantwoording
De rechter moet bij machte zijn te weigeren dat een uitkering tot levensonderhoud wordt toegekend aan de echtgenoot die verantwoordelijk wordt geacht voor de echtscheiding, op grond van feiten die ernstige of herhaalde schendingen zijn van de rechten en plichten die voortvloeien uit het huwelijk, en de voortzetting van het samenleven onmogelijk maken. In dergelijke gevallen mag worden gesteld dat de echtgenoot het slachtoffer is van een in hoge mate schuldig gedrag van zijn partner. Zulks kan wettigen dat hijzelf niet langer verplicht is de verbintenissen na te komen die zijn aangegaan bij het huwelijk, met name de verplichting om een uitkering tot levensonderhoud te betalen.
Nr. 27 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 7
Het ontworpen artikel 301, § 3, vervangen als volgt :
« § 3. De rechtbank stelt het bedrag van de uitkering vast met inachtneming van inzonderheid :
1º de duur van het huwelijk;
2º de leeftijd en de gezondheidstoestand van de echtgenoten;
3º hun bekwaamheden en respectieve beroepssituatie;
4º de gevolgen van de tijdens het samenleven, met het oog op de opvoeding gemaakte beroepskeuzes en van de tijd die daar nog aan zal moeten worden besteed, alsmede van de beroepskeuzes die een echtgenoot ten gunste van de loopbaan van de andere echtgenoot heeft gemaakt ten koste van zijn eigen loopbaan;
5º het na de vereffening van het huwelijksstelsel geraamde of voorzienbare vermogen van de echtgenoten in kapitaal en in inkomsten;
6º hun respectieve voorzienbare rechten wat de rustpensioenen betreft.
De rechtbank kan de toekenning van de uitkering onderwerpen aan door haar bepaalde voorwaarden.
Ze kan de uitkering tijdelijk toekennen en een degressief bedrag bepalen.
De uitkering mag niet hoger zijn dan één derde van de inkomsten van de tot uitkering gehouden echtgenoot. ».
Verantwoording
De rechter kan de uitkering tot onderhoud vaststellen met inachtneming van :
— de behoeften van de echtgenoten op het ogenblik dat de echtscheiding wordt uitgesproken;
— hun goederen en inkomsten op het ogenblik dat de echtscheiding wordt uitgesproken;
— hun mogelijkheden om die te verwerven.
Om te bepalen welke mogelijkheden een echtgenoot heeft om inkomsten te verwerven, moet de rechter de keuzes in aanmerking kunnen nemen die tijdens het huwelijk werden gemaakt inzake de opvoeding van de kinderen, alsmede de opleiding die de ouders hebben genoten en het beroep dat zij tijdens het huwelijk hebben uitgeoefend. Voorts moet hij rekening houden met de leeftijd, met de gezondheidstoestand van de echtgenoten en met de op te voeden kinderen. De uitkering tot onderhoud moet aldus worden toegekend aan de echtgenoot die niet over voldoende inkomsten beschikt om in zijn levensonderhoud te voorzien, en voor wie dat levensonderhoud redelijkerwijs buiten bereik ligt om redenen welke duidelijk in de wet zouden kunnen worden opgesomd : er zijn onvoldoende inkomsten voorhanden opdat een van de echtgenoten in zijn levensonderhoud kan voorzien, de betrokkene is niet bij machte in de toekomst inkomsten te genereren wegens zijn leeftijd, zijn gezondheidstoestand, onomkeerbare tekorten wat diens beroepsopleiding betreft enzovoort.
In geen geval mag het bedrag van de uitkering tot onderhoud hoger zijn dan één derde van de inkomsten van de tot uitkering gehouden echtgenoot. Die wijziging komt tegemoet aan een arrest van het Arbitragehof (arrest nr. 48/2000, Belgisch Staatsblad van 5 juli 2000, tweede uitgave, blz. 23843 en 23844), waarin het hof oordeelde dat artikel 307bis de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt. Dat artikel voorziet immers niet in een beperking tot een derde van de inkomsten van de uitkeringsplichtige van het bedrag van de uitkering tot onderhoud die de tot uitkering gehouden echtgenoot moet betalen in het kader van een echtscheiding op grond van feitelijke scheiding, terwijl die beperking wel geldt voor het bedrag van de uitkering tot onderhoud die krachtens artikel 301, § 4, van het Burgerlijk Wetboek wordt betaald in het kader van een echtscheiding op grond van bepaalde feiten.
De uitkering tot onderhoud kan voor een bepaalde duur worden betaald. Kennelijk is het thans immers niet onbillijk elk van de echtgenoten aan te moedigen om na de echtscheiding zoveel en zo spoedig mogelijk in hun levensonderhoud te voorzien, noch de rechtsbanden tussen de ex-echtgenoten in de tijd te beperken zo de omstandigheden het toestaan.
De betaling van de uitkering tot onderhoud zou in bepaalde omstandigheden evenwel probleemloos kunnen worden verlengd tot het overlijden van de echtgenoot, bijvoorbeeld bij een langdurig huwelijk of een huwelijk tijdens hetwelk één van de echtgenoten de kinderen heeft opgevoed en daar een deel of zelfs zijn hele beroepsleven aan heeft besteed, enzovoort. De rechter zal elke situatie beoordelen. Voorts is erin voorzien dat de rechter de uitkeringsplichtige kan opleggen, in welke vorm ook, een kapitaal uit te keren. Momenteel heeft de uitkeringsgerechtigde geen enkele mogelijkheid de uitbetaling van een kapitaal te verkrijgen indien de uitkeringsplichtige daar niet mee instemt. Dit wetsontwerp voorziet in die mogelijkheid, die een oplossing kan bieden in situaties waarin de rechter precies oordeelt dat het niet wenselijk ware de uitkering tot onderhoud gedurende een te lange tijdsspanne te betalen.
Nr. 28 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 7
Paragraaf 4 van het ontworpen artikel 301 doen vervallen.
Verantwoording
De indiener geeft er de voorkeur aan het aspect betreffende de duur van het huwelijk op te nemen bij de criteria waarmee de rechter rekening moet houden, in plaats van het algemene beginsel aan te nemen dat de duur van de uitkering die van het huwelijk niet mag overschrijden.
Nr. 29 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 7
Paragraaf 5 van het ontworpen artikel 301 doen vervallen.
Verantwoording
Gelet op de definitie van uitkering tot levensonderhoud waaraan de indiener haar goedkeuring hecht alsmede op de criteria waarmee de rechter rekening moet houden, acht de indiener het begrip « staat van behoefte » te restrictief bij de beoordeling van het bedrag van de uitkering tot levensonderhoud.
Nr. 30 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 7
Paragraaf 8 van het ontworpen artikel 301 aanvullen als volgt :
« Wanneer de omstandigheden het mogelijk maken, kan de rechter de schuldenaar van de uitkering de betaling opleggen van een kapitaal, ongeacht in welke vorm, met inbegrip van de toekenning van een recht in volle eigendom of in vruchtgebruik op een of meer roerende of onroerende goederen van de echtgenoten. ».
Verantwoording
Er is ook bepaald dat de rechter de schuldenaar van de uitkering de betaling kan opleggen van een kapitaal, ongeacht in welke vorm. Momenteel kan de schuldeiser van de uitkering op geen enkele wijze de betaling verkrijgen van een kapitaal als de schuldenaar daar niet mee instemt. Dit wetsontwerp voorziet wel in die mogelijkheid, die een oplossing kan bieden in situaties waarin de rechter precies oordeelt dat het niet wenselijk is de uitkering tot levensonderhoud gedurende een te lange tijdspanne te betalen.
Nr. 31 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 18
Het ontworpen artikel 1255 wijzigen als volgt :
A) § 1 vervangen als volgt :
« § 1. Als vaststaat dat de partijen sinds meer dan twee jaar feitelijk gescheiden zijn, spreekt de rechter de echtscheiding uit.
Wanneer de rechter de echtscheiding uitspreekt, homologeert hij in voorkomend geval de tussen de partijen gesloten akkoorden. ».
B) de §§ 2 en 3 doen vervallen.
C) § 4 vernummeren tot § 2.
D) § 5 doen vervallen.
E) in § 6 de woorden « en behalve indien de vordering gegrond is op artikel 229, § 2, van het Burgerlijk Wetboek, » doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 18 op artikel 2.
Nr. 32 VAN MEVROUW NYSSENS
(Subsidiair amendement op amendement nr. 31)
Art. 18
Het voorgestelde artikel 1255 wijzigen als volgt :
A) In § 1, derde lid, de woorden « , of drie maanden na de eerste verschijning van de partijen » doen vervallen;
B) In § 2, tweede lid, de woorden « , of zes maanden na de eerste zitting » doen vervallen.
Verantwoording
Zie verantwoording bij amendement nr. 18 op artikel 2.
Clotilde NYSSENS. |
Nr. 33 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 18
In het voorgestelde artikel 1255, § 7 de volgende wijzigingen aanbrengen :
A) Tussen het woord « hij » en het woord « vertegenwoordigd » de woorden « als verweerder » invoegen;
B. De woorden « algemene of bijzondere » doen vervallen.
Verantwoording
Momenteel kan een van de echtgenoten de echtscheiding vorderen als de feitelijke scheiding van meer dan twee jaar het gevolg is van een toestand van krankzinnigheid of een diepe geestesstoornis van de andere echtgenoot.
De krankzinnige persoon is dus steeds de verweerder.
Het is belangrijk te verduidelijken dat de vertegenwoordiger van de geesteszieke de echtscheiding niet kan aanvragen, aangezien dat strijdig is met de huidige oplossing en met de persoonlijke vordering tot echtscheiding.
Bovendien verwijst het ontwerp nog naar de interventie van de « algemene of bijzondere voorlopig bewindvoerder », ingevoerd bij de wet van 18 juni 1850 op de behandeling van krankzinnigen, opgeheven sedert 1991.
Nr. 34 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 23
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Het is beter de termijn van drie maanden uit het gemeen recht te behouden voor de termijn om zich in cassatie te voorzien. De termijn van een maand wordt gerechtvaardigd omdat op die manier vertragende beroepen worden ontmoedigd. Een verkorting is uiteraard geen opheffing, en dus zou men zich kunnen haasten om snel beroep in te stellen. Als het beroep blijft bestaan — dat jaren kan aanslepen — wat is dan het nut van het invoeren van nieuwe bijzondere procedureregels ?
Nr. 35 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 33
In dit artikel § 4 doen vervallen.
Verantwoording
Deze bepaling stelt dat de beperking van de alimentatie tot de duur van het huwelijk ook van toepassing zal zijn op reeds toegekende alimentatie, op voorwaarde dat de termijn aanvangt bij de inwerkingtreding van deze wet.
Deze bepaling doet afbreuk aan het gezag van gewijsde onder de vorige wet. Het principe is dat beslissingen genomen voor de inwerkingtreding van de wet betreffende de alimentatie, niet kunnen worden herzien. Als de alimentatie in het verleden door de geldende wetgeving niet werd beperkt in de tijd, kan zij nu ook niet vanaf de datum van inwerkingtreding van de nieuwe wet, worden beperkt tot de duur van het huwelijk. Dit zou onbillijk zijn jegens de partijen die hun rechten hebben verkregen krachtens de oude wetgeving.
Bovendien voert de voorgestelde bepaling een ongerechtvaardigd onderscheid in aangezien in het ene geval (voor de voorwaarden voor het al dan niet recht hebben op alimentatie) de kracht van gewijsde van de oude wet wel wordt gerespecteerd en in het andere geval (voor de duur van de alimentatie) niet.
Nr. 36 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 18
In het voorgestelde artikel 1255, § 6, het derde lid vervangen als volgt :
« De rechter poogt de partijen te verzoenen en verstrekt hun alle nuttige inlichtingen over de rechtspleging. Onverminderd artikel 1734 geeft hij de partijen die nog geen bemiddeling hebben geprobeerd onverwijld de tekst van de artikelen 1730 tot 1737, alsook een informatiebrochure over de bemiddeling die door de overheid is opgesteld en een lijst van erkende bemiddelaars die gespecialiseerd zijn in familiezaken en die in het betreffende gerechtelijk arrondissement gevestigd zijn. In dat geval beveelt hij de schorsing van de procedure en gelast hij de partijen alle mogelijke informatie in te winnen bij een erkende bemiddelaar van hun keuze. De duur van de schorsing mag niet meer bedragen dan één maand. »
Verantwoording
Bemiddeling — zowel in de gerechtelijke als de buitengerechtelijke vorm — verhoogt de kansen om te komen tot een voor beide partijen aanvaardbare, definitieve regeling van het conflict en staat borg voor een betere naleving van de opgestelde overeenkomst. Vele partijen weten echter niet van het bestaan van bemiddeling af.
Dit amendement strekt ertoe te bepalen dat de rechter zelf aan partijen die nog geen bemiddeling hebben geprobeerd een informatiebrochure geeft over bemiddeling, alsook een lijst van erkende bemiddelaars die gespecialiseerd zijn in familiezaken en die in het betrokken gerechtelijk arrondissement gevestigd zijn. In dat geval schorst hij de procedure om de partijen te verplichten, niet om bemiddeling te proberen, maar om zich te informeren bij een erkende bemiddelaar van hun keuze.
Nr. 37 VAN MEVROUW NYSSENS
(Subsidiair amendement op amendement nr. 18)
Art. 2
Het ontworpen artikel 229 vervangen als volgt :
« Art. 229.
§ 1. De echtscheiding wordt uitgesproken op grond van de onherstelbare ontwrichting tussen de echtgenoten.
§ 2. De onherstelbare ontwrichting staat vast wanneer ze uitdrukkelijk erkend en aanvaard wordt door beide echtgenoten en wanneer beide echtgenoten gezamenlijk de echtscheiding vorderen.
§ 3. De onherstelbare ontwrichting staat ook vast wanneer er meer dan twee jaar verlopen is sinds de feitelijke scheiding van de echtgenoten.
De feitelijke scheiding van beide echtgenoten kan worden vastgesteld met alle wettelijke middelen, behalve de bekentenis en de eed, met name door de overlegging van getuigschriften van woonplaats die de inschrijving op verschillende adressen bewijzen.
§ 4. Behalve in de gevallen bedoeld in de §§ 2 en 3, kan de rechter de echtscheiding ook uitspreken wegens onherstelbare ontwrichting wanneer het gedrag van een van de echtgenoten ten opzichte van een van de familieleden of van een derde persoon de ontbinding van het huwelijk rechtvaardigt tegen de wil van die echtgenoot en voor een termijn van twee jaar feitelijke scheiding verstreken is. ».
Verantwoording
Zoals professor Jean-Louis Renchon opmerkt hiervan de huidige juridische situatie één van de echtgenoten niet verkrijgen dat de rechter de andere echtgenoot de echtscheiding — dat wil zeggen de beëindiging van de juridische gevolgen van het huwelijk — oplegt, zolang hij er niet in slaagt het bestaan te bewijzen van zwaar schuldig gedrag van de andere echtgenoot of zolang er geen termijn van twee jaar feitelijke scheiding verstreken is.
Bijgevolg is de echtgenoot die zich niet schuldig heeft gemaakt aan een zware fout er zeker van dat hij, wanneer het gemeenschappelijk leven op het punt staat te breken of gebroken is, de specifieke juridische regeling van de huwelijksstatus gedurende minstens twee jaar zal kunnen blijven genieten, indien de andere echtgenoot een echtscheiding wil verkrijgen.
Bij het beëindigen van het gemeenschappelijk leven en wanneer men eventueel een echtscheidingsprocedure inleidt, zijn de gevolgen van die specifieke juridische huwelijksregeling voor de economisch en financieel minst gegoede echtgenoot dubbel :
— enerzijds biedt de door de huwelijksstatus gewaarborgde bescherming van de voornaamste gezinswoning de echtgenoot die er is blijven wonen, meestal met de kinderen, de (bijna) zekerheid dat hij er zal kunnen blijven wonen en dat zijn echtgenoot die woning niet zal kunnen verkopen of de verkoop ervan uitlokken zolang de echtscheiding geen feit is;
— anderzijds is de « verplichting tot bijstand » (art. 213 BW) waartoe de echtgenoten zich bij het sluiten van het huwelijk verbonden hebben, een uitgebreide onderhoudsplicht (die in het Belgisch recht fundamenteel verschilt van de onderhoudsuitkering na echtscheiding) die de minst gegoede echtgenoot de mogelijkheid biedt te verkrijgen dat zijn echtgenoot hem en zijn kinderen de voornaamste gezinswoning of elke andere woning die eigendom is van de echtgenoten of van één van hen ter beschikking stelt zonder dat daarvoor een huur of een woonvergoeding moet worden betaald, dat hij doorgaat met het afbetalen van een hypothecaire lening, met het betalen van huur, met het terugbetalen van een persoonlijke lening, het betalen van een belasting of elke andere schuld, dat hij bepaalde roerende goederen (bijvoorbeeld een auto) of bepaalde geldbedragen ter beschikking stelt om nieuwe roerende goederen aan te kopen.
Aangezien die regeling voortvloeit uit de huwelijksstatus, heeft ze van rechtswege geen gevolgen meer zodra het huwelijk door de echtscheiding ontbonden wordt.
Het is bovendien in die context dat de verdeling van de bevoegdheden moet worden begrepen die de wetgever tot stand heeft gebracht tussen twee verschillende rechters bij het inleiden van een echtscheidingsprocedure.
Enerzijds is er de rechter die de echtscheiding uitspreekt en die eventueel beslist over de maatregelen die op de echtscheiding volgen. Dat is de rechtbank van eerste aanleg.
Anderzijds is er de rechter die beslist over de « voorlopige maatregelen », bijvoorbeeld over alle maatregelen in verband met de huwelijksstatus (toewijzing van de voornaamste gezinswoning, uitvoering van de bijstandsplicht tussen echtgenoten ...) voor de hele periode tussen de dag van de vordering tot echtscheiding en de dag waarop de echtscheiding definitief wordt uitgesproken wegens de schuld van één van de echtgenoten of de dag waarop een feitelijke scheiding van langer dan twee jaar verstreken is. Dat is de in kortgeding rechtsprekende voorzitter van de rechtbank.
Die verdeling van de bevoegdheden tussen de rechtbank en de voorzitter van de rechtbank was gegrond omdat in principe zo snel mogelijk de voorlopige maatregelen van het echtscheidingsgeding moeten worden bevolen en dat vervolgens, als tweede punt, moet worden beslist over de vraag of er al dan niet een echtscheidingsgrond bestaat, zodat de door een rechter bevolen voorlopige maatregelen verondersteld worden hun uitwerking te hebben tot een andere rechter zich kan uitspreken over de gegrondheid van de vordering tot echtscheiding.
Door het ontwerp kan een echtgenoot voortaan zijn echtgenoot de echtscheiding — dat wil zeggen de beëindiging van alle juridische gevolgen van het huwelijk -opleggen in de volgende omstandigheden :
— hetzij door de rechter er van bij de inleidende zitting van een echtscheidingsprocedure van te overtuigen dat de ontwrichting onherstelbaar is, in de zin dat « de voortzetting van het samenleven tussen de echtgenoten en de hervatting ervan redelijkerwijs onmogelijk is geworden ingevolge die ontwrichting » (ontworpen art. 229, § 1, Burgerlijk Wetboek, en ontworpen art. 1255, § 5, Gerechtelijk Wetboek);
— hetzij na een jaar feitelijke scheiding tussen de echtgenoten (ontworpen art. 229, § 3, Burgerlijk Wetboek, en ontworpen art. 1255, § 2, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek);
— hetzij tijdens een tweede terechtzitting, die zes maanden na de inleidingszitting van de echtscheidingsprocedure plaatsvindt, zelfs als de echtgenoten nog niet feitelijk gescheiden zijn op het ogenblik dat de procedure wordt ingeleid (voorgesteld artikel 229, § 3, Burgerlijk Wetboek en artikel 1255, § 2, tweede lid Gerechtelijk Wetboek).
In het eerste geval kan een echtgenoot vanaf de eerste terechtzitting tegen zijn wil uit de echt gescheiden zijn, als de rechter naar eer en geweten oordeelt dat het huwelijk onherstelbaar ontwricht is.
In het derde geval kan een echtgenoot tegen zijn wil uit de echt gescheiden zijn, vanaf de tweede terechtzitting, die plaatsvindt zes maanden na de eerste, als zijn echtgenoot daarom « verzoekt » (voorgesteld artikel 1255, § 2, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek). De rechter lijkt dan over geen enkele beoordelingsbevoegdheid te beschikken.
Anders dan in de huidige situatie, kan een van de echtgenoten de bescherming van de huwelijksstatus verliezen (bescherming van de voornaamste woonplaats van het gezin en aspecten van de wederzijdse hulpverplichting van de echtgenoten) ongeveer zeven maanden nadat zijn echtgenoot het initiatief heeft genomen om de echtscheiding te vorderen, zelfs als zij nog niet feitelijk gescheiden waren op het ogenblik dat die vordering is ingesteld.
Laten wij het voorbeeld nemen van een vrouw (maar mannen kunnen zich in exact dezelfde situatie bevinden) die haar beroepsactiviteit heeft vertraagd, verminderd of zelfs stopgezet om allerlei redenen (opvoeding van de kinderen, hulp bij de beroepsactiviteit van haar man, verhuizing van het hele gezin naar het buitenland vanwege het beroep van de man..), terwijl haar man zijn loopbaan heeft voorgezet en promotie heeft gemaakt. Voortaan zal zij te horen krijgen dat, wanneer haar man haar op een avond bij zijn thuiskomst aankondigt dat hij zijn advocaat heeft opgedragen om een echtscheidingsprocedure in te stellen, zij zeven maanden later geen recht meer zal hebben om met haar kinderen gratis in de gezinswoning te verblijven of om haar man te vragen dat hij hulpverplichting op een andere manier nakomt (terugbetaling van de hypothecaire lening of andere lasten, terbeschikkingstelling van een wagen of een geldsom, ...).
Deze vrouw kan eventueel na deze bliksemsnelle echtscheiding wel een onderhoudsuitkering krijgen maar zoals de tekst nu is geformuleerd is dit een zuivere onderhoudsuitkering, die beperkt blijft tot een derde van het inkomen van de schuldenaar en die, in tegenstelling tot de verplichte hulp tussen echtgenoten, enkel bedoeld is om een staat van behoefte te dekken (in de tekst staat momenteel « tenminste de staat van behoefte », zodat niet duidelijk is welk criterium juist moet worden gehanteerd). Volgens de huidige voorgestelde tekst kan de rechter haar hoe dan ook niet toestaan om gratis te blijven wonen in de gezinswoning noch de schuldenaar van de uitkering dwingen om een bepaalde last of schuld te betalen of zijn ex-echtgenoot een roerend goed of een geldsom ter beschikking te stellen.
Bovendien zal het behoud van de gescheiden bevoegdheden van de rechtbank en de voorzitter van de rechtbank tot de volstrekt paradoxale situatie leiden dat de echtscheidingsrechter de echtscheiding kan uitspreken zonder zich te moeten afvragen of de voorzitter van de rechtbank al uitspraak heeft gedaan over de voorlopige maatregelen in het kader van de echtscheidingsprocedure. De voorlopige maatregelen hebben hoe dan ook ook slechts gevolgen tijdens de bijzonder korte periode van de echtscheidingsprocedure, zodat het niet ondenkbaar is dat zij nog niet zijn vastgesteld op het ogenblik dat de rechtbank de echtscheiding uitspreekt en dus al geen uitwerking meer hebben vanaf de dag van de echtscheiding.
Hoe kan men uitleggen of verantwoorden dat het dat is wat men in België wil, temeer daar de hervorming oorspronkelijk tot doel had de echtscheiding « menselijker » te maken. Wat is er « menselijk » aan het feit om op zo korte termijn opzettelijk een van de echtgenoten te ontdoen van een sociale en economische bescherming die beide echtgenoten niet alleen gewenst en op zich genomen hebben door te trouwen, maar die vooral op menselijk en psychologisch vlak onmisbaar is wanneer een echtgenoot na soms twintig of dertig jaar samenleven, de pijnlijke beproeving van een breuk en een omwenteling in zijn of haar bestaan moet ondergaan, en dus voor de periode waarin hij of zij zich moet herstellen en heroriënteren over een minimum aan veiligheid en stabiliteit moet kunnen beschikken ?
Bovendien zou deze hervorming wel eens heel kwalijke neveneffecten kunnen hebben.
In een huwelijksrelatie waarin een grote economische kloof gegroeid is tussen de echtgenoten en waarin de economisch sterke echtgenoot uit eigenbelang zich zo snel mogelijk wil ontdoen van de verplichtingen die uit het huwelijk voortvloeien, zal de advocaat die hij of zij raadpleegt niet anders kunnen dan hem de raad te geven — een onmenselijke raad, maar perfect in overeenstemming met wat de wet zou bepalen — onmiddellijk een gerechtelijke echtscheidingsprocedure op te starten om er zeker van te zijn dat de echtscheiding enkele maanden later automatisch wordt uitgesproken en dat de andere echtgenoot geen enkele aanspraak meer kan maken op de juridische bescherming die het huwelijk biedt.
Deze echtgenoot zal er des te meer belang bij hebben daar de uitkering tot onderhoud na het huwelijk — het enige recht dat de economisch zwakke echtgenoot nog zal hebben na de echtscheiding — in principe beperkt wordt tot de duur van het huwelijk, en dat elke verloren maand vóór de vordering tot echtscheiding dus een bijkomende maand uitkering na het huwelijk kan betekenen.
Beseft men wel tot welke machiavellistische toestanden de voorgestelde wet kan leiden ? Meer dan ooit weet men immers hoe belangrijk het is om echtgenoten die op het punt staan te scheiden integendeel te helpen — bijvoorbeeld via gezinsbemiddelaars — om zich niet meteen in een gerechtelijke procedure te storten, en de tijd te nemen om stap voor stap de echtscheiding te organiseren, zodat de noden en belangen van elke partner en van hun kinderen in acht genomen worden.
Nr. 38 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 17
Paragraaf 1, eerste lid, van het ontworpen artikel 1254 vervangen als volgt :
« De vordering tot echtscheiding wegens duurzame ontwrichting kan worden ingesteld bij verzoekschrift zoals bepaald in de artikelen 1034bis en volgende ».
Verantwoording
Zie amendement nr. 37 op artikel 2.
Nr. 39 VAN MEVROUW NYSSENS
(Subsidiair amendement op de amendementen nr. 31 en 32)
Art. 18
Het ontworpen artikel 1255 wijzigen als volgt :
A) de §§ 1 tot 5 doen vervallen.
B) Paragraaf 6 wordt § 1 en wordt vervangen als volgt :
« § 1. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden, is, in geval van gezamenlijke vordering zoals bedoeld in § 1, de persoonlijke verschijning van de partijen tijdens de eerste verschijning vereist.
In elke hypothese, heeft de zitting plaats in raadkamer.
Onverminderd artikel 1734, poogt de rechter de partijen te verzoenen. Hij verstrekt hen alle nuttige inlichtingen over de rechtspleging en met name over het nut een beroep te doen op de bemiddeling zoals bepaald in het zevende deel van dit Wetboek. Hij kan de schorsing van de procedure bevelen teneinde de partijen de mogelijkheid te bieden alle nuttige inlichtingen dienaangaande in te winnen ».
C) Paragraaf 7 wordt § 2 en wordt vervangen als volgt :
« 2. Als een echtgenoot zich in een toestand van krankzinnigheid of van diepe geestesgestoordheid bevindt, wordt hij vertegenwoordigd door zijn voogd, zijn voorlopig bewindvoerder of, bij gebreke daarvan, door een beheerder ad hoc voorafgaandelijk door de voorzitter van de rechtbank aangewezen op verzoek van de eisende partij. ».
Verantwoording
Zie amendement nr. 37 en 38 op artikel 2.
Nr. 40 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 17
In het ontworpen artikel 1254, de laatste zin van § 1, vierde lid, doen vervallen.
Verantwoording
Dit amendement wil, net als de amendementen op de artikelen 19, 20 en het nieuwe artikel 24bis, de echtscheidingsprocedure vereenvoudigen door de rechter die de echtscheiding moet uitspreken ook de bevoegdheid te verlenen om te beslissen over alle bijkomende maatregelen, zowel in de loop van de procedure als na de echtscheiding.
De rechter van de rechtbank van eerste aanleg die de echtgenoten tijdens de inleidingszitting heeft ontvangen en die dus heel snel de echtscheiding zou kunnen uitspreken (bijvoorbeeld indien de feitelijke scheidingstermijn op dat ogenblik reeds bijna verstreken is), zou dus zelf zowel de voorlopige maatregelen als de maatregelen na de echtscheiding bevelen. Hij zal de partijen dus niet naar een andere rechter moeten doorverwijzen indien zij het onderling niet eens raken over de voorlopige maatregelen van de procedure. Het eerste voordeel van deze oplossing is dat de echtgenoten die het oneens zijn niet langer genoodzaakt worden om twee parallelle gedingen voor twee verschillende rechters te voeren, terwijl de echtgenoten die het wel eens zijn hun overeenkomst over de voorlopige maatregelen kunnen laten optekenen voor de rechter die hen ontvangt in het raam van de echtscheidingsprocedure.
Bovendien noopt de hervorming bijna noodzakelijkerwijze tot deze oplossing.
Indien de rechter van de echtscheiding snel de echtscheiding moet uitspreken, zonder eerst te moeten nagaan of er sprake is van een fout, is er geen reden om de partijen nog door te verwijzen naar een andere rechter om te beslissen over de voorlopige maatregelen, met het risico dat de voorlopige maatregelen zelf bevolen worden nadat de rechter de echtscheiding reeds heeft uitgesproken.
Ten slotte kan de rechter op deze manier zelf toezien op de samenhang en de continuïteit tussen de maatregelen die voor de duur van de procedure worden bevolen en de maatregelen die vanaf de dag van de echtscheiding worden bevolen.
Ontwerpartikel 1257 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt trouwens reeds dat de rechter die de echtscheiding uitspreekt, na een termijn van drie maanden de voorlopige maatregelen die de rechter in kortgeding heeft bevolen, kan bevestigen.
Dit is eigenlijk paradoxaal, want in de procedure die het ontwerp voorstelt, zal de rechter van de echtscheiding bijna zeker reeds uitspraak gedaan hebben over de echtscheiding na de termijn van drie maanden die volgt op de maatregelen die de rechter in kort geding bevolen heeft.
Bijgevolg blijkt het aangewezen om dezelfde rechter de bevoegdheid te verlenen om de voorlopige maatregelen te bevelen, en in voorkomend geval te bekrachtigen in het echtscheidingsvonnis, zonder hem bovendien te binden aan een bepaalde wachttijd.
Nr. 41 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 19
In het ontworpen artikel 1256, het derde lid vervangen als volgt :
« Bij gebrek aan een overeenkomst of in geval van een gedeeltelijke overeenkomst, beveelt de rechter zelf voorlopige maatregelen betreffende de persoon, het levensonderhoud en de goederen van de echtgenoten of van hun kinderen. ».
Verantwoording
Zie amendement nr. 40.
Nr. 42 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 19
Aan het ontworpen artikel 1256 een vierde lid (nieuw) toevoegen, luidende :
« Wanneer de rechter later de echtscheiding uitspreekt, kan hij tevens in zijn vonnis op verzoek van een van beide partijen vermelden of de voorlopige maatregelen die hij voordien bevolen had, hun werking blijven hebben na de ontbinding van het huwelijk. Ook kan hij op verzoek van een van beide partijen bijkomende maatregelen bij de echtscheiding bevelen die werking hebben zodra het huwelijk ontbonden wordt. ».
Verantwoording
Zie amendement nr. 40.
Nr. 43 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 20
Het ontworpen artikel 1257 doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 40.
Nr. 44 VAN MEVROUW NYSSENS
Art. 24bis (nieuw)
Een artikel 24 bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 24bis.
« Artikel 1280, eerste lid, van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :
« De rechter bij wie het verzoek tot echtscheiding aanhangig is gemaakt neemt in iedere stand van het geding, op verzoek van beide partijen, van één van beide partijen of van de procureur des Konings, kennis van de voorlopige maatregelen die betrekking hebben op de persoon, op het levensonderhoud en op de goederen zowel van de partijen als van de kinderen. ».
Verantwoording
Zie amendement nr. 40.
Nr. 45 VAN MEVROUW NYSSENS
(Subsidiair amendement op de amendementen nrs. 25 tot 29)
Art. 7
In het voorgestelde artikel 301, § 1, vervangen als volgt :
« § 1. Wanneer de echtscheiding door een van de echtgenoten aangevraagd wordt wegens onherstelbare ontwrichting, kunnen de echtgenoten op elk ogenblik overeenkomen omtrent de wijze waarop een van de echtgenoten een onderhoudsplicht ten gunste van de andere echtgenoot zal uitvoeren na de echtscheiding. De echtgenoten zorgen ervoor dat ze in hun overeenkomsten de looptijd van die onderhoudsplicht en de wijze waarop ze kan worden herzien bepalen. ».
Verantwoording
De amendementen op artikel 7 van het ontwerp strekken ertoe om de rechter meer beoordelingsbevoegdheid te geven in verband met de nadere regeling tot uitvoering van de onderhoudsplicht na echtscheiding, opdat hij rekening kan houden met de diversiteit van de gezinssituaties en, meer bepaald met situaties waarin met het verstrijken van de tijd de concrete organisatie van het gezinsleven door de echtgenoten een onomkeerbare economische en financiële ongelijkheid tussen de echtgenoten tot stand heeft gebracht.
Die beoordelingsbevoegdheid van de rechter impliceert dat hij zelf de duur van de onderhoudsplicht kan bepalen, zonder vooraf gebonden te zijn aan een termijn die in bepaalde situaties niet gewettigd kan blijken, wanneer het huwelijk niet zeer lang geduurd heeft (temeer daar geen rekening wordt gehouden met de periode waarin men voor het huwelijk heeft samengewoond), maar toch heeft bijgedragen tot het ontstaan van een onomkeerbare economische en financiële ongelijkheid tussen de echtgenoten.
Die beoordelingsbevoegdheid van de rechter impliceert ook dat hij zelf de wijze van uitvoering van de onderhoudsplicht kan bepalen, waarbij het niet uitsluitend om een rente of een onderhoudsuitkering hoeft te gaan. Het kan bijvoorbeeld gaan om een geldsom die de economisch minst gegoede echtgenoot in de gelegenheid moet stellen een aankoop van vastgoed gedeeltelijk te financieren. Het kan gaan om het kosteloos ter beschikking stellen van een woning gedurende een bepaalde periode.
Nr. 46 VAN MEVROUW NYSSENS
(Subsidiair amendement op de amendementen nrs. 25 tot 29)
Art. 7
In het voorgestelde artikel 301, § 2, het eerste en het tweede lid vervangen als volgt :
« § 2. Bij gebrek aan overeenkomst zoals bedoeld in § 1, kan de rechtbank in het vonnis dat de echtscheiding uitspreekt of bij een latere beslissing, op verzoek van een van de echtgenoten een uitkering tot levensonderhoud toestaan ten laste van de andere echtgenoot of over een andere uitvoeringswijze van de onderhoudsplicht na de echtscheiding beslissen.
De rechtbank kan het verzoek om een uitkering weigeren indien de verweerder bewijst dat verzoeker een zware fout heeft begaan die elk verder samenleven onmogelijk heeft gemaakt. ».
Verantwoording
Zie bij amendement nr. 45 op artikel 7.
Nr. 47 VAN MEVROUW NYSSENS
(Subsidiair amendement op de amendementen nrs. 25 tot 29)
Art. 7
Het voorgestelde artikel 301, § 3, vervangen als volgt :
« § 3. De rechtbank legt de precieze nadere regels vast van de uitvoering van de onderhoudsplicht na de echtscheiding.
Zij houdt rekening met de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde. Om die terugval te waarderen, baseert de rechter zich met name op de duur van het huwelijk, de leeftijd van partijen, hun gedrag tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun noden en het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven of daarna. De rechter kan indien nodig beslissen dat de uitkering degressief zal zijn en in welke mate.
Wanneer de rechter een onderhoudsuitkering toekent, mag zij niet hoger liggen dan een derde van het inkomen van de uitkeringsplichtige echtgenoot ».
Verantwoording
Zie amendement nr. 45 op artikel 7.
Nr. 48 VAN MEVROUW NYSSENS
(Subsidiair amendement op de amendementen nrs. 25 tot 29)
Art. 7
Het voorgestelde artikel 301, § 4, vervangen als volgt :
« § 4. De rechtbank stelt in haar vonnis de duur vast van de onderhoudsplicht na de echtscheiding, en houdt daarbij in het bijzonder rekening met de duur van het huwelijk, en in voorkomend geval, met de duur van het samenwonen van de echtgenoten vóór hun huwelijk.
Indien de rechtbank het aangewezen acht, kan zij na het bepalen van een beperkte duur voor de onderhoudsplicht na de echtscheiding, in haar vonnis aangeven dat de toestand na afloop van deze termijn herbekeken kan worden en dat de onderhoudsplicht eventueel verlengd kan worden ».
Verantwoording
Zie amendement nr. 45 op artikel 7.
Nr. 49 VAN MEVROUW NYSSENS
(Subsidiair amendement op amendement nr. 33)
Art. 33
Paragraaf 4 van dit artikel vervangen als volgt :
« § 4. Artikel 301, § 7, van hetzelfde Wetboek, als gewijzigd door artikel 7 van deze wet, is van toepassing op de onderhoudsuitkeringen na de echtscheiding, zoals zij definitief vastgesteld of overeengekomen werden vóór de inwerkingtreding van deze wet ».
Clotilde NYSSENS. |
Nr. 50 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 5
Het voorgestelde artikel 299 aanvullen met het volgende lid :
« De rechter kan evenwel op verzoek van één van de partijen het behoud van deze voordelen uitspreken ten nadele van die echtgenoot die manifest schuld heeft aan de echtscheiding. ».
Verantwoording
Wanneer één der partijen manifest schuld heeft aan het mislopen van het huwelijk (bijvoorbeeld in geval van partnergeweld, seksueel misbruik) dient de echtgenoot die hiervan het slachtoffer is, te kunnen blijven genieten van de voordelen die de echtgenoten elkaar bij huwelijksovereenkomst hebben toegekend.
Nr. 51 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 12
Het voorgestelde artikel 308 aanvullen met de volgende woorden :
« Deze plicht vervalt ten aanzien van de echtgenoot die manifest schuld heeft aan de scheiding van tafel en bed. ».
Verantwoording
De uitsluiting van een onderhoudsuitkering ten nadele van de echtgenoot die manifest schuldig is aan de echtscheiding, dient mutatis mutandis te gelden inzake de plicht van hulp ten nadele van de echtgenoot die manifest schuldig is aan het mislopen van het huwelijk en dit in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Nr. 52 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 13bis (nieuw)
Een artikel 13bis (nieuw) invoegen, luidend :
« Art. 13bis. — In artikel 1428 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « vermeld in de artikelen 229, 231 en 232 » vervangen door de woorden « vermeld in de artikelen 229 en 230 ».
Justification
De herinvoering van artikel 230 van het Burgerlijk Wetboek en de opheffing van de artikelen 231 en 232 van hetzelfde Wetboek vooropgesteld in de artikelen 3 en 4 van het voorstel maken een wijziging van artikel 1428 van het Burgerlijk Wetboek noodzakelijk.
Deze bepaling luidt thans als volgt :
« Art. 1428. — In geval van ontbinding van het wettelijk stelsel door het overlijden van een der echtgenoten, door gerechtelijke scheiding van goederen, door echtscheiding of scheiding van tafel en bed op een der gronden vermeld in de artikelen 229, 231 en 232, zijn de echtgenoten of de langstlevende echtgenoot gehouden een beschrijving en een schatting op te maken van de gemeenschappelijke roerende goederen en schulden. »
Zoals geheel terecht opgemerkt door de dienst Wetsevaluatie van de Senaat, noodzaakt de schrapping van de artikelen 231 en 232 sowieso een aanpassing van hogervernoemd artikel.
Daarnaast stelt de dienst Wetsevaluatie zich terecht de vraag of tevens een verwijzing naar het herstelde artikel 230 van het Burgerlijk Wetboek dient opgenomen te worden in artikel 1428 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 230 Burgerlijk Wetboek in zijn herstelde lezing zou luiden als volgt :
« Art. 230. — De echtgenoten kunnen ook door onderlinge toestemming uit de echt scheiden volgens de voorwaarden die vastgesteld zijn in deel IV, boek IV, hoofdstuk XI, afdeling 2, van het Gerechtelijk Wetboek. »
Indien men zou nalaten artikel 1428 van het Burgerlijk Wetboek aan te passen of men zich zou beperken tot de schrapping van de verwijzing naar de niet langer bestaande artikelen 231 en 232 in artikel 1428 B.W., zou het gevolg zijn dat een discriminatie ontstaat tussen :
enerzijds koppels die uit de echt scheiden op grond van het nieuwe artikel 229 B.W., of op grond van de onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, en die dus op grond van artikel 1428 van het Burgerlijk Wetboek gehouden zouden zijn tot het opmaken van een beschrijving en een schatting ... van de gemeenschappelijke roerende goederen en schulden;
en anderzijds koppels die uit de echt scheiden op grond van artikel 230 van het Burgerlijk Wetboek en de bepalingen van deel IV, boek IV, hoofdstuk XI, afdeling 2, van het Gerechtelijk Wetboek waar dit artikel naar verwijst (echtscheiding door onderlinge toestemming), welke zouden vrijgesteld zijn van het opmaken van een beschrijving en een schatting ... van de gemeenschappelijke roerende goederen en schulden.
Dergelijk onderscheid valt niet te rechtvaardigen in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Nr. 53 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 13ter (nieuw)
Een artikel 13ter (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 13ter. — In artikel 1429, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek worden de woorden » vermeld in de artikelen 229, 231 en 232 vervangen door de woorden « vermeld in de artikelen 229 en 230 ».
Verantwoording
De herinvoering van artikel 230 van het Burgerlijk Wetboek en de opheffing van de artikelen 231 en 232 van hetzelfde Wetboek vooropgesteld in de artikelen 3 en 4 van het voorstel maken een wijziging van artikel 1429 van het Burgerlijk Wetboek noodzakelijk.
Deze bepaling luidt thans als volgt :
« Art. 1429. — De ontbinding van het wettelijk stelsel door echtscheiding of scheiding van tafel en bed op een der gronden vermeld in de artikelen 229, 231 en 232, maakt de overlevingsrechten niet opvorderbaar.
De echtgenoot in wiens voordeel een contractuele erfstelling is bedongen, behoudt echter het genot daarvan bij het overlijden van de andere echtgenoot, behoudens het verval bedoeld in de artikelen 299 en 311bis.
De ontbinding van het wettelijk stelsel door scheiding van goederen maakt de overlevingsrechten niet opvorderbaar; de echtgenoot in wiens voordeel die rechten zijn bedongen, behoudt echter de bevoegdheid om ze uit te oefenen bij het overlijden van de andere echtgenoot. »
Zoals geheel terecht opgemerkt door de dienst Wetsevaluatie van de Senaat, noodzaakt de schrapping van de artikelen 231 en 232 sowieso een aanpassing van hogervernoemd artikel.
Daarnaast stelt de dienst Wetsevaluatie zich terecht de vraag of tevens een verwijzing naar het herstelde artikel 230 van het Burgerlijk Wetboek dient opgenomen te worden in artikel 1429 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 230 Burgerlijk Wetboek in zijn herstelde lezing zou luiden als volgt :
« Art. 230. — De echtgenoten kunnen ook door onderlinge toestemming uit de echt scheiden volgens de voorwaarden die vastgesteld zijn in deel IV, boek IV, hoofdstuk XI, afdeling 2, van het Gerechtelijk Wetboek. »
Indien men zou nalaten artikel 1429 van het Burgerlijk Wetboek aan te passen of men zich zou beperken tot de schrapping van de verwijzing naar de niet langer bestaande artikelen 231 en 232 in artikel 1429 B.W., zou het gevolg zijn dat een discriminatie ontstaat tussen :
enerzijds koppels die uit de echt scheiden op grond van het nieuwe artikel 229 B.W., of op grond van de onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, en voor welke ingevolge artikel 1429 eerste lid B.W. de overlevingsrechten niet opvorderbaar zouden zijn ingevolge de ontbinding van het wettelijk stelsel;
en anderzijds koppels die uit de echt scheiden op grond van artikel 230 van het Burgerlijk Wetboek en de bepalingen van deel IV, boek IV, hoofdstuk XI, afdeling 2, van het Gerechtelijk Wetboek waar dit artikel naar verwijst (echtscheiding door onderlinge toestemming), en voor welke ingevolge het niet toepasselijk zijn van artikel 1429, eerste lid, B.W. de overlevingsrechten wèl onmiddellijk opvorderbaar zouden zijn ingevolge de ontbinding van het wettelijk stelsel.
Dergelijk onderscheid valt niet te rechtvaardigen in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Nr. 54 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 13quater (nieuw)
Een artikel 13quater (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 13quater. — In artikel 1459, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek worden de woorden « vermeld in de artikelen 229, 231 en 232 » vervangen door de woorden « vermeld in de artikelen 229 en 230 ».
Verantwoording
De herinvoering van artikel 230 van het Burgerlijk Wetboek en de opheffing van de artikelen 231 en 232 van hetzelfde Wetboek vooropgesteld in de artikelen 3 en 4 van het voorstel maken een wijziging van artikel 1459 van het Burgerlijk Wetboek noodzakelijk.
Deze bepaling luidt thans als volgt :
« Art. 1429. — Ontbinding van het stelsel door echtscheiding of door scheiding van tafel en bed op een der gronden vermeld in de artikelen 229, 231 en 232, heeft geen uitkering van het vooruitgemaakte ten gevolge.
Ontbinding van het stelsel door scheiding van goederen heeft geen dadelijke uitkering van het vooruitgemaakte ten gevolge. De echtgenoten of de echtgenoot in wiens voordeel is bedongen, behouden echter hun rechten voor het geval van overleving. Wanneer de vooruitmaking bedongen is in het voordeel van een der echtgenoten, kan deze van de andere echtgenoot zekerheidstelling eisen tot waarborg van zijn rechten. »
Zoals geheel terecht opgemerkt door de dienst Wetsevaluatie van de Senaat, noodzaakt de schrapping van de artikelen 231 en 232 sowieso een aanpassing van hogervernoemd artikel.
Daarnaast stelt de dienst Wetsevaluatie zich terecht de vraag of tevens een verwijzing naar het herstelde artikel 230 van het Burgerlijk Wetboek dient opgenomen te worden in artikel 1459 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 230 Burgerlijk Wetboek in zijn herstelde lezing zou luiden als volgt :
« Art. 230. — De echtgenoten kunnen ook door onderlinge toestemming uit de echt scheiden volgens de voorwaarden die vastgesteld zijn in deel IV, boek IV, hoofdstuk XI, afdeling 2, van het Gerechtelijk Wetboek. »
Indien men zou nalaten artikel 1459 van het Burgerlijk Wetboek aan te passen of men zich zou beperken tot de schrapping van de verwijzing naar de niet langer bestaande artikelen 231 en 232 in artikel 1459 B.W., zou het gevolg zijn dat een discriminatie ontstaat tussen :
enerzijds koppels die uit de echt scheiden op grond van het nieuwe artikel 229 B.W., ofte op grond van de onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, en voor welke er ingevolge artikel 1459, eerste lid, B.W. geen uitkering van het vooruitgemaakte zou zijn ingevolge de ontbinding van het wettelijk stelsel;
en anderzijds koppels die uit de echt scheiden op grond van artikel 230 van het Burgerlijk Wetboek en de bepalingen van deel IV, boek IV, hoofdstuk XI, afdeling 2, van het Gerechtelijk Wetboek waar dit artikel naar verwijst (echtscheiding door onderlinge toestemming), en voor welke ingevolge het niet toepasselijk zijn van artikel 1459, eerste lid, B.W. het vooruitgemaakte dan wèl onmiddellijk uitgekeerd zou moeten worden ingevolge de ontbinding van het stelsel.
Dergelijk onderscheid valt niet te rechtvaardigen in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Hugo VANDENBERGHE. |
Nr. 55 VAN DE HEER MAHOUX EN MEVROUW KAPOMPOLÉ
Art. 33
In § 3 tussen de woorden « hetzelfde Wetboek », en de woorden « kan men » de woorden « zoals gewijzigd bij artikel 7 van deze wet » invoegen.
Verantwoording
Aanpassing voorgesteld door de dienst Wetsevaluatie.
Philippe MAHOUX. Joëlle KAPOMPOLÉ. |
Nr. 56 VAN DE HEER MAHOUX
Art. 35 (nieuw)
Een artikel 35 (nieuw) invoegen, luidende : « Art. 35. — In artikel 316bis van het Burgerlijk Wetboek, worden de woorden « 1258 § 2 » vervangen door het getal « 1256 ». »
Verantwoording
Aanpassing voorgesteld door de dienst Wetsevaluatie.
Philippe MAHOUX. |
Nr. 57 VAN DE HEER MAHOUX EN MEVROUW KAPOMPOLÉ
Art. 36 (nieuw)
Een artikel 36 (nieuw) invoegen, luidende : « Art. 36. — In artikel 1428 van het Burgerlijk Wetboek, worden de woorden « in de artikelen 229, 231 en 232 » vervangen door de woorden « in artikel 229 ». »
Verantwoording
Aanpassing voorgesteld door de dienst Wetsevaluatie.
Nr. 58 VAN DE HEER MAHOUX EN MEVROUW KAPOMPOLÉ
Art. 37 (nieuw)
Een artikel 37 (nieuw) invoegen, luidende : « Art. 37. — In artikel 1429 van het Burgerlijk Wetboek, worden de woorden « in de artikelen 229, 231 en 232 » vervangen door de woorden « in artikel 229 ». »
Verantwoording
Aanpassing voorgesteld door de dienst Wetsevaluatie.
Nr. 59 VAN DE HEER MAHOUX EN MEVROUW KAPOMPOLÉ
Art. 38 (nieuw)
Een artikel 38 (nieuw) invoegen, luidende : « Art. 38. — In artikel 1459 van het Burgerlijk Wetboek, worden de woorden « in de artikelen 229, 231 en 232 » vervangen door de woorden « in artikel 229 ». »
Verantwoording
Aanpassing voorgesteld door de dienst Wetsevaluatie.
Nr. 60 VAN DE HEER MAHOUX EN MEVROUW KAPOMPOLÉ
Art. 39 (nieuw)
Een artikel 39 (nieuw) invoegen, luidende : « Art. 39. — In artikel 1288bis van het Gerechtelijk Wetboek worden de woorden « 1254, § 2, eerste lid » vervangen door de woorden « 1254, § 1, tweede lid ». »
Verantwoording
Aanpassing voorgesteld door de dienst Wetsevaluatie.
Nr. 61 VAN DE HEER MAHOUX EN MEVROUW KAPOMPOLÉ
Art. 40 (nieuw)
Een artikel 40 (nieuw) invoegen, luidende : « Art. 40. — Artikel 1412, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek wordt gewijzigd als volgt :
1º vervallen de getallen « 306, 307 » en de woorden « of 1306 »;
2º worden de woorden « 301bis » vervangen door de woorden « 301, § 11 ».
Verantwoording
Aanpassing voorgesteld door de dienst Wetsevaluatie.
Nr. 62 VAN DE HEER MAHOUX EN MEVROUW KAPOMPOLÉ
Art. 41 (nieuw)
Een artikel 41 (nieuw) invoegen, luidende : « Art. 41. — Artikel 391bis van het Strafwetboek wordt gewijzigd als volgt :
1º in het tweede lid vervallen de getallen « 306, 307 » en de woorden « en 1306, derde lid », « ;
2º in het derde en het vierde lid vervallen de woorden « en 1306, eerste lid »;
3º in het derde en het vierde lid worden de woorden « 301bis » vervangen door de woorden « 301, § 11 » »
Verantwoording
Aanpassing voorgesteld door de dienst Wetsevaluatie.
Nr. 63 VAN DE HEER MAHOUX EN MEVROUW KAPOMPOLÉ
Art. 42 (nieuw)
Een artikel 42 (nieuw) invoegen, luidende : « Art. 42. — Het derde lid van artikel 269(1) van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten wordt opgeheven. »
Verantwoording
Aanpassing voorgesteld door de dienst Wetsevaluatie.
Philippe MAHOUX. Joëlle KAPOMPOLÉ. |
Nr. 64 VAN DE HEER MAHOUX C.S.
Art. 18
Het voorgestelde artikel 1255 van het Gerechtelijk Wetboek wijzigen als volgt :
A) In het tweede lid van § 2 de woorden « 6 maanden » vervangen door de woorden « een jaar »;
B) In het eerste lid van § 6 vervangen als volgt : « Behoudens uitzonderlijke omstandigheden is de persoonlijke verschijning van de partijen vereist in geval van een gezamenlijke vordering gebaseerd op artikel 229, § 2 van het Burgerlijk Wetboek. In de andere gevallen is de persoonlijke verschijning van de verzoekende partij vereist. »
Verantwoording
Naar aanleiding van de hoorzittingen die in de Senaatscommissie voor de Justitie over dit ontwerp zijn georganiseerd, meent de indiener dat de termijn waarna een vermoeden van duurzame ontwrichting ontstaat, moet worden verlengd. Reden voor deze verlenging is de bezorgdheid om de financieel onzekere toestand waarin sommige vrouwen kunnen terechtkomen.
In dezelfde gedachtegang lijkt het ons nodig dat de echtgenoten allebei aanwezig zijn op de terechtzitting zodat de magistraat zich een duidelijk en realistisch beeld kan vormen van de werkelijke wil van de partijen met betrekking tot de lopende procedure.
Philippe MAHOUX. Christine DEFRAIGNE. Nathalie de T' SERCLAES. |
Nr. 65 VAN DE HEREN MAHOUX EN SEMINARA
Art. 2
In de §§ 2 en 3 van het voorgestelde artikel 229 van het Burgerlijk Wetboek de aanhef doen luiden als volgt : « De onherstelbare ontwrichting bestaat wanneer ».
Philippe MAHOUX. Franco SEMINARA. |
Nr. 66 VAN MEVROUW NYSSENS
(Subsidiair amendement op amendement nr. 26)
Art. 7
In het voorgestelde artikel 301, § 2, tweede lid, de woorden « kan het verzoek om een uitkering weigeren » vervangen door de woorden « weigert het verzoek om een uitkering ».
Verantwoording
De rechter moet weigeren recht te doen aan het verzoek om een uitkering indien de verweerder bewijst dat verzoeker een zware fout heeft begaan die elk verder samenleven onmogelijk heeft gemaakt.
Het is ondenkbaar dat de rechter hierin enige beslissingsvrijheid behoudt wanneer vaststaat dat verzoeker een zware fout heeft begaan die elk verder samenleven onmogelijk heeft gemaakt.
Nr. 67 VAN MEVROUW NYSSENS
(Subsidiair amendement op amendement nr. 27)
Art. 7
In het voorgestelde artikel 301, § 3, tweede lid, tussen het woord « partijen, » en het woord « hun », de woorden « hun gezondheidstoestand, » invoegen.
Verantwoording
Ook het criterium van de gezondheidstoestand is een belangrijk criterium, waarmee de rechter rekening zal moeten houden bij het bepalen van het bedrag van de onderhoudsuitkering.
Clotilde NYSSENS. |
(1) M.-T. Meulders, La personne, la famille et le droit, Trois décennies de mutations en Occident, Bruylant, Brussel, 1999, blz. 60. Zie tevens : Bettina Poelemans. Scheiden op maat. Pleidooi voor een gematigde hervorming van het echtscheidingsrecht. Gent. Mys en Breesch, p. 24, nrs. 50 en 51 in het VU-voorstel van 9 april 2002.
(2) « Les fautes et manquements ne doivent pas avoir la gravité qu'on exige de faits susceptibles de constituer des injures graves justifiant le divorce », Brussel (3e kamer), 24 maart 1998, Echtscheiding 2000/4, blz. 58.
(3) Ter inlichting : Frankrijk heeft in 1975, om in te spelen op de noden van de echtgenoten die het alleen eens zijn over het principe van de echtscheiding en niet over de gevolgen ervan, de « divorce sur demande acceptée » in het leven geroepen. De echtgenoten hebben echter maar weinig gebruik gemaakt van die vorm van echtscheiding. De verspreiding ervan heeft te lijden gehad van de dubbelzinnigheid tussen de schuld en de onderlinge toestemming (alsmede van de technische gebreken van de procedure ervan).
(4) Zie terzake J.-L. Renchon, « De juridische draagwijdte van het huwelijk », Verslag van de werkgroep, Beschouwingen bij een hervorming van het echtscheidingsrecht, Studiedag « echtscheidingsrecht », Kamer van volksvertegenwoordigers, 8 december 2000, en over de gevolgen van openbare orde van het huwelijk, zie M.-T. Meulders, « La personne, la famille et le droit — Trois décennies de mutations en Occident », Bruylant, Brussel, 1999.
(5) Wat dat punt en de gehele probleemstelling van de hervorming van de echtscheiding betreft, wordt verwezen naar het verslag van de werkgroep « Juridische beschouwingen bij een hervorming van het echtscheidingsrecht », opgesteld door A. Heyvaert, J.-L. Renchon en A. Ch. Van Gysel. Voor nadere gegevens over de evolutie van de opvatting van het huwelijk, zie meer bepaald de tekst van J.-L. Renchon inzake de juridische draagwijdte van het huwelijk, blz. 5, 6 en 7.
(6) Van Gysel, Rapport aan het Adviescomité voor de maatschappelijke emancipatie van 16 mei 2002, blz. 20. Zie ook het rapport van de Franse Senaat : zo men instemt met een contractuele opvatting van het huwelijk, moet de fout een oorzaak van ontbinding blijven.
(7) Frankrijk, Verslag aan de Senaat.
(8) Versluys, op.cit., blz. 5. « Mensen die verwikkeld zijn in een echtscheidingsprocedure, moeten evenwel de kans krijgen om de vernederingen die ze hebben moeten slikken, ter sprake te brengen (...) Er moet ruimte zijn voor strijd. ».
(9) Zie Versluys en Van Gysel, Rapport aan het Adviescomité voor de maatschappelijke emancipatie.
(10) Zie in dat verband de conclusies van het Verslag-Dekeuwer over de hervorming van het familierecht in Frankrijk, « Rénover le droit de la famille ? », blz. 79.
(11) Als grove beledigingen werden erkend : het verhullen aan de echtgeno(o)t(e) van het bestaan van kinderen uit een vorige relatie, aanhoudende dronkenschap of drugsverslaving, de ongerechtvaardigde weigering om in de echtelijke woning terug te keren, ...
(12) De rechtspraak geeft inderdaad een te ruime uitlegging aan het begrip « grove beledigingen ». Sommige rechtbanken bestempelen als « foutief », gedragingen die niet meer als zodanig zouden moeten worden aangemerkt. Zie bijvoorbeeld de beslissing van de burgerlijke rechtbank van Luik (2e kamer) van 8 juni 2000 : « En adressant à son épouse un courrier dans lequel il avoue son homosexualité refoulée, tout en précisant que cette homosexualité est purement passive et intellectuelle, l'époux, bien que guidé par un souci d'être honnête, n'a pu ignorer qu'il blessait profondément son épouse. Cet époux est dès lors coupable d'injures graves à l'égard de son épouse ».
(13) Het Hof van Cassatie heeft herhaaldelijk aangegeven dat alle bijzondere omstandigheden van de zaak in aanmerking moeten worden genomen en dat ze niet noodzakelijk beperkt zijn tot de gevallen van verstandhouding en tot dat van tolerantie van de echtgenoot die beweert beledigd te zijn.
(14) Burgerlijke rechtbank Charleroi, 27 februari 1990, Rev. rég. dr., blz. 340, voetnoot : « L'adultère comme cause péremptoire de divorce. ».
(15) Artikel 1016bis van het Gerechtelijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt overspel vast te stellen, is niet in strijd met artikel 8, § 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat het principe van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van de woning bekrachtigt. Zie Cassatie, 29 januari 1999, Journ. procès, 1999, nr. 375, blz. 30, nota J. Kirkpatrick, La preuve de l'adultère comme cause de divorce et le droit au respect de la vie privée et du domicile, blz. 32 en 33.
(16) Idee van Versluys, op.cit., blz. 14.
(17) Zie artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek.