3-1988/8

3-1988/8

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

23 DECEMBER 2006


Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (I)


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN ingediend na de goedkeuring van het verslag


Nr. 51 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER

Art. 379

Het voorgestelde artikel 7bis, § 2, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit aanvullen met de woorden « voorzover de machtiging tot verblijf geen tijdslimiet stelt wegens bijzondere omstandigheden eigen aan de betrokkene of in verband met de aard en de duur van zijn werkzaamheden in België ».

Verantwoording

Het amendement strekt ertoe slechts de vreemdeling met een onbeperkt verblijfsrecht toe te laten tot een nationaliteitsprocedure. Zoniet kan bijvoorbeeld een vreemdeling die hier als student verblijft nog steeds een nationaliteitsaanvraag indienen, terwijl anderzijds de duur van zijn verblijf als student ingevolge het bepaalde in artikel 15 van de wet van 15 december 1980 niet in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de minimale verblijfsduur vereist voor de verkrijging van een machtiging tot vestiging. Een tijdelijk verblijfsrecht mag niet door middel van een nationaliteitsverkrijging kunnen omgezet worden in een verblijfsrecht van onbeperkte duur.

Nr. 52 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER

Art. 381

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 381. — De artikelen 11 en 11bis van hetzelfde Wetboek worden opgeheven. »

Verantwoording

De toekenning van het Belgische staatsburgerschap op grond van de geboorte in België dient beperkt te worden tot de toekenning aan in België geboren staatloze kinderen. Het ius soli mag slechts toegepast worden om humanitaire redenen en kan in geen geval uitgroeien tot een alternatief voor het ius sanguinis. De automatische of sterk vereenvoudigde verwerving van het Belgische staatsburgerschap op grond van de geboorte in België, zoals we dit sinds de invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit in 1984 en vooral sinds de wetswijzigingen van 1991 kennen, moet ongedaan gemaakt worden. De toekenning van de nationaliteit op grond van de afstamming van een Belgische ouder moet opnieuw de regel worden. Het enkele feit dat men in België geboren is, biedt immers vandaag omwille van het leven van de vreemdelingen in geïsoleerde culturele enclaves (parallelle samenlevingen) minder dan ooit een garantie op integratie. Voor meerderjarige vreemdelingen volstaat naturalisatie als mogelijkheid om de Belgische nationaliteit te verwerven. Onderhavig amendement strekt ertoe de artikelen 11 (derde generatie) en 11bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit op te heffen.

Nr. 53 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER

Art. 382

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 382. — De artikelen 12bis, 13, 14, 15 en 16 worden opgeheven. »

Verantwoording

In plaats van het huidige kluwen van procedures tot verkrijging van de Belgische nationaliteit verdient het aanbeveling te kiezen voor een enkele procedure : de naturalisatieprocedure. Door de eenheid van de procedure en van verantwoordelijke instantie worden meervoudige nationaliteitsaanvragen en de kans op misbruiken vermeden. De rol van de Kamer van volksvertegenwoordigers dient daarbij evenwel beperkt te worden tot de formele en plechtige bekrachtiging van de verlening van het Belgische staatsburgerschap. Het onderzoek ten gronde kan verricht worden door een nieuw op te richten onafhankelijke Naturalisatiedienst. Onderhavig amendement strekt ertoe de procedures van nationaliteitsverklaring en nationaliteitskeuze af te schaffen met het oog op de gewenste eenvormigheid.

Nr. 54 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER

Art. 383

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 383. — De artikelen 12bis, 13, 14, 15 en 16 worden opgeheven. »

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 53.

Nr. 55 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER

Art. 384

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 384. — Artikel 19 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt :

« Artikel 19. — § 1. De naturalisatie verleent het Belgische staatsburgerschap. Zij is een gunst die slechts kan worden verleend wanneer er geen vermoedens bestaan dat de kandidaat een gevaar zou kunnen zijn voor de openbare orde, de goede zeden, de volksgezondheid of de veiligheid van de Staat.

§ 2. Het verzoek tot naturalisatie is ontvankelijk indien de belanghebbende aan de volgende voorwaarden voldoet :

1º zijn nationale wet laat toe dat hij zijn oorspronkelijke staatsburgerschap verliest in geval van verkrijging van het Belgische staatsburgerschap;

2º hij verbindt er zich toe afstand van zijn oorspronkelijke staatsburgerschap te doen binnen de zes maanden na de bekendmaking van de akte van naturalisatie in het Belgisch Staatsblad;

3º hij heeft gedurende minstens tien jaar zijn hoofdverblijfplaats in België gehad, gedekt door een wettelijk verblijf in de zin van artikel 7bis, § 2, en niet onderbroken door een periode die de duur van twee jaar te boven gaat.

De termijn van tien jaar wordt verminderd tot vijf jaar voor de vreemde echtgenoot van een Belgisch staatsburger, indien de echtgenoten tijdens de drie jaar die aan het naturalisatieverzoek voorafgaan, onafgebroken gehuwd waren en samen in België verbleven.

De Koning kan om het even welke kandidaat wegens bijzondere verdiensten vrijstellen van de voorwaarde inzake verblijfsduur;

4º hij heeft de leeftijd van vijfentwintig jaar bereikt;

5º hij is geslaagd voor een burgerschapsproef;

6º hij werd in België of in een andere lidstaat van de Europese Unie nog nooit veroordeeld tot een effectieve gevangenisstraf van meer dan drie maanden waarvoor geen amnestie, uitwissing van veroordeling of herstel in eer en rechten werd verkregen, en werd evenmin in een andere staat veroordeeld tot een effectieve gevangenisstraf wegens een misdrijf waarop door de Belgische wet gevangenisstraf van drie maanden of meer is gesteld;

7º hij kan in de behoeften van zichzelf en van zijn gezinsleden voorzien en heeft geen belastingschulden;

8º hij legt een loyaliteitsverklaring af, waarin hij respect belooft voor de democratie, de scheiding van kerk en staat, de nationale wetten, alsook de gewoonten en de cultuur van de Gemeenschap waartoe hij wenst te behoren;

9º hij levert een attest af van een daartoe door de Koning gemachtigde instelling voor medisch onderzoek, waaruit blijkt dat hij geen ernstig gevaar oplevert voor de volksgezondheid;

10º hij legt een door de Belgische overheid afgegeven bewijs van goed gedrag en zeden voor.

§ 3. Het advies van het college van burgemeester en schepenen waar de belanghebbende zijn hoofdverblijfplaats heeft, wordt ingewonnen om de integratiewil, het goed gedrag en zeden en de financiële draagkracht van de kandidaat te kunnen beoordelen.

§ 4. De burgerschapsproef bedoeld in artikel § 2, 5º omvat de volgende onderdelen :

1º een schriftelijke verhandeling in de taal of een van de talen van het taalgebied waar de belanghebbende zijn hoofdverblijfplaats heeft, waarin de belanghebbende uiteenzet waarom hij het Belgische staatsburgerschap wenst te verwerven, en een schriftelijke verhandeling over een onderwerp dat door de burgerschapscommissie bedoeld in § 6 onmiddellijk vóór het begin van de schriftelijke proef door loting wordt vastgesteld;

2º een mondeling gesprek in de in 1º bedoelde taal met de kandidaat om te peilen naar diens kennis van de staatsstructuur, van de rechtsbeginselen en grondnormen van onze samenleving, alsook van de geschiedenis en de cultuur van de Gemeenschap waartoe hij wenst te behoren.

§ 5. Tot de mondelinge proef als bedoeld in § 4, 2º, zal slechts overgegaan worden indien de kandidaat geslaagd is voor de schriftelijke proef als bedoeld in § 4, 1º.

§ 6. De burgerschapsproef wordt georganiseerd :

1º Door een burgerschapscommissie aangesteld door de Vlaamse Gemeenschap krachtens artikel 5, § 1, II, 3º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen :

voor de kandidaten die hun hoofdverblijfplaats hebben in het Nederlandse taalgebied;

in het tweetalige taalgebied van de negentien Brusselse gemeenten, indien de kandidaten hun proef in het Nederlands wensen af te leggen;

2º Door een burgerschapscommissie aangesteld door de Franse Gemeenschap krachtens dezelfde bepaling :

voor de kandidaten die hun hoofdverblijfplaats hebben in het Franse taalgebied

in het tweetalige taalgebied van de negentien Brusselse gemeenten, indien de kandidaten hun proef in het Frans wensen af te leggen;

3º Door een burgerschapscommissie aangesteld door de Duitstalige Gemeenschap krachtens artikel 4, § 2, van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, voor de kandidaten die hun hoofdverblijfplaats hebben in het Duitse taalgebied.

§ 7. De burgerschapsproef wordt jaarlijks in twee zittijden georganiseerd door de bevoegde commissie.

De kandidaat die twee opeenvolgende jaren in de tweede zittijd niet geslaagd is voor de burgerschapsproef, kan pas opnieuw aan een dergelijke proef deelnemen na een tussenperiode van twee maal twee zittijden.

§ 8. Indien de kandidaat geslaagd is voor de burgerschapsproef, wordt hem door de burgerschapscommissie een burgerschapscertificaat uitgereikt. »

Verantwoording

In plaats van het huidige kluwen van procedures tot verkrijging van de Belgische nationaliteit verdient het aanbeveling te kiezen voor een enkele procedure. Door de eenheid van de procedure en van verantwoordelijke instantie worden meervoudige nationaliteitsaanvragen en de kans op misbruiken vermeden.

Het onderhavige amendement wil van de naturalisatie de manier bij uitstek maken voor vreemdelingen om het Belgische staatsburgerschap te verwerven, teneinde tot meer eenvormigheid in de wetgeving te komen. De voorwaarden die echter vandaag gelden voor de verkrijging van de Belgische nationaliteit door naturalisatie, zijn bijzonder minimalistisch. Zo volstaat een verblijf in België van slechts drie jaar en moet de vreemdeling die door naturalisatie het Belgische staatsburgerschap wenst te verkrijgen, sinds de inwerkingtreding van de snel-Belgwet niet langer op enige wijze blijk geven van zijn integratiebereidheid.

Naturalisatie zou de bekroning moeten zijn van een voltooid integratieproces. Het is een schromelijke vergissing er vanuit te gaan dat een soepele naturalisatieprocedure de integratie bevordert. Door het Belgische staatsburgerschap al te gemakkelijk toe te kennen, valt bij de vreemdeling immers de noodzaak weg om zich te integreren.

Het meervoudige staatsburgerschap dient met klem te worden afgewezen, zoals dit in de wetgeving van heel wat Europese landen het geval is. Het is onduldbaar dat de vreemdeling een gunstiger statuut geniet dan de Belgische staatsburger door afstamming, doordat de eerste van twee walletjes kan eten. Onderhavig amendement wil de vreemdeling die door naturalisatie Belgisch staatsburger wenst te worden, voor een ondubbelzinnige keuze stellen en hem verplichten afstand te doen van zijn oorspronkelijke staatsburgerschap.

Momenteel geldt in België als voorwaarde voor naturalisatie een verblijfsduur van minimum drie jaar. Hoewel de verblijfsduur niet het belangrijkste criterium is, aangezien hij op zich niets zegt over de integratie van de vreemdeling, bedraagt die termijn minder dan in vele andere Europese landen. De verblijfsduur wordt daarom op tien jaar gebracht. De vreemde echtgenoot van een Belgisch staatsburger kan genieten van een gunstmaatregel en moet slechts vijf jaar in België verbleven hebben.

De leeftijd waarop een verzoek tot naturalisatie kan ingediend worden, wordt van achttien jaar op vijfentwintig jaar gebracht. Dit moet er, gelet op de draagwijdte van de naturalisatie, voor zorgen dat de vreemdeling tot een zekere rijpheid is gekomen en dat hij geen ondoordachte keuze maakt. De leeftijd van vijfentwintig jaar gold ten andere tot 1993 als voorwaarde voor het bekomen van de grote naturalisatie.

De indiener van het naturalisatieverzoek mag in het verleden, behoudens amnestie, uitwissing van veroordeling of herstel in eer en rechten, nog nooit veroordeeld zijn tot een effectieve gevangenisstraf van meer dan drie maanden in België of een ander land van de Europese Unie, dan wel in een land buiten de Europese Unie veroordeeld zijn tot een effectieve gevangenisstraf wegens een misdrijf waarop door de Belgische wet gevangenisstraf van drie maanden of meer is gesteld, en moet kunnen aantonen dat hij in de behoeften van zichzelf en van zijn gezinsleden kan voorzien.

Om de mate van integratie van de vreemdeling te kunnen vaststellen, wil dit wetsvoorstel hem verplichten een burgerschapsproef af te leggen. Het naturalisatieverzoek is slechts ontvankelijk indien de indiener een certificaat kan voorleggen waaruit blijkt dat hij voor zo een proef geslaagd is.

Het afnemen van een burgerschapsproef laat toe de integratiewil op een objectieve basis vast te stellen. Een minimaal vereiste is dat de belanghebbende de taal van het taalgebied waar hij woonachtig is, zowel mondeling als schriftelijk beheerst. In de verhandeling die naar de schriftelijke taalbeheersing peilt, kan de belanghebbende zijn besluit om Belgisch staatsburger te worden, toelichten. Op die manier kan verhinderd worden dat personen gebruik maken van de naturalisatieprocedure om louter persoonlijk gewin en niet omdat zij hun lot aan dat van de Gemeenschap wensen te verbinden. Verder moet de kennis van de rechtsbeginselen en grondnormen van onze samenleving worden nagegaan. Hiertoe kan de mondelinge proef nuttig zijn. Aangezien België een federale staat is en de integratie in onze « Belgische » samenleving in de eerste plaats verloopt via de integratie in de Gemeenschap van het gebied waar de betrokkene woonachtig is, kan in de mondelinge proef ook de kennis van de geschiedenis en cultuur van die Gemeenschap, alsook een elementaire kennis van de staatsstructuur worden getest. Om diezelfde reden is het logisch dat het de Gemeenschappen zijn die belast worden met het organiseren van de burgerschapsproeven.

Omtrent goed gedrag en zeden, de integratiewil en de financiële draagkracht van de betrokkene wordt het advies van het college van burgemeester en schepenen ingewonnen.

Nr. 56 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER

Art. 385

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 385. — Artikel 21 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt :

« Artikel 21. — § 1. Het met redenen omklede verzoek om naturalisatie wordt samen met het in artikel 19, § 8, bedoelde certificaat overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de kandidaat zijn hoofdverblijfplaats heeft. De ambtenaar van de burgerlijke stand zendt het verzoek van de belanghebbende, samen met het in artikel 19, § 3 bedoelde advies, over aan het parket bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de belanghebbende zijn hoofdverblijfplaats heeft.

De aanvraagformulieren, waarvan de inhoud door de Koning wordt bepaald op voordracht van de minister van Justitie, kunnen worden bekomen bij ieder gemeentebestuur.

De Koning bepaalt op voordracht van de minister van Justitie welke akten en stavingstukken bij het verzoek moeten worden gevoegd om te bewijzen dat voldaan is aan de voorwaarden uit artikel 19, § 2. De verzoeker kan alle bijkomende documenten die hij nuttig acht ter staving ervan, bij zijn verzoek voegen.

§ 2. Het verzoek om naturalisatie vervalt, wanneer na de indiening ervan de belanghebbende ophoudt zijn hoofdverblijf in België te hebben of ophoudt wettig in België te verblijven.

§ 3. De procureur des Konings, na kennis te hebben genomen van het in artikel 19, § 3, bedoelde advies, gaat na of de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 19, § 2 zijn vervuld.

Daartoe :

1º beveelt hij een moraliteitsonderzoek;

2º stelt hij een onderzoek in om na te gaan of er geen gewichtige feiten voorhanden zijn die een bezwaar vormen tegen de verkrijging van het Belgische staatsburgerschap door de kandidaat;

3º en wint hij het advies in van de Dienst Vreemdelingenzaken en van de Dienst Veiligheid van de Staat.

§ 4. De procureur des Konings zendt het verzoek slechts naar de Kamer van volksvertegenwoordigers wanneer zijn advies en de adviezen van de Dienst Vreemdelingenzaken en de Dienst Veiligheid gunstig zijn.

§ 5. De akte van naturalisatie aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers en bekrachtigd door de Koning op voordracht van de minister van Justitie wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Deze akte heeft uitwerking vanaf de dag van die bekendmaking.

§ 6. Binnen de termijn bepaald in artikel 19, § 2, 2º, levert de genaturaliseerde het bewijs van de afstand van zijn oorspronkelijke staatsburgerschap af aan de procureur des Konings. Bij gebreke daarvan verliest hij van rechtswege het Belgische staatsburgerschap. De procureur des Konings zorgt voor de bekendmaking daarvan in het Belgisch Staatsblad. »

Verantwoording

Thans is het zo dat het verzoek tot naturalisatie gericht wordt aan de Kamer van volksvertegenwoordigers (eventueel door toedoen van de ambtenaar van de burgerlijke stand), die het voor advies overzendt aan het parket van de rechtbank van eerste aanleg (en aan de Dienst Vreemdelingenzaken en de Dienst Veiligheid van de Staat). Dit artikel wil die gang van zaken omkeren. Het verzoek wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, die het, samen met het advies van het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeente, overmaakt aan het parket. Aangezien de integratiewil van de betrokkene reeds gebleken is uit het met vrucht afleggen van een burgerschapsproef, zal de taak van het parket er vooral in bestaan om na te gaan of er geen gewichtige feiten zijn die aan de verkrijging van het Belgische staatsburgerschap in de weg staan. Het verzoek wordt slechts aan de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden in geval van een gunstig advies. Door deze werkwijze te hanteren, wordt bovendien het probleem van de krappe adviestermijn ten gronde opgelost.

De procureur des Konings moet ten slotte a posteriori nagaan of de genaturaliseerde zijn verbintenis tot afstand van zijn oorspronkelijke staatsburgerschap binnen de door het wetboek bepaalde termijn heeft nageleefd. Wanneer vaststaat dat de genaturaliseerde nagelaten heeft afstand te doen van zijn oorspronkelijke staatsburgerschap, verliest hij van rechtswege zijn Belgische staatsburgerschap.

Nr. 57 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER

Art. 386

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

De indieners van onderhavig amendement zijn van oordeel dat de gevallen van meervoudige nationaliteit tot een absoluut minimum dienen beperkt te blijven. Het meervoudige staatsburgerschap leidt immers tot « nationaliteits-shopping », waarbij de bipatride zich telkens kan beroepen op de nationaliteit die, naar gelang van de omstandigheden, de meeste « voordelen » biedt. Degene die een bepaalde nationaliteit wenst te verkrijgen, moet een ondubbelzinnige keuze maken voor die nationaliteit en voor die nationaliteit alléén. De motivatie om een nieuwe nationaliteit aan te nemen moet groter zijn dan de gehechtheid aan de oorspronkelijke — in dit geval Belgische — nationaliteit.

Anke VAN DERMEERSCH
Jurgen CEDER.

Nr. 58 VAN MEVROUW de BETHUNE

Art. 30

Het voorgestelde artikel 16 in fine aanvullen met de volgende bepalingen :

« nadat het comité van beheer een met redenen omkleed advies heeft uitgebracht. De minister kan, zonder mogelijkheid van subdelegatie, deze bevoegdheid overdragen aan de administrateur-generaal wat de betrekkingen van niveaus C en D betreft. »

Verantwoording

In de huidige wet van 8 juni 1976 tot oprichting van het Nationaal Geografisch Instituut is voorzien in het artikel 16 dat de minister van Landsverdediging, zonder mogelijkheid van subdelegatie, de bevoegdheid tot het benoemen, bevorderen en ontslagen van het personeel — ander dan de leidinggevenden — voor de ambtenaren van niveau 3 en 4 kan overdragen aan de leidende ambtenaar.

Dit amendement strekt ertoe om deze delegatiemogelijkheid te behouden voor de betrekkingen van het niveau C en D. In de eerste plaats staat deze delegatiemogelijkheid los van de invoering van de mandatenfuncties, en is er dus geen reden om deze mogelijkheid in het vervangen artikel te schrappen. Anderzijds kan bij de parastatale dienst hierdoor een soepeler personeelbeleid gevoerd worden zonder dat voor de benoeming, bevordering en het ontslag van de ambtenaren van niveau C en D hiervoor hoeft op te treden.

Dit amendement voorziet ook in het behouden van de adviesfunctie van de raad van beheer bij het personeelsbeleid. Deze adviesfunctie komt ook voor in de huidige wet en het schrappen hiervan vormt evenmin een contradictie met het invoeren van het mandatensysteem bij het Geografisch Instituut.

Sabine de BETHUNE.

N. 59 VAN DE HEER STEVERLYNCK

Art. 39bis

In Titel VII « Middenstand » waarvan het enig hoofdstuk hoofdstuk I wordt, een hoofdstuk II invoegen, houdende een artikel 39bis, luidende als volgt :

« Hoofdstuk 2. Wijziging van de wet betreffende de commissies en de beroepscommissies die bevoegd zijn inzake het voeren van een beroepstitel van een dienstverlenend intellectueel beroep.

Art. 39bis. — Artikel 9 van de wet betreffende de commissies en de beroepscommissies die bevoegd zijn inzake het voeren van een beroepstitel van een dienstverlenend intellectueel beroep, wordt aangevuld met een derde lid, luidende :

« Indien deze plaats gelegen is in het Duitse taalgebied, heeft de aanvrager de keuze tussen de Nederlandstalige Kamer of de Franstalige Kamer. Hij kan zich tijdens de zitting laten bijstaan door een tolk naar keuze. »

Verantwoording

Deze toevoeging is noodzakelijk om de wetgeving sluitend te maken en stemt overeen met artikel 4, § 2, laatste lid, van de wet van 11 mei 2003 tot oprichting van federale raden van landmeters-experten.

In de commissie bij de bespreking van het wetsontwerp van de titelbescherming was de minister akkoord om deze toevoeging te doen, doch er werd toen voorgesteld om dit aan te passen naar aanleiding van de bespreking van het wetsontwerp diverse bepalingen in juli jongstleden. De regering heeft dit toen niet gedaan en ons amendement ter zake werd toen weggestemd onder het voorwendsel dat men dit bij de volgende wet diverse bepalingen zou regelen. Welnu ook in dit ontwerp van wet houdende diverse bepalingen vinden wij niets terug. Vandaar opnieuw dit amendement.

Jan STEVERLYNCK.