3-1853/1

3-1853/1

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

12 OKTOBER 2006


Belangenconflict tussen, enerzijds, het Vlaams Parlement en, anderzijds, het Waals Parlement en het Parlement van de Franse Gemeenschap over het in het Vlaams Parlement ingediende ontwerp van decreet houdende wijziging van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode (Vlaams Parlement, Stuk 824 (2005-2006) — Nr. 1)


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE INSTITUTIONELE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEREN HUGO VANDENBERGHE EN JEAN-MARIE HAPPART


I. INLEIDING

Op 28 april 2006 heeft de Vlaamse regering een ontwerp van decreet ingediend houdende wijziging van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse wooncode (1) .

Op 2 mei 2006 heeft het Parlement van de Franse Gemeenschap eenparig een motie goedgekeurd betreffende een belangenconflict naar aanleiding van de indiening van het hierboven genoemde ontwerp van decreet door de Vlaamse regering (2) .

In de motie staat dat het ontwerp van decreet een fundamentele schending vormt van de rechten van de mens, zoals gedefinieerd door het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, en dat het de Franstaligen van België en dus het Parlement van de Franse Gemeenschap ernstig schaadt.

Op 10 mei 2006 heeft ook het Waalse Parlement eenparig een motie aangenomen betreffende een belangenconflict naar aanleiding van de indiening van het hierboven genoemde ontwerp van decreet door de Vlaamse regering (3) .

In de motie staat dat het ontwerp van decreet de belangen van het Waals Parlement ernstige schade kan toebrengen.

Uit de motiveringen blijkt dat beide assemblees een belangenconflict aanvoeren met betrekking tot de bepaling dat kandidaat-huurders van een sociale woning zich bij de inschrijving op de wachtlijst en bij de aanvaarding van de woning bereid moeten verklaren om Nederlands te leren (art. 6, 7 en 8 van het ontwerp van decreet van de Vlaamse regering).

Tijdens haar vergadering van 8 juni 2006 heeft de commissie voor Wonen, Stedelijk Beleid, Inburgering en Gelijke Kansen van het Vlaams Parlement het ontwerp aangenomen na goedkeuring van een aantal amendementen (4) .

Op 29 juni 2006 heeft het Waals Parlement een motie goedgekeurd waarin de voormelde motie van 10 mei 2006 wordt bevestigd (5) .

Op 12 juli 2006 heeft ook het Parlement van de Franse Gemeenschap een motie goedgekeurd waarin de voormelde motie van 2 mei 2006 wordt bevestigd (6) .

Op 4 september 2006 is de Gemengde Overlegcommissie van het Parlement van de Franse Gemeenschap, het Waals Parlement en het Vlaams Parlement bijeengekomen (7) .

Tijdens de vergadering van die commissie zijn de volgende argumenten voor de moties betreffende een belangenconflict aangevoerd :

— « Meer nog dan de beperking van het recht op wonen van de Franstaligen in het Vlaamse Gewest, schaden de betwiste bepalingen de belangen van de Franse Gemeenschap door de aantasting van de taalfaciliteiten;

— het ontwerp van decreet voorziet alleen in de principiële verplichting voor de kandidaat-huurders om Nederlands te leren; voor de rest krijgt de Vlaamse regering de bevoegdheid om de regels vast te leggen volgens welke wordt nagegaan of aan die verplichting is voldaan of niet. Gelet op de vaagheid van bepaalde artikelen en op de ruime bevoegdheden die aan de Vlaamse regering worden gegeven, is de mogelijkheid van een schending van de grondrechten, en met name van het recht op een behoorlijke huisvesting gewaarborgd door artikel 23 van de Grondwet, niet uitgesloten;

— zelfs als de regels van het ontwerp van decreet over de bereidheid om Nederlands te leren in de rand- en taalgrensgemeenten preciseren dat het taalvereiste geen afbreuk doet aan de taalfaciliteiten, dan nog is die precisering verre van voldoende. De verplichting om zijn bereidheid om Nederlands te leren aan te tonen, kan niet opgelegd worden aan huurders van sociale woningen op het grondgebied van taalgrensgemeenten : de huurders hebben, krachtens het faciliteitenstelsel, het recht zich tot de verhuurder te wenden in het Frans. De Raad van State is overigens van mening dat de Franstaligen in de randgemeenten hetzelfde recht hebben als de Franstaligen in de taalgrensgemeenten;

— door gebruik te maken van haar bevoegdheden inzake wonen, tracht de Vlaamse regering een doel te bereiken dat onbereikbaar is door het bestaan van de taalfaciliteiten, namelijk de integratie van allochtonen in Vlaanderen, de homogenisering van de bevolking van het Vlaamse Gewest en de strijd tegen de verfransing van de rand;

— gezien de doelstelling van het ontwerp van decreet kan alleen een schrapping van de bepaling met betrekking tot het leren van het Nederlands door kandidaat-huurders in faciliteitengemeenten en in Voeren, de opgeworpen bezwaren wegwerken. »

De delegatie van het Vlaams Parlement antwoordde hierop :

— « In Vlaanderen is er dringend behoefte aan de voorgestelde wijzigingen van de Wooncode om het samenleven in de woonwijken op een gedegen manier te organiseren. De bepaling met betrekking tot het leren van het Nederlands strekt ertoe een gemeenschapsleven te doen ontstaan in de sociale woonwijken, waar mensen van diverse afkomst en met uiteenlopende culturen bij elkaar komen;

— de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest hebben vooral bezwaren tegen een eventuele bevoegdheidsoverschrijding. Het middel van het belangenconflict is hier niet op de juiste manier gebruikt. De regering van de Franse Gemeenschap heeft al een belangenconflict ingeroepen en de betrokken regeringen hebben overleg gepleegd : tijdens dat overleg is de juiste inhoud van het ontwerp van decreet duidelijk geworden;

— het advies van de Raad van State is nageleefd;

— er bestaan andere middelen dan een belangenconflict om bevoegdheidsproblemen op te lossen. Tegen het goedgekeurde ontwerp van decreet kan een beroep worden ingediend bij het Arbitragehof, dat met dat doel is opgericht binnen de federale Staat. »

Aangezien het overleg niet tot een oplossing heeft geleid, is het geschil voorgelegd aan de Senaat overeenkomstig artikel 32, § 1quater, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. De Senaat moet binnen dertig dagen een gemotiveerd advies verstrekken aan het Overlegcomité.

De termijn van dertig dagen begon te lopen op dinsdag 10 oktober 2006, de dag waarop het parlementaire reces is verstreken en de plenaire vergadering van de Senaat het belangenconflict heeft overgezonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden (8) .

Tijdens de vergadering van dinsdag 12 oktober 2006 heeft de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden zich gebogen over voorliggend belangenconflict.

De heren Hugo Vandenberghe en Jean-Marie Happart werden aangewezen als rapporteurs.

II. BESPREKING

De heer Delpérée brengt de van toepassing zijnde (grond)wettelijke bepalingen in herinnering :

Artikel 143 van de Grondwet (9) stelt dat de Senaat, bij wege van gemotiveerd advies, uitspraak doet over de belangenconflicten tussen de vergaderingen die wetgevend optreden bij wege van wet, decreet of ordonnantie, onder de voorwaarden en op de wijze die een bijzondere wet vaststelt.

Deze grondwetsbepaling is volgens de heer Delpérée erg vaag en wel op meerdere punten :

1º de grondwetsbepaling preciseert niet aan wie dat gemotiveerd advies moet worden gegeven;

2º de bepaling zegt evenmin waarover dit gemotiveerd advies moet gaan : betekent dit dat moet worden bepaald of er een belangenconflict is dan wel hoe dat belangenconflict moet worden opgelost of nog welke mogelijkheden er zijn om dat belangenconflict te regelen;

3º de Senaat doet bij wijze van gemotiveerd advies uitspraak, maar aangezien het om een zaak gaat die de betrekkingen tussen de gemeenschappen betreft, mag niet worden vergeten dat de Senaat geen paritaire instelling is en dat bijgevolg de arbitrage- en bemiddelingsmiddelen die kunnen worden aangewend, wel eens erg inefficiënt zouden kunnen zijn.

De bijzondere wet, waarvan sprake is in artikel 143 van de Grondwet, bestaat niet.

Het is de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen die hier impliciet wordt bedoeld.

Bieden de bepalingen van die gewone wet een antwoord op de hierboven geschetste problemen ? Zij doen dat, zij het erg beknopt en zelfs onvolledig.

1º de gewone wet kan geen paritaire instelling oprichten;

2º de gewone wet stelt duidelijk voor wie het advies bestemd is : namelijk het Overlegcomité, dat een paritaire instelling is, zoals gebruikelijk is voor het regelen van een conflict.

3º de gewone wet doet hoegenaamd geen uitspraak over de aard van het gemotiveerd advies dat de Senaat moet geven : wat is precies het probleem, dat het conflict bestaat, het onderwerp van het conflict, de aanzet tot regeling van het conflict, moet de Senaat amendementen formuleren (zoals de alarmbelprocedure mogelijk maakt), ... ? Het blijven open vragen.

In die context moet de Senaat de regel toepassen van « schoenmaker blijf bij uw leest ». Het Overlegcomité is de uitgelezen plaats om dit soort conflicten te regelen.

In dit geval moet de Senaat een filter zijn : als de Senaat tot een consensus komt, des te beter, zoniet volgt het dossier zijn gewone weg.

Wat de procedure betreft, wijst de heer Wille erop dat voorliggend ontwerp van decreet houdende wijziging van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, reeds het voorwerp heeft uitgemaakt van een belangenconflict op het niveau van de uitvoerende macht. Overleg tussen de Vlaamse regering, de regering van de Franse Gemeenschap en de regering van het Waalse Gewest heeft niet tot een oplossing geleid.

Ten gronde heeft de heer Wille begrepen uit het verslag van de Gemengde Overlegcommissie Vlaams Parlement — Waals Parlement — Parlement van de Franse Gemeenschap (10) dat de door het Waals Parlement en het Parlement van de Franse Gemeenschap aangehaalde argumenten ter staving van het belangenconflict door de Raad van State, Afdeling Wetgeving, reeds in zijn advies nr. 39.536/VR/3, op het voorontwerp van decreet houdende wijziging van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, werden weerlegd.

Spreker is van oordeel dat het in dezer een politieke aangelegenheid betreft en geen juridische aangelegenheid. Het gaat immers over het gebruik van het Nederlands in de taalgrensgemeenten en de faciliteitengemeenten in de Brusselse Rand. De facto gaat het erom dat de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest zich verzetten tegen de toepassing van de Omzendbrief BA 97/22 van 16 december 1997 betreffende het taalgebruik in gemeentebesturen van het Nederlandse taalgebied, de zogenaamde Omzendbrief « Peeters ». Deze Omzendbrief werd nochtans door de Afdeling Wetgeving van de Raad van State als dusdanig gevalideerd.

De heer Delpérée wijst er nogmaals op dat de Senaat bij belangenconflicten zich niet heeft uit te laten over juridische kwesties. Die rol is a priori weggelegd voor de Raad van State en a posteriori voor het Arbitragehof.

Belangenconflicten zijn per definitie politieke conflicten.

Is er een belangenconflict ? De heer Delpérée antwoordt hierop bevestigend.

Aan het feit dat het Vlaamse Gewest beperkingen oplegt voor de sociale huisvesting, zijn voor het Waalse Gewest en het Brusselse Gewest nadelen verbonden. De kandidaten voor een huis die op een plaats afgewezen worden, zullen elders in de andere gewesten op een lijst gaan staan, in Brussel of in het zuiden van het land.

De heer Delpérée begrijpt nog steeds niet welk verband er kan bestaan tussen het leren van een taal, het kennen van een taal en het verkrijgen van huisvesting. Die redenering loopt mank.

De heer Van Hauthem repliceert hierop dat wie in aanmerking komt voor een sociale woning, meestal niet behoort tot de sociaal sterksten in onze maatschappij, wel integendeel. In de regio Halle-Vilvoorde is de werkloosheid zeer laag. Maar 37 % van deze werklozen is Franstalig en de voornaamste reden van hun werkloosheid is het gebrek aan kennis van het Nederlands. Tegen het bij decreet vastleggen van de inspanningsverbintenis vanwege de kandidaat-huurder van een sociale woning om de bereidheid te tonen Nederlands te leren — met als bijkomend voordeel dat men beter gewapend op de arbeidsmarkt komt — kan men toch niet gekant zijn.

Spreker is van oordeel dat de houding van het Waals Parlement en het Parlement van de Franse Gemeenschap a- en antisociaal is.

Mevrouw de T' Serclaes wijst erop dat telkens wanneer er een belangenconflict bij de Senaat aanhangig is gemaakt, onze assemblee gepoogd heeft een oplossing te vinden. De Senaat is evenwel tot de vaststelling gekomen dat bij deze wet verplichte doortocht telkens in de commissie een breuklijn is ontstaan tussen de Nederlandstaligen en de Franstaligen.

De commissie krijgt niet af te rekenen met een juridisch probleem, alhoewel, doch veeleer met een politiek probleem.

Mevrouw de T' Serclaes betreurt dat er geen vertaling bestaat van het advies van de Raad van State over het ontwerpdecreet tot wijziging van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode. Dat advies zou onderzocht moeten worden.

Er is wel degelijk een belangenconflict gerezen : haar fractie is van oordeel dat het ontwerpdecreet niet alleen de Franstaligen in de randgemeenten benadeelt maar ook ruimer gezien ingaat tegen artikel 23 van de Grondwet, dat het recht op een behoorlijke huisvesting waarborgt. Dat recht duldt geen uitzonderingen. Men mag aan de burgers niet zomaar voorwaarden, meer bepaald taalvoorwaarden, opleggen om in ons land over huisvesting te kunnen beschikken.

De heer Hugo Vandenberghe, rapporteur, stelt vast dat, noch door de Waalse regering en de regering van de Franse Gemeenschap, noch door de beide betrokken parlementen in een document wordt neergeschreven welk belangenconflict er wel zou bestaan, meer bepaald in hoeverre het Waalse Gewest of de Franse Gemeenschap ernstig kan worden benadeeld door de bepalingen in het ontwerpdecreet die stellen dat de kandidaat-huurders van een sociale woning bereid moeten zijn Nederlands te leren.

De stellingen van zij die het belangenconflict aanhangig hebben gemaakt, zijn daarenboven contradictoir : enerzijds wordt gesteld dat de Senaat niet juridisch moet evalueren, anderzijds wordt er beweerd dat het recht op een behoorlijke huisvesting (artikel 23 van de Grondwet) een grondwettelijk recht is dat zonder beperkingen bestaat.

Het is niet aan de Senaat om de juridische discussie te houden.

Spreker stelt wel vast dat niemand de exclusieve bevoegdheid terzake van het Vlaamse Gewest betwist.

De heer Hugo Vandenberghe stelt voor het overige dat de juridische discussie over de vraag of de betreffende bepalingen van het ontwerpdecreet een onaangepaste bescherming bieden van het privéleven, zal worden gevoerd voor de Raad van State, het Arbitragehof of zelfs voor het Hof voor de Rechten van de Mens.

De voorwaarden van integratie, zoals die in Nederland worden opgelegd, gaan veel verder dan de Belgische. Dit is trouwens ook één van de redenen waarom spreker zich verzet heeft tegen de Snel-Belg-wet en de wet betreffende het migrantenstemrecht. Zij vormen immers geen waarborg voor integratie. Deze integratie realiseert zich bovendien niet electoraal. Dit blijkt uit de resultaten van de gemeente- en provincieraadsverkiezingen van 8 oktober 2006.

Spreker vindt het maar normaal dat, wanneer men op een bepaalde plaats leeft, men zich de lokale taal eigen maakt.

Hij stelt voor om de procedure van het belangenconflict zo snel mogelijk af te handelen opdat het Vlaams Parlement het bedoelde ontwerp van decreet kan aannemen, waarna juridische stappen mogelijk zijn. Vervolgens zal men zich neerleggen bij de juridische beslissing.

De heer Lionel Vandenberghe wijst erop dat in alle partijprogramma's voor de recente lokale verkiezingen twee belangrijke programmapunten naar voren zijn gekomen : enerzijds, de vraag naar meer betaalbare woningen en, anderzijds, de integratie van allochtonen in onze gemeenschap.

Zowel de Vlaamse regering als het Vlaams Parlement werken al enkele jaren zeer hard aan een aantal voorstellen die betrekking hebben op deze twee thema's.

Spreker betreurt dan ook de vertraging van de uitvoering van het ontwerpdecreet betreffende de Vlaamse Wooncode wegens het gebruik van de streektaal door kandidaat-huurders van een sociale woning.

Het ontwerpdecreet raakt immers niet aan de artikelen 30 en 129 van de Grondwet en ook niet aan de Gecoördineerde Wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken van 18 juli 1966. Het ontwerp-decreet regelt immers niet het gebruik der talen, maar bevat enkel een bepaling in verband met de bevordering van de Nederlandse taalkennis om een goed woonklimaat te creëren in de woonkernen waar er een multicultureel publiek aanwezig is. De huurders en kandidaat-huurders blijven vrij in hun gebruik van de taal. De maatregel van het ontwerpdecreet die wordt gecontesteerd, is niet in strijd met artikel 14 van het EVRM.

Het ontwerpdecreet betreffende de Vlaams Wooncode wil aan de anderstalige huurder een motivatie geven om de taal van de streek te leren.

Er is niets mis met het motiveren of stimuleren van mensen om een taal te leren, wel integendeel. Zo heeft de Vlaamse minister van Onderwijs extra middelen vrijgemaakt voor de cursussen « NT-2 », dat wil zeggen cursussen Nederlands voor anderstaligen. Dit om het harmonieus samenleven van mensen in zogenaamde sociale huurwoningen te bevorderen.

Niet alleen voor een integratie, voor een inburgering van anderstaligen, maar ook voor het gewone, dagelijks menselijk contact in de gemeenschappelijke delen van bijvoorbeeld een appartementsgebouw, in de winkel, op straat, is het noodzakelijk dat men de streektaal kent. Daarom wordt in het ontwerp van decreet betreffende de Vlaamse Wooncode gesteld dat de nieuwe kandidaat-huurder bij het aanvaarden van de woning moet aantonen dat hij bereid is om Nederlands te leren. Spreker ziet geen enkele reden, noch op menselijk vlak, noch op politiek vlak, om aan te nemen dat de belangen van de Franse Gemeenschap ernstig zouden zijn geschaad. Wel integendeel, door het ontwerpdecreet betreffende de Vlaamse Wooncode tegen te houden, worden de belangen van de Vlaamse Gemeenschap in haar geheel geschaad.

De heer Van Hauthem wijst erop dat er niet moet worden gediscussieerd over het feit of er al dan niet sprake is van een belangenconflict; immers ten minste 3/4 van het Waals Parlement en 3/4 van het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft gezegd dat er een belangenconflict is.

Maar als men zoekt naar de motivering van dit belangenconflict, heeft spreker niets gevonden in de verslagen van het Waalse Parlement of het Parlement van de Franse Gemeenschap.

Uit de discussie in de commissie leert de spreker dat de ene van oordeel is dat artikel 23 van de Grondwet in het gedrang is en een andere dat de belangen van het Brusselse Gewest en het Waalse Gewest zijn geschaad indien diegenen die niet aan deze voorwaarde voldoen, gedraineerd worden naar de sociale woningmarkt in Brussel en Wallonië. Dit argument gaat, volgens de heer Van Hauthem, niet op.

Als men dit argument immers zou doortrekken, namelijk dat een verschillende regelgeving in de gewesten op het vlak van sociale huisvesting oorzaak zou kunnen zijn van het feit dat men makkelijker in het ene of het andere gewest een sociale woning vindt, dan is dit in één beweging een pleidooi voor een herfederalisering van deze gewestbevoegdheid. Op dit ogenblik zijn de gewesten ook bevoegd voor het vastleggen van de inkomensgrenzen om in aanmerking te komen voor een sociale woning. Als deze bedragen in het ene gewest hoger liggen dan in het andere, zal men hierover dan ook een belangenconflict aanhangig maken ?

Ten slotte is het een probleem dat de Senaat geacht wordt een advies uit te brengen aan het Overlegcomité over een dossier dat reeds op het Overlegcomité besproken is in maart 2006.

De heer Roelants du Vivier verklaart helemaal niet akkoord te kunnen gaan met het standpunt van de heer Lionel Vandenberghe.

Bovendien, hoewel er naar zijn oordeel ook juridische bezwaren zijn tegen de tekst van het Vlaamse ontwerpdecreet dat het voorwerp uitmaakt van het belangenconflict, is het niet de taak van de Senaat deze te onderzoeken. De Grondwet heeft aan de Senaat de opdracht gegeven om op een bepaald ogenblik politiek overleg te plegen over een bepaald dossier en te zoeken naar mogelijke politieke oplossingen.

Indien de Senaat in deze opdracht niet kan slagen, zoals nu het geval is aangezien de communautaire scheidingslijn in de standpunten onmiskenbaar is, en er bijgevolg geen politieke oplossing mogelijk lijkt voor het belangenconflict, blijven jurisdictionele stappen mogelijk. Zo kan, na de aanneming van het Vlaams decreet, een vordering tot vernietiging worden ingesteld bij het Arbitragehof.

Spreker wijst er bovendien op dat uit de recente uitslagen van de gemeenteraadsverkiezingen in bepaalde Brusselse randgemeenten, men toch zou kunnen besluiten dat de bevolking in deze gemeenten het niet volledig eens is met het door het Vlaamse Gewest gevoerde huisvestingsbeleid.

Spreker stelt voor dat de Senaat zijn advies duidelijk zou stellen dat er een politiek conflict bestaat en dat, aangezien dit politiek conflict niet is opgelost, de Senaat het dossier doorstuurt naar de plaats waar het juridisch kan worden onderzocht.

De heer Jean-Marie Happart, rapporteur, is van oordeel dat het bedoelde Vlaams decreet afwijkt van de Europese gedachte en dat de reflectie een niet alleen gewestelijke en communautaire dimensie moet vertonen doch ook een ruimere dimensie ten opzichte van Europa. Een Europese richtlijn staat de Europeanen toe aan de lokale verkiezingen deel te nemen in hun verblijfsgemeente zonder dat zij vooraf moeten bewijzen dat zij de taal van de streek machtig zijn. Wanneer het meest elementaire en door Europa opgelegde recht dat in ons land van toepassing is, te weten het stemrecht, zonder taal- of nationaliteitsvereisten geldt, dan is het opleggen van een taalkennisvereiste inzake huisvesting die een dienst is die de gemeenschap aan de minst gegoeden verleent, onaanvaardbaar. Het is om problemen vragen. Die aanpak is uiterst negatief en zou zich vroeger of later tegen Vlaanderen kunnen keren. Een Europees burger moet in België een goed leven kunnen leiden in Vlaanderen, in het kader van zijn cultuur, zijn taal en zijn overtuiging.

De heer Delpérée maakt twee opmerkingen over wat is gezegd in verband met de integratieproblemen :

— politieke opmerking : spreker gaat akkoord met het begrip integratie doch hij is gekant tegen het gebruik van de term « allochtoon », die in het Frans een pejoratieve bijklank heeft;

— juridische opmerking : het integratiebeleid voor vreemdelingen is een bevoegdheid van de gemeenschappen en niet van de gewesten. Wil men de integratie regelen of de huisvesting ? Die keuze heeft gevolgen voor de bepassing van het decreet.

De heer Delpérée verklaart gekant te zijn tegen de overtuiging dat integratie een vorm van uitsluiting kan aannemen.

Mevrouw Lizin, voorzitter, vestigt de aandacht op twee belangrijke punten van de bespreking :

— aan de faciliteiten mag niet worden geraakt,

— de techniek die de Vlaamse regering wil toepassen om de inzet van de kandidaat-huurder van een sociale woning te beoordelen, is niet duidelijk.

De heer Van Hauthem wijst erop dat uit de tekst van het ontwerpdecreet duidelijk blijkt dat de taalfaciliteiten onverkort gehandhaafd blijven.

Wat de tweede opmerking van de voorzitter betreft, is spreker van oordeel dat het niet aan de Senaat is om aan de Vlaamse regering ontwerpen van uitvoeringsbesluiten op te vragen.

De voorzitter, mevrouw Lizin, vraagt of de commissie bereid is te proberen een gemotiveerd advies uit te brengen aan het Overlegcomité.

Het betreft immers een grondwettelijke taak van de Senaat (cf. artikel 143 van de Grondwet).

De heer Delpérée stelt voor een gemotiveerd advies uit te brengen met de twee standpunten die zouden ontstaan.

Een meerderheid van de leden van de commissie, onder wie de dames Crombé-Berton, de T' Serclaes en de heren Wille, Van Hauthem, Lionel Vandenberghe en Hugo Vandenberghe, is van oordeel dat het resultaat van een dergelijke inspanning er onvermijdelijk toe zal leiden dat er een tekst zal bestaan, gedragen door de Nederlandstaligen, enerzijds, en een tekst, gedragen door de Franstaligen, anderzijds. Zij zijn van oordeel dat, aangezien de standpunten genoegzaam gekend zijn, deze oefening niet meer moet worden gemaakt.

De voorzitter, mevrouw Lizin, betreurt het dat de Senaat in deze aangelegenheid zijn grondwettelijke taak niet zal opnemen.

De heer Hugo Vandenberghe, rapporteur, is het principieel eens met de stelling van de voorzitter, maar is van oordeel dat het op het einde van de legislatuur illusoir is om als Senaat een communautaire pacificatietekst over één bepaald punt tot stand te brengen.

III. BESLUIT

De commissie stelt, met 12 stemmen bij 1 onthouding, voor om geen gemotiveerd advies uit te brengen aan het Overlegcomité, als bedoeld in artikel 31, § 1, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteurs, De voorzitter,
Hugo VANDENBERGHE.
Jean-Marie HAPPART.
Anne-Marie LIZIN.

(1) Stuk Vlaams Parlement, 824 (2005-2006) nr. 1.

(2) Stuk P.C.F., 286 (2005-2006), nr. 1.

(3) Stuk P.W., 370 (2005-2006), nr. 5.

(4) Stuk Vlaams Parlement, 824 (2005-2006), nr. 5.

(5) Stuk P.W., 417 (2005-2006), nr. 1.

(6) Stuk P.C.F., 287 (2005-2006), nr. 1.

(7) Stuk Vlaams Parlement, 824 (2005-2006), nr. 6.

(8) Handelingen van de plenaire vergadering van dinsdag 10 oktober 2006, stuk nr. 3-180.

(9) Artikel 143. § 1. Met het oog op het vermijden van de belangenconflicten nemen de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, in de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden, de federale loyauteit in acht. § 2. De Senaat doet, bij wege van gemotiveerd advies, uitspraak over de belangenconflicten tussen de vergaderingen die wetgevend optreden bij wege van wet, decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, onder de voorwaarden en op de wijze die een wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, vaststelt. § 3. Een wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, stelt de procedure in om de belangenconflicten tussen de federale regering, de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie te voorkomen en te regelen. Overgangsbepaling De gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen blijft, wat de voorkoming en de regeling van de belangenconflicten betreft, van toepassing; maar zij kan slechts worden opgeheven, aangevuld, gewijzigd of vervangen door de wetten bedoeld in §§ 2 en 3.

(10) Stuk Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/6.