3-808/7

3-808/7

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

5 JULI 2006


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel en van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, inzake rituele slachtingen


ADVIES

VAN DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW DE SCHAMPHELAERE


I. INLEIDING

Onderhavig wetsvoorstel werd overgezonden aan de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden, die op 4 mei 2005 besliste om het advies van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden in te winnen.

Beide commissies organiseerden op 8 en 22 juni 2005 en op 26 april 2006 verschillende hoorzittingen over deze aangelegenheid. Op 26 april 2006 besliste de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden bovendien het advies van de Raad van State te vragen. Dit advies werd op 21 juni 2006 verstrekt (zie stuk Senaat, nr. 3-808/6).

De commissie voor de Sociale Aangelegenheden had intussen op 10 mei 2006 een gedachtewisseling met de heer Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen en besliste het advies van de Raad van State af te wachten. Nadat dit advies werd ontvangen, besprak de commissie vervolgens tijdens haar vergaderingen van 28 juni en 5 juli 2006 deze aangelegenheid met het oog op het uitbrengen van voorliggend advies aan de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

II. ALGEMENE BESPREKING

Mevrouw Pehlivan geeft aan dat de sp.a-fractie zich op het inhoudelijke vlak volledig kan aansluiten bij het advies dat de Raad van State over deze aangelegenheid heeft verstrekt.

De heer Paque meent dat het advies van de Raad van State enerzijds op sommige punten heel duidelijk is en er zich anderzijds toe beperkt om, voor andere punten, te verwijzen naar de situatie in het buitenland, met name in Frankrijk, waar niet enkel sprake is van « koosjer » vlees maar ook van « glatt » vlees.

Spreker wenst ook de reactie te kennen van de indiener van het wetsvoorstel op het advies van de Raad van State.

De heer Cornil benadrukt dat de PS-fractie steeds een evenwicht heeft gezocht tussen enerzijds de vrijheid van godsdienst en anderzijds het dierenwelzijn en sluit zich eveneens aan bij het advies van de Raad van State, meer in het bijzonder bij punt 4.2.3 van dit advies, dat onder meer bepaalt :

« Ten slotte wordt met de afschaffing van de afwijking van het vereiste van voorafgaande verdoving in geval van rituele slachting, teneinde het dierenwelzijn te bevorderen, op een onevenredige wijze afbreuk gedaan aan de vrijheid van godsdienst die is vastgelegd bij artikel 9 van het Verdrag. (...) »

Hij vraagt zich af of ook de indiener van het wetsvoorstel het eens is met deze conclusie.

De heer Vankrunkelsven meent dat de commissie zich moet uitspreken over verschillende punten. Vooreerst is er de vraag waar rituele slachtingen kunnen plaatsvinden. Hij meent dat de commissie voor de Sociale Aangelegenheden, om redenen van volksgezondheid, dient te adviseren dat rituele slachtingen enkel maar kunnen gebeuren in slachthuizen met dien verstande dat, omwille van het gebrek aan capaciteit in de bestaande slachthuizen, voor rituele slachtingen specifiek daartoe ingerichte slachtplaatsen kunnen worden overwogen. Hoe dan ook moet er zijns inziens voldoende toezicht zijn op de hygiënische omstandigheden en mogen thuisslachtingen niet worden toegelaten.

Een ander element is het al dan niet verplicht maken van een voorafgaande verdoving. Spreker is het absoluut niet eens met diegenen die menen dat de vrijheid van godsdienst als een absoluut beginsel moet worden beschouwd, waaraan alle andere principes en waarden die in een samenleving heersen — men denke bijvoorbeeld aan de gelijkheid tussen man en vrouw, aan de integriteit van het menselijk lichaam, maar ook aan het dierenwelzijn — ondergeschikt zijn.

Omgekeerd moet worden vermeden dat een bepaalde gemeenschap in ons land zich zou geviseerd voelen wat de beleving van haar godsdienst betreft. Het welzijn van de dieren mag op zijn beurt dan ook niet als een absoluut beginsel naar voor worden geschoven.

Het lid stelt dan ook voor dat de commissie in haar advies zou vermelden dat rituele slachtingen zonder voorafgaande verdoving niet kunnen verboden worden maar dat op alle plaatsen waar rituele slachtingen plaatsvinden de mogelijkheid moet bestaan om de dieren te verdoven alvorens ze worden geslacht. Dit laatste element dient op regelmatige tijdstippen te worden geëvalueerd. Aldus kan het ritueel slachten met voorafgaande verdoving worden gestimuleerd, zonder dat meteen hoeft sprake te zijn van een volstrekt verbod op slachten zonder verdoving. Het is beter om vanuit de overheid een positief signaal te geven, eerder dan bestraffend op te treden.

Concluderend meent de heer Vankrunkelsven dat moet gestreefd worden naar een evenwichtig wetsvoorstel, dat de objectieven van de indiener kan realiseren maar ook rekening houdt met de gevoeligheden die leven in verschillende gemeenschappen in ons land.

Mevrouw De Schamphelaere is van oordeel dat het advies van de Raad van State in die zin belangwekkend is dat het, net zoals andere rechterlijke organen dit hebben gedaan in het kader van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, niet zozeer de vrijheid van godsdienst als een absoluut grondrecht bestempelt maar wel de afweging maakt van dit recht ten opzichte van andere rechten en vrijheden, onder meer het dierenwelzijn. Het advies concludeert dat het gebruik van speciale methoden, die worden gebruikt voor zeer specifieke rituelen bij het slachten van dieren, mogelijk moeten zijn om de godsdienstvrijheid ten volle te kunnen respecteren. Dit hoeft evenwel niet te betekenen dat die speciale methoden ingaan tegen het dierenwelzijn.

De CD&V-fractie pleit dan ook voor een zo groot mogelijke controle op alle rituele slachtingen. Tijdelijke slachtinrichtingen blijven dan ook nodig omdat bij bepaalde religieuze feesten de capaciteit te klein is. Het slachthuis van Anderlecht bijvoorbeeld heeft slechts een capaciteit van 1 200 slachtingen per dag, terwijl er tijdens het offerfeest dagelijks 4 300 slachtingen moeten plaatsvinden. Spreekster meent dat de Moslimexecutieve moet meehelpen om zoveel als mogelijk om de islamitische gemeenschap te responsabiliseren opdat het illegaal slachten kan verdwijnen. Diegenen die rituele slachtingen uitvoeren moeten bovendien een speciale opleiding daartoe volgen en over een attest beschikken zodat een controle op deze slachtingen mogelijk is, bij voorkeur door de Moslimexecutieve.

Mevrouw Nyssens sluit zich hierbij aan. Zij is het niet eens met de bewering als zou de Raad van State de vrijheid van godsdienst als een absoluut beginsel hebben beschouwd. De Raad van State sluit zich aan bij de Europese rechtspraak over deze aangelegenheid, die op haar beurt gebaseerd is op ontwikkelingen in de Franse samenleving. Zij meent dat het mogelijk moet zijn om het dierenwelzijn te verzoenen met bepaalde godsdienstige riten en met de vrijheid van godsdienst. Zij meent daarom dat het onderscheid, dat door sommigen wordt gemaakt, tussen enerzijds de voorstanders van de godsdienstvrijheid en anderzijds de behoeders van het dierenwelzijn, kunstmatig en niet ter zake doend is.

Spreekster is ervan overtuigd dat de verschillende religieuze gemeenschappen voldoende oog hebben voor het dierenwelzijn en willen vermijden dat dieren onnodig lijden. Het advies van de Raad van State helpt hen hierbij omdat de richtlijn 93/119/EG van de Raad van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden op een grondige wijze werd geanalyseerd en aldus aangeeft hoe het welzijn van de dieren met de eerbiediging van religieuze riten wordt verzoend. Men kan dan ook gewagen van een principe-advies.

Mevrouw Nyssens is het dan ook eens met de conclusie van de Raad van State dat artikel 7 van het wetsvoorstel dient te worden weggelaten.

Mevrouw Pehlivan merkt op dat steden en gemeenten, die niet over een slachthuis beschikken, vandaag reeds inspanningen doen om tijdelijke slachtinrichtingen ter beschikking te stellen. Dit kan de capaciteitsproblemen van de permanente slachthuizen tijdens religieuze feesten opvangen en deze mogelijkheid mag daarom zeker niet verdwijnen. Zij suggereert dat de financiële kost die zulks voor de lokale besturen met zich meebrengt geheel of gedeeltelijk kan worden gedragen door de hogere overheden op federaal of gewestelijk vlak.

De heer Vankrunkelsven is het hiermee niet eens. Hij meent dat het gebruik van deze dienstverlening afhankelijk kan worden gemaakt van een retributie in hoofde van de gebruiker. Bovendien valt dit onder de autonomie van de lokale besturen.

Hij is van mening dat als algemene regel moet gelden dat rituele slachtingen in een slachthuis dienen plaats te vinden en dat het gebruik van tijdelijke slachtinrichtingen slechts uitzonderlijk en bij wijze van overgangsmaatregel kan worden toegestaan, om te vermijden dat men ook voor andere slachtingen een beroep zal doen op dergelijke tijdelijke inrichtingen. Een dergelijke overgangsmaatregel is nodig omwille van de te beperkte capaciteit van de bestaande slachthuizen, maar dient op termijn te verdwijnen.

Ook de heer Cornil herinnert eraan dat bepaalde overheden, zoals bijvoorbeeld het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, inspanningen doen om het ritueel slachten in de beste hygiënische omstandigheden te laten plaatsvinden. Ook de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu heeft bepaalde initiatieven terzake genomen. Rituele slachtingen die thuis plaatsvinden zijn hoe dan ook verboden. Om het tekort aan capaciteit op te vangen worden vanuit de private sector nu reeds bepaalde diensten aangeboden. De commissie dient zijns inziens met deze elementen rekening te houden bij de formulering van het advies.

De heer Dedecker vestigt de aandacht op het feit dat het wetsvoorstel nr. 3-808 niet enkel betrekking heeft op de problematiek van de slachhuizen en van de verdoving voorafgaand aan de slachting, maar ook op de traceerbaarheid van het vlees. Dit laatste element is op dit ogenblik onbestaande voor wat het rituele slachten betreft. Het FAVV heeft hierover een duidelijk standpunt ingenomen.

Spreker betwist dat er zich een probleem zou stellen op het vlak van de capaciteit in de slachthuizen. Tijdens het offerfeest is er voldoende capaciteit om op drie dagen alle vragen tot rituele slachting op te vangen. De oplossing van tijdelijke, mobiele slachtinrichtingen kan zijns inziens enkel worden overwogen bij wijze van overgangsmaatregel. Het voorbeeld van de tijdelijke slachtinrichtingen, zoals die door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werden georganiseerd in 2006, verdient zeker geen navolging.

De heer Dedecker neemt zich voor om over de problematiek van de voorafgaande verdoving voorafgaand overleg te plegen met verschillende partijen. Hij meent dat het advies van de Raad van State niet zaligmakend is en hoopt dat de politieke wereld zich niet zomaar zal neerleggen bij een advies dat de vrijheid van godsdienst absoluut maakt.

Mevrouw Nyssens betwist dat het advies van de Raad van State zulks zou poneren. De Raad van State heeft enkel een afweging gemaakt van verschillende fundamentele rechten ten opzichte van mekaar en stelt dat de verplichting om te verdoven op een onevenredige wijze zou afbreuk zou doen aan de vrijheid van godsdienst.

Mevrouw Van de Casteele stelt voor dat de commissie zich, wat de thuisslachtingen, de capaciteit van de slachthuizen en de veterinaire controles betreft, zou aansluiten bij de algemene conclusies en aanbevelingen van het advies nr. 37-2005 van het Wetenschappelijk Comité van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. Wat een eventueel verbod op ritueel slachten zonder voorafgaande verdoving betreft, stelt zij vast dat de meningen in de commissie verdeeld zijn. Zij suggereert ten slotte dat de commissie zou pleiten voor de uitbreiding van het aanbod aan infrastructuur om rituele slachtingen met verdoving mogelijk te maken.

III. BESPREKING VAN HET VOORSTEL VAN ADVIES

Op basis van de algemene bespreking wordt voorgesteld het volgend advies te verstrekken aan de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden :

« De commissie voor de Sociale Aangelegenheden verstrekt het volgend advies aan de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden :

1. De commissie sluit zich, wat de thuisslachting en de verplichte keuring van schapen en geiten voor de behoeften van de eigenaar en zijn gezin betreft, aan bij de algemene conclusies en aanbevelingen van het advies nr. 37-2005 van het Wetenschappelijk Comité van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, die luiden als volgt :

« (...) meent het Wetenschappelijk Comité dat het niet langer gerechtvaardigd is de thuisslachting van kleine herkauwers toe te staan. Wat de tijdelijk erkende slachtplaatsen betreft, meent het Wetenschappelijk Comité dat het in de huidige omstandigheden (onvoldoende slachtcapaciteit in erkende slachthuizen) niet gerechtvaardigd is deze te verbieden. Het Wetenschappelijk Comité wijst de overheid evenwel op de noodzaak om de identificatie en de registratie van kleine herkauwers alsook de veterinaire controle te verscherpen, met name via de invoering van een ante en post mortem onderzoek van dieren en karkassen om een gepast niveau van gezondheidsbewaking te garanderen met betrekking tot zowel de volksgezondheid (zoönosen) als de dierengezondheid. »

2. De commissie wijst op het belang van het dierenwelzijn. De commissie sluit zich aan bij het advies van de Raad van State, dat stelt dat een verbod op het ritueel slachten zonder voorafgaande verdoving op een onevenredige wijze afbreuk doet aan de vrijheid van godsdienst.

3. Niettemin stelt de commissie dat het aanbod aan infrastructuur om rituele slachtingen met verdoving mogelijk te maken moet worden uitgebreid. »

De heer Dedecker meent dat, wanneer het Wetenschappelijk Comité van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen wijst op de noodzaak van traceerbaarheid en controle op het vlees bij tijdelijke slachtinrichtingen, dit op het terrein zeer moeilijk uitvoerbaar zal blijken.

Mevrouw De Schamphelaere vraagt zich af of, wanneer de algemene conclusies en aanbevelingen van het advies nr. 37-2005 van het Wetenschappelijk Comité van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen zouden worden gevolgd, dit met zich zou meebrengen dat ook de interne richtlijnen van het Agentschap met betrekking tot het thuis slachten van een dier, die pas in werking zijn getreden op 1 december 2004 en die in een voorafgaande vergunning van de gemeente en een registratieplicht voorzien, vervallen. Valt de thuisslachting van biggetjes en varkens ook onder deze aanbeveling ?

Mevrouw Van de Casteele repliceert dat het advies nr. 3-2005 enkel betrekking heeft op de thuisslachting en verplichte keuring van schapen en geiten voor de behoeften van de eigenaar en zijn gezin.

Mevrouw Nyssens vraagt zich af of, indien de commissie zou adviseren om het aanbod aan infrastructuur om rituele slachtingen met verdoving mogelijk te maken uit te breiden, dit niet zou betekenen dat de overheid zich in de plaats stelt van de religieuze organisaties, die zelf richtlijnen hebben uitgewerkt over de wijze waarop de rituele slachting moet verlopen. Zij betwijfelt een dergelijk advies op het terrein enig nut zou hebben.

Ook de heer Paque betwijfelt of iemand die met voorafgaande verdoving slacht, wel wordt erkend door de betrokken eredienst.

De heer Vankrunkelsven wijst erop dat uit de hoorzittingen, die de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden samen met de commissie voor de Sociale Aangelegenheden heeft georganiseerd, is gebleken dat op heel wat plaatsen in de wereld, onder andere in Marokko of in Nieuw-Zeeland, de geslachte dieren voorafgaand worden verdoofd zonder dat dit in tegenspraak wordt geacht met de religieuze voorschriften. Dit laatste is overigens een aangelegenheid van de bedienaars van de erediensten, waar de overheid zich niet dient in te mengen.

Punt 1 van het voorstel van advies wordt aangenomen met 12 stemmen tegen 1 stem.

Punt 2 van het voorstel van advies wordt aangenomen met 8 tegen 4 stemmen bij 1 onthouding.

Punt 3 van het voorstel van advies wordt verworpen met 5 tegen 5 stemmen bij 2 onthoudingen.

IV. ADVIES

De commissie voor de Sociale Aangelegenheden verstrekt het volgend advies aan de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden :

1. De commissie sluit zich, wat de thuisslachting en de verplichte keuring van schapen en geiten voor de behoeften van de eigenaar en zijn gezin betreft, aan bij de algemene conclusies en aanbevelingen van het advies nr. 37-2005 van het Wetenschappelijk Comité van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, die luiden als volgt :

« (...) meent het Wetenschappelijk Comité dat het niet langer gerechtvaardigd is de thuisslachting van kleine herkauwers toe te staan. Wat de tijdelijk erkende slachtplaatsen betreft, meent het Wetenschappelijk Comité dat het in de huidige omstandigheden (onvoldoende slachtcapaciteit in erkende slachthuizen) niet gerechtvaardigd is deze te verbieden. Het Wetenschappelijk Comité wijst de overheid evenwel op de noodzaak om de identificatie en de registratie van kleine herkauwers alsook de veterinaire controle te verscherpen, met name via de invoering van een ante en post mortem onderzoek van dieren en karkassen om een gepast niveau van gezondheidsbewaking te garanderen met betrekking tot zowel de volksgezondheid (zoönosen) als de dierengezondheid. »

2. De commissie wijst op het belang van het dierenwelzijn. De commissie sluit zich aan bij het advies van de Raad van State, dat stelt dat een verbod op het ritueel slachten zonder voorafgaande verdoving op een onevenredige wijze afbreuk doet aan de vrijheid van godsdienst.

Dit advies wordt aangenomen met eenparigheid van de 10 aanwezige leden.


Dit verslag is goedgekeurd met eenparigheid van de 10 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Mia DE SCHAMPHELAERE. Annemie VAN de CASTEELE.