3-1606/2

3-1606/2

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

5 JULI 2006


Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 149 van het Wetboek der successierechten, wat betreft de vrijstelling van de taks tot vergoeding van successierechten voor verenigingen zonder winstoogmerk die natuurterreinen openstellen voor algemeen gebruik


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN VOOR DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEER VAN NIEUWKERKE


I. INLEIDING

Voorliggend wetsvoorstel werd ingediend op 9 maart 2006. De commissie heeft dit wetsvoorstel besproken tijdens haar vergaderingen van 3 mei, 28 juni en 5 juli 2006.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Senatoren uit vier verschillende fracties hebben dit wetsvoorstel ingediend vanuit eenzelfde bezorgdheid. Diverse natuurverenigingen en grote organisaties hebben hen gewezen op een aantal anomalieën die zijn blijven bestaan na de gewesthervorming waarbij het natuurbeheer naar de gewesten is overgeheveld. Hier en daar zijn kleine aspecten federaal gebleven.

Concreet gaat het om een belasting die ooit is ingevoerd als een alternatief voor de successierechten. Die is ontstaan uit de vrees dat grote familievermogens van grootgrondbezitters op het platteland zouden worden ondergebracht in bepaalde vennootschappen, stichtingen of VZW's met de bedoeling om successierechten te ontlopen.

Daarom zijn deze, op grond van artikel 147 Wb. Successierechten, jaarlijks een kleine taks (0,17 %) verschuldigd. Gezien de aard van de patrimonia (grote natuurgebieden) leidt dat uiteindelijk toch tot relatief grote aanslagen.

Een derde anomalie die als argument kan aangevoerd worden om deze belasting onder bepaalde voorwaarden af te schaffen, is terug te vinden in het jaarlijkse « blunderboek » van het Rekenhof voor het jaar 2003. Daarin wordt gesteld dat die vervangende patrimoniumbelasting allesbehalve een kostenefficiënte belasting is. Immers, als gevolg van de wijzigingen in het Wetboek der successierechten, is de kosten-batenverhouding van de taks tot vergoeding van de successierechten voor de Staat, die reeds hoog was, nog hoger geworden. Daarom stelt het Rekenhof dat de administratieve kost van deze belasting eigenlijk te hoog is in verhouding tot de inkomsten die er nog uit voortvloeien.

Een aantal VZW's zijn, ingevolge artikel 149 Wb. Succ., reeds van deze belasting vrijgesteld. Het gaat daar eveneens om VZW's die ergens een publiek belang behartigen. Een voorbeeld daarvan zijn de inrichtende machten van het onderwijs. Ook hier betreft het vrije initiatieven betoelaagd door de gemeenschappen.

Het wetsvoorstel wil ook aan de VZW's die aan natuurbehoud doen, een aantal voorwaarden van algemeen belang opleggen indien zij voor de vrijstelling in aanmerking willen komen.

Die voorwaarden zijn onder andere dat het natuurgebied beheerd moet worden in functie van het behoud van het natuurpatrimonium of -erfgoed, dat er allerlei vormen van zachte recreatie mogelijk moeten zijn en dat er een beheerplan moet worden goedgekeurd door de bevoegde overheid.

Kortom, er zijn een heel aantal logische argumenten te vinden zijn om bijkomende vrijstellingen van die taks te verlenen.

III. ALGEMENE BESPREKING

Standpunt mede-indieners

De heer Martens meent dat mevrouw De Schamphelaere zeer volledig is geweest in haar argumentatie. Hij bevestigt dat het de bedoeling is van het wetsvoorstel om een anomalie voortvloeiend uit een onvolkomen staatshervorming recht te zetten. Het heeft inderdaad weinig zin om vanuit de gewesten terreinbeherende natuurverenigingen te gaan subsidiëren voor de aankoop en het beheer van natuurgebieden als die anderzijds door de federale overheid worden belast op de waarde van het patrimonium dat zij op die manier verwerven. Men mag niet onderschatten welke enorme bijdrage die verenigingen juist leveren in het creëren van het nodige maatschappelijk draagvlak voor ons natuurbehoud. Het laat de overheid toe om op een goedkopere manier aan natuurbehoud te doen aangezien deze verenigingen ook aan particuliere fondsenwerving doen. Bovendien betrekken zij vrijwilligers in het beheer van die gebieden.

Het areaal aan natuurgebieden in ons land dient volgens verscheidene wetenschappelijke studies toe te nemen. Het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIW) schat dat de helft van de 55 000 soorten in ons land momenteel bedreigd is. Zonder grotere, met elkaar verbonden, natuurgebieden zullen we de achteruitgang in de biodiversiteit niet kunnen stoppen en bijgevolg onze internationale verbintenissen niet kunnen nakomen. Naast het Biodiversiteitsverdrag (Rio de Janeiro, 1992) heeft België op de zogenaamde milleniumtop in Johannesburg (Rio + 10 — top) zich geëngageerd tot de milleniumdoelstellingen. Één ervan is dat de achteruitgang op het vlak van biodiversiteit tegen 2015 moet worden gestuit. Dat kan door vormen van publiek-private samenwerking te ondersteunen bijvoorbeeld door terreinbeherende verenigingen te stimuleren om verder te gaan in het verwerven van natuurgebieden en in het optimaal beheer ervan. Vandaar dienen deze verenigingen zo snel mogelijk worden vrijgesteld van deze contraproductieve belasting.

Andere instellingen zijn reeds eerder van deze taks vrijgesteld. Hier wordt voorgesteld om onder stringente voorwaarden natuurverenigingen aan dat lijstje toe te voegen. Spreker meent dat de voorgestelde voorwaarden van die aard zijn dat misbruiken uitgesloten zijn.

Mevrouw De Roeck gaat dieper in op deze voorwaarden. Zo moet het gaan om verenigingen die natuurbehoud opgenomen hebben in hun statuten. Ze moeten door de bevoegde overheid erkend zijn. Voorts moet het duidelijk gaan om patrimonium dat aangekocht en beheerd wordt in functie van het natuurbehoud. Daartoe moeten de betrokken verenigingen natuurplannen opstellen. De belangrijkste voorwaarde volgens deze spreekster is evenwel dat de zo gecreëerde natuur moet worden opengesteld voor een zachte vorm van recreatie. Alleen bepaalde plaatsen kunnen tijdens bepaalde periodes totaal voor het publiek worden afgesloten.

Standpunt van de minister van Financiën

De minister merkt op dat de taks tot vergoeding van successierechten nog steeds een federale aangelegenheid is. Dat beginsel kan men volgens hem niet grondig wijzigen door een geval van vrijstelling toe te voegen aan artikel 149 van het Wetboek der successierechten.

Fundamenteel is het de vraag of de federale wetgever zich rechtstreeks kan inlaten met een beleidsaangelegenheid waarvoor de gewesten bevoegd zijn, wanneer hij een vrijstelling van federale belasting toestaat.

Door een dergelijke vrijstelling toe te staan kunnen verenigingen over ruimere geldmiddelen beschikken om nieuwe domeinen te kopen teneinde die te beheren volgens de regels van een gezond beheer van het natuurpatrimonium.

Voorts is het eveneens de vraag of de gewesten een beleid voorstaan dat verenigingen er wil toe aanzetten eigendommen te verkrijgen dan wel of de gewesten zelf die domeinen willen aankopen om ze zelf te beheren. In de praktijk speelt de vrijstelling een rol op dat niveau.

Het voorliggend wetsvoorstel wil een vrijstelling toekennen aan VZW's die tot op heden helemaal geen of weinig overheidssubsidie ontvangen. Wil men die vrijstelling aan dergelijke verenigingen toestaan, dan moet men ze eveneens toestaan aan andere verenigingen die zich bezighouden met andere activiteiten dan het beheer van onroerende goederen.

De minister spreekt met andere woorden de vrees uit dat het toestaan van die vrijstelling argumenten oplevert om het behoud van de taks tot vergoeding van successierechten in vraag te stellen.

Op een aantal parlementaire vragen over dat onderwerp heeft de minister van Financiën reeds vroeger geantwoord dat die belasting in stand gehouden wordt om begrotingsredenen. De regering moet nagaan of zij zich op vrij korte termijn de opbrengst van die taks kan ontzeggen.

Over de toepassing van de voorgestelde vrijstelling heeft het bestuur van Financiën een aantal opmerkingen te maken.

De eerste heeft betrekking op de draagwijdte van die vrijstelling. Bestaat het doel erin uitsluitend de waarde van het natuurgebied van de vereniging vrij te stellen of ook de waarde van de geldmiddelen die dienen om vervolgens daarmee de domeinen te kopen ? Zoals de bepaling thans luidt is de vrijstelling van toepassing op alle activa. Wil men ze evenwel uitsluitend toepassen op de waarde van het natuurgebied, dan zou men niet artikel 149 maar wel artikel 150 van het Wetboek der successierechten moeten wijzigen.

In tegenstelling tot wat uit de toelichting blijkt slaat de taks tot vergoeding van successierechten in principe op alle activa van een VZW of van een andere vereniging en niet uitsluitend op het onroerend goed dat in een VZW wordt ingebracht.

Een andere opmerking heeft betrekking op het feit dat om de vrijstelling te kunnen genieten de vereniging uitsluitend tot doel mag hebben natuurgebied te verkrijgen en te beheren. Gesteld dat de VZW nog andere activiteiten uitoefent, wat moet er dan gebeuren ? Zij zou bijvoorbeeld seminaries of natuurdagen kunnen organiseren.

Heeft zij in dat geval ook recht op die vrijstelling ? Het risico bestaat erin dat het kader op die manier te streng wordt omlijnd.

Een derde opmerking handelt over de manier waarop het bestuur dat belast is met de uitvoering van de maatregel, kan nagaan of het goed wordt beheerd als een natuurdomein en/of het toegankelijk is voor het publiek. Het voorstel legt een aantal voorwaarden op waarvan de naleving moeilijk te controleren is.

De vierde opmerking gaat over de vraag wat er staat te gebeuren met een vereniging die over het hele land actief is — de vereniging moet erkend worden in het gewest waarvan ze afhangt — en die in één gewest wordt erkend als een vereniging die domeinen beheert, doch in andere gewesten waar ze ook domeinen beheert en bezit, niet als dusdanig wordt erkend ?

Algemene bespreking

De heer Brotcorne merkt op dat het voor de minister onder meer de vraag is of de federale overheid de opbrengst van die taks kan missen. Uit het verslag van het Rekenhof blijkt dat de verhouding kosten/baten voor de Staat zeer hoog is. Die lijkt nog toe te nemen omdat alle successierechten overgedragen zijn aan de gewesten. Weet de minister hoeveel dat in totaal zal kosten ?

Mevrouw De Schamphelaere stelt vast dat de kritiek van de minister voornamelijk bestaat uit juridisch-technische opmerkingen. Zij heeft weinig echt inhoudelijke bezwaren gehoord. Interpretatiemoeilijkheden kunnen rijzen in vele materies waarin zowel de gewesten als het federale niveau bevoegdheden hebben. De bevoegdheid van het federale niveau bestaat erin dat zij de betrokken taks heft. De natuurverenigingen zijn daarmee geconfronteerd. Bijgevolg ziet spreekster geen problemen inzake mogelijke risico's op bevoegdheidsoverschrijdingen vanwege de federale wetgever.

Wat de vraag betreft naar een uitbreiding naar andere organisaties die een ander maatschappelijk belang nastreven, bevestigt de senator dat er inderdaad vele andere organisaties bestaan gerund door vrijwilligers die zich daarvoor verenigd hebben. Er zijn evenwel weinig VZW's waar het eigenlijke bestanddeel ofwel grond, ofwel gebouwen is. Wie zich inzet bijvoorbeeld voor de kinderrechten, voor meer verkeersveiligheid, enz., heeft dan wel een budget voor werkzaamheden, voor affiches, voor drukwerk, enz., doch echte bezittingen heeft men niet. Het eigene aan het natuurbeheer zoals het gestructureerd is rond vrijwilligersverenigingen bestaat er net in dat zij die bezittingen onder zich hebben als rechtspersoon en daarom die taks moeten dragen.

De federale overheid heeft dit goed ingezien daar waar het gaat om inrichtende machten die ook de schoolgebouwen beheren en daardoor eveneens veel onroerende goederen onder zich hebben. Dat betekent niet dat zij rijk zijn. Welnu, onderwijs is evenmin een federale materie. De subsidiëring van de bouw en de renovatie van schoolgebouwen gebeurt door de gemeenschappen. De vergelijking met de voorliggende problematiek gaat perfect op.

De heer Martens sluit zich hier bij aan. Hij ziet niet in dat er juridische bezwaren zouden zijn tegen de uitbreiding van de vrijstellingen tot de erkende natuurbeheerverenigingen.

Spreker meent te weten dat er weinig erkende natuurverenigingen zijn die onroerende goederen bezitten in de verschillende gewesten. Meestal voorzien hun statuten dat ze zich beperken tot het niveau van het gewest waar ze gevestigd zijn. In de praktijk zal dit dus niet echt een probleem doen rijzen.

Zoals mevrouw De Schamphelaere is de heer Martens bereid artikel 150 van het Wetboek der successierechten te bekijken.

Alles bij elkaar genomen ziet hij evenwel geen reden om niet verder te gaan met de bespreking van voorliggend wetsvoorstel. Hij staat open voor amenderingen.

De voorzitter vraagt de indieners naar hun mening over de mogelijk te strikte aflijning van het maatschappelijk doel van de betrokken organisaties.

De heer Martens meent dat de statuten desnoods kunnen worden aangepast of de VZW kan worden opgedeeld in verschillende VZW's. Dat hoeft niet onoverkomenlijk te zijn.

Ook de controleerbaarheid van een aantal voorwaarden, en meer specifiek de openstelling voor zachte recreatie stelt alvast in Vlaanderen geen probleem. Immers, een openstellingplan vormt een verplicht onderdeel van de aanvraag voor de erkenning als natuurreservaat. De belastingadministratie hoeft dus deze voorwaarde niet zelf te controleren.

De heer Van Nieuwkerke vraagt of de regering fundamentele bezwaren heeft tegen het voorliggende wetsvoorstel.

Antwoorden van de vertegenwoordiger van de minister van Financiën

De minister herhaalt dat de taks tot op heden werd behouden om begrotingsredenen.

Om te weten hoe groot de weerslag van een dergelijke maatregel op de begroting is, moet men zeer ingewikkelde berekeningen uitvoeren. In totaal brengt die taks ongeveer 40 miljoen euro per jaar op.

De minister van Financiën heeft er geen bezwaar tegen dat het Parlement terzake de knoop doorhakt.

Hij herinnert eraan dat zijn belangrijkste opmerking handelt over het toepassingsgebied van de vrijstellingsmaatregel. Bestaat het doel er uitsluitend in de onroerende waarde van de beheerde natuurdomeinen vrij te stellen ? In dat geval moet men artikel 150 van het Wetboek der successierechten wijzigen. Wil men daarentegen alle activa van de VZW vrijstellen ? Dat lijkt de bedoeling te zijn van het wetsvoorstel.

Het voorgestelde 5º van artikel 149 bepaalt dat de verenigingen uitsluitend tot doel mogen hebben natuurpatrimonium aan te kopen en te beheren. Het is bijgevolg de vraag of een VZW die nog een ander doel nastreeft, ook onder het toepassingsgebied van die vrijstelling valt.

Replieken

Mevrouw De Schamphelaere verheugt zich over het feit dat het parlement van de regering de toestemming krijgt om in dit dossier zijn verantwoordelijkheid te nemen.

Spreekster is van oordeel dat inderdaad de voorgestelde maatregel eerst van toepassing zou moeten worden vooraleer men een goed zicht kan krijgen op de budgettaire impact ervan.

Mevrouw De Schamphelaere herhaalt dat het hier eigenlijk gaat om het rechttrekken van een anomalie in ons fiscaal regime inzake de jaarlijkse taks ter vergoeding van de successierechten. Die anomalie is drieledig.

Vooreerst is het zo dat sinds de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en Gewesten, de successierechten een gewestbelasting zijn geworden. De taks waarvan hier sprake is evenwel federale materie gebleven.

De ratio legis hiervan was te voorkomen dat grote vermogens zouden worden ondergebracht in een stichting of een VZW teneinde aan de successierechten te ontsnappen.

Het zou logischer zijn deze belasting toe te wijzen aan de gewesten. Allicht gaat het om een vergetelheid bij de opeenvolgende staatshervormingen.

Ten tweede gaat het hier om een onzinnige belasting omdat men hier vooral de op basis van het subsidiebeleid van gewesten uitgekeerde bedragen belast. De loyauteit binnen een federale Staat veronderstelt toch dat men niet elkaars subsidies belast.

Een derde argument bestaat erin dat er reeds uitzonderingen zijn gemaakt bijvoorbeeld voor VZW's voor patrimoniaal beheer die tot uitsluitend doel hebben onroerende goederen ter beschikking te stellen voor onderwijs dat door de inrichtende machten wordt verstrekt.

In verband met de budgettaire gevolgen van de maatregel herinnert mevrouw De Schamphelaere aan de uitspraak van het Rekenhof dat de globale opbrengst van deze belasting niet opweegt tegen de administratieve lasten voor de overheid : « de fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen waaruit blijkt dat de patrimoniumbelasting geen kostenefficiënte belasting vormt ».

Wat de opmerking van de minister betreft over de andere activa dan het eigenlijk natuurpatrimonium dat op basis ook van subsidies van de gewesten is verworven onder voorwaarde om die gebieden voor het publiek open te stellen, verwijst spreekster naar het ontworpen artikel 149, 5º. Het moet wel degelijk gaan om verenigingen die tot uitsluitend doel hebben « natuurpatrimonium aan te kopen en te beheren in functie van het behoud van het natuurlijk erfgoed ». Zij moeten « door de bevoegde overheid (zijnde de gewesten) zijn erkend als terreinbeherende verenigingen ».

Het is uitdrukkelijk de bedoeling deze verenigingen op dezelfde voet te plaatsen van de VZW's die instaan voor het onroerend goed dat moet dienen voor de onderwijsinstellingen.

Bijgevolg lijkt het de auteurs onnodig om in de hier voorgestelde bepalingen te specifiëren dat patrimonium dat voor andere dan de hier voorzien doeleinden zou kunnen worden gebruikt, van het toepassingsgebied van deze maatregel uit te sluiten.

In de praktijk betreft het zaken als schuren, uitkijkposten, enkele historische kapelletjes en hier en daar een bezoekerscentrum. De betrokken verenigingen huren meestal de gebouwen waarin hun administratief centrum is gevestigd.

De waarde van deze onroerende goederen weegt niet op tegen de waarde van de natuurgebieden. Administratief zou het overigens complex zijn om die goederen af te splitsen.

Reactie van de minister

De minister deelt mee dat het wetsvoorstel niet anders doet dan een vrijstelling toevoegen aan de reeks in artikel 149 van het Wetboek der successierechten. Het kan niet de bedoeling zijn het beginsel van die taks op losse schroeven te zetten want die blijft een federale aangelegenheid.

Rest dan nog het probleem van een vereniging die eigenaar is van terreinen gelegen in verschillende gewesten en die weliswaar door een gewest wordt erkend maar niet door een ander.

Voor de minister is het nog altijd niet duidelijk of verenigingen die andere doelstellingen nastreven dan het verkrijgen en beheren van een natuurpatrimonium de vrijstelling kunnen genieten.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

De artikelen geven geen aanleiding tot verdere bespreking.

V. STEMMINGEN

De artikelen 1 en 2, alsook het wetsvoorstel in zijn geheel, werden goedgekeurd met 11 stemmen bij 1 onthouding.


Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de 11 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
André VAN NIEUWKERKE. Jean-Marie DEDECKER.