3-1492/3

3-1492/3

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

22 DECEMBER 2005


Ontwerp van programmawet


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW PEHLIVAN


I. INLEIDING

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 51-2097/1). Het werd op 21 december 2005 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 87 tegen 43 stemmen bij 1 onthouding. Het werd op 21 december 2005 overgezonden aan de Senaat die het op diezelfde dag heeft geëvoceerd.

In toepassing van artikel 27, 1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie voor de Sociale Aangelegenheden, die werd gevat voor de artikelen 1 tot 11, 21 en 22, 26 en 27, 40 tot 77 en 81 tot 94, de bespreking van dit wetsontwerp aangevat vóór de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 13, 14, 21 en 22 december 2005 in aanwezigheid van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, de minister van Werk, de minister van Middenstand en Landbouw, de minister van Leefmilieu en Pensioenen en de minister van minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke kansen.

II. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN

1. Inleidende uiteenzetting door de heer P. Vanvelthoven, minister van Werk

De heer Vanvelthoven, minister van Werk, herinnert eraan dat, zoals iedere keer na de begrotingscontrole de programmawet wordt gepresenteerd. Dit keer bevat deze voor wat het luik « Werk » betreft slechts een beperkt aantal bepalingen. Deze bepalingen werden genomen in uitvoering van de begroting en zijn, hoewel beperkt, van belang voor het voeren van een goed beleid. Zij behandelen de materies betaald educatief verlof, een aantal belangrijke wijzigingen aan de Sociale maribel, een technische aanpassing aan de begeleidingsuitkering en een wijziging aan de wetgeving Plaatselijke Werkgelegenheidsagentschappen.

1. Titel Werk

Betaald educatief verlof

Deze wijziging machtigt de Koning om de terugbetaling aan de werkgevers van het betaald educatief verlof te wijzigen tot een forfaitair bedrag.

Zoals in de motivering van artikel 2 wordt uiteengezet is het betaald educatief verlof een enorm succes. Het stijgende aantal gegadigden heeft jammer genoeg een keerzijde. Al jarenlang is de financiering (vaste tussenkomst van de Staat plus een bijdrage van de werkloosheid) ontoereikend om de stijgende kosten van het Betaald educatief verlof te dekken.

In 2006 is extra financiering voorzien om de achterstal weg te werken maar daaraan is een besparingsmaatregel gekoppeld die zal ingaan in het schooljaar 2006/07.

De bepaling in de programmawet regelt de wettelijke basis om aan Koning de bevoegdheid te geven vanaf dan het bedrag van de terugbetaling een forfait te maken in plaats van de huidige terugbetaling in functie van de reële loonkost van de werknemer.

In functie van de leeftijd van de werknemers zal de Koning ook kunnen voorzien dat het bedrag van de tussenkomst hoger ligt voor oudere werknemers. Er is immers vastgesteld dat de participeringsgraad bij oudere werknemers laag is, zodat een stimulans zeker niet overbodig is.

De wijziging zorgt ook voor een administratieve vereenvoudiging voor de werkgever en voor de administratie. Er zal niet meer moeten gerekend worden voor ieder uur wat het loon is, de bijdragen en de premies.

Sociale maribel

De basis van het stelsel Sociale Maribel is een forfaitaire bijdragevermindering van sociale zekerheidsbijdragen voor de werkgevers uit de non-profit.

In tegenstelling tot andere bijdrageverminderingen, gaat het bedrag van deze bijdrageverminderingen niet rechtstreeks naar de werkgever, maar worden ze op niveau van elke sector verzameld en doorgestort naar een Fonds Sociale Maribel. Deze fondsen gebruiken deze middelen om de loonkost van bijkomende werknemers volledig te financieren.

Eerst en vooral zullen de drie publieke fondsen tot één fonds herleid worden, bevoegd voor alle werkgevers van de overheidssector waar de Maribel op van toepassing is.

In 2003 werd het toepassingsgebied van de sociale maribel gewijzigd. Bij gebrek aan volledige gegevens die een goede inschatting van de tewerkstelling mogelijk maakten, werden voor 2003 tot en met 2005 voorlopige dotaties gegeven op basis van een enquête van 2002.

Nu, vanaf 2006, zal het systeem zoals voorzien eindelijk inwerking treden.

Dit systeem bestaat uit een combinatie van voorlopige dotaties voor 2006 berekend op de aangiften over het jaar 2004 en een verrekening van de definitieve dotaties voor het jaar 2003.

Men heeft deze berekening gemaakt en vastgesteld dat de globale dotaties met 7 % daalden. Per sector zijn er ook nog grote verschillen. Sommige stegen en andere daalden tot zelfs - 20 %.

Daarom voorzien we in 2006 een compensatie te geven zodat het verlies per fonds maximaal 3 % bedraagt ten opzichte van 2005.

Het is niet meer dan normaal dat deze compensatie gemaakt wordt. De fondsen zelf zorgen voor veel tewerkstelling in de sociale sector. Zonder deze compensatie zouden de gecreëerde tewerkstelling van tot duizend werknemers in de sector in gevaar komen.

Begeleidingsuitkering

Door deze regels wordt een rechtsgrond gecreëerd die het mogelijk maakt om een begeleidingsuitkering te verstrekken aan jongeren die zich bevinden in de wachttijd als schoolverlater en een opleiding aanvatten met het oog op integratie op de arbeidsmarkt (voorbereiding op startbaan).

Het betreft een oude (bestaande) regeling die voordien vervat zat in een samenwerkingsakkoord met de regio's maar bij de hernieuwing van dat akkoord werd vergeten. Het betreft dus niet meer dan een rechtzetting van een probleem.

Plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen — Wijziging van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders

Dit hoofdstuk heeft tot doel de Koning toe te laten om de wijze van terugbetaling van niet gebruikte PWA-cheques aan de gebruikers te bepalen.

2. Inleidende uiteenzetting door mevrouw S. Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw

Artikel 21 van het ontwerp van programmawet beoogt het vervolledigen van artikel 18 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 door de Koning toe te laten prestaties te bepalen die de verzoening tussen het privé- en beroepsleven der zelfstandigen bevorderen.

Op dit ogenblik vormen de gezinswaarden meer dan ooit de waarlijke bouwsteen van onze maatschappij waarbij het gepast is deze te ondersteunen via de ontwikkeling van het kader en van de voorwaarden die het behoud en de verbetering van het gezinswelzijn mogelijk maken.

Men moet evenwel vaststellen dat de meerderheid van de besliste maatregelen in het bijzonder de loontrekkende en uiterst weinig de zelfstandige, voor wie de verzoening tussen het gezinsleven en het beroepsleven vaak evenzeer of zelfs meer problematisch is, betreffen.

Deze discriminaties die op de beroepssituatie van de ouders berusten, zijn niet meer aanvaardbaar en men is verplicht erover te waken dat de zelfstandige zijn levenskeuzes kan beheersen door aan diegene die het wensen een minimumhulp te bieden wat werkelijk toelaat een keuze te maken.

Het is door zich te baseren op deze wetgeving dat er vanaf 1 januari 2006 een nieuw stelsel inzake hulp bij het moederschap van zelfstandige vrouwen zal worden ingevoerd.

Concreet gezien voert de voorziene maatregel een vijfde paragraaf in artikel 18 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, in.

Zodoende biedt deze bepaling de Koning de mogelijkheid om, bij een in de Ministerraad beraadslaagd koninklijk besluit, de prestaties inzake sociale zekerheid te bepalen die de verzoening tussen het privé-leven en het beroepsleven der zelfstandigen bevorderen. De Koning bepaalt hiervan ook de toekenningmodaliteiten.

3. Inleidende uiteenzetting door de heer C. Dupont, minister van minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke kansen

Artikel 26 in hoofdstuk 6 van Titel III van het ontwerp van programmawet strekt ertoe het onderscheid weg te werken tussen de begunstigden van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de begunstigden van het leefloon. In tegenstelling tot eerstgenoemden betalen de begunstigden van het leefloon het remgeld. Sommige OCMW's die het remgeld niet terugvorderen van de begunstigde, vorderen het terug van de Staat. Andere OCMW's doen dat niet.

Het is de bedoeling alle begunstigden gelijk te behandelen en iedereen remgeld te laten betalen voor ambulante verzorging. Opgemerkt zij dat dit remgeld voor de betrokkenen minder dan 1 euro bedraagt.

De maatregel heeft tot doel alle OCMW's ertoe te verplichten de begunstigden van de wet van 1965 die in orde zijn met het ziekenfonds ook daadwerkelijk in orde te brengen.

De minister verduidelijkt nog dat de maatregel geen betrekking heeft op de illegalen en ook niet op de ziekenhuiskosten. Ze beoogt alleen de ambulante geneeskunde.

4. Inleidende uiteenzetting door de heer B. Tobback, minister van Leefmilieu en Pensioenen

De heer Tobback, minister van Leefmilieu en Pensioenen, geeft aan dat het ontwerp van programmawet slechts één bepaling met betrekking tot de pensioenen betreft, met name de problematiek van de sancties in geval van fraude bij de toegelaten arbeid bij gepensioneerden. Wanneer er sprake is van zwartwerk zal zowel de gepensioneerde als de werkgever een sanctie worden opgelegd. Wat de werkgever betreft zal deze aan de Rijksdienst voor pensioenen een forfaitaire vergoeding moeten betalen gelijk aan 6 keer het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen. Wanneer de inbreuk in hoofde van de pensioengerechtigde ernstig kan worden genoemd of als er sprake is van herhaling — dit wil zeggen bewust georganiseerd zwartwerk — zal diens pensioen geschorst worden voor een termijn van 6 maanden. Een analoge bepaling is er voor de gepensioneerde die een zelfstandige activiteit uitoefent.

De minister wijst op het amendement, dat in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd aangenomen (stuk Kamer, nr. 51-2097/003, amendement nr. 1), met betrekking tot de machtiging aan de Koning om van publiekrechtelijke instellingen de eventuele pensioenverplichtingen ten aanzien van hun statutair personeel over te nemen, in ruil voor het op zich nemen van de toekomstige en huidige gepensioneerden. In hoofde van de betrokkenen zal dit geen enkele verandering met zich meebrengen op het vlak van pensioenrechten. Deze bepaling staat niet los van de discussie die thans wordt gevoerd bij de NMBS en laat toe om, eens er een paritair akkoord zou zijn binnen de NMBS, de overname op een vlotte manier door te voeren.

5. Inleidende uitzetting van de heer R. Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

In de programmawet kan men enerzijds de artikelen 40 tot 60 die betrekking hebben op de maximumfactuur onderscheiden en anderzijds de artikelen 81 tot 94 die betrekking hebben op de bestrijding van de sociale fraude en de betere inning van de sociale zekerheidsbijdragen.

a. Sociale zaken

Wat de sociale zekerheid in enge zin betreft, hebben de bepalingen van de programmawet die onder de bevoegdheid vallen van de minister van Sociale Zaken, betrekking op de vier volgende thema's :

1. Bestrijding van sociale fraude en oneigenlijk gebruik van de reglementering;

2. Wijziging van de wet betreffende de administratieve geldboeten;

3. Betere inning van de socialezekerheidsbijdragen;

4. Verlenging van de verjaringstermijn voor de terugvordering van de socialezekerheidsbijdragen verschuldigd door bepaalde werkgevers uit de openbare sector.

— Bestrijding van de sociale fraude en oneigenlijk gebruik van de reglementering

Dit hoofdstuk bevat bepalingen over de vier volgende aangelegenheden :

1. Wijziging van de regelgeving inzake de beperking of vrijstelling van sancties die kunnen worden opgelegd door het beheerscomité van de instelling die de bijdragen int

Er moet worden bepaald dat het voordeel van de vrijstelling dan wel de beperking van de sanctie niet kan worden toegekend aan de werkgever die zich bevindt in een van de acht situaties die hem het voordeel van de verminderde sociale zekerheidsbijdragen doen verliezen.

Bovendien worden alle vigerende wetsbepalingen zo gewijzigd dat zij betrekking hebben op alle instellingen die de socialezekerheidsbijdragen innen en niet louter op de RSZ.

2. Wijziging van de bepalingen inzake de ambtshalve veroordeling tot uitbetaling van de sociale zekerheidsbijdragen

De behandeling van de processen-verbaal tot vaststelling van de overtredingen op de sociale wetgeving heeft een evolutie ondergaan. Naast de gevallen van strafvervolging en seponering zijn er steeds meer gevallen waarin een beroep wordt gedaan op de minnelijke schikking in strafzaken en op geldboetes.

De voorgestelde wijzigingen spelen in op die gewijzigde behandeling van de pro justitia's.

Het toepassingsgebied wordt uitgebreid tot alle instellingen die de sociale zekerheidsbijdragen innen en het minimumbedrag van de verschuldigde bijdragen wordt aangepast.

3. Interpretatie en wijziging van de bepaling inzake de solidariteitsbijdrage verschuldigd voor de voertuigen die ter beschikking worden gesteld van bepaalde werknemers

Om het hoofd te bieden aan de engineering van sommige juristen en sociale partners om aan de solidariteitsbijdrage te ontsnappen wordt het begrip « voertuig dat ter beschikking wordt gesteld van de werknemer voor andere dan loutere beroepsdoeleinden » geïnterpreteerd conform de voorbereidende werken van de wettelijke bepaling.

Bovendien wordt het begrip « collectief vervoer van werknemers » omschreven. Die begripsomschrijving geldt enkel ten aanzien van die materie.

Tot nu toe bestaat er geen omschrijving van dit begrip in de federale rechtsorde.

4. Wijziging van de berekeningsbasis van de uitkering voor primaire ongeschiktheid verschuldigd door het RIZIV voor de dagen arbeidsongeschiktheid in de loop van eerste maand van tewerkstelling van bepaalde werknemers

De Koning zal kunnen bepalen dat de dagen van primaire arbeidsongeschiktheid die vallen binnen de 30 eerste dagen na de indiensttreding van een werknemer die tot de dag voor zijn indiensttreding bij de werkgever volledig uitkeringsgerechtigd werkloos was, vergoed worden op basis van de werkloosheidsuitkering die de betrokkene ontving.

— Wijziging van de wet betreffende de administratieve geldboeten

De opbrengst van de administratieve geldboeten voor bepaalde inbreuken zal in de toekomst worden aangewend voor het beheer van de sociale zekerheid.

De in aanmerking genomen inbreuken zijn vastgesteld in functie van hun mogelijke impact op de ontvangsten van de sociale zekerheid.

— Betere inning van de sociale zekerheidsbijdragen

Een van de taken van de minister bestaat erin toe te zien op de effectieve inning van de bijdragen die de werkgevers moeten betalen.

Dit ontwerp strekt ertoe koninklijk besluit nr. 286 van 31 maart 1984 te wijzigen :

— Door een uitbreiding van de mogelijkheid tot afhouding naar alle organismen voor inning van de sociale zekerheidsbijdragen;

— Door een uitbreiding van de mogelijkheid tot afhouding naar privaatrechtelijke natuurlijke personen en rechtspersonen;

— Door de afhouding mogelijk te maken niet enkel voor de sommen die de Staat verschuldigd is, maar ook voor de sommen die de deelgebieden, instellingen die afhangen van de federale Staat of van de deelgebieden en de openbare instellingen van sociale zekerheid verschuldigd zijn.

— Terugvordering van schulden inzake sociale zekerheid

De elementen die aan de basis van de voorgestelde bepalingen liggen, zijn de volgende :

— De enorme vertragingen die de Centrale Dienst der Vaste Uitgaven (CDVU) heeft opgelopen bij de indiening van de socialezekerheidsbijdragen, de rechtzetting ervan;

— Voor één enkele categorie van werknemers die wettelijk verplicht zijn om een beroep te doen op de CDVU en enkel voor de periode van 1 april 2001 tot 31 december 2001 lopen de bedragen in kwestie op tot ongeveer 200 miljoen euro.

De regering ziet zich verplicht de verjaringstermijn inzake sociale zekerheid op zeven jaar te brengen ten aanzien van de werkgevers die langs CDVU hun aangiften inzake sociale zekerheid indienen.

b. Volksgezondheid

De wijzigingen aan de maximumfactuur hebben verschillende doelstellingen :

1) De administratie vereenvoudigen

De fiscale maximumfactuur wordt opgenomen in de maximumfactuur betreffende de inkomsten die rechtstreeks door de verzekeringsinstellingen wordt behandeld.

De minister van Financiën zal dus niet langer jaarlijks de remgelden moeten behandelen die niet via de sociale maximumfactuur of inkomstenmaximumfactuur ten laste zijn genomen. De verzekerden zullen ook niet langer twee jaar moeten wachten op de terugbetalingen. Om de budgettaire impact van de versnelde terugbetaling enigszins te verzachten, wordt bepaald dat de bedragen van de maximumfactuur 2005 in 2006 worden terugbetaald en de bedragen voor 2006 in 2007.

Een andere vereenvoudiging is de afschaffing van de hoogste inkomensschijf (53 600 euro) waarvoor de terugbetaling van remgelden slechts begon nadat de verzekerde 2 500 euro zelf ten laste had genomen. Voortaan geldt het maximum van 1 800 euro voor inkomens boven 37 500 euro. Deze wijziging benadrukt het feit dat de maximumfactuur een soort verzekering is doordat iedereen die grote gezondheidsuitgaven moet doen erdoor wordt geholpen.

2) De bescherming via de maximumfactuur efficiënter later verlopen

Persoonlijke bijdragen voor magistrale bereidingen en de afleveringsmarge van implantaten worden opgenomen in de maximumfactuur.

3) De sociale maximumfactuur gerichter maken

Het gaat erom te voorkomen dat mensen met hoge inkomens recht hebben op de maatregel, louter omdat zij deel uitmaken van een huishouden met een gerechtigde op een verhoogde verzekeringstegemoetkoming. De sociale maximumfactuur geldt voortaan alleen maar voor de rechthebbenden van wie de inkomens voor het verlenen van een voorkeurtarief in aanmerking zijn genomen.

Om dubbele terugbetalingen uit de wereld te helpen is tot slot bepaald dat de verzekeringsinstellingen voortaan de zorgverleners (in de ruime zin van het woord) ervan mogen inlichten dat een sociaal verzekerde de toekenning van de maximumfactuur geniet.

De programmawet bevat verschillende bepalingen die het volgende waarborgen :

— een betere toegang tot de gezondheidszorg;

— het begrotingsevenwicht van de verzekering gezondheidszorg onder meer via maatregelen inzake geneesmiddelen.

Artikel 65 hervormt immers de farmaceutische heffingen.

Dit artikel wil drie doelstellingen bereiken :

1. het invoeren van één enkele heffing over 2006

2. het schrappen van de claw-back over 2006 en het vervangen ervan door een fonds.

3. voor 2005 de uitzonderlijke heffing bevestigen.

Het aantal farmaceutische heffingen is tamelijk groot : de « klassieke », de « bijkomende », de « bijzondere », de « aanvullende », de « uitzonderlijke », ... Een rationalisering is nodig. Het voorstel is één enkele heffing in te voeren die deel zal uitmaken van de financiering van het uitgavenbudget. Deze heffing bedraagt 10,15 %.

Daarnaast wordt er vanaf 2006 een nieuw systeem ingevoerd dat de overschrijding van het geneesmiddelenbudget moet dekken in plaats van de claw-back. Er zal dus geen « pre claw-back » meer zijn (heffing in het jaar van de waarschijnlijke overschrijding) noch een claw-back (heffing in het jaar volgend op de overschrijding).

Voortaan wordt er een speciaal reservefonds opgericht binnen het RIZIV. Dit fonds wordt gevoed door een bijdrage van de industrie. Dit fonds zal in 2006, 79 miljoen euro krijgen en in 2007 een totaal van 100 miljoen euro bereiken.

Het principe van het fonds is eenvoudig : indien bij de tweede raming van het lopende begrotingsjaar, een overschrijding van het budget voorzien is, put het RIZIV uit het fonds om deze uitgave te dekken (voor 100 % van de overschrijding en niet meer voor 65 % zoals dat het geval was bij de claw-back) en de begrotingsdoelstelling wordt verhoogd tot het verschuldigde bedrag.

Het evenwicht is dus gegarandeerd.

Ten slotte wordt er een zogenaamde « uitzonderlijke » taks van 1,5 % bevestigd voor het jaar 2005. Het gaat om een compensatie voor de overeenkomst prijsverlaging/ terugbetaling van bepaalde farmaceutische specialiteiten.

Bij de opmaak van de begroting heeft de minister een aantal belangrijke verbeteringen in de bescherming van de patiënten aangekondigd, waaronder de uitbreiding van de MAF. Hij heeft ook aangekondigd dat de kamersupplementen voor rechthebbenden met een voorkeurregeling verboden worden, voor zover het niet om een éénpersoonskamer op eigen verzoek gaat.

In de ziekenhuiswet is het principe voorzien dat het ziekenhuis voor een verblijf in een individuele kamer én in een tweepatiëntenkamer supplementen kan vorderen. Voor het verblijf in een tweepatiëntenkamer is er een maximum supplement voorzien.

Aan de Koning wordt nu in artikel 77 de bevoegdheid verleend om categorieën van patiënten te bepalen waarvoor er geen supplementen mogen worden gevorderd voor het verblijf in een tweepatiëntenkamer. Het is de bedoeling dat deze bepaling vanaf 1 juli 2006 van toepassing wordt voor de patiënten die recht hebben op een verhoogde verzekeringstegemoetkoming in het kader van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging.

Er bestaat al een analoog principe in de regeling met betrekking tot de ereloonsupplementen. Hiervoor geldt ook reeds het verbod om ten aanzien van bepaalde categorieën supplementen te vorderen op de verbintenistarieven of de tarieven die gelden als basis voor de berekening van de tegemoetkoming.

Wat de gezondheidszorg betreft krijgen wij voortdurend te maken met nieuwe uitdagingen en komen er nieuwe therapievormen. Een degelijk beheer van de geldmiddelen van de verzekering gezondheidszorg biedt de kans nieuwe terugbetalingvormen in te voeren.

Zo voorzien de artikelen 61 en 62 van de programmawet in een zo verantwoord mogelijke tegemoetkoming van de vruchtbaarheidsproblemen. De minister stelt enerzijds voor een nieuwe prestatie toe te voegen aan de RIZIV-wet om de terugbetaling te waarborgen aan vrouwen van voorgeschreven verzorging inzake diagnose en behandeling van steriliteitproblemen onder meer via het stimuleren van de follikelontwikkeling en anderzijds die zorgen te groeperen bij artsen verbonden zijn aan of die aangesloten zijn bij een centrum A of B, centra die over de nodige expertise beschikken om dergelijke problemen te behandelen.

Op voorstel van de heer Demotte heeft de regering aanvaard gratis tandheelkundige verzorging te verlenen aan kinderen tot hun twaalfde verjaardag. In de feiten betekent zulks dat de verplichte verzekering het remgeld op zich neemt voor die prestaties met ingang van 1 januari 2006 (artikel 67 van het ontwerp). De kinderen van zelfstandigen genieten hetzelfde voordeel vanaf hetzelfde tijdstip. Die prestaties zijn bijgevolg gratis voor alle zelfstandigen die nu reeds voor de kleine risico's zijn verzekerd ofwel via de verplichte verzekering voor zelfstandigen, ofwel via de aanvullende vrije verzekering ofwel via een overeenkomst met een verzekeringsmaatschappij.

Bij de begrotingsopmaak heeft de minister ook een actieprogramma voor de ontwikkeling van de huisartsgeneeskunde aangekondigd. De wettelijke basis hiervoor wordt gelegd in artikel 68 van de programmawet. Dit artikel regelt ook de kwestie van de vergoeding aan de stagemeesters in de tandheelkunde. Momenteel belet het juridische vacuüm dat deze vergoed worden (zowel in ziekenhuizen als in privé-kabinetten). Het creëren van deze wettelijke basis is des te meer noodzakelijk aangezien een belangrijke hervorming van het beroep (en van zijn nomenclatuur) vanaf 2007 gerealiseerd zal worden, door de opleiding en de specialisatie van tandartsen op te splitsen in 3 verschillende specialiteiten : algemene tandheelkunde, paradontologie en orthodontie.

III. ALGEMENE BESPREKING

1. Werk

Mevrouw De Schamphelaere wijst op sommige problemen met PWA-cheques die nooit gebruikt zijn geweest en die blijkbaar niet terugbetaald worden.

De heer Vanvelthoven, minister van Werk, antwoordt dat deze kunnen worden omgewisseld worden binnen bepaalde omstandigheden.

Mevrouw Van de Casteele meent dat uit vele studies kan worden afgeleid dat een van de grote problemen die ten grondslag liggen aan de eerder lage activiteitsgraad in ons land het gebrek aan adequate opleiding is, zeker voor oudere werknemers. Zij is dan ook een grote voorstander van het betaald educatief verlof en is verheugd door het grote succes ervan. Evenwel moet worden nagegaan in welke mate het betaald educatief verlof daadwerkelijk leidt tot meer kansen op de arbeidsmarkt en in welke mate de doelmatigheid ervan kan worden verhoogd en de perverse effecten ervan kunnen worden vermeden. Men kan bijvoorbeeld een taalcursus volgen zonder enig praktisch nut voor het werk of men kan de vruchten van een opleiding plukken door voor een andere werkgever te werken.

Mevrouw De Schamphelaere sluit zich aan bij deze opmerking en verwijst naar de wetsvoorstellen die terzake door haar fractie werden ingediend. Er dient meer evaluatie te komen van de aangeboden vormingspakketten en hun resultaten. Het huidige systeem is immers nogal schools opgevat en beloont vooral de aanwezigheid van de betrokkene, terwijl er toch alternatieve leermethoden zijn.

De minister antwoordt dat betaald educatief verlof slechts één van de vele facetten is van de vorming en opleiding. Het klopt dat dergelijk verlof niet steeds wordt toegekend om de capaciteiten te verwerven die de betrokken werknemer nodig heeft : de bedoeling was van meet af aan immers om werknemers de gelegenheid te bieden een bredere opleiding te verwerven dan de louter beroepsgebonden opleidingen. Er bestaat geen interne evaluatie van deze opleidingen, maar door de voorgestelde maatregelen zal de sociale balans als meetinstrument te verbeteren. Dit instrument zal ook de globale opleidingsinspanning in kaart kunnen brengen en evalueren.

2. Middenstand

Mevrouw Van de Casteele vraagt hoever het staat met het uitvoeringsbesluit van artikel 21.

Mevrouw Laruelle, minister van Landbouw en Middenstand, antwoordt dat het koninklijk besluit na een eerste lezing in de Ministerraad naar de Raad van State werd gestuurd. De regeling zal dus in werking kunnen treden op 1 januari met dien verstande dat zij slechts van toepassing zal zijn op de kinderen geboren na die datum en na zes weken zwangerschapsverlof. De eerste cheques zullen worden toegekend half februari.

Mevrouw Van de Casteele verheugt zich over dit initiatief maar vestigt de aandacht op de moeilijkheden die er in sommige streken zijn om te voldoen aan de vraag. De toekenning van dienstencheques zal immers geen nut hebben indien de vrouwen die ermee geholpen zijn, ze niet kunnen gebruiken omdat er te weinig beschikbaar personeel is. De senator vraagt zich dan ook af of het niet wenselijk is onder de dienstenchequegebruikers prioritaire groepen te bepalen.

De minister onderstreept dat de vrouwelijke zelfstandigen over vier maand zullen beschikken om die cheques te gebruiken. Bovendien zal het systeem reeds in juni 2006 geëvalueerd worden teneinde er eventueel verbeteringen in aan te brengen.

Mevrouw Van de Casteele dringt er niettemin op aan dat de minister dit probleem zou bespreken met de organisaties, de uitzendkantoren, die betrokken zijn bij het gebruik van de dienstencheques zodat zij er kunnen voor zorgen dat de vrouwelijke zelfstandigen die in aanmerking komen voor deze maatregel snel gebruik kunnen maken van de aangeboden diensten.

3. Maatschappelijke Integratie

Hierover worden geen opmerkingen gemaakt.

4. Pensioenen

Mevrouw Van de Casteele deelt de doelstelling van de minister om zoveel als mogelijk fraude aan te pakken, maar meent dat gepensioneerden zoveel als mogelijk de gelegenheid moet worden geboden om tegen betaling arbeid te blijven verrichten. Het zwartwerk zou eerder op deze wijze moeten verdwijnen.

De heer Tobback, minister van Leefmilieu en Pensioenen, meent dat zwartwerk zal blijven bestaan, ongeacht of het nu gaat om de actieve bevolking of om de gepensioneerden. Dit is een ander probleem dan dat van de toegelaten arbeid bovenop het pensioen. Ook in dit laatste geval moet men blijven optreden tegen zwartwerk. Bovendien staat de voorgestelde sanctie los van een strafrechtelijke aanpak van zwartwerk.

Mevrouw Van de Casteele informeert in hoeverre er reeds concrete plannen zijn om pensioenverplichtingen over te nemen van andere bedrijven dan de NMBS. Gaat het hier niet om een maatregel die mede dient om de begroting in evenwicht te brengen ?

De minister antwoordt dat heel wat bedrijven hiervoor in aanmerking zouden kunnen komen, zowel op vraag van de overheid als — voornamelijk — op vraag van het betrokken bedrijf. Zeker in geval van samenwerking met nieuwe partners uit de private sector of in geval van overname is het voor het betrokken bedrijf interessant om de pensioenverplichtingen te kunnen schrappen uit de boekhouding. Er zijn echter geen concrete gegevens over vragen van bepaalde bedrijven en de regering neemt ook geen initiatieven om bedrijven hiervan te overtuigen. Wanneer de vraag vanuit het bedrijf komt wordt hier doorgaans positief op gereageerd, voor zover er voldoende reservers zijn om tegemoet te komen aan de aangegane verplichtingen.

De bedoeling is dat dergelijke operaties budgettair neutraal blijven, hoewel de minister niet ontkent dat zulks op korte termijn een voordelige situatie is voor de overheid. Deze neemt echter ook lange termijnverplichtingen over op het vlak van de uitbetaling van pensioenen.

5. Sociale Zaken en Volksgezondheid

De heer Vankrunkelsven merkt op dat de problematiek van de bedrijfswagens steeds opnieuw op tafel komt en dat de wil van de regering om strengere regels toe te passen steeds gecounterd wordt door pogingen vanwege de bedrijven om daaraan te ontsnappen. Bovendien zijn zowel de werknemers als de werkgevers blij met het systeem van de bedrijfswagen omdat het neerkomt op een substantiële vergoeding zonder betaling van sociale bijdragen.

Anderzijds slibben de wegen dicht en rijden er steeds meer bedrijfswagens.

Het lid is van mening dat men het probleem moet durven aanpakken en het hele bedrijfswagensysteem ter discussie moet durven stellen, ook al lijkt het nagenoeg het enige middel om werknemers te belonen. Misschien zou de regering bereid moeten worden gevonden om naast het klassieke salaris een bepaald bedrag ter beschikking te stellen van de werknemers die dan vrij zijn dat bedrag naar eigen goeddunken te gebruiken. Er zijn immers werknemers die bijvoorbeeld in Brussel wonen en helemaal geen behoefte hebben aan een tweede gezinswagen en die dat geld bijgevolg anders zouden kunnen besteden.

Het lid wil dus dat de kwestie grondig bestudeerd wordt in een nabije toekomst en dat naar creatieve oplossingen wordt gezocht.

Mevrouw Van de Casteele werpt op dat de bedrijfswagen, net als andere extra-legale voordelen, de enige manier blijft om te ontsnappen aan sociale bijdragen. Indien men een som geld ter beschikking stelt komt dat neer op een salarisverhoging.

Een ander aspect van de problematiek die door de vorige spreker is aangekaart, betreft daarentegen de noodzaak om het collectief vervoer van werknemers te stimuleren.

Door de genomen maatregelen bestaat evenwel het risico dat mensen die samen een bedrijfswagen gebruiken zich ook benadeeld voelen want de voorwaarden die gesteld worden om aan de maatregel te ontsnappen zijn vrij streng. Gaat men hier niet te ver ?

Het lid maakt zich bovendien zorgen over het retroactieve karakter van de maatregel. Die wordt hier voorgesteld als een soort rechtzetting van oneigenlijk gebruik van reglementering maar in werkelijkheid wordt er retroactief een inhoud gegeven aan de criteria die het de werkgever mogelijk maken te ontsnappen aan de solidariteitsbijdrage bepaald in artikel 38, § 3quater, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.

De heer Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid herinnert eraan dat dit systeem oorspronkelijk werd ingevoerd om te ontsnappen aan de lasten die wegen op het loon. De Staat heeft twee opdrachten : hij moet zich enerzijds gedragen als een aandachtig waarnemer tijdens de onderhandelingen tussen de sociale gesprekspartners en anderzijds moet hij het algemeen belang waarborgen. Wanneer een ontsporing wordt vastgesteld zoals die welke zich thans voordoet, is het gerechtvaardigd dat de Staat de sociale gesprekspartners vraagt die te verhelpen en dat hij, indien dat niet gebeurt, die zelf verhelpt.

Toen de maatregel in juli 2005 werd goedgekeurd, heeft de regering de sociale gesprekspartners verzocht een oplossing te vinden die steunt op een compromis. Aangezien er geen oplossing werd gevonden, heeft de wetgever een regeling uitgewerkt die ingaat op 1 januari 2006, zoals op dat ogenblik werd bepaald.

De minister is geen voorstander van het principe van de verlichting van de sociale bijdragen in verhouding tot de verplaatsingen. Het probleem houdt zowel verband met mobiliteit als met sociale rechten. De terugbetaling van de verplaatsingskosten om zich naar het werk te begeven is een recht.

De minister is voorstander van het collectief vervoer van werknemers. Er werden evenwel buitensporige redeneringen opgebouwd waarin er zelfs van uitgegaan werd dat één wagen die een persoon vervoerde in de categorie van het collectief vervoer thuishoorde. Dat is absurd. Er kan slechts sprake zijn van collectief vervoer wanneer naast de bestuurder ten minste twee personen worden vervoerd.

Er moet worden nagedacht over de manier waarop de bedrijfswereld het collectief vervoer kan organiseren en daarbij moeten de fiscale aspecten worden aangekaart. Het idee van gratis vervoer voor ambtenaren die trein en bus gebruiken, moet bijvoorbeeld voor de privésector worden onderzocht.

Er moet ook worden nagedacht over de fiscale weg die moet worden bewandeld voor werknemers die in landelijke gebieden wonen waarin het openbaar vervoer onvoldoende ontwikkeld is.

De fiscale aanpak lijkt in ieder geval soepeler en makkelijker aanpasbaar aan de verschillende situaties en zou het ook mogelijk maken aanslepende debatten over de bedrijfswagens te voorkomen.

Mevrouw Van de Casteele vraagt zich af of het begrip « bedrijfswagen » wel degelijk alle situaties dekt. Wat bijvoorbeeld met de chauffeur die naar huis terugkeert met een trekker met oplegger en de volgende dag opnieuw vertrekt zonder nog langs het bedrijf te komen ?

De minister antwoordt dat aan dit soort situatie gedacht werd. Voor handelsvertegenwoordigers bijvoorbeeld is bepaald dat zij met hun wagen naar huis kunnen rijden.

Wat de maximumfactuur betreft verheugt mevrouw Van de Casteele zich over de voorgestelde maatregelen omdat ze de zaken vereenvoudigen en omdat de begunstigden sneller de terugbetaling van hun uitgaven kunnen verkrijgen. Gezien de integratie van de fiscale maximumfactuur zullen de ziekenfondsen echter ongetwijfeld meer werk hebben met de terugbetalingen. Vragen zij meer financiële middelen of de mogelijkheid om meer mensen aan te werven ?

Zou het niet eenvoudiger zijn om de mensen niet meer te laten betalen zodra ze het maximale uitgavenbedrag hebben overschreden, zodat er niet meer terugbetaald hoeft te worden ?

Wat de ziekenhuizen betreft lijkt het logisch dat in de factuur van het ziekenhuis met dat maximumbedrag rekening wordt gehouden. Maar dat systeem zou ook moeten kunnen worden ingevoerd voor de andere zorgverleners. Als de arts bijvoorbeeld door lezing van de SIS-kaart zou weten dat de patiënt de maximumfactuur heeft bereikt, dan zou deze laatste niet meer moeten betalen en niet meer moeten worden terugbetaald.

De minister antwoordt dat de ziekenfondsen geen bijkomende beheerskosten vragen. De laatste twee jaar is het omgekeerde waar.

Met betrekking tot de ambulante geneeskunde is het ideaal natuurlijk een geïntegreerd systeem. De minister wil echter niet alleen zorgen voor administratieve vereenvoudiging en efficiëntie maar ook aandacht hebben voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Mevrouw De Schamphelaere wijst erop dat het ontwerp van programmawet verschillende bepalingen bevat die artikelen van eerdere programmawetten wijzigen. Dit is volgens haar een afdoend bewijs voor haar stelling dat de wetgever hier niet zorgvuldig is. Een efficiënt, duurzaam en zorgvuldig beleid kan alleen maar doorgang vinden wanneer de wetgever zelf orde op zaken stelt.

Bovendien worden hier heel wat bepalingen voorgesteld die een bespreking in een apart ontwerp waardig zouden zijn, zoals bijvoorbeeld de elementen inzake de voedselveiligheid. Ook uit de problematiek van de terugbetaling van de vruchtbaarheidsbehandelingen blijkt een « stop and go »-beleid van de regering, terwijl over dit thema reeds lang is nagedacht in de Senaat en hierover verschillende wetsvoorstellen werden ingediend.

De heer Beke pleit voor een globale evaluatie van het gezondheidsbeleid. Hij verwijst naar de gezondheidswet en de diverse uitvoeringsbesluiten ervan. Het is niet duidelijk welke effecten deze maatregelen hebben gehad op het terrein, welke de budgettaire impact ervan is en welke maatregelen desgevallend nog zullen worden voorgesteld.

De heer Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, wijst op de grote techniciteit van de voorgestelde maatregelen die vaak binnen een bepaalde tijdspanne moeten worden genomen en uitgevoerd. Hij streeft naar een evenwicht tussen de grote debatten over essentiële zaken en de verschillende kleine maatregelen die moeten worden genomen.

Hij meent dan ook dat een globale balans moet worden gemaakt van het gehele pakket van maatregelen, eerder dan elke maatregel afzonderlijk te evalueren. Pas dan kan men zien of ze op het terrein bepaalde elementen in beweging hebben gezet en of er correctie nodig is. Voor zover men reeds een zicht heeft op de effecten van het beleid, stelt de minister dat in 2005 een besparing van ongeveer 750 miljoen euro werd gerealiseerd. Vanzelfsprekend moet men wachten tot het volledige begrotingsjaar wordt afgesloten om definitieve uitspraken te doen. Het lijkt hem dan ook voorbarig om nu reeds een globale evaluatie te maken.

Tegelijk wil de minister blijven streven naar een kwaliteitsvolle gezondheidszorg. Zo wordt bijvoorbeeld geïnvesteerd in een basiszorg op het vlak van tandheelkunde, maar deze investering is interessant omdat ze wellicht gevolgen heeft op de pathologische problemen waarmee de mensen te maken krijgen en bovendien op termijn de globale kost van de sociale zekerheid kan drukken en ook sociale ongelijkheid wegwerkt.

De heer Beke stelt vast dat de ontwerpen van programmawet en van wet houdende diverse bepalingen vooral wetgevingstechnische « reparaties » tot doel hebben. In principe zou daar niet veel aandacht aan moeten worden besteed. Maar die reparatiemaatregelen raken vaak aan rechten, vooral wanneer het gaat om de sociale zekerheid of sociale zaken in het algemeen. De concrete rechten zijn slecht gedefinieerd in de wet, de doelgroepen zijn vergeten. De mensen worden hier het slachtoffer van. Spreker wil de wetgever dan ook vragen om in de toekomst oplettender te zijn wanneer sociale rechten op het spel staan.

Vaak schat men de gevolgen van de voorgestelde maatregelen niet goed in. De wetgever keurt maatregelen goed zonder duidelijk het doel vast te stellen of zonder na te gaan of het doel wel wordt bereikt. De Senaat is een reflectiekamer en zou moeten nadenken over de manier waarop wetten worden gemaakt.

Inzake de maximumfactuur wordt een vereenvoudiging voorgesteld via integratie van die specifieke belastingsdienst in de maximumfactuur die door de verzekeringsinstellingen wordt behandeld.

De regering stelt hierdoor een versnelde terugbetaling te kunnen organiseren, namelijk : de terugbetaling zal gebeuren in het jaar volgend op het jaar waarin de uitgaven gebeurden dus 2005 wordt verrekend in 2006, enz.

Hopelijk is dit een goede regeling want zoals de huidige personenbelasting in dit land wordt behandeld is desastreus. Telkenmale worden de mensen voor schut gezet. Normalerwijze zou nu reeds iedereen een afrekening van het inkomstenjaar 2004 moeten ontvangen hebben. Volgens de laatste berichten zal dit pas in maart 2006 zijn. Hierdoor geniet de overheid een flinke lening, doch zonder akkoord van de ontlener.

Sprekers fractie steunt de meeste voorgestelde aanpassingen. Hoewel hij dus akkoord gaat met het principe, heeft spreker toch enkele opmerkingen. De maximumfactuur is een goede oplossing voor de hoge kostprijs van de gezondheidszorg die wordt veroorzaakt door een beperkt aantal personen. Maar de « goede leerlingen », de hardwerkende mensen, kunnen geen gebruik maken van het systeem. Deze mensen hebben hun uitgaven voor gezondheidszorg de laatste jaren exponentieel zien stijgen. Studies tonen aan dat wij de laatste tien jaar 25 % van de kosten van de gezondheidszorg zelf betalen. De laatste jaren doet zich dus een zeer zorgwekkend fenomeen van ongebreidelde privatisering voor.

De heer Beke heeft de minister een vraag gesteld over het zorgforfait voor chronisch zieken (Handelingen Senaat, nr. 3-133, 17 november 2005). Met de genomen maatregelen worden 40 000 personen aan hun lot overgelaten. De minister heeft geantwoord dat het systeem van de maximumfactuur een alternatieve oplossing bood. Voor personen die hiervoor in aanmerking komen, kon men het zorgforfait dus laten vallen. Dit is een betreurenswaardige opvatting van het probleem. Men weet dat mensen de eindjes niet aan elkaar kunnen knopen met hun invaliditeitsuitkeringen. Het jaarverslag over de armoede en de sociale uitsluiting toont aan hoezeer de verhouding lonen/uitkeringen de laatste jaren is gedaald. De toekenning van het zorgforfait maakt echt een verschil in het leven van de betrokken personen.

Op de vraag van het lid heeft de minister toen geantwoord dat hij de impact van de maatregel zou evalueren. Spreker vraagt dat die evaluatie zou gebeuren, los van de maximumfactuur en hij vraagt de minister welke langetermijnoplossing hij denkt te vinden.

Vervolgens kaart het lid het betaald educatief verlof aan. Hij vindt de voorgestelde wijzigingen onderling nogal tegenstrijdig.

In het kader van het noodzakelijke « levenslang leren » worden de mensen aangemoedigd zich permanent bij te scholen om alzo zich in de evoluerende economisch ontwikkeling te kunnen inschakelen.

Met de voorliggende wetgeving worden enerzijds de voorziene fondsen teruggeschroefd en anderzijds voorziet de wet in bestraffing van de werkgever indien hij niet voorzien heeft in het hem opgelegde opleidingsbedrag. Men moet weten wat men wil.

De goed te keuren regeling legt de verantwoordelijkheid op de individuele schouders van de werkgevers, wat moeilijk te rijmen valt met het stimuleren van de werkgevers inzake permanente vorming voor de werknemers.

De SP.a draagt het begrip « solidariteit » hoog in het vaandel, maar bouwt hier, in concreto, de solidariteit af. Er is een verschil tussen woorden en daden. Hier zijn de resultaten van het onderzoek.

Vier Vlamingen op zes hebben ooit een cursus gevolgd en één op zes is dat van plan. De helft volgde al vier of meer cursussen. Functionele, beroepsgerichte opleidingen in de sfeer van technische vaardigheden rekruteren vijftig procent van het aantal cursisten. Daarbinnen neemt het informatica-aanbod 13 % voor zijn rekening en talen 14 %. Een kwart van de Vlamingen volgt persoonlijke, algemene, culturele vorming en vrijetijdscursussen. Vijf procent wil via het volwassenenonderwijs een diploma halen, minder dan één procent zit in basiseducatie en tweedekansonderwijs. Internationaal gezien zijn Vlamingen dan ook vrij sterk betrokken bij de volwasseneneducatie. Uit een internationale studie bleek dat Vlaanderen op dit vlak achterloopt, maar daar ging het vooral over strikt beroepsgerichte vorming. Bij ons zijn de meeste vormen van educatie wel beroepsgericht, maar er is ook een grote grijze zone van veeleer niet-formele vorming.

Nemen alle bevolkingsgroepen even sterk deel aan volwassenenvorming ? Zeker niet. Sociale ongelijkheid wordt door volwasseneneducatie niet gemilderd of gecorrigeerd maar nog versterkt, stellen de onderzoekers vast. Zo is de meest actieve cursist een bediende of ambtenaar van 25 tot 44 jaar oud, waarschijnlijk een man. Hij is goed geschoold, professioneel en maatschappelijk actief en qua salaris vrij goed bedeeld. Als hij een gezin heeft, heeft hij ook de steun van een partner. Daartegenover staat de alleenstaande jonge vrouw met kinderen uit een lager sociaal milieu. Zij is laaggeschoold, verdient weinig, is werkloos of heeft een job als arbeider. Maatschappelijk is zij weinig actief. De kans dat zij aan volwassenenvorming deelneemt, is miniem. En dat is niet de bedoeling.

Daarmee staan enkel de uitersten tegenover elkaar. Bovendien zijn vrouwen aan een inhaalbeweging bezig tegenover mannen. Gezinstaken houden hen echter meer van de cursus weg dan bij mannen het geval is. Ook oudere mensen volgen nog volop cursussen. Maar de druk van hun professioneel milieu om zich voortdurend functioneel en jobgericht bij te scholen, doet vooral het aantal 25- tot 44-jarige cursisten toenemen. Nochtans komen bij hen de belangrijkste barrières voor : tijdgebrek, de moeilijke combinatie met een gezinsleven en zelfs de kostprijs. Twee derde van de cursussen kost weliswaar minder dan 5 000 frank (en de firma betaalt dikwijls mee), maar vooral de diplomagerichte opleidingen vinden de ondervraagden in verhouding duur en bijzonder tijdrovend. Die kostprijs hypothekeert de functie van tweedekansonderwijs en sociale promotie. Volgens de onderzoekers zouden korte diplomatrajecten hier een oplossing kunnen bieden.

Een grote meerderheid van de laaggeschoolden laat volwassenenvorming aan zich voorbij gaan of beperkt zich tot technische cursussen. Negatieve onderwijservaringen en weinig motivatie om verder te leren remmen hen. Werklozen en arbeiders gaan minder op cursus dan bedienden en ambtenaren. Als werklozen cursus volgen, is dat niet voor het werk, maar veeleer binnen het cultureel-vormend en vrijetijdsaanbod, uit ontspanning en om hun eenzaamheid te doorbreken. Gevolg : graag studerende hooggeschoolden vergroten hun voorsprong nog op de laaggeschoolden. Bovendien maken de hoogste inkomens dubbel zoveel kans om op de cursusbank plaats te nemen dan de laagste. Die gaan wel vaker op cursus om zich te ontspannen. Bij hen leeft ook een sterk motief om hun onderwijsachterstand op te halen.

Dat levenslang leren belangrijk is, hoef je de hooggeschoolde, goed verdienende, professioneel actieve cursist niet te vertellen. Maar doordat hij — onder professionele druk — volwasseneneducatie heel sterk in een functioneel en beroepsgericht perspectief plaatst, dreigt hij het slachtoffer te worden van eenzijdigheid. Educatie als algemeen vormende activiteit, ontspanning of vrijetijdsbesteding krijgt bij hem veel minder aandacht. Functionele en beroepsgerichte educatie krijgt dan weer minder aandacht bij de laaggeschoolde, minder goed verdienende cursist.

Betreffende de bestrijding van de sociale fraude worden de sancties, de administratieve boete verhoogd. Dat fraude wordt bestreden is een goed principe. Dat overtreders zwaar worden bestraft is rechtvaardig. Werkgevers krijgen een boete van zesmaal het gemiddelde maandloon, voor de werknemer wordt zijn pensioen gedurende zes maanden geschorst. De werkgever wordt bestraft bij de vaststelling van de fraude, de werknemer als de fraude ernstig en herhaald is. Maar de rechtsonderhorigen moeten wel duidelijk weten welke regels gelden.

Het ontwerp geeft die duidelijkheid niet : vage omschrijvingen, geen definitie van zwart werk, geen definitie van gelegenheidswerk, wat betekent « herhaaldelijk », op « ernstige wijze » ? Hierdoor wordt bijvoorbeeld het onderscheid tussen een vriendendienst en werk onduidelijk wat rechtsonzekerheid in de hand werkt. Aangezien de sanctieverhoging als een autonome regel wordt bestempeld door de minister zal er een uitgebreide informatiecampagne moeten opgezet worden, opdat de bevolking degelijk zou geïnformeerd zijn.

Één van de geliefkoosde technieken van deze regering duikt weer op, zijnde overname van pensioenfondsen en ditmaal betreft het de overname van de wettelijke pensioenen van het vastbenoemd personeel van publiekrechtelijke rechtspersonen. Met regelmaat van de klok past de regering techniek toe, denk maar aan Belgacom, NMBS en, volgens persberichten, de Antwerpse Haven.

De regering stelt deze overnames telkenmale voor als een beschermingsmaatregel ten behoeve van de gerechtigden. Niets is echter minder waar. Toevallig vinden deze operaties plaats op het moment dat er een begrotingstekort dreigt. Het vermoeden dat de regering er alleen op uit is om haar trots te bevestigen namelijk zoveel mogelijk begrotingen in evenwicht op rij, haar enige motivatie is.

Aan de overname zijn uiteraard ook verplichtingen verbonden. Deze keerzijde van de medaille wordt nooit toegelicht, dat zijn zorgen voor later. De vragen als « over welke bedragen aan de debetzijde spreken we » of « welk is de budgettaire weerslag voor de nabije en verdere toekomst », komt nooit een antwoord. Kan men hier nog spreken van behoorlijk bestuur ?

Eén ding staat wel vast en is gekend namelijk het bedrag aan creditzijde dat de begroting kan fatsoeneren, oppoetsen. De vraag blijft ook of zulke ingrijpende regelingen wel in een programmawet passen of is het juist de bedoeling een diepgaande discussie te vermijden ? Kunnen we hier nog spreken over « behoorlijk bestuur » ?

Mevrouw Van de Casteele wenst in te gaan op de problematiek van de vruchtbaarheidsbehandeling, die in de artikelen 61 en volgende van ontwerp van programmawet wordt behandeld. Zij heeft de minister enige tijd geleden een vraag gesteld over deze vruchtbaarheidsbehandeling, en heeft daar toen geen concreet antwoord op gekregen, of althans toch geen antwoord waaruit kon worden opgemaakt dat er gewerkt werd rond een tekst in dit verband. Zij stelt nu tot haar verbazing vast dat de programmawet een redelijk uitgewerkte regeling bevat. Het is uiteraard een gemiste kans dat dit niet in de commissie kon worden behandeld, waar de senatoren de gelegenheid zouden hebben gehad erover te debatteren en vragen te stellen aan de minister.

Wat betreft de uitgewerkte regeling zoals die nu in de programmawet staat, uit mevrouw Van de Casteele haar bezorgdheid omdat beslist wordt alles in verband met een vruchtbaarheidsbehandeling, ook de beschikkingstelling van geneesmiddelen, via ziekenhuizen en fertiliteitscentra, die ook aan ziekenhuizen verbonden zijn, te laten verlopen. Alhoewel dit ook al bestaat voor andere gevallen, zoals diabetici, zou de senator niet graag een evolutie zien waarbij een ziekenhuis systematisch voor elk « probleemgeval » verantwoordelijk maken voor het hele zorgcircuit, ten koste van de eerstelijnshulp.

Zij heeft enig begrip voor de achterliggende redenering die de minister hanteert om zijn keuze te verantwoorden, namelijk de controle krijgen over het gebruik van ghonadotrofines en een systeem van solidariteit invoeren tussen personen die er veel nodig hebben en personen die er weinig nodig hebben. Men wil tevens een aantal misbruiken tegengaan in de ambulante sector waar er soms sprake is van overgebruik en overstimulatie. Ze meent echter dat het te verregaand is om deze behandeling om deze redenen helemaal uit het normale circuit te halen. Zij dringt daarom aan op een grondige evaluatie van deze maatregel, die eventueel kan leiden tot een herwaardering van de eerstelijnshulp. Zij weet uit ervaring dat voor vrouwen die deze behandeling volgen, de drempel naar een ziekhuis vrij groot is. De begeleiding staat er ook veel minder dicht bij de mensen dan bij de vertrouwde apotheker. De eerstelijnshulp is zonder enige twijfel nog steeds de laagste drempel. Vermits zij vaststelt dat de minister uitgaat van een aantal misbruiken in deze sector, zou zij graag vernemen welke misbruiken in deze sector momenteel worden vastgesteld.

De heer Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, gaat eerst in op de vragen omtrent de maximumfactuur. Dit systeem kan inderdaad nog worden verbeterd. De evolutie van het systeem is, globaal genomen, positief. De integratie van de fiscale maximumfactuur zorgt er immers voor dat we sneller zullen worden betaald, dat het systeem transparanter is en ongetwijfeld ook dubbele betalingen vermijdt.

De minister gaat verder in op de vraag of de maximumfactuur perverse gevolgen heeft voor de tweeverdieners. Hij betwist dat dergelijke perverse gevolgen bestaan, omdat er twee correcties in de maximumfactuur werden ingevoerd die specifieke gevolgen hebben voor de tweeverdieners. In de eerste plaats werd het totale remgeld verlaagd van 2 500 euro naar 1 800 euro. In de tweede plaats werd de inkomensgrens tot 37 486& euro teruggebracht. Dat wil zeggen dat mensen die meer dan 54 000 euro verdienen een tussenkomst van de MAF zullen krijgen vanaf een drempel van 1 800 euro in plaats van 2 500 euro.

Met betrekking tot de relatie tussen de chronisch zieken en de maximumfactuur is de minister het eens met de heer Beke. Als je kijkt naar de evolutie van het forfait voor chronische zieken, dan stelt men vast dat het volume van de toename van het aantal personen die als chronisch ziek worden beschouwd, niet kan overeenstemmen met de realiteit. Er werd een systeem ingesteld dat het volgende inhoudt : de maximumfactuur werd gaandeweg uitgebreid : zaken die er eerst niet onder vielen, worden nu wel terugbetaald. Ten opzichte van een aantal van deze zaken heeft de maximumfactuur een deel van zijn relevantie ingeboet. Er kan echter niet worden gesteld dat alles wat door de maximumfactuur wordt gedekt, de vrijstelling inhoudt van een forfait chronisch zieken.

De minister heeft daarom, op voorstel van het RIZIV, een aantal maatregelen genomen.

De minister heeft maatregelen genomen om in te gaan op een bijkomend verzoek. Hij heeft een aantal drempels verlaagd. Zo is hij voor de rechthebbenden op de verhoogde tegemoetkoming teruggekeerd tot het bedrag van 365 euro in plaats van de oorspronkelijke 450 euro. Tegelijk echter heeft de minister aan het RIZIV gevraagd om na te denken over de dynamiek van de forfaitaire bedragen voor de chronische ziekten met betrekking tot de interactie ervan met de maximumfactuur, en nieuwe voorstellen te doen voor een verdere verfijning.

De minister heeft ook aan de verenigingen, waaronder de christelijke mutualiteit, gevraagd om alternatieve stelsels te vinden die correcties aanbrengen aan de toestand die ontstaat door het naast elkaar bestaan van de forfaits en de maximumfactuur, en die beter beantwoorden aan de realiteit van de chronische ziekten.

Het betaald educatief verlof is een succes wat de deelname betreft. Het betaald educatief verlof is voorbehouden aan voltijdse werknemers en enkele welbepaalde categorieën van deeltijdse werknemers. Werklozen en werknemers van openbare diensten zijn daarvan uitgesloten. De inspanningen inzake opleiding passen in het raam van het Generatiepact, en houden niet alleen rekening met de inspanningen van de individuele werkgever, maar ook met sectoriële opleidingen die door de sector zelf gefinancierd worden en met opleidingen die deels met betaald educatief verlof worden gefinancierd.

Wat betreft de opleidingen die ten laste vallen van het betaald educatief verlof, is er naast de grens inzake de toepassingssfeer ook een grens inzake opleidingen die in aanmerking komen en een grens die afhangt van het weddeplafond. Dit impliceert een beperking van de inkomsten.

Wat betreft de vraag van de heer Beke over de pensioenen, antwoordt de minister dat er geen contradictie bestaat tussen het Generatiepact en de bepalingen inzake de « overname » van het pensioenfonds van de NMBS of het Havenbedrijf Antwerpen. De berekeningen werden gedaan door de administratie der pensioenen.

Het aandeel van de pensioenlasten van de medewerkers van de haven van Antwerpen is vandaag heel beperkt omdat zij reeds bij Pool 2 aangesloten zijn.

Op de vraag betreffende de NMBS, antwoordt de minister dat er geen echt pensioenfonds bestaat, maar een structuur die eraan verwant is. Het ware beter geweest in de jaren '90 een fonds op te richten.

Om in te gaan op een aantal bezorgdheden in verband met het spijzigen van het Zilverfonds en de sommen die in 2006 uit dat fonds gehaald zouden worden, herinnert de minister eraan dat het fonds vandaag 12,4 miljard euro bedraagt en dat er omwille van het begrotingsevenwicht niet aan geraakt zal worden.

Een aantal gezondheidscentra hebben zich gespecialiseerd in vruchtbaarheidsbehandelingen. De minister verklaart geen voorstander te zijn van een geneeskunde die alleen draait om hypergespecialiseerde centra. Deskundigen wijzen er echter op dat men voor vruchtbaarheidsbehandelingen wel moet verwijzen naar deze gespecialiseerde centra wil men efficiënt te werk gaan op administratief en op wetenschappelijk vlak.

Het zal gynaecologen die niet aan een ziekenhuis verbonden zijn, toegestaan zijn zich bij deze centra aan te sluiten. De begeleiding en het humane aspect zullen dus niet verwaarloosd worden. Het gaat niet om een institutionele strijd ten koste van de kwalitatieve zorg die de mensen nu genieten.

De gegevensregistratie is een logistieke verbetering die de minister aan het aanbrengen is. Daarmee zal hij aan een aantal gerichte behoeften kunnen beantwoorden. Een van de problemen in de vruchtbaarheidsbehandeling is, zoals in vele gezondheidsaangelegenheden, het gebrek aan betrouwbare, bruikbare gegevens waardoor een cybernetisch correctiesysteem tot stand kan worden gebracht.

Het koninklijk besluit dat de minister aan het voorbereiden is zal verschillende criteria vastleggen die hij belangrijk acht, zoals de nadere regels voor de toetreding, de manier waarop men de gegevens zal registreren, en het toezicht door de ziekenhuisdienst op het aantal eenheden van gonadotrofine die aan de behandelde personen geleverd zal worden. Hierdoor voorkomt men beheersproblemen en kan de solidariteit haar werk doen, aangezien sommigen meer behoeften hebben dan anderen.

Zoals de minister is mevrouw Van de Casteele, van oordeel dat de problematiek van de fertiliteitscentra zeker nog terug aan bod zal komen in latere commissievergaderingen.

De heer Beke deelt mee dat de commissie op 17 januari 2006 een studiedag zal organiseren met als thema « milieugebonden ziektes ». Een aantal van de milieugebonden ziektes zorgen voor een verhoging van de chronische ziektes. Deze problematiek vergt in elk geval nadere bespreking, ook met het oog op het bepalen van de impact van deze ziektes op de sociale zekerheid.

Het antwoord van de minister betreffende de pensioenfondsen is voor de heer Beke onvoldoende. Zijn concrete vraag is of men heeft berekend wat de overheid jaarlijks in de toekomst aan pensioenen vanuit de overgenomen pensioenfondsen zal moeten betalen. Het is zijns inziens technisch mogelijk daarover prognoses op te stellen. Men moet kunnen evalueren of deze operatie nadelig of zeer nadelig is voor de overheid.

Aansluitend op titel IV van het wetsontwerp betreffende de geneesmiddelen, wenst mevrouw de Bethune van de minister te vernemen wat het standpunt van de Belgische regering is inzake de in het kader van de WTO-onderhandelingen veelvuldig besproken « TRIPPS » (Trade-Related Intellectual Property Provisions). Dit zijn de meest uitgebreide bronnen van internationale standaarden van intellectuele eigendomsbescherming.

Dit thema wordt doorgaans benaderd vanuit het perspectief van ontwikkelingssamenwerking en de bekommernis om de mogelijke zwakte van het Zuiden om pandemiëen en tropische ziekten zoals malaria, AIDS, TBC, enz. te bestrijden en de toegang van de mensen in ontwikkelingslanden te verbeteren. Spreekster wenst van de minister het standpunt van de Belgische regering terzake te kennen en te weten of de « TRIPPS » ook gevolgen hebben voor het Belgische geneesmiddelenbeleid ter zake. Dringen er zich maatregelen op in ons gezondheidsbeleid ter voorbereiding van de WTO-besprekingen met het oog op de verlenging van de DOHA-ronde of niet ?

Tevens wenst mevrouw de Bethune van de minister te vernemen welke maatregelen hij mogelijks voorbereidt om — in het kader van het behalen van de Kyoto-doelstellingen — bedrijven te stimuleren om bij de aankoop van hun bedrijfswagens uitdrukkelijk te kiezen voor duurzame en minder vervuilende wagens. In dit verband pleit zij ervoor de aankoop van hybride wagens, zowel door bedrijven als door particulieren, te stimuleren en daarvoor fiscale incentives te voorzien.

Mevrouw de Bethune stelt in elk geval vast dat er bijvoorbeeld in de bedrijfswereld weinig animo bestaat om over te schakelen op milieuvriendelijke wagens, zoals de hybride wagens. De fiscale stimuli lijken nauwelijks effect te hebben. Moet men niet overwegen sterkere incentives uit te bouwen of desnoods met verplichte quota werken, om ook de bedrijven over de streep te trekken.

De Senaat is trouwens volgens de laatste berichten bereid over te schakelen op hybride wagens voor de vervanging van twee van zijn auto's. Het zou interessant zijn te weten met welke wagens de ministers rijden.

Mevrouw De Roeck wijst erop dat zij de regering daarover heeft ondervraagd en de gegevens ter beschikking houdt van mevrouw de Bethune.

Voor het overige zijn er uiteraard veel relevante vragen te stellen in het kader van deze ruime wet, aldus nog mevrouw de Bethune.

Een ervan betreft de pensioenproblematiek en het eindeloopbaandebat. Deze wet regelt een aantal aangelegenheden die niet zonder verband zijn met die problematiek, en in die zin is er een verband tussen deze wet en het generatiepact.

Men kan onder meer verwijzen naar een nota van de werkgroep « Vrouw en maatschappij » (CD&V) waarin aandacht wordt gevraagd voor de specifieke positie van de vrouwen op de arbeidsmarkt.

Meer bepaald rijst de vraag of de bepalingen in de programmawet met betrekking tot de tewerkstelling en de werknemers aan een gendertoets werden onderworpen.

Het pleidooi voor een gendereffectenrapportage en een horizontale gelijkheidstoets zijn niet nieuw. Is advies gevraagd aan de bevoegde Raad van Gelijke Kansen en de andere betrokken actoren ?

Er kan bijvoorbeeld verwezen worden naar Titel III, Hoofdstuk III, betreffende de werknemerspensioenen. De loopbaanprofielen van mannen en vrouwen verschillen nogal. Wat voorgesteld wordt op het vlak van decumul, sancties, of meer algemeen, op om het even welk vlak, kan dus andere repercussies hebben voor de vrouwen dan voor de mannen.

Het is daarom een goede reflex om in het beleid betreffende deze aangelegenheid systematisch de vraag te stellen of de voorgestelde maatregelen genderneutraal zijn.

Mevrouw Van de Casteele wijst erop dat de commissie die bezorgdheid deelt en dat probleem bij de behandeling van het wetsontwerp betreffende het Generatiepact, met de verschillende ministers heeft besproken.

Een andere relevante vraag, aldus mevrouw de Bethune, betreft Titel III, Hoofdstuk IV, betreffende de verzoening van het privé-leven en het beroepsleven van de zelfstandigen.

In het verleden heeft deze commissie goed werk kunnen leveren rond deze aangelegenheid, bijvoorbeeld door te bekomen dat niet alleen de duur van het moederschapsverlof maar ook de desbetreffende vergoeding werd verdubbeld.

Het beleid mag daar evenwel niet toe beperkt blijven. Hoever denkt de minister te kunnen gaan op dat vlak, weze het in deze wet of via toekomstige maatregelen ? Wordt overwogen een soortgelijke regeling te ontwikkelen voor zelfstandige vaders ?

Men kan bijvoorbeeld verwijzen naar de uitbreiding van het vaderschapsverlof tot 10 dagen voor vaders-werknemers, naar soortgelijke maatregelen voor de ambtenaren, enz.

Het is juist dat de zelfstandigen niet echt vragende partij zijn voor een paar dagen extra vaderschapsverlof — de desbetreffende uitkering is trouwens erg laag — maar men moet ook met andere hypotheses rekening houden, zoals de toestand die ontstaat wanneer de moeder de zorg voor de kinderen niet kan opnemen.

Wat dat betreft, heeft de regering plannen voor het uitwerken van een tijdelijke vervangingsregeling, bijvoorbeeld een systeem van aanwerving van een arbeidskracht voor een beperkte periode, met vrijstelling van sociale zekerheidsbijdragen, ter vervanging of ontlasting van zelfstandige moeders die meer tijd wensen vrij te maken voor hun gezin ?

Een wetsvoorstel in die zin werd een paar jaar geleden gunstig onthaald door de premier. Wordt deze denkpiste in overweging genomen in het beleid van de regering ?

Een ander soortgelijke aangelegenheid is die van het adoptieverlof. Op dat vlak is veel verbeterd voor andere groepen van personen, de adoptieproblematiek en de diverse aspecten ervan zijn zeer actueel, maar in het hele debat is één groep, die van de zelfstandigen, uit de boot gevallen, met een zeer ongelijke behandeling tot gevolg.

Deze commissie moet zeker niet worden overtuigd van het belang van de aangelegenheid die bij veel leden ervan leeft. Maar wat is het beleid terzake van de regering ? Deelt zij die bezorgdheid ?

De eerste minister zei in een toespraak tijdens de vorige legislatuur dat er voor zelfstandige moeders een terugbetaalbare vervangingsregeling gevonden moest worden. De geloofwaardigheid van de regering staat hier op het spel. Het zou dus goed zijn hierop in te gaan.

Inzake de combinatie gezin en arbeid, zou mevrouw de Bethune het thema ouderschapsverlof willen bespreken. Dit punt hoort niet bij het Generatiepact, maar zou er een aanvulling van kunnen zijn. In welke mate voorziet de regering de mogelijkheid om het ouderschapsverlof uit te breiden ? Toen mevrouw Van Brempt voor deze materie bevoegd was, zei zij in het parlement dat de regeling zou uitgebreid worden. Hieromtrent werd beslist naar aanleiding van één van de « superministerraden » op verplaatsing.

Één van de bezorgdheden van de CD&V is het verschillende profiel van loopbanen bij vrouwen en mannen. Ondanks de afwezigheid van wettelijke discriminatie, hebben vrouwen tijdens hun loopbaan de facto niet dezelfde wedde, carrièremogelijkheden en sociale verworvenheden, omwille van gezinsredenen en een ongelijke taakverdeling. Hoe kan deze rolverdeling verbeterd worden ? Mevrouw de Bethune stelt in dit kader een maatregel voor die tot doel heeft vaders aan te moedigen om het ouderschapsverlof op te nemen. De sector en de vrouwenbeweging vragen hier om een bijsturing. Kan een dergelijke maatregel niet aansluiten bij de programmawet ? Welke maatregelen overweegt de minister ? Misschien wordt er al hard gewerkt rond de stimulansen voor mannen om dit te doen. In dat geval kan mevrouw de Bethune ervan afzien hierover amendementen voor te stellen bij de programmawat. Zoniet, is dit een kans om de discussie te voeren.

De heer Schouppe stelt dat elk decennium zijn sociaal-economische uitdaging heeft. De jaren tachtig stonden vooral in het teken van het herstel van de concurrentiekracht van de ondernemingen. Dat was nodig om de enorm gestegen werkloosheid in te dammen. De jaren negentig brachten een herstel van het begrotingsevenwicht en de invoering van de euro. De eerste tien jaar van deze eeuw hadden vooral in het teken moeten staan van het veiligstellen van ons sociaal-economisch model. Dat in voorbereiding op de vergrijzingsgolf na 2010 en op een wereldeconomie met een moordende concurrentie en wellicht permanent hoge olieprijzen. We mogen niet in een situatie belanden waarin we niet concurrentieel zijn noch inzake kosten noch inzake kennis. Nieuwe landen zijn immers op die beide domeinen actief en creatief. De economische groei van de jongste vijf jaar (gemiddeld 1,4 %) zet ons model van sociale bescherming en economisch dynamisme, het zogenaamde Rijnlandmodel, onder druk. Het is vijf voor twaalf.

Vele Vlamingen en Belgen voelen die onzekerheid sterk aan. Ze stellen de vraag of de gezondheidszorgen voor iedereen betaalbaar zullen blijven. Ze vragen zich af of het pensioengebouw op stevige fundamenten rust. Ze willen weten of hun kinderen het in de toekomst beter zullen hebben. Ze worden daarbij allerminst gerustgesteld door vluchtige goed-nieuwsaankondigingen van een federale overheid die de daadkracht mist om de juiste structurele beslissingen te nemen en deze ook uit te voeren. Misschien creëert de paarse regering precies hierdoor meer onrust dan noodzakelijk is : de waarheid is dat ons Rijnlandmodel wel degelijk toekomst heeft, op voorwaarde dat we er nu onze schouders onder zetten.

De heer Schouppe stelt dat de begrotingen in evenwicht maar schijn zijn. De truc van de regering met betrekking tot het pensioenfonds van de NMBS (er is zelfs geen pensioenfonds bij de NMBS) en de haven van Antwerpen, moet opnieuw 550 miljoen opbrengen om het gat in de begroting voor 2005 te dichten. De creativiteit van de regerende meerderheid kent geen grenzen : als er geen pensioenfonds, wordt er een gemaakt al was het maar om het nadien over te nemen. Daarbij vergeet de regering dat wanneer een pensioenfonds gecreëerd wordt om een gat in de begroting te dichten, er lasten naar de toekomst toe worden gecreëerd. Na Belgacom, Belgocontrol en BIAC, zullen we nu met de NMBS en de haven van Antwerpen vast en zeker een stijging van de pensioenuitgaven zien. De problemen die we vanaf 2010 zullen kennen, zijn voor deze regering duidelijk nog niet groot genoeg. Welke generatie zal de verantwoordelijkheid willen dragen voor het beheren van de publieke financiën na 2010 ?

Een tweede aangelegenheid is de evolutie van de lasten voor gezondheidszorg. Deze lasten gaan meer en meer wegen op de begroting. Het gaat niet alleen om de lasten die gaan om de inkomstenvervangende aangelegenheden; het gaat ook om de lasten van de kostencompenserende vergoedingen. Voor spreker kan het niet langer dat op het vlak van de sociale zekerheid de kostencompenserende vergoedingen blijven wegen op de uitgaven.

Hij geeft er de voorkeur aan dat op het vlak van de sociale uitgaven een duidelijk onderscheid zou gemaakt worden tussen de inkomensvervangende uitkeringen en anderzijds de kostencompenserende vergoedingen. Deze laatste moeten uit de algemene middelen worden gefinancierd.

Een derde element betreft de regelingen van de brugpensioenen en de pseudobrugpensioenen. Het niet bestaande pensioenfonds van de spoorwegen is gewoon het gevolg van het feit dat er een Canada-Dry-regeling of een variante daarvan die bij de spoorwegen tot stand is gekomen, ter gelegenheid van een herstructurering en van een sanering van de globale uitgaven, en dat men die regeling ten laste van het bedrijf gelaten heeft, daar waar gelijkaardige formules die toegepast worden in andere industriën via budgetten waarvan de regering de verantwoordelijkheid heeft.

De minister verklaart dat de problematiek van de bescherming van de geneesmiddelen via octrooien reeds door de regering werd aangekaart, doch vanuit een andere invalshoek. De regering wou een antwoord op de vraag of, ingeval van pandemie, kon overwogen worden de octrooibescherming te verlichten. Door de regering werd een nota goedgekeurd waarin de juridische diensten van de bevoegde ministers de instructie krijgen te onderzoeken in welke mate die logica kan worden gevolgd. Het is niet de bedoeling de farmaceutische industrie te verzwakken maar in bijzondere situaties te kunnen overgaan tot de productie van geneesmiddelen zonder de octrooilogica te moeten volgen.

De minister wijst er nogmaals op dat het nieuwe stelsel van solidariteitsbijdragen voor bedrijfswagens gebaseerd is op de CO2-uitstoot en niet langer op de PK's en de afstand tussen de woon- en werkplaats van de werknemer. Bovendien is er een voordelige gedifferentieerde belasting ingevoerd voor de elektrische wagens enerzijds en voor de gemengde wagens anderzijds. Het stelsel dat in deze beide gevallen van toepassing is, is veel voordeliger dan het stelsel dat van toepassing is voor voertuigen die rijden op diesel, benzine of zelfs LPG. Er wordt dus wel degelijk aandacht besteed aan duurzame ontwikkeling.

In verband met de pensioenfondsen kan men zich de vraag stellen of de consolidatieoperatie kan worden aanvaard, onder meer of ze in overeenstemming is met het Europees recht. In het geval van de NMBS bevat het pensioenfonds twee afzonderlijke delen. Het ene heeft betrekking op 108 miljoen en dekt de volledige herstructureringsperiode tot 1999. Aangezien het doelpubliek goed is afgebakend, zal er geen probleem zijn. Voor het andere deel kan men slechts op de vraag antwoorden wanneer de NIS enerzijds en Eurostat anderzijds zich zullen hebben uitgesproken.

Dat is ook de reden waarom de minister niet kan antwoorden op de vraag of men kan meegaan in een logica volgens welke de plusposten en de minposten worden opgeteld in deze consolidatie van de pensioenfondsen in onze begrotingsmiddelen.

De administratie werd gevraagd over te gaan tot deze boeking en zodra het advies van de NIS en van Eurostat beschikbaar zal zijn, zal de minister die toezicht uitoefent op de NMBS op de vraag kunnen antwoorden.

De minister deelt het standpunt van de heer Schouppe op bepaalde punten. Welvaartsvastheid is fundamenteel, in eerste instantie voor de mensen die een sociale uitkering genieten, vervolgens om een onrechtvaardige toestand die sedert 1981 is gecreëerd recht te zetten. Toen heeft men immers het mechanisme van de koppeling aan de welvaart doorbroken. Ten slotte belandt men door die koppeling in een positieve spiraal want het optrekken van het niveau van de uitkeringen heeft positieve gevolgen voor de consumptie. Een stijging van dezelfde omvang in de hogere inkomenscategorieën heeft duidelijk een kleinere macro-economische impact.

De minister deelt eveneens de mening van de senator in verband met de lasten die wegen op de inkomens uit arbeid. De productiefactor arbeid wordt te zwaar belast. Toen men bepaalde rechten heeft verruimd, dienden alternatieve financieringsbronnen voor de sociale zekerheid gevonden te worden. De regering heeft zich dus ingespannen om globale oplossingen te definiëren met betrekking tot een alternatieve financiering. Het is ook de Staat die het te vinden bedrag bepaalt, afhankelijk van het voor een bepaald jaar vastgesteld tekort teneinde het evenwicht in de algemene rekeningen van de sociale zekerheid te bereiken. De keuze van de productiefactoren is onderworpen aan een arbitrage in de regering.

Er waren in deze redeneringen twee onzekerheden. In eerste instantie moet men zich afvragen hoe groot de alternatieve financieringsinspanning moet zijn. Om dat te weten, moet men bij de totale ontvangsten van de sociale zekerheid een gederfd bedrag voegen dat gekoppeld is aan de verlaging van de bijdragen, ongeacht of ze lineair of specifiek zijn. Thans bedraagt het gecumuleerd bedrag van de verlaagde bijdragen ongeveer 5 miljard.

Het probleem is dat het peil van de jaarlijkse tegemoetkoming van de Staat elk jaar opnieuw moet worden berekend. In een heel korte periode moeten montages worden gemaakt, wat degelijk werk op het gebied van de macro-economische herverdeling niet mogelijk maakt.

Het tweede gegeven van onzekerheid behelst de subjecten die door de nieuwe maatregelen getroffen zullen worden. Die subjecten zijn alleen actoren in de productie of in de consumptie en zullen geconfronteerd met die onzekerheid, voorzichtigheidsgedrag ontwikkelen, niet zoveel durven investeren of consumeren als ze anders gedaan zouden hebben. Dan komt men in een logica van kapitaalvorming of van niet optimaal gebruik van de middelen.

Daarom moest er worden nagedacht over de manier waarop structurele middelen naar de sociale zekerheid konden worden geleid. De eerste productiefactor die getroffen wordt, ontsnapte zonder enige logica aan de financiering van de sociale zekerheid : het kapitaal. Men kan een onderscheid maken tussen slapend kapitaal en werkend kapitaal. Na een lang debat heeft men ervoor gekozen de kapitaalvormingsmiddelen te treffen. Dat product is interessant om te innen in de sociale zekerheid en het betreft een productiefactor die helemaal geen handicap heeft met zijn bijdrage.

De tweede alternatieve financieringsbron is die van producten met een invloed op de duurzame ontwikkeling, in het bijzonder op de gezondheid van de mens. De oplossing die men heeft gekozen is die van producten die schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens, eerst en vooral tabak. De accijnzen op tabak worden aan de sociale zekerheid toegewezen en dat is 255 miljoen extra. Hier raken we een consumptiefactor.

De derde factor ten slotte waarop men gaat inwerken, betreft de gezondheidszorg. Men zal het zo aanpakken dat er geen hiaat meer is tussen de groei van de ontvangsten van de sociale zekerheid op basis van zijn belangrijkste financieringsbron en de verhoging van de noden die de sociale zekerheid inzake gezondheidszorg moet financieren. Het budget van de gezondheidszorg is relatief zwaar en de belangrijkste financieringsbron ervan vindt men bij de sociale bijdragen van werkgevers en werknemers. De sociale bijdragen zijn goed voor 34 miljard euro van de 52 miljard euro voor de sociale zekerheid. De ontvangsten van de bijdragen moeten, samen met het management van de middelen van de sociale zekerheid, dat jaarlijks 3 miljard euro oplevert, inzake groeipercentage in het totaal van de ontvangsten ten hoogste overeenstemmen met het groeipercentage dat voor de gezondheidszorg is toegekend.

Als er een hiaat is ten nadele van de sociale zekerheid, zal diegene die besloten heeft tot een groeicijfer die hoger is dan de natuurlijke groei van de inkomsten van de sociale zekerheid, de rekening moeten betalen.

De heer Schouppe wenst uit het pakket van de sociale zekerheid de kinderbijslag en de gezondheidszorg te halen. Daarmee gaat de minister niet akkoord. De heer Demotte is ervan overtuigd dat de gezondheidszorg fundamenteel is om de productiefactor « arbeid » in stand te houden. Zonder een door de sociale zekerheid georganiseerde gezondheidszorg zou die factor verzwakt worden.

De minister geeft het voorbeeld van de Verenigde Staten. Tot 15 % van het BBP wordt aan gezondheidszorg besteed, 6 % netto meer dan in België. In België echter is 99 % van de bevolking gedekt, in de Verenigde Staten slechts 80 %. Één vijfde van de bevolking blijft er afhankelijk van een minimumzorg, met flessenhalzen in de openbare structuren. Bovendien zijn die 80 % erg ongelijk verdeeld. Velen verzekeren hun gezondheidszorg via de tweede pijler, namelijk hun bedrijf of sector, en de derde pijler, een privé-verzekering.

De kinderbijslag werd besproken door werkgevers en vakbonden, en werden opgenomen in de financieringsmarge van de sociale zekerheid. Dat is een van de factoren in het totale beheer van de sociale zekerheid die ervoor zullen zorgen dat aan andere sectoren overschotten bezorgd worden om hen te financieren. Als men de kinderbijslag regionaliseert, moeten de verloren middelen, onder meer voor de pensioenen, gecompenseerd worden.

De maatregelen betreffende de pensioenen in het Generatiepact hebben vooral betrekking op de vrouwen. De maatregelen in de twee andere ontwerpen zijn in dat opzicht neutraal. Hetzelfde geldt voor de sanctie, die wordt uitgedrukt in maanden opschorting van het voordeel. Aangezien de vrouwen over kleinere pensioenen beschikken, zal de sanctie in verhouding ook kleiner zijn op financieel vlak maar wel dezelfde in aantal maanden.

De toekenning van dienstencheques aan zelfstandige vrouwen wil hen de mogelijkheid bieden zich door een derde te laten bijstaan. Het is een sociale maatregel, die er specifiek op gericht is om de middenstanders te helpen.

Inzake bedrijfsvoertuigen zijn correcties mogelijk. De minister zal zijn steun verlenen aan het wetsvoorstel tot aanpassing van de wetgeving, in het bijzonder om rekening te houden met het geval van voertuigen van elektriciens waar slechts twee personen in kunnen plaatsnemen, wat niet door de huidige wetgeving gedekt was. De tekst zal op 9 januari in de Kamer ingediend worden. De bespreking zal dus snel kunnen beginnen.

De heer Schouppe herhaalt dat, het in aanmerking nemen van gelden voor rekening van het dienstjaar 2005, vooral ten laste is van de jaren 2010 en volgende omdat op ogenblik de totale kosten voor de pensioenen uitermate zwaar zullen wegen op de algemene bedrijfshuishouding van de staat.

Wat het tweede luik betreft, geeft de minister terecht aan dat de sociale zekerheid 52 miljard euro uitgeeft en 34 miljard euro inkomsten heeft. Er is met andere woorden een duidelijke overdracht van de algemene middelen van de Staat nodig om het geheel van de sociale zekerheid overeind te houden. Deze overdracht situeert zich voornamelijk op het vlak van de pensioenen. Dit is de reden waarom de heer Schouppe voorstelt om de kostencompenserende vergoedingen die niets te maken hebben met de factor « arbeid » eveneens in hun geheel naar de algemene rijksmiddelenbegroting overhevelen. Dit heeft tot gevolg dat men op het vlak van de belasting op de factor arbeid naar een lager tarief kan komen. Dat lager tarief is absoluut noodzakelijk om ons concurrentievermogen te kunnen verhogen. De verhoging van het concurrentievermogen is absoluut noodzakelijk om het gehele stelsel overeind te houden.

De meningsverschillen kunnen misschien slechts nuances lijken op het vlak van de vele miljarden die in de sociale zekerheid moeten verhandeld worden, maar het is in die mate belangrijk dat het een transparantie geeft waarbij het duidelijk is voor de inkomensvervangende uitkeringen dat de solidariteit totaal moet blijven spelen omwille van het persoonsgebonden karakter en de band met de factor « arbeidsproductiviteit », maar de kostencompenserende vergoedingen moeten binnen de eerder geciteerde 18 miljard euro — als zijnde het globale tekort dat sowieso door de overheid moet worden opgebracht — daar specifiek in zijn geheel kunnen worden ondergebracht.

Een verdere discussie hierover dringt zich dan ook op wil men tot creatie van werkgelegenheid komen in ons land, zo besluit de heer Schouppe.

Mevrouw De Schamphelaere wenst twee specifieke problemen onder de aandacht van de minister te brengen :

1º betreffende de vruchtbaarheidsbehandelingen, wijst zij op het belang van « counseling » in deze aangelegenheid; er bestaat een veralgemeende vraag naar goede begeleiding en psychologische ondersteuning. Als de minister een forfaitair bedrag bepaalt voor de vruchtbaarheidsbehandeling, is « counseling » daarin inbegrepen of bestaat de kans op een aparte terugbetaling, eens de wet gestemd is, om de psychologische ondersteuning mee op te nemen ?

2º er is een stap gezet voor de terugbetaling van ziektekosten voor personen die gedetineerd zijn. Geldt dit ook voor geïnterneerde personen en gaat het ook over de psychiatrische verzorging wanneer deze personen zijn opgenomen ? In de praktijk bestaan er toch heel wat problemen in verband met de doorverwijzing van deze personen naar de voor hen meest geschikte instellingen. Er bestaan hiervoor twee redenen : de psychiatrische ziekenhuizen staan huiverachtig ten aanzien van het opnemen van deze patiënten en het verzorgen van deze patiënten brengt veel kosten met zich mee. Het is dan ook niet duidelijk van waaruit deze kosten zullen worden vergoed.

De minister antwoordt negatief op de eerste vraag van mevrouw De Schamphelaere. Het forfait betreft slechts de gonanodotrophines.

Op de tweede vraag van mevrouw De Schamphelaere antwoordt de minister dat het probleem van de geïnterneerden vorig jaar reeds werd opgelost.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 2

Amendement nr. 1

De heer Beke en mevrouw De Schamphelaere dienen een amendement nr.1 in (stuk Senaat, nr. 3-1492/2) dat ertoe strekt de groep van gerechtigden op het stelsel van het betaald educatief verlof uit te breiden met de volgende groep studenten :

— zij die studeren in het kader van open en afstandsonderwijs;

— zij die zich voorbereiden op een assessmentprocedure bij een validerende instantie waarbij op basis van eerder verworven competenties bekwaamheidsbewijzen kunnen worden uitgereikt;

— de werknemers die een opleiding volgen die leidt tot een diploma van academische of professionele bachelor of master afgeleverd door een Belgische universiteit of hogeschool of daarmee gelijkgestelde inrichtingen voor een maximum van 180 uren.

De heer Beke verwijst naar de schriftelijke verantwoording van dit amendement.

De minister vraagt de commissie het amendement te verwerpen en wel om de volgende redenen :

1º de lijsten van opleidingen die recht geven op betaald educatief verlof zullen worden aangepast voor het eerste semester van 2006;

2º ook met de verschillende elementen met betrekking tot de Verklaring van Bologna zal rekening worden gehouden;

3º een examencommissie van de Staat geeft nu al recht op betaald educatief verlof.

Artikel 21bis (nieuw)

Amendement nr. 5

Mevrouw De Schamphelaere dient amendement nr. 5 in tot invoeging van een artikel 21bis (stuk Senaat, nr. 1492/2). Het strekt tot invoering van een volwaardig adoptieverlof. Zij citeert de verantwoording bij het amendement.

Mevrouw Van de Casteele merkt op dat het amendement in feite een wetsvoorstel herneemt dat normalerwijze nog in de commissie moest worden besproken. Als men dat doet kan men moeilijk terzelfder tijd de regering verwijten de kar te overladen.

De heer Beke antwoordt dat men de oppositie niet kan verantwoordelijk stellen voor de omstandigheden waarin de Senaat nu moet werken. De oppositie kan niet anders dan de middelen aanwenden die zij tot haar beschikking heeft om zich tegen die gang van zaken te verzetten.

Mevrouw Van de Casteele wijst erop dat alle aanwezigen dat ongenoegen en die frustratie delen, maar buiten de aanwezige minister worden degenen die verantwoordelijk zijn voor die gang van zaken niet door die taktiek getroffen, maar wel de andere leden van de commissie en de ambtenaren.

Mevrouw De Schamphelaere betreurt dat de leden van de meerderheid de zaak gelaten ondergaan.

De minister merkt op dat het amendement zeer genereus is, maar daardoor ook zeer duur. Hij kan wat voorgesteld is bijgevolg niet aanvaarden omdat de nodige middelen ontbreken. Bovendien zou het voorstel, als dat niet het geval was, in elk geval grondig moeten worden besproken met de sociale partners.

Artikel 27bis (nieuw)

Amendement nr. 2

De heer Beke stelt voor een artikel 27bis in te voegen (stuk Senaat, nr. 3-1492/2, amendement SOC nr. 2). De voorgestelde tekst betreft de mogelijkheid een beroepsactiviteit uit te oefenen na de pensionering.

Die problematiek komt ook aan bod in het wetsontwerp betreffende het Generatiepact, maar wordt daar volgens de heer Beke niet helemaal afdoende geregeld : de mogelijkheid blijft onderworpen aan beperkingen, grenzen, enz.

Het amendement strekt om de uitoefening van een beroepsactiviteit na de pensionering onbeperkt mogelijk te maken voor werknemers en zelfstandigen. Het is ook de bedoeling het principe eveneens te vestigen voor de openbare sector door het in te schrijven in de wet van 5 april 1994.

De minister merkt op dat dit thema ook aan de orde kwam bij de bespreking van het wetsontwerp betreffende het Generatiepact, en dat hij niet inziet welke meerwaarde het amendement biedt.

De heer Beke meent zich te herinneren dat het wetsontwerp houdende diverse bepalingen voorziet in een verzwaring van de sancties in geval van overschrijding van de plafonds in geval van cumulatie van een beroepsactiviteit met een pensioen.

De minister vreest dat er sprake is van een misverstand. De artikelen 60 en 62 van het ontwerp houdende diverse bepalingen betreffen de regels voor de terugvordering in geval van overschrijding, en niet mogelijke sancties. Artikel 27 van de programmawet voorziet wel in sancties, maar dan voor zwartwerk, wat een andere problematiek is.

Wat de plafonds betreft, is het de bedoeling deze progressief te verhogen. Dat beantwoordt aan dezelfde logica als het amendement.

De heer Beke vraagt wanneer het plafond helemaal zal wegvallen. De minister antwoordt dat hij nu geen datum kan vooropstellen. Dat punt werd aan de Koning gedelegeerd.

Mevrouw Van de Casteele merkt op dat zij minister Tobback al ondervroeg over deze aangelegenheid en van hem exact dezelfde uitleg kreeg.

Artikel 27ter (nieuw)

Amendement nr. 3

De heer Beke en mevrouw De Schamphelaere dienen amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 3- 1492/2) dat ertoe strekt om een artikel 27ter (nieuw) in te dienen met betrekking tot de cumulatieregels inzake het overlevingspensioen en de voortgezette beroepsactiviteiten.

Mevrouw De Schamphelaere verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.

De heer Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, verwijst naar de beslissingen die inzake de voortgezette beroepsactiviteit werden genomen in het wetsontwerp betreffende het Generatiepact (stuk Senaat, nr. 3- 1484). Hij ziet niet in waaruit de meerwaarde van dit amendement zou bestaan.

Artikelen 65, 65bis (nieuw) en 76bis (nieuw)

Amendementen nrs. 4, 6 en 7

De heer Beke merkt op dat een aantal voorliggende bepalingen rechtzettingen of herzieningen zijn van de zogenaamde « Gezondheidswet ». Sommige elementen waren echter beter het voorwerp geweest van aparte ontwerpen, zodat ze grondig konden besproken worden. Het is jammer dat dit niet is gebeurd en dat aldus een globale evaluatie van de « Gezondheidswet » niet mogelijk is. Dit neemt niet weg dat vanuit de CD&V-fractie enkele maatregelen worden voorgesteld die het voorwerp uitmaken van de amendementen nrs. 4, 6 en 7.

De heer Beke en mevrouw De Schamphelaere dienen amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 3-1492/2) dat beoogt artikel 65, 5º, aan te vullen teneinde te preciseren dat de middelen van het provisiefonds enkel gebruikt kunnen worden voor het globale budget inzake geneesmiddelen.

Tevens dienen zij amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 3- 1492/2) dat stelt dat, indien men de sanctie vermeld in artikel 65, 1º, wil doorvoeren, men ook in artikel 35bis van de ZIV-wet moet preciseren dat de Commissie Tegemoetkoming Geneesmiddelen de aanvraag niet kan behandelen.

Ten slotte dienen zij amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 3-1492/2) dat ertoe strekt om een nieuw artikel 76bis in te voeren dat betrekking heeft op het sociaal statuut van de geneesheren. Hij verwijst naar de schriftelijke verantwoording.

De minister merkt op dat artikel 69, § 5, waarnaar wordt verwezen in amendement nr. 4, betrekking heeft op de farmaceutische specialiteiten. Hij meent dan ook dat dit amendement overbodig is.

Ook wat het amendement nr. 6 betreft meent de minister dat de tekst van het ontwerp voldoende duidelijk is. Ten slotte onderstreept hij dat het ganse sociaal statuut van de geneesheren thans wordt herzien; het lijkt hem niet wenselijk dit bij wijze van amendement op een programmawet te doorkruisen

V. STEMMINGEN

De amendementen nrs. 1, 5 en 2 worden verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

De amendementen nrs. 3, 4, 6 en 7 worden verworpen met 11 tegen 2 stemmen.

De commissie stemt met 10 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding in met het geheel van de artikelen die naar de commissie werden verwezen.

Mevrouw Van de Casteele verklaart haar onthouding door, namens de leden van de commissie, te wijzen op de betreurenswaardige werkwijze die wordt gevolgd voor de bespreking van voorliggend ontwerp in de Senaat.


Dit verslag werd goedgekeurd met eenparigheid van de 14 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Fatma PEHLIVAN. Annemie VAN de CASTEELE.

De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (stuk Kamer, nr. 51-2097/25)