3-450/18 | 3-450/18 |
21 SEPTEMBER 2005
Nr. 453 VAN DE HEER MAHOUX EN MEVROUW LALOY
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 29)
In de Franse tekst van § 1, tweede lid, van het voorgestelde artikel 29, de woorden « en avertit » invoegen tussen de woorden « le procureur du Roi » en de woorden « le bâtonnier ».
Verantwoording
Het betreft een eenvoudige technische verbetering.
Nr. 454 VAN DE HEER MAHOUX EN MEVROUW LALOY
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 43)
Het eerste lid van het voorgestelde artikel 43 vervangen als volgt :
« Elke persoon die meent schade te hebben geleden door een misdrijf, kan een verklaring afleggen van benadeeld persoon overeenkomstig het tweede lid van dit artikel. Hij verkrijgt slechts de hoedanigheid van benadeelde persoon als het openbaar ministerie gevolg geeft aan zijn verklaring ».
Verantwoording
Het eerste lid van artikel 43 luidt nu :
« Degene die verklaart schade te hebben geleden veroorzaakt door een misdrijf, verkrijgt de hoedanigheid van benadeelde persoon. »
Het lijkt alsof het feit dat men een verklaring aflegt, volstaat om ambtshalve de hoedanigheid van benadeelde persoon te verkrijgen. Artikel 45 bepaalt echter dat het openbaar ministerie kan weigeren gevolg te geven aan deze verklaring, zonder dat tegen deze beslissing een rechtsmiddel open staat, onverminderd het recht om zich burgerlijke partij te stellen.
Het lijkt dus duidelijker om van meet af aan de voorwaarden te vermelden voor het verkrijgen van de hoedanigheid van benadeelde persoon.
Nr. 455 VAN DE HEER MAHOUX EN MEVROUW LALOY
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 83)
Het voorgestelde artikel 83 aanvullen als volgt :
« De officier van gerechtelijke politie kan het verloop van de confrontatie regelen, rekening houdend onder meer met de specifieke toestand van het slachtoffer. »
Verantwoording
Dit amendement strekt ertoe het slachtoffer te beschermen bij een confrontatie die uiterst traumatisch kan zijn als zij plaatsvindt in slechte omstandigheden.
Overeenkomstig hetgeen wordt bepaald in artikel 167, § 2, moet de officier van gerechtelijke politie, net als de onderzoeksrechter, de mogelijkheid hebben rekening te houden met de specifiek toestand van het slachtoffer bij het organiseren van de confrontatie.
Philippe MAHOUX. Marie-José LALOY. |
Nr. 456 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 6)
In het voorgestelde artikel 6 de woorden « terwijl de akten van rechtspleging welke dit recht schenden, worden nietig verklaard » doen vervallen.
Hugo VANDENBERGHE. |
Nr. 457 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 1)
Het voorgestelde artikel 1 doen vervallen.
Verantwoording
Dit artikel dient in feite tot niets. Het zegt gewoon dat dit Wetboek in overeenstemming dient te zijn met hogere normen.
Nr. 458 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 7)
In het voorgestelde artikel 7, § 3 doen vervallen.
Verantwoording
Bij gebrek aan definiëring van wat onder « specifieke wetgeving » moet worden verstaan, is het voor de strafrechter geenszins duidelijk hoe deze paragraaf in de praktijk moet worden toegepast.
Nr. 459 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 25)
Het tweede lid van het voorgestelde artikel 25 doen vervallen.
Verantwoording
Met enig respect voor de hiërarchie van de rechtsnormen is het volstrekt onnodig dat de wetgevende macht in haar wetgevende akten reeds gaat verwijzen — expliciet of impliciet — naar ministeriële circulaires waar in de praktijk bij de toepassing van de wet mee rekening zal moeten worden gehouden.
Nr. 460 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Boek II, titel I, hoofdstuk 2, afdeling 2)
Het opschrift van de afdeling 2 « minnelijke schikking en bemiddeling » vervangen als volgt: « Afdeling 2 — Minnelijke schikking ».
Verantwoording
Dit amendement heeft tot doel de tekst in overeenstemming te brengen met amendement nr. 461 tot schrapping van artikel 34.
Nr. 461 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 34)
Het voorgestelde artikel 34 doen vervallen.
Verantwoording
De ganse procedure van strafbemiddeling is omslachtig en veroorzaakt een enorme werk- en financiële last bij parketten en justitieassistenten. Bovendien biedt de bemiddeling niet de garantie op een goed verloop. Het slachtoffer geraakt daarenboven hierdoor niet altijd wegwijs in de verschillende stadia van de procedure. De strafbemiddeling is niet alleen tijdrovend, vaak inefficiënt, maar vooral zeer kostelijk. Daarnaast is er ook nog steeds het systeem van het verval van strafvordering door betaling van een geldboete omschreven in artikel 33 indien het parket een alternatief wil voorstellen voor een effectieve strafvervolging.
Nr. 462 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 36)
In het vierde lid van het voorgestelde artikel 36, de woorden « en vanaf ieder gebruik" vervangen door de woorden « respectievelijk vanaf het laatste gebruik ».
Verantwoording
Zo blijft de dader strafbaar zolang hij gebruik maakt van een vals stuk en wordt de verjaring van de strafvordering pas aangevat op het moment dat hij ophoudt het misdrijf van gebruik van valse stukken te plegen.
Nr. 463 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 43)
Het tweede lid van het voorgestelde artikel 43 vervangen als volgt:
« De verklaring, in persoon of door een advocaat gedaan, gebeurt hetzij door middel van een brief aan het openbaar ministerie, hetzij door een schriftelijke verklaring ter griffie van het parket, hetzij door de loutere verklaring in het proces-verbaal van klachtweerlegging dat men als slachtoffer vergoed wenst te worden voor de geleden schade. »
Verantwoording
Er dienen zo weinig mogelijk formele vereisten te worden opgelegd aan het slachtoffer van een misdrijf.
Nr. 464 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 78)
Het voorgestelde artikel 78 doen vervallen.
Verantwoording
Aan deze aan getuigen van een aanslag opgelegde verplichting dient een sanctie gekoppeld te worden in geval van niet-naleving van deze verplichting. In die zin hoort dit artikel niet thuis in het Wetboek van Strafprocesrecht, maar dient het te worden ingevoegd in het Strafwetboek.
Nr. 465 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 85)
In het voorgestelde artikel 85, het 1º, f), doen vervallen.
Verantwoording
In het kader van een efficiënte misdaadbestrijding is het niet noodzakelijk de te verhoren persoon nog eens uitdrukkelijk te wijzen op het feit dat hij niet moet antwoorden nog voor er hem al enige vraag is gesteld, ook al heeft hij dat recht.
Nr. 466 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 91)
In § 2 van het voorgestelde artikel 91 het woord « uitsluitingsperimeter » vervangen door het woord « afbakening ».
Verantwoording
De term « afbakening » is beter dan een loutere en moeilijke vertaling uit de Franse tekst.
Nr. 467 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 98)
Het voorgestelde artikel 98 vervangen als volgt:
« Art. 98. — Behalve in kennelijk spoedeisende gevallen en behalve wanneer de procureur des Konings er in een met redenen omklede beslissing anders over oordeelt, verloopt het bevolen deskundigenonderzoek op tegenspraak.
Als zij gekend zijn, worden zowel de verdachte als de burgerlijke partij en de persoon die een verklaring van benadeelde persoon heeft afgelegd, vóór het deskundigenverslag wordt opgemaakt, opgeroepen om alle verrichtingen van de deskundige bij te wonen, waarbij zij zich kunnen laten bijstaan door een advocaat en een technisch raadsman.
Indien welbepaalde burgerlijke partijen en personen die een verklaring van benadeelde persoon hebben afgelegd manifest geen belang hebben bij een specifiek deskundigenonderzoek, dienen zij niet opgeroepen te worden zoals hierboven in vorige alinea bepaald. »
Verantwoording
Stel dat de verdachte van een diefstal van een autoradio voorwerp uitmaakt van een opsporings- of gerechtelijk onderzoek dat niet alleen betrekking heeft op deze kleine diefstal, maar op een honderdtal inbraken gepleegd gedurende ettelijke jaren door een bende, waarvan vermoed wordt dat deze verdachte hiervan deel uitmaakt, dan zou het absurd zijn elk van de mogelijke honderden burgerlijke partijen deel te laten nemen aan de tientallen deskundigenonderzoeken die niet eens betrekking hebben op het feit waarvoor de eigenaar van de radio zich burgerlijke partij heeft gesteld of een verklaring van benadeelde persoon heeft afgelegd.
Nr. 468 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 123)
In § 2, eerste lid, van het voorgestelde artikel 123, het woord « aangetekende » doen vervallen.
Verantwoording
In de huidige dagelijkse praktijk wordt steeds het inzagerecht per gewone brief gevraagd, hetgeen geen bijzondere problemen oplevert, zodat een wijziging van dit gebruik zich niet opdringt.
Nr. 469 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 151)
Het tweede lid van het voorgestelde artikel 151 vervangen als volgt:
« Slechts indien het slachtoffer hem daartoe op schriftelijke wijze verzoekt, dient de onderzoeksrechter eerstgenoemde te verhoren. Het verhoor van het slachtoffer dient in elk geval en zelfs zonder uitdrukkelijk verzoek daartoe plaats te vinden wanneer het gaat om een strafbaar feit bedoeld in de artikelen 347bis, 368, 373, 375 en 392 tot 410 van het Strafwetboek. »
Verantwoording
Op die manier wordt onnodige werklast voor de onderzoeksrechter vermeden. Slachtoffers kunnen zo ook verhoord worden door de politie. Zo zien de indieners van dit amendementen niet in waarom de onderzoeksrechter het verhoor in elk geval persoonlijk zou moeten doen.
Nr. 470 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 154)
In het derde lid van het voorgestelde artikel 154, de woorden « met uitzondering van punt 1º, f) » doen vervallen.
Verantwoording
In het amendement nr. 465 wezen wij erop dat in het kader van efficiënte misdaadbestrijding de te verhoren persoon niet noodzakelijk uitdrukkelijk moet gewezen worden op het feit dat hij niet moet antwoorden nog voor er hem al enige vraag is gesteld, ook al heeft hij dit recht. We schrapten dan ook punt f), waardoor bovenstaande uitzonderingsbepaling niet langer van toepassing is.
Nr. 471 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 171)
In het voorgestelde artikel 171, de volgende wijzigingen aanbrengen:
A) § 3 doen vervallen.
B) In § 4, de woorden « Het in § 3 gestelde verbod vindt geen toepassing » vervangen door de woorden « Het in § 1 gestelde verbod vindt geen toepassing ».
C) In § 4, het 1º doen vervallen.
D) In § 4, het 2º, 3º, 4º en 5º hernummeren als respectievelijk 1º, 2º, 3º en 4º.
E) In het laatste lid van § 4, de woorden « waarvan sprake in het eerste lid, 3º » vervangen door de woorden « waarvan sprake in het eerste lid, 2º ».
F) § 4 hernummeren als § 3.
Verantwoording
1) Er dient geen beperking aan de huiszoeking te worden opgelegd afhankelijk van het feit of het nu dag wel nacht is.
2) De tekst in zijn huidige vorm vergeet te bepalen dat er overdag een huiszoeking zonder huiszoekingsbevel kan gebeuren ingeval van toestemming, oproep, brand, overstroming of misdaad op heterdaad.
Nr. 472 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 204)
In het derde lid van het voorgestelde artikel 204, de laatste zin, luidende « Hij neemt de algemene beginselen, omschreven in artikel 1 in acht », doen vervallen.
Verantwoording
Dit amendement heeft tot doel de tekst in overeenstemming te brengen met amendement nr. 1 strekkende tot afschaffing van artikel 1.
Nr. 473 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 276)
Het voorgestelde artikel 276 doen vervallen.
Verantwoording
1) § 1, 1º : Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft gesteld dat de beklaagde steeds het recht heeft om zich te laten vertegenwoordigen bij de behandeling van de zaak ten gronde.
2) § 1, 2º : Deze « nieuwe en ernstige omstandigheden » moeten wettelijk bepaald zijn aangezien het recht op vrijheid een grondwettelijk recht is. Alleen dezelfde omstandigheden die reeds wettelijk bepaald zijn voor het uitvoeren van eerste bevel tot aanhouding kunnen gelden. Dit punt 2º is dus overbodig.
3) § 2 : Indien de rechter ten gronde zelf een verdachte kan laten aanhouden op grond van aanwijzingen van schuld (dus geen bewijzen), komt deze rechter wel als bevooroordeeld over. Dit schept een probleem van gebrek aan objectiviteit en recht op eerlijk proces. Bovendien komt de rechter ten gronde in een lastige situatie terecht wanneer hij de beklaagde na volledige behandeling van de zaak ten gronde dient vrij te spreken, want dan moet hij impliciet toegeven dat het bevel tot aanhouding niet noodzakelijk was.
Nr. 474 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 307)
Het voorgestelde artikel 307 vervangen als volgt:
« Art. 307. — De beeld- of geluidsdragers die als onderzoeksmateriaal of als bewijsmiddel werden gehanteerd in de loop van zowel het opsporings- als gerechtelijk onderzoek, als in de loop van de behandeling van de strafzaak ten gronde, dienen in elk geval ter griffie bewaard te worden en kunnen slechts vernietigd worden na afloop van de verjaringstermijn van de strafvordering of van de burgerlijke rechtsvordering wanneer deze op een later tijstip valt en, in geval van veroordeling, na de volledige tenuitvoerlegging of verjaring van de straf. ».
Verantwoording
De indieners van dit amendement vragen zich af op welke grond men kan beslissen om vroegtijdig bewijsmateriaal te vernietigen. Zij zijn van mening dat foutieve interpretaties of kwaadwillige manipulaties nadien nog aangetoond moeten kunnen worden.
Anke VAN DERMEERSCH Jurgen CEDER. |
Nr. 475 VAN DE HEER WILLEMS
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 120)
In het voorgestelde artikel 120, § 1, het tweede lid doen vervallen.
Verantwoording
Deze vage bepaling laat geen praktische toepassing toe.
Nr. 476 VAN DE HEER WILLEMS
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 213)
In het voorgestelde artikel 213, § 1, het tweede lid doen vervallen.
Verantwoording
Deze vage bepaling laat geen praktische toepassing toe.
Luc WILLEMS. |
Nr. 477 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 381)
Het voorgestelde artikel 381 doen vervallen.
Verantwoording
Wij zijn van oordeel dat elke procespartij — dader of slachtoffer — het recht heeft om zich op kosteloze wijze een afschrift van het vonnis of arrest te laten toesturen indien het afschrift niet reeds overhandigd werd ter zitting. Dit recht dient niet afhankelijk gesteld te worden van de aard van het misdrijf of van de bevoegdheid van de rechtbank die de beslissing genomen heeft, noch van het feit of al dan niet een burgerlijke partij aanwezig was.
Nr. 478 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 576)
Het voorgestelde artikel 576 doen vervallen.
Verantwoording
Zie subamendement nr. 461.
Nr. 479 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 577)
Het voorgestelde artikel 577 doen vervallen.
Verantwoording
Zie subamendement nr. 461.
Nr. 480 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 578)
Het voorgestelde artikel 578 doen vervallen.
Verantwoording
Zie subamendement nr. 461.
Nr. 481 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 579)
Het voorgestelde artikel 579 doen vervallen.
Verantwoording
Zie subamendement nr. 461.
Nr. 482 VAN MEVROUW VAN DERMEERSCH EN DE HEER CEDER
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 235)
Het voorgestelde artikel 235 doen vervallen.
Verantwoording
Er is nu een duidelijke opsplitsing tussen onderzoeks- en vonnisgerecht, die zou wegvallen.
Quid met de behandeling van de burgerlijke belangen die in zeer veel gevallen veelmeer tijd in beslag neemt dan de behandeling van de zaak op strafgebied. Men denke aan het geval van slagen en verwondingen met tijdelijk of blijvende lichamelijk letsel waarbij er medische onderzoeken en ingewikkelde schadeberekeningen zijn. Het zou de raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling — die reeds moet oordelen over alle voorlopige hechtenissen en maandelijkse verschijningen — dankzij overbelasten.
Voor lichtere strafbare feiten is er hoe dan ook geen gerechtelijk onderzoek en behandeling voor de onderzoekgerechten. Deze zaken komen rechtstreeks voor het vonnisgerecht.
Anke VAN DERMEERSCH Jurgen CEDER. |
Nr. 483 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 10)
In het voorgestelde artikel 10 de woorden « hetgeen de nietigheid meebrengt van de daaruit voortvloeiende akten van rechtspleging », doen vervallen.
Nr. 484 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 10bis)
Een artikel 10bis invoegen, luidende :
« Art. 10bis. — Wanneer akten van rechtspleging nietig worden verklaard, brengt dit de nietigheid mee van de daaruit voortvloeiende akten van rechtspleging ».
Nr. 485 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 10bis)
Het voorgestelde artikel 121 aanvullen als volgt :
« Het verzoekschrift wordt ingediend overeenkomstig de bepalingen van artikel 120, § 2, eerste lid.
§ 2. Het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring kan met betrekking tot de goederen die voldoen aan een van de vereisten van § 4, tweede lid, een verzoek zoals bedoeld in § 1, eerste lid, richten aan het openbaar ministerie.
Dit verzoekschrift wordt toegezonden aan of neergelegd op het secretariaat van het parket en wordt ingeschreven in een daartoe bestemd register. Het verzoekschrift kan ook per faxpost of per elektronische post worden toegezonden aan het openbaar ministerie.
§ 3. Wanneer het openbaar ministerie een verzoekschrift overeenkomstig § 1 of § 2 ontvangt, geeft het hiervan onverwijld kennis aan de personen ten laste van wie de inbeslagneming is gedaan, indien deze identificeerbaar zijn, aan de personen bij wie of in handen van wie de inbeslagneming is gedaan, en aan de personen die zich blijkens de gegevens van het dossier uitdrukkelijk hebben kenbaar gemaakt als zijnde geschaad door de opsporingshandeling.
Bij onroerend beslag geeft het hiervan eveneens kennis aan de schuldeisers die overeenkomstig de hypothecaire staat bekend zijn.
De kennisgeving gebeurt per taxipost of bij een ter post aangetekende brief aan deze personen en, in voorkomend geval, aan hun advocaten. Zij bevat de tekst van dit artikel.
Hij zendt een afschrift van het verzoekschrift bedoeld in § 1, vierde lid, en de kennisgevingen over aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring.
De personen aan wie de kennisgeving wordt gericht, het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring alsmede alle personen die blijk geven van belangen zoals bedoeld in § 1, eerste lid, kunnen binnen een termijn van vijftien dagen na de datum van verzending van de kennisgeving, hun bezwaren tegen de gevraagde toelating laten kennen aan het openbaar ministerie. Bevindt minstens één van deze personen zich in het buitenland, dan wordt deze termijn verlengd met vijftien dagen.
Indien het openbaar ministerie van oordeel is dat de verzoeker niet voldoet aan de voorwaarde, gesteld in § 1, eerste lid, brengt het hem dit ter kennis uiterlijk een maand na de inschrijving van het verzoekschrift in het register. De verzoeker kan zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling. De procedure, voorzien in § 7, is van toepassing.
§ 4. Het openbaar ministerie kan zich ambtshalve voornemen om de in § 1 bedoelde goederen terug te geven onder zekerheidsstelling of aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring toelating te geven tot vervreemding van deze goederen.
In dat geval kan de toelating tot vervreemding enkel betrekking hebben op goederen waarvan de opslag gedurende zelfs een beperkte tijd, kan leiden tot een aanzienlijke waardevermindering, of waarvan de kosten van bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde, en enkel indien deze goederen vervangbaar zijn, en de tegenwaarde ervan op een eenvoudige wijze kan worden bepaald.
De bepalingen van § 3, eerste tot vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
§ 5. Het openbaar ministerie doet uitspraak uiterlijk binnen een maand na het verstrijken van de in § 3, vijfde lid, bedoelde termijn.
De met redenen omklede beslissing wordt medegedeeld aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en per faxpost of bij een ter post aangetekende brief binnen acht dagen na de beslissing ter kennis gebracht van de verzoeker, van de in § 3, vijfde lid, bedoelde personen aan wie de kennisgeving werd gericht of die hun bezwaren hebben laten kennen en, in voorkomend geval, van hun advocaten.
§ 6. Het openbaar ministerie kan afzien van zijn voornemen houdende toelating tot vervreemding of teruggave onder zekerheidsstelling of kan het verzoek hiertoe afwijzen indien hij tot de bevinding komt dat de noodwendigheden van het onderzoek zich ertegen verzetten, indien door de vervreemding of de teruggave onder zekerheidsstelling de rechten van partijen of van derden in het gedrang komen, indien de teruggave onder zekerheidsstelling een gevaar zou opleveren voor personen of goederen of indien de goederen niet voldoen aan de gestelde vereisten.
Het kan tot een gehele, een gedeeltelijke of een voorwaardelijke vervreemding of teruggave onder zekerheidsstelling beslissen. Eenieder die de vastgestelde voorwaarden niet naleeft, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 507bis van het Strafwetboek.
§ 7. Onverminderd § 3, zesde lid, kan de zaak door de personen bedoeld in § 5, tweede lid, bij de kamer van inbeschuldigingstelling worden aangebracht binnen vijftien dagen na de kennisgeving van de beslissing.
De zaak wordt aangebracht bij de kamer van inbeschuldigingstelling door een verklaring gedaan op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en ingeschreven in een daartoe bestemd register. Het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring kan het openbaar ministerie verzoeken om in zijn naam deze verklaring te doen.
De procureur des Konings zendt de stukken over aan de procureur-generaal, die ze ter griffie neerlegt.
De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen vijftien dagen na de neerlegging van de verklaring. Deze termijn is geschorst tijdens de duur van het uitstel verleend op verzoek van een van de partijen of van hun advocaten.
De griffier stelt de partijen en hun advocaten per faxpost of bij een ter post aangetekende brief, uiterlijk achtenveertig uur vooraf, in kennis van plaats, dag en uur van de zitting.
De procureur-generaal, de partijen en hun advocaten worden gehoord.
Het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring kan de procureur-generaal verzoeken zijn schriftelijke standpunt, dat geldt als conclusie, mede te delen aan de kamer van inbeschuldigingstelling.
De in § 3, zesde lid, en in § 5, tweede lid, bedoelde persoon die de zaak bij de kamer van inbeschuldigingstelling heeft aangebracht en die in het ongelijk wordt gesteld, kan veroordeeld worden in de kosten.
De griffier zendt onverwijld een kopie van het arrest over aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring.
§ 8. Indien het openbaar ministerie geen beslissing heeft genomen binnen de bij § 5, eerste lid, bepaalde termijn, vermeerderd met vijftien dagen, kunnen de in § 3, vijfde lid bedoelde personen, aan wie de kennisgeving wordt gericht of die hun bezwaren hebben laten kennen, alsmede het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring, zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling.
Dit recht vervalt indien het met redenen omklede verzoekschrift niet binnen acht dagen te rekenen van het verstrijken van de termijn bedoeld in het eerste lid is neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring kan het openbaar ministerie verzoeken om in zijn naam dit verzoekschrift neer te leggen.
Het verzoekschrift wordt ingeschreven in een daartoe bestemd register.
De procedure verloopt overeenkomstig § 7, derde tot zevende en negende lid.
§ 9. De verzoeker of de personen bedoeld in § 3, vijfde lid, aan wie de kennisgeving werd gericht of die hun bezwaar hebben laten kennen, kunnen geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp toezenden of neerleggen vooraleer een termijn van zes maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp. ».
Nr. 486 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 172)
In het voorgestelde artikel 172, § 4 doen vervallen.
Nr. 487 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 188)
In het voorgestelde artikel 188, § 3 doen vervallen.
Nr. 488 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 193)
In het voorgestelde artikel 193, § 3 doen vervallen.
Nr. 489 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 234)
Het voorgestelde artikel 234 doen vervallen.
Nr. 490 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 451)
Art. 2
(Art. 236)
In § 3 van het voorgestelde artikel 236, de laatste zin van het eerste lid doen vervallen.
Hugo VANDENBERGHE. |