3-1347/1 | 3-1347/1 |
16 SEPTEMBER 2005
De Europese Commissie stelt in haar verslag van 14 februari 2005 over de gelijkheid van vrouwen en mannen (1) : « Om de uitdaging van een vergrijzende samenleving aan te pakken is het nodig dat Europa de mensen beweegt tot deelname aan de arbeidsmarkt en een beleid schept om de werkgelegenheid voor vrouwen in alle leeftijdscategorieën, maar vooral in de hogere leeftijdsgroepen, verder te bevorderen (...) De versterking van de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt, de waarborging van een duurzaam systeem van sociale bescherming en de totstandbrenging van een integrerende samenleving blijven van fundamenteel belang voor de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon. »
In dezelfde zin stelt het verslag van mei 2004 van de « Groupe de Haut Niveau sur l'avenir de la politique sociale dans une Union européenne élargie » (de Groep van Hoog niveau over de toekomst van het sociale beleid in een uitgebreide Europese Unie) in punt 3.1.1.2 dat in het Europa van de vijftien 6,4 miljoen vrouwen in de arbeidsgeschikte leeftijd, geen betaalde baan hebben, terwijl zij wel willen werken. Als daar de 6,6 miljoen werkloze vrouwen worden bijgeteld, is het duidelijk dat er nog een groot onontgonnen potentieel aan vrouwelijke arbeidskrachten bestaat.
In het kader van de strategie van Lissabon, en om het hoofd te bieden aan de vergrijzing van de bevolking, hebben de lidstaten van de Europese Unie zichzelf duidelijke doelstellingen inzake werkgelegenheid opgelegd tegen 2010 : 60 % van de vrouwen in de arbeidsgeschikte leeftijd moet ook effectief een baan hebben, en in de leeftijdscategorie van de 55-plussers (mannen en vrouwen) moet 50 % aan het werk zijn.
De werkgelegenheidsgraad van vrouwen, en dan vooral van vrouwen ouder dan 55, ligt in België dramatisch laag met 82 % niet-werkenden, terwijl het Europese gemiddelde op 66 % ligt.
Om de doelstellingen van Lissabon te halen, mogen wij dus niet langer het probleem van de werkgelegenheid voor vrouwen uitsluiten uit het debat over de vergrijzing en de eindeloopbaan. Vrouwen nemen een bijzondere positie in op de arbeidsmarkt, evenals inzake pensioenen. Deze debatten kunnen dus niet langer gescheiden worden gehouden.
Dit voorstel van resolutie wil een stimulans vormen voor de goedkeuring van maatregelen om vrouwen beter te integreren in de arbeidsmarkt in geschikte professionele en familiale omstandigheden.
Meerdere factoren liggen aan de basis van de ondervertegenwoordiging van vrouwen op de arbeidsmarkt. Er wordt immers niet altijd rekening gehouden met de genderspecificiteit bij de toegang tot een baan, zodat onze samenleving ook vandaag nog onaanvaardbare ongelijkheden tussen mannen en vrouwen toedekt.
De markt is zo opgedeeld dat vrouwen voornamelijk in de dienstensector (bijvoorbeeld gezondheidszorg, sociale diensten, onderwijs, administratie en detailhandel) werken en dan meestal nog in de minstbetaalde functies of met duidelijk minder promotiekansen. Die vertegenwoordiging van de geslachten in de sectoren van de arbeidsmarkt is de jongste jaren nauwelijks geëvolueerd : vrouwen maken 36 % van de arbeidskrachten uit in wetenschappen, wiskunde en informatica, en slechts 21 % werkt als ingenieur of in de bouw. Deze ondervertegenwoordiging is voornamelijk te wijten aan stereotypen die eigenlijk verouderd zijn maar niettemin in het onderwijs in stand worden gehouden doordat te weinig meisjes worden aangespoord om een wetenschappelijke of technische richting te kiezen met veel toekomstmogelijkheden in een Europa van de kenniseconomie. Aangezien vrouwen in de meerderheid zijn qua diploma's in de Europese Unie (55 %), kan het alleen maar om een mentaliteitsprobleem gaan.
Werkgevers denken ook te vaak dat vrouwen zich makkelijk aanpassen en overal kunnen worden ingepast, zodat zij meestal gedwongen zijn om deeltijdse contracten te aanvaarden. Uit het verslag van 2004 van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid blijkt dat België 37,7 % deeltijdse werkneemsters telt, terwijl in Europa gemiddeld slechts 17,7 % van de banen een deeltijdse baan is.
Enerzijds zijn er dus problemen rond sectorgebonden ondervertegenwoordiging en verschillende deelname aan het arbeidsproces. Anderzijds moet ook worden vermeld dat de gezinslasten en de huishoudelijke taken nog grotendeels op de schouders van de vrouwen rusten. Zij moeten eigenlijk dubbele werkdagen presteren, en als binnen een koppel beslist wordt dat een van de partners minder gaat werken, deeltijds, voorlopig of volledig, is dat vaak de vrouw.
Als zij hun loopbaan dan voor hun gezin hebben onderbroken, is het vaak nog moeilijker om na jaren opnieuw toegang te vinden tot de arbeidsmarkt.
Zodra zij 50 jaar worden, zorgen zij vaak voor de kleinkinderen en tegelijkertijd ook nog voor hun eigen ouders. Zij vormen dan wat men noemt een sandwichgeneratie die volledig uit de arbeidsmarkt gestapt is.
Nog een probleem dat vrouwen erg kwetsbaar maakt, is de toename van het aantal eenoudergezinnen, waarin de ouder meestal een vrouw is. Als zij ouder worden of alleen leven met hun kinderen, lopen vrouwen nog veel meer risico op armoede. Na een gezinsbreuk krijgen zij immers meer dan anderen te maken met aanzienlijke financiële problemen. Volgens de Economische Commissie van de Verenigde Naties is het prototype van een arme binnenkort een alleenstaande vrouw van ouder dan 46 jaar.
Voor hetzelfde werk of voor evenwaardig werk worden vrouwen in de Europese Unie nog steeds gemiddeld 16 % minder betaald dan mannen. Deze verhouding is de jongste jaren dezelfde gebleven.
Al deze elementen verklaren waarom de werkgelegenheidsgraad van vrouwen — en dan vooral van vrouwen ouder dan 55 — op de Belgische arbeidsmarkt zo catastrofaal laag ligt. Alleen in Griekenland, Spanje en Italië is de situatie nog erger.
Zonder aandacht voor de bijzondere situatie van vrouwen op de arbeidsmarkt heeft het eindeloopbaandebat dus geen zin. Wij moeten dringend een oplossing vinden voor deze lage werkgelegenheidsgraad van oudere werkneemsters. Die oplossing moet passen binnen een algemeen beleid gericht op de integratie van vrouwen, waarbij aanvankelijk niet alleen de opleiding wordt betrokken, maar ook de kinderopvang en opvang van andere hulpbehoevende mensen evenals de aanpassing van de arbeidsvoorwaarden zodat het beroepsleven en het gezinsleven gecombineerd kunnen worden.
Deze resolutie strekt ertoe een reeks maatregelen te ontwikkelen om aan gender gerelateerde ongelijkheden in het professionele leven weg te werken door de kwetsbare positie van vooral vrouwen op de arbeidsmarkt te verbeteren.
De ongelijkheid van vrouwen en mannen is een probleem met meerdere dimensies, dat het beste kan worden aangepakt via een reeks strategische maatregelen die passen in een algemeen beleid.
Er moet dus een beleid worden gevoerd dat een gelijke behandeling beoogt van mannen en vrouwen in het onderwijs, op de arbeidsmarkt en bij het uitbouwen van de carrière. Het beleid moet ook de ondernemerszin, gelijk loon voor gelijk of gelijkwaardig werk, een betere verdeling van de gezinslasten en een evenwicht tussen mannen en vrouwen in het besluitvormingsproces bevorderen. Voor het welslagen van dit beleid moeten alle bevoegdheidsniveaus in ons land eraan meewerken. Ook de sociale partners moeten er absoluut toe aangezet worden aandacht te besteden aan deze genderdimensie.
Jihane ANNANE. Nathalie de T' SERCLAES. |
De Senaat,
A. de doelstellingen van de strategie van Lissabon overwegende, die België tegen 2010 wenst te bereiken en die een werkgelegenheidsgraad nastreven van 60 % voor de vrouwen in de arbeidsgeschikte leeftijd en van 50 % voor de werknemers tussen 55 en 64 jaar, mannen en vrouwen tesamen, terwijl de werkgelegenheidsgraad voor die groepen in ons land momenteel 51 % en 28 % bedraagt;
B. artikel 119 van het Verdrag van Rome, artikel 2.2 van het Verdrag van Amsterdam, de Europese richtlijn 75/115/EEG van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers, de richtlijn 92/241/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende de kinderopvang, de mededeling van de Commissie van 17 februari 1999 « Vrouwen en wetenschappen », de richtlijn 2002/73/EG over het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, het Verslag 2005 van de Commissie aan de Raad, het Europese Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de gelijkheid van vrouwen en mannen en ten slotte het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van vrouwen en mannen in werkgelegenheid en beroep;
C. de conclusies overwegende van de interparlementaire vergadering over de strategie van Lissabon die op 17 en 18 maart jongstleden in het Europees Parlement werd gehouden;
D. overwegende dat het debat over de vergrijzing en de eindeloopbaan niet kan worden gevoerd als de genderdimensie er niet wordt in betrokken;
Vraagt de regering :
I. meer maatregelen te treffen om mannelijke en vrouwelijke werknemers in staat te stellen hun beroeps- en gezinsleven te verzoenen. De bestaande maatregelen inzake regeling van de arbeidstijd moeten worden geëvalueerd, zodat kan worden nagegaan in welke mate zij voldoen aan het oorspronkelijke doel en op welke manier mannen en vrouwen er concreet gebruik van maken;
II. in het kader van het overlegcomité samen met de gemeenschappen en de gewesten te bestuderen hoe de maatregelen kunnen worden uitgebreid om de huishoudelijke taken werkelijk evenwichtig te verdelen, door met name :
— overeenkomstig de doelstellingen die de Europese Raad van Barcelona heeft gesteld voor 2010, structuren voor kinderopvang op te richten die ten minste 30 % van de kinderen jonger dan 3 jaar kunnen opvangen en ten minste 90 % van de kinderen tussen 3 jaar en de leeftijd waarop zij leerplichtig worden;
— de dienstverlening aan gezinnen uit te breiden, met name wat betreft de opvang van zieke kinderen, de openingsuren van de crèches, de buitenschoolse opvang en de diensten voor hulpverlening aan hulpbehoevenden;
— de flexibiliteit en diversiteit van de diensten voor kinderopvang te stimuleren teneinde meer keuzemogelijkheden te bieden en tegemoet te komen aan de voorkeuren, de noden en de specifieke omstandigheden van ouders en kinderen, daarbij evenwel de samenhang tussen de verschillende diensten bewarend;
— te stimuleren dat mannen meer huishoudelijke taken en gezinstaken vervullen zodat die beter verdeeld worden over mannen en vrouwen. Nog te vaak immers nemen de vrouwen die taken op zich, zodat zij een handicap hebben op de arbeidsmarkt, en later ook nog eens als hun pensioen daardoor kleiner is;
III. een beleid te ontwikkelen dat ertoe strekt de discriminatie te bestrijden waarvan de vrouwen op de arbeidsmarkt nog steeds het slachtoffer zijn en een echte professionele gelijkheid van mannen en vrouwen te stimuleren, met name door :
— de sociale partners ertoe aan te zetten bij de onderhandelingen over de collectieve arbeidsovereenkomsten de lonen te analyseren en de gegevens te evalueren die nuttig zijn om discriminatie op te sporen en de maatregelen te bepalen die ze verhelpen;
— het verschil tussen vervangingsinkomens en inkomsten uit arbeid te verhogen;
— te strijden tegen het averechtse effect dat de sociale uitkeringen verbonden aan het statuut van gezinshoofd kunnen hebben op het werk van de partner. Als de vervangingsinkomens te strak gekoppeld zijn aan het inkomen heeft de partner, vaak de vrouw, er weinig of geen financieel voordeel bij om te gaan werken;
— werkloze vrouwen ouder dan 50 jaar actief en gericht te steunen bij hun zoektocht naar een baan;
— de bezoldigingsmaxima af te schaffen voor begunstigden van een overlevingspensioen met kinderen ten laste;
IV. de tewerkstelling van voornamelijk vrouwen in een bepaalde sector van de arbeidsmarkt te bestrijden, met name door :
— te stimuleren dat vrouwen toegang krijgen tot voortdurende vorming en opleiding, in de eerste plaats na een loopbaanonderbreking;
— netwerken te ontwikkelen zodat vrouwelijke onderzoekers, in het bijzonder degenen die werkzaam zijn in de wetenschap, hun stem kunnen laten horen om te strijden tegen het isolement en het gebrek aan steun waarmee zij individueel te maken krijgen in hun branche;
— te zorgen dat de beurzen van het NFWO evenveel aan vrouwen als aan mannen worden toegekend;
— in overleg met gemeenschappen en gewesten jonge meisjes te stimuleren om wetenschappelijke en technische richtingen te kiezen en het onderricht in nieuwe technologieën te promoten;
V. een innoverend human resources management in bedrijven te bevorderen, met name door :
— initiatieven aan te moedigen die erin bestaan de ervaring van 50-plussers niet verloren te laten gaan, in plaats van allerlei stelsels te promoten om vroegtijdig uit de arbeidsmarkt te stappen;
— de werkomstandigheden en -omgeving van vrouwen ouder dan 50 te verbeteren door rekening te houden met hun specifieke situatie (soepele werkuren, gezondheid, ...);
VI. het ondernemerschap bij vrouwen aan te moedigen, met name door :
— de ondernemingszin van vrouwen te bevorderen;
— vrouwen makkelijk toegang te verschaffen tot financiering bij het opstarten en het uitbouwen van hun eigen zaak;
— opleidingen te ontwikkelen op maat van vrouwen die een onderneming opstarten;
— coaching en peterschap aan te moedigen;
— netwerken van vrouwelijke ondernemers te steunen;
VII. zo snel mogelijk over te gaan tot de omzetting van richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van richtlijn nr. 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden.
27 april 2005.
Jihane ANNANE. Nathalie de T' SERCLAES. |
(1) COM(2005) 44.