3-1302/4 | 3-1302/4 |
14 JULI 2005
I. INLEIDING
Het optioneel bicameraal ontwerp van wet houdende diverse bepalingen (stuk Senaat, nr. 3-1302/1) werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 51-1845/1).
Het werd op 13 juli 2005 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 79 tegen 42 bij 4 onthoudingen, en op 14 juli 2005 overgezonden aan de Senaat. De Senaat heeft het ontwerp op dezelfde dag geëvoceerd.
De artikelen 41 tot 79 en artikel 111 werden verwezen naar de commissie voor de Financiën en de Economische aangelegenheden.
Het tweede optioneel bicameraal wetsontwerp houdende diverse bepalingen (stuk Senaat, nr. 3-1303/1) werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsvoorstel van Bart Tommelein, Thierry Giet, François-Xavier de Donnéa, Dirk Van der Maelen en Charles Michel (stuk Kamer, nr. 51-1922/1).
Het werd op 13 juli 2005 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 80 tegen 42 bij 4 onthoudingen, en op 14 juli 2005 overgezonden aan de Senaat. De Senaat heeft het op dezelfde dag geëvoceerd.
Het verplicht bicameraal wetsontwerp tot organisatie van de mogelijkheden tot beroep tegen de beslissingen genomen door de Commissie voor de regulering van de Elektriciteit en het Gas (stuk Senaat, nr. 3-1301/1) werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 51-1895/1).
Het werd op 7 juli 2005 aangenomen door de Kamer met 88 tegen 1 bij 38 onthoudingen en op 11 juli 2005 overgezonden aan de Senaat.
De commissie heeft deze drie wetsontwerpen besproken tijdens haar vergadering van 14 juli 2005 in aanwezigheid van de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER MINISTER VAN ECONOMIE, ENERGIE, BUITENLANDSE HANDEL EN WETENSCHAPSBELEID
1. Over het ontwerp van wet houdende diverse bepalingen (stuk Senaat, nr. 3-1302/1)
De artikelen 41 tot 43 zijn de bevestiging van de bekrachtiging van de overgang van Biac naar Belgocontrol.
De artikelen 44 en 46 strekken ertoe de NMBS-Egalisatiebijdrage te verdelen over enerzijds het Pensioenfonds en anderzijds het Fonds betreffende de Geneeskundige Zorgen.
Artikel 59 heeft betrekking op de ticketverkoop via elektronische weg en via het internet. De ticketverkoop inzake festivals is in het nieuws geweest omdat hier een reeks problemen rezen. Het artikel is ingevoerd om een maximale samenwerking te realiseren tussen de administratieve overheden en de gerechtelijke autoriteiten. Deze laatsten zullen dan ook sneller kunnen optreden tegen misbruiken en er kan ook informatie worden opgevraagd om de netwerken achter dergelijke verkopen te achterhalen.
Artikel 60 en volgende hebben betrekking op energie, waarbij uitvoering wordt gegeven aan het principe dat terzake in de Ministerraad te Gembloers werd vastgesteld, met name de off shore-markten inzake windenergie. De artikelen voorzien tevens in een wettelijk raam voor het beginsel van de degressiviteit en in een mogelijkheid tot beroep tegen de beslissingen van de CREG.
Artikel 61 maakt de toegang van nieuwe energieproducenten tot de markt gemakkelijker. Degenen die minder dan 10 % van de in België gebruikte energie aanbrengen, kunnen genieten van een hogere tolerantiemarge.
Met betrekking tot off shore-energie voorziet het voorstel in de mogelijkheid om een deel van de kosten voor de levering en de plaatsing van de kabel aan te rekenen aan ELIA en om de tolerantiemarge te verhogen aangezien windenergie niet met dezelfde regelmaat als klassieke elektrische energie kan worden geproduceerd.
Er werden eveneens compenserende maatregelen voorzien ingeval de domeinconcessie of de vergunning verleend door de federale overheid niet zou worden uitgevoerd, zonder dat dit ligt aan de concessiehouder.
Artikel 63 gaat over het principe van de degressiviteit per tranche dat werd ingevoerd om de kosten van de bedrijven onder controle te houden.
De artikelen 67 tot en met 72 betreffen de CREG.
De beroepsprocedure tegen de beslissingen van de CREG wordt versneld. Voor de administratieve bepalingen blijft de Raad van State bevoegd en voor de contractuele bedingen het hof van beroep, maar via kortgeding. Voor concurrentieverstorende maatregelen dient men zich te richten tot de Raad voor de Mededinging.
Volgens de Raad van State moest een afsplitsing gemaakt worden tussen enerzijds de toekenning van nieuwe bevoegdheden aan het hof van beroep te Brussel en aan de Raad voor de Mededinging en anderzijds het regelen van de rechtspleging voor het hof van beroep en de Raad voor de Mededinging. De artikelen met betrekking tot het toekenning van de loutere bevoegdheden aan het hof en de Raad werd uit het wetsontwerp houdende diverse bepalingen gelicht en ondergebracht in het wetsontwerp tot organisatie van de mogelijkheden tot beroep tegen de beslissingen genomen door de Commissie voor de regulering van de Elektriciteit en het Gas (stuk Senaat, nr. 3-1301/1).
De artikelen 73 tot en met 79 hebben betrekking op het dossier ASTRID en op de juridische gevolgen van het arrest van het Arbitragehof van 14 juli 2004.
ASTRID heeft een statuut ad hoc gesitueerd tussen de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke gebruiker.
Er werden ook maatregelen aangekondigd om de zogenaamde pestoproepen binnen de noodoproepen te kunnen aanpakken via identificatie van het telefoonnummer.
Artikel 111 behoort tot de bevoegdheid van de minister van Financiën.
De akkoorden tussen de administratie, bevoegd voor de vestiging van de inkomstenbelastingen en de belastingplichtige omtrent de eigen kosten van de werkgever of de kwalificatie van de inkomsten en de beslissingen van die administratie inzake inkomsten, zijn enkel bindend voor de administratie van de inkomstenbelasting en niet voor de Rijksdienst voor sociale zekerheid.
2. Over het wetsontwerp houdende diverse bepalingen (stuk Senaat, nr. 3-1303/1)
De artikelen 1 tot 4 betreffen de fiscaliteit, meer bepaald de taxatie voor steenkoolproducten en afgeleide producten. Het uitsluiten van kolen, cokes en bruinkool om milieuredenen uit de toepassing van de vrijstelling van accijnzen had nefaste gevolgen. Hieraan wordt door dit wetsontwerp een einde gesteld om te komen tot een coherent milieubeleid.
III. ALGEMENE BESPREKING
1. Over het ontwerp van wet houdende diverse bepalingen (nr. 3-1302/1)
De heer Brotcorne betreurt dat de Senaat verplicht wordt belangrijke dossiers zoals die over gas en elektriciteit met spoed af te handelen, terwijl de beslissingen van de Ministerraad van Gembloux meer dan anderhalf jaar geleden zijn genomen. Een advies van de CREG is er al evenmin. Bovendien had men hierover hoorzittingen kunnen organiseren.
De regering wil een wettelijk kader tot stand brengen voor de ontwikkeling van een off shore-windmolenpark. ELIA zal de financiering op zich nemen van de kabel die deze installaties met het vasteland zal verbinden, voor rekening van een derde. ELIA zal ook van de eigenaars groenestroomcertificaten moeten kopen tegen prijzen die hoger zijn dan wat momenteel gangbaar is.
Tevens wil de regering een degressief tarief instellen op de federale bijdrage voor de ondernemingen die veel energie verbruiken, om hun concurrentiekracht te waarborgen. Die degressiviteit wordt gekoppeld aan het in acht nemen van het sectorakkoord ter bevordering van maatregelen voor efficiënt energieverbruik.
Door de steun voor de off shore-installaties komen wij onze internationale verplichtingen na.
Men kan zich slechts verheugen over de belangrijke hulp die aan de sector van de off shore-windmolens wordt gegeven. Op die manier reageren we op onze internationale verplichtingen, die voortvloeien uit het Kyoto-protocol en geven we de windmolens — een duurzame energiebron — een plaats.
Niettemin meent de heer Brotcorne dat het ontwerp weinig informatie bevat over de investeringsaanpak en de totaalkost die uiteindelijk door de consumenten zal worden gedragen.
De regering kondigt een meerkost voor de consumenten aan die ongeveer 1 euro per megawatt/uur zal bedragen. Zal met die kostprijs de deelname aan de aankoop van de kabel, waarvan een derde door ELIA zal worden gedragen, worden betaald ? Zal hij ook dienen om de groenestroomcertificaten te kopen, de kosten die dit zal meebrengen voor de netbeheerder en om de tolerantiemarge te verhogen ?
De dagbladpers meldt dat de minister een samenwerkingsakkoord plant met de gewesten over de groenestroomcertificaten. Het verbaast toch dat dat akkoord niet werd gesloten terwijl de laatste hand werd gelegd aan het wetsontwerp, zodat beide tegelijk door het parlement konden worden onderzocht, en een antwoord kon worden gegeven op bepaalde vragen die vandaag nog rijzen.
De groenestroomcertificaten die de regering aan de projectontwikkelaar C-Power wil toekennen, behoren tot de bevoegdheid van de gewesten. Er zijn er vandaag 700 000 in de gewesten en het project van de off shore-windmolens zal er nog eens 600 000 op de markt brengen, met de verplichting voor ELIA om ze te kopen. Dat aantal zal een prijsdaling van de groenestroomcertificaten op de gewestmarkten veroorzaken, wat onrechtstreeks een negatieve weerslag zal hebben op het vertrouwen van de investeerders in de windmolenmarkt. Tevens verplicht het wetsontwerp tot de aankoop van de groenstroomcertificaten tegen 107 euro. In vergelijking met de marktprijs is dat duur : in het Waalse gewest bijvoorbeeld, kost het groenestroomcertificaat 92 euro. Wanneer men die hoge prijs combineert met het aantal certificaten dat op de markt komt, kan men zich afvragen wat de gevolgen daarvan zullen zijn voor de tarieven van de netbeheerders en uiteindelijk voor het tarief dat de consument voorgeschoteld krijgt.
De heer Brotcorne meent dat de bepalingen van het ontwerp eigenlijk slechts over een privé-project gaan, namelijk dat van het C-Power consortium, dat een investering in de Noordzee plant. Het ontwerp lijkt wel op maat gemaakt voor die investeerder en dreigt alle investeerders die zich morgen op de markt kunnen aandienen te discrimineren.
Het ontwerp voorziet immers in vier soorten specifieke hulp :
1. de cofinanciering van de verbindingskabel ten belope van een derde door ELIA, met als maximum 25 miljoen euro;
2. het instellen van een tolerantiemarge van 30 % voor productie-afwijkingen, tegenover 10 % voor de andere vormen van productie;
3. de verhoging van de aankoopprijs van de groenestroomcertificaten die Elia wordt opgelegd;
4. het instellen van een rendabiliteitswaarborg indien het project onderbroken wordt, die overeenkomt met die voor lange-termijninvesteringen met vergelijkbare risico's.
Er is tevens sprake van discriminatie van de on shore-projecten, want die krijgen geen hulp voor de verbinding, noch de volledige waarborg door middel van groenestroomcertificaten en vooral geen verhoging van de tolerantiemarge tot 30 %. Het klopt dat de gewesten bevoegd zijn voor de on shore-windmolens, maar precies daarom was het beter geweest een algemene regeling te treffen na onderhandelingen met de gewesten, zodat de aanpak dezelfde is voor alle investeerders.
Wat de financiering van de onderzeese kabel betreft, was het advies van de CREG noodzakelijk, aangezien het beslag op de middelen van ELIA om daarin te investeren gevolgen zal hebben op de financiering van die onderneming en dus op wat aan de consument zal worden gevraagd.
Wie wordt eigenaar van de kabel ? Wordt ELIA voor een derde eigenaar van de kabel, wat met zijn investering overeenkomt, of geeft die investering het integendeel geen enkel eigendomsrecht ?
In het eerste geval kan ELIA die investering afschrijven en er de kosten spreiden, wat de consument ten goede komt.
De degressiviteit voor de federale ondernemingen die veel energie verbruiken is een positief punt, maar ze wordt alleen toegekend aan ondernemingen die hebben deelgenomen aan een convenant. Dergelijke akkoorden bestaan echter niet in het Brusselse Gewest. In zijn advies op het voorontwerp maakte de Raad van State daarbij gewag van een mogelijke bron van discriminatie.
Tevens heeft de Raad van State erop gewezen dat de federale bijdrage eigenlijk een belasting is. Overeenkomstig de Grondwet moeten de uitvoeringsbepalingen ervan bijgevolg bij wet worden bepaald en niet bij koninklijk besluit. Bovendien moet op die bijdrage BTW worden betaald. BTW opleggen op een belasting komt neer op het dubbel belasten van eenzelfde goed.
De bijdrage zal moeten worden geïnd door de elektriciteitsleveranciers. Ze staan ongetwijfeld dichter bij de consument, maar men zadelt hen op met administratiekosten voor het innen van die bijdrage, met het risico dat ze die zelf doorberekenen in de elektriciteitsprijs.
De heer Steverlynck plaatst kanttekeningen bij de steunmaatregelen voor de installatie van off shore-windmolens (art. 62). De kostprijs voor de maatregelen ter ondersteuning van deze alternatieve energiebron zou 125 tot 130 euro per MW/uur bedragen, terwijl gewone (kern)centrales voor dezelfde prijs 4 tot 5 MW/uur kunnen opwekken. In de bevoegde Kamercommissie zijn heel wat opmerkingen geuit over de discriminatie tussen offshore- en onshorewindmolenparken. Met betrekking tot deze laatste categorie heeft de minister verklaard dat zij een regionale bevoegdheid vormt. In de verantwoording van het amendement nr. 18, ingediend na goedkeuring van het verslag, bestrijdt de auteur van het amendement deze argumentatie. Volgens het amendement « gaat het hier om tariferingen, en daarin worden de balanskosten verrekend. Terzake is de federale overheid bevoegd voor alle vormen van elektriciteitsproductie » (stuk Kamer, nr. 51-1845/31). Vanuit die invalshoek kan de discriminatie tussen offshore- en onshorewindmolens uit de weg worden geruimd. Spreker wenst hierover het standpunt van de minister te kennen.
Met betrekking tot het degressief tarief dat afhankelijk is van de ondertekening van een convenant, heeft de minister verklaard dat een dergelijk convenant « zeer binnenkort » voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal worden ondertekend. De heer Steverlynck vraagt zich af of hiermee « onverwijld » wordt bedoeld. Wat is het juiste tijdschema ?
Vervolgens verwijst de heer Steverlynck naar de rol van de Nationale Toezichthoudende Instantie (NSA) in de luchtvaartsector (art. 48). Spreker stelt zich de vraag naar de verhouding van deze instantie met Belgocontrol. Voorts worden de werkingskosten van de NSA volledig doorgerekend aan de luchtvaartsector. De Raad van State heeft echter opgemerkt dat niet alle activiteiten van de NSA in het voordeel van de luchtvaartsector zijn. Sommige behelzen het algemeen belang. Bijgevolg kan niet van een heffing worden gesproken. De Raad van State was dan ook van oordeel dat het hier om een fiscale maatregel gaat die niet op deze wijze mag worden ingevoerd. De minister heeft hier in de Kamercommissie geen afdoend antwoord op verstrekt.
De heer Steverlynck stipt verder aan dat de dienst Wetsevaluatie een aantal opmerkingen heeft gemaakt over het gebrek aan concordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst. Is de minister bereid de teksten te corrigeren ?
Antwoorden van de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid
Over drie elementen van het ontwerp zijn de principiële beslissingen reeds enige tijd geleden genomen en uitvoerig besproken in het Parlement en in de pers.
De CREG heeft een advies uitgebracht over de procedure, maar niet over de keuze inzake off shore en de degressiviteit, aangezien beide afhangen van politieke beslissingen. De CREG speelt de rol van regulator in de sector, met een controle ex ante, maar hoeft uiteraard geen andere bevoegdheden te krijgen waardoor zij rechter én partij zou kunnen worden.
De aankoop van groenestroomcertificaten wordt in het ontwerp niet geregeld. Het samenwerkingsakkoord daarover zal in november worden besproken. Als de markt van de groenestroomcertificaten werkt zoals gepland, bedraagt de totale waarde van een groenestroomcertificaat in de gewesten evenveel als de waarde van de boete die wordt vermeden en waarbij ook nog eens de belasting moet worden geteld die de onderneming moet betalen om de boete netto te kunnen betalen, namelijk ongeveer 110 euro, een hoger bedrag dus dan de vermelde 107 euro.
Het bedrag van 0,99 euro per megawatt/uur stemt overeen met een park van 60 windmolens, een aantal dat we nog niet bereikt hebben.
Het klopt dat C-Power een project heeft ingediend, maar het is niet het enige, en het wetsontwerp heeft geenszins de bedoeling een onderneming te bevoordelen.
Op de verwijten van discriminatie antwoordt dat minister dat de off shore-techniek veel meer onderhevig is aan veranderingen in windsterkte dan windmolens op het vasteland. Het onderscheid inzake tolerantiemarge en rentabiliteitsgarantie is dus gerechtvaardigd.
De termijn wordt bepaald op 20 jaar aangezien een off shore-installatie veel meer kost dan installaties op het vasteland.
Met de degressiviteit hangen geen stijgingen van de administratiekosten samen. Het enige gevolg is dat een degressief plafond wordt ingesteld om de concurrentiepositie van de ondernemingen te waarborgen.
De heer Brotcorne vraagt of ELIA, dat een derde van de onderzeese kabel moet financieren (art. 62) ook mede-eigenaar wordt.
De minister antwoordt dat dat niet het geval is.
Wat de vragen van de heer Steverlynck betreft, stipt de minister aan dat op zee gewonnen windenergie een hoge prijs heeft, maar als België het Kyotoprotocol wenst na te leven, dan dient het zijn bronnen van energiewinning te diversifiëren en daar eventueel een hoge prijs voor te betalen. Bovendien is windenergie een hoogtechnologische aangelegenheid die heel wat research & development vergt. Op die manier voert ons land dus tegelijkertijd ook de Lissabon-agenda uit.
Het verschil tussen off shore- en on shore-windmolenparken is niet louter een kwestie van bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de gewesten. Er bestaan ook feitelijke verschillen waarvoor het amendement ingediend in de Kamer onvoldoende aandacht had. Op zee is de tolerantiemarge inzake wind veel gevoeliger. Soms is er te veel wind, soms te weinig. In beide gevallen kan een windmolen op zee niet worden ingeschakeld. Deze extreme situaties doen zich veel minder te land voor.
De opmerkingen van de dienst Wetsevaluatie zijn tekstverbeteringen die in de tekst aangebracht zullen worden.
2. Over de artikelen 67 tot 72 van het ontwerp van wet houdende diverse bepalingen en over het wetsontwerp tot organisatie van de mogelijkheden tot beroep tegen de beslissingen genomen door de Commissie voor de regulering van de Elektriciteit en het Gas (nr. 3-1301/1)
Volgens de heer Brotcorne blijkt het wantrouwen van de regering tegenover de CREG uit de vele mogelijkheden om beroep in te stellen. Het ontwerp voorziet in drie verschillende procedures, terwijl een enkele beroepsmogelijkheid bij de natuurlijke rechter inzake administratieve geschillen, namelijk de Raad van State, zou volstaan.
Het is niet omdat de Raad van State overspoeld wordt en de termijn waarbinnen een beroep wordt bestudeerd, abnormaal lang is, dat zaken waarvoor de Raad bevoegd is niet langer bij hem aanhangig moeten worden gemaakt en moeten worden toevertrouwd aan organismen die misschien niet beter gewapend zijn om die zaken te behandelen. De wildgroei aan bevoegde organen is bovendien niet bevorderlijk voor de eenheid van rechtspraak.
Het is niet zeker dat het hof van beroep te Brussel het beroep sneller zal kunnen bestuderen, vooral omdat ook het beroep tegen de beslissingen van de Raad voor de Mededinging bij dit Hof kan worden ingesteld.
Het toekennen van een beroepsbevoegdheid aan de Raad voor de mededinging kan worden betwist aangezien de Raad in principe niet preventief optreedt : hij moet nagaan of de concurrentieregels zijn nageleefd nadat een speler deze regels heeft geschonden. De CREG zou een meer logische keuze geweest zijn, aangezien hij moet zorgen voor de goede werking van de markt, met name door het naleven van de contractuele regels.
Ten slotte kan de Ministerraad bepaalde beslissingen van de CREG schorsen. De CREG wordt dus echt onder voogdij geplaatst, wat bovendien strijdig is met de Europese richtlijn. De minister heeft verwezen naar de wetgeving inzake telecom, maar dat is een volledig andere materie.
Nog vreemder is dat de CREG geen andere beslissing meer kan nemen of haar beslissing niet meer anders kan motiveren zodra de beslissing is opgeschort. De CREG moet zich gewoon schikken naar de beslissing van de Ministerraad en dat is onaanvaardbaar.
Het zou veel logischer geweest zijn de bevoegdheid aan de Raad van State te laten, de Raad de nodige middelen te verschaffen en strikte regels voor procedures en termijnen te bepalen.
Volgens de minister spreekt uit het ontwerp geen wantrouwen jegens de CREG of jegens het gerecht. De CREG is een regulator ex ante en kan niet meer bevoegdheden krijgen. Bepaalde beslissingen moeten op een ander niveau worden genomen.
Bij de Raad van State zijn nog ten minste 77 procedures hangende waarover nog geen uitspraak is gedaan.
Er zijn drie soorten beroep mogelijk. administratieve zaken vallen onder de bevoegdheid van de Raad van State. Over aspecten van concurrentie heeft de Raad voor de Mededinging bewezen efficiënt en snel te kunnen handelen, zodat dat het juiste orgaan is om een antwoord te geven. Ten slotte is het hof van beroep bevoegd voor de contractuele bepalingen. Met een procedure zoals het kort geding beschikt men hier over een krachtiger instrument dan de klassieke procedures.
Onder deze voorwaarden vormt het ontwerp dus echt een verbetering.
De heer Brotcorne wenst nog te vernemen waarom de Ministerraad bij een beroep bevoegdheid tot schorsing krijgt (art. 69 en 71).
De minister antwoordt dat de bevoegdheid tot schorsing voor de Ministerraad gerechtvaardigd wordt door het algemeen belang, bijvoorbeeld de stroomvoorziening van het land. De bevoegdheid kan natuurlijk enkel in een beperkt aantal uitzonderlijke situaties worden uitgeoefend.
Volgens de heer Steverlynck valt de prominente rol op van het hof van beroep te Brussel. Enerzijds waarborgt dat de eenheid van rechtspraak. Anderzijds rijst de vraag naar de snelheid waarmee dit hof uitspraak zal kunnen doen. Dit hof krijgt er steeds taken bij. Vraag is of de gerechtelijke achterstand dat niet zal doorkruisen.
Ook hier wenst spreker te weten of de minister bereid is tegemoet te komen aan de tekstopmerkingen van de dienst Wetsevaluatie.
De minister is van oordeel dat, wat de rol van het hof van beroep te Brussel betreft, men voor ogen moet houden dat het niet de hoven van beroep zijn die waken over de eenheid van rechtspraak, maar het Hof van Cassatie. Wat de procedure betreft, is geopteerd voor het kort geding waar veel kortere termijnen van behandeling gelden en een uitspraak veel sneller zal worden verkregen. Een vergelijking met de klassieke procedure die jaren kan aanslepen, is derhalve uit den boze.
De tekstopmerkingen van de dienst Wetsevaluatie zullen ook hier aangebracht worden.
3. Over het wetsontwerp houdende diverse bepalingen (nr. 3-1303/1)
Volgens de heer Steverlynck bevat dit ontwerp een aantal fiscale bepalingen. Het bevreemdende hiervan is dat de meerderheid deze maatregelen voorstelt alsof ze ingegeven zijn door de zorg om een coherent milieubeleid. Van enige milieuconsideratie is evenwel geen sprake. Een van de indieners heeft immers onomwonden verklaard dat « de verwachte opbrengsten niet langer gewaarborgd zijn. De ter bespreking voorliggende bepalingen moeten zulks verhelpen. » Wat nog erger is, is dat de regering de accijnstarieven om de zes maanden of zelfs sneller op de helling plaatst. Eerst bepaalt men dat bedrijven zoals Electrabel een convenant kunnen afsluiten om minder accijns te betalen als ze in de toekomst minder cokes- en steenkoolcentrales zullen gebruiken. Nu moeten deze bedrijven echter vaststellen dat deze vermindering toch niet verworven is en dat de kostprijs voor hen van 30 miljoen naar 60 miljoen euro zal stijgen. Gelet op de marktpositie van Electrabel mag men er zich aan verwachten dat deze kostenstijging zal worden doorgerekend aan de bedrijven en zelfs aan de gezinnen. Het is dus niet alleen een maatregel van onbehoorlijk bestuur om de tarieven om de zes maanden te wijzigen, het bedrijfsleven en de gezinnen worden weer extra belast.
De minister beaamt dat het niet raadzaam is een wet om de zes maanden te wijzigen. In dit geval had de wet evenwel een pervers effect dat men bij de conceptie ervan niet heeft onderkend. De gewesten konden immers een vrijstelling van accijns verlenen aan deze bijzonder vervuilende methode van energiewinning. Dat was echter niet de bedoeling. Vandaar deze wetswijziging;
IV. BESPREKING VAN DE AMENDEMENTEN
1. Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (nr. 3-1302/1)
Art. 62
De heer Brotcorne dient amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 3-1302/2) dat ertoe strekt een nieuwe zin in te voegen in artikel 7, § 2, zesde lid, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. Spreker verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij dit amendement.
De minister verklaart dat de CREG zich nu al moet uitspreken over de overeenkomst tussen de netbeheerder en de titularis van de domeinconcessie vanwege de mogelijke impact op de tarieven. Hij vraagt dan ook dat dit amendement wordt verworpen.
De heer Brotcorne dient amendement nr. 8 in (stuk Senaat, nr. 3-1302/2) dat ertoe strekt de laatste volzin van artikel 7, § 2, zesde lid, van de wet van 29 april 1999 te vervangen.
Spreker verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij zijn amendement.
De minister verwijst naar zijn eerdere antwoord. De goedkeuring van het amendement zou nadien verplichtingen meebrengen inzake onderhoud en herstelling met alle financiële gevolgen van dien.
De heer Brotcorne dient amendement nr. 9 in (stuk Senaat, nr. 3-1302/2) dat ertoe strekt artikel 7, § 3, zesde lid, van de wet van 29 april 1999 te wijzigen. De bedoeling is om een discriminerend onderscheid weg te werken tussen installaties voor de productie van windenergie op zee en op het vasteland. De indiener is niet overtuigd door de technische uitleg van de minister over de variaties van de wind op zee.
De minister antwoordt dat alle wetenschappelijke studies zijn standpunt bevestigen.
De heer Brotcorne dient amendement nr. 10 in (stuk Senaat, nr. 3-1302/2) dat een vijfde lid invoegt in artikel 7, § 4, van de wet van 29 april 1999. Dit amendement maakt de Koning bevoegd voor de verdeling tussen de gewesten van de groenestroomcertificaten verbonden met de projecten voor installaties voor de productie van elektriciteit uit wind in de zeegebieden.
De minister antwoordt dat de verdeling zal gebeuren op basis van de participaties van leveranciers en producenten.
Art. 63
De heer Brotcorne dient amendement nr. 11 in (stuk Senaat, nr. 3-1302/2) dat ertoe strekt in artikel 21bis, § 1, de woorden « deze federale bijdrage is onderworpen aan de BTW » te doen vervallen. De indiener verwijst naar het advies van de Raad van State.
De minister is tegen dit amendement vanwege de zesde BTW-richtlijn van mei 1977, volgens welke op dit soort last altijd BTW wordt geheven.
De heer Brotcorne dient amendement nr. 12 in (stuk Senaat, nr. 3-1302/2) dat ertoe strekt § 1 van artikel 21bis zo te wijzigen dat de netbeheerder veeleer dan de leveranciers instaat voor de inning van de federale bijdrage.
De minister verklaart dat de administratieve lasten niet worden gewijzigd. Op dit ogenblik staan de leveranciers reeds in voor de inning van de federale bijdrage. Bovendien is de netbeheerder niet in staat die bijdrage te berekenen omdat hij het verbruik van de individuele cliënten niet kent.
Momenteel ontvangt de netbeheerder de geïnde bijdrage voor het hele land. Het gaat om een blinde overdracht van de leverancier die belast is met de onmiddellijke facturatie aan de distributienetbeheerder die van de federale bijdrage een deel berekent van de netverliezen, die per zone verschillen, en dat bedrag op zijn beurt overdraagt aan de netbeheerder. Voor de nationale netbeheerder is dat een ondoorzichtig proces. De degressiviteit moet worden berekend op de basisprijs. Alleen de leveranciers kunnen dat doen.
Artt. 69 en 71
De heer Brotcorne dient de amendementen nrs. 13 en 14 in (stuk Senaat, nr. 3-1302/2) die ertoe strekken de artikelen 69 en 71 met betrekking tot de schorsingsbevoegdheid van de Ministerraad te doen vervallen. Spreker verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij deze amendementen.
De minister verwijst eveneens naar zijn eerder antwoord.
2. Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (nr. 3-1303/1)
Artt. 2, 3 en 4
De heer Steverlynck dient de amendementen nrs. 1 tot 3 in (stuk Senaat, nr. 3-1303/2) teneinde de artikelen 2 tot 4 te doen vervallen. De indiener verwijst naar de schriftelijke verantwoording en zijn opmerkingen dienaangaande tijdens de algemene bespreking.
De minister verwijst naar zijn antwoord tijdens de algemene bespreking.
V. STEMMINGEN
1. Wetsontwerp houdende diverse bepalingen; nr. 3-1302/1
Amendement 7 wordt verworpen met 9 tegen 3 stemmen.
Amendement 8 wordt verworpen met 9 tegen 2 stemmen bij één onthouding.
Amendement 9 wordt verworpen met 9 tegen 3 stemmen.
Amendement 10 wordt verworpen met 9 stemmen tegen één stem bij twee onthoudingen.
Amendement 11 wordt verworpen met 9 tegen 2 stemmen bij één onthouding.
Amendement 12 wordt verworpen met 9 tegen 2 stemmen bij één onthouding.
Amendement 13 wordt verworpen met 9 tegen 3 stemmen.
Amendement 14 wordt verworpen met 9 tegen 3 stemmen.
De commissie beslist enkele tekstcorrecties aan te brengen in de artikelen 67, 68 en 70.
Het geheel van de artikelen verwezen naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische aangelegenheden wordt aangenomen met 9 stemmen bij 3 onthoudingen.
2. Wetsontwerp tot organisatie van de mogelijkheden tot beroep tegen de beslissingen genomen door de Commissie voor de regulering van de Elektriciteit en de Gas (nr. 3-1301/1)
De commissie beslist enkele tekstcorrecties aan te brengen in dit ontwerp.
De artikelen 1 tot 11, alsmede het wetsontwerp in zijn geheel, worden aangenomen met 9 stemmen bij 3 onthoudingen.
3. Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (nr. 3-1303/1)
De amendementen 1 tot 3 worden verworpen met 9 tegen 3 stemmen.
Het geheel van de artikelen verwezen naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische aangelegenheden worden aangenomen met 9 tegen 3 stemmen.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor een mondeling verslag in de plenaire vergadering.
De rapporteurs, | De voorzitter, |
Joëlle KAPOMPOLÉ. Jan STEVERLYNCK. | Jean-Marie DEDECKER. |
Tekst aangenomen door de commissie
1. Ontwerp van wet houden diverse bepalingen; nr. 3-1302/1
De Commissie wenst de volgende tekstcorrecties aan te brengen :
In de Franse tekst van de artikelen 67 en 70 wordt respectievelijk in het voorgestelde artikel 29quarter, § 1, en in het voorgestelde artikel 15/21, § 1, het woord « dommage » vervangen door de woorden « préjudice grave ».
In de Nederlandse tekst van de artikelen 67 en 70 worden respectievelijk in het voorgestelde artikel 29quarter, § 2, en in het voorgestelde artikel 15/21, § 2, het woord « betekening » vervangen door het woord « kennisgeving ». Bovendien worden in voornoemd artikel 29quarter, § 2, de woorden « niet is betekend » vervangen door de woorden « niet ter kennis is gebracht » en in het voornoemde artikel 15/21, § 2, de woorden « niet werd betekend »vervangen door de woorden « niet werd ter kennis gebracht ».
2. Wetsontwerp tot organisatie van de mogelijkheden tot beroep tegen de beslissingen genomen door de Commissie voor de regulering van de Elektriciteit en de Gas; nr. 3-1301/1
Tekst verbeterd door de commissie (zie stuk Senaat, nr. 3-1301/3).
3. Wetsontwerp houdende diverse bepalingen; nr. 3-1303/1
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers (zie stuk Kamer, nr. 51-1922/5).