3-1302/2 | 3-1302/2 |
14 JULI 2005
Nr. 1 VAN MEVROUW THIJS
Art. 16
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Het huidige artikel 16 strekt ertoe om het bestaande verdelingsmechanisme met betrekking tot de kosten van de brandweer, momenteel vervat in het ministrieel besluit van 10 oktober 1977, in de wet op te nemen.
De regeling wordt niet gewijzigd en de bedoeling is het onmogelijk maken van verdere processen bij de Raad van State tegen de concrete huidige verdeling (op dit moment 4 gemeenten).
Door de bekrachtiging bij wet is het namelijk niet meer mogelijk deze regeling aan te vechten bij de administratieve rechter.
Wij achten het aangewezen te wachten tot de resultaten van de Commissie Paulus bereikt zijn. Aldus kan een regeling ontworpen worden die op steun kan rekenen bij de betrokken actoren zodat niet hoeft gevreesd worden voor een reeks processen.
Ten gronde verzetten we ons ertegen dat een bekrachtiging wordt doorgevoerd louter om toekomstige processen te vermijden omdat het de essentiële rechtswaarborg om tegen een beslissing in beroep te kunnen gaan, aan onze gemeentes ontneemt. Het feit dat een eventuele vernietiging gevolgen heeft voor de andere gemeentes kan niet als argument worden aangehaald omdat het nu eenmaal normaal is dat vernietigingsbeslissingen een nieuwe situatie creëren. De oorzaak daarvan is niet te vinden in die gemeentes of de Raad van State maar louter in het feit dat er een fout vast te stellen was in de beslissing in kwestie.
Bovendien staat dit artikel helemaal niet garant voor het verzekeren van de juridische rust want tot de inwerkingtreding van deze wet kunnen alle gemeentes nog snel een beroep aanhangig maken bij de Raad van State en nadien blijft hetzelfde mogelijk, op dezelfde gronden maar in combinatie met het gelijkheidsbeginsel, bij het Arbitragehof.
Nr. 2 VAN MEVROUW THIJS
Art. 21
In het 5º van dit artikel, het voorgestelde 2º vervangen als volgt :
« 2º Na de woorden « één maand, » de volgende bepaling invoegen : « , gemotiveerd verlengbaar met één maand, ».
Verantwoording
De regeling met betrekking tot de gemeentelijke administratieve sanctie werd ingevoerd om op een snellere en krachtdadigere wijze te kunnen optreden tegen kleine maar potentieel zeer storende overlastfenomenen.
Het werd daarbij essentieel geacht dat de « bestraffing » snel volgde op de overtreding om een maximaal ontradend effect te hebben.
De voorgestelde wijziging om de termijn te verdubbelen doet deze doelstelling teniet. Bovendien verhoogt die lange duur de maatschappelijke onzekerheid over de wijze waarop een bepaalde overtreding wordt beantwoord.
De wijziging wordt gemotiveerd op basis van de vaststelling dat in sommige gevallen, omdat bijkomende inlichtingen nodig zijn, de termijn van een maand ontoereikend is.
Deze vaststelling is terecht maar om ze te verhelpen lijkt het ons meer aangewezen deze termijn verlengbaar te maken, zonder dat dit altijd en automatisch het geval dient te zijn.
Aldus wordt, waar nodig, een middel ter beschikking gesteld om de tekortkoming te verhelpen zonder de negatieve gevolgen te veroorzaken die redelijkerwijze te verwachten zijn bij een algemeen verlengde termijn.
Erika THIJS. |
Nr. 3 VAN DE HEER STEVERLYNCK
Art. 113bis (nieuw)
Een artikel 113bis invoegen, luidend als volgt :
« In het zelfde besluit wordt een artikel 16quater ingevoegd, luidend als volgt :
« Art. 16quater. — De Koning kan de voorwaarden bepalen waarbinnen de inningsinstelling bij laattijdige betaling van de in artikel 15 bedoelde bijdragen een afbetalingsakkoord kan sluiten met de zelfstandige of helper en daarbij, mits correcte naleving van dat afbetalingsakkoord, kwijtschelding kan verlenen van de verhogingen bedoeld in artikel 15, § 4, 1º. »
Verantwoording
Dit amendement past perfect in dit hoofdstuk omtrent de betere invordering van de bijdragen van de sociale zekerheid der zelfstandigen.
Dit amendement wil de mogelijkheid creëren voor de zelfstandige om, ingeval van achterstallige sociale bijdragen, een afbetalingsakkoord te sluiten met zijn sociaal verzekeringsfonds en daarbij kwijtschelding te krijgen van verwijlintresten.
De publicatie van het boek van de onderzoekers Johan Lambrechts en Ellen Beens (Zelfstandige Ondernemers in Nood. Ook zij kennen armoede, SVO-EHSAL, Brussel en Lannoo, Tielt, 2003) kende een ruime weerklank en leverde een waardevolle bijdrage in het uit de taboesfeer halen van de problematiek van armoede bij zelfstandigen.
Zelfstandigen zijn een kwetsbare groep. Een markant gegeven uit de hogergenoemde studie : 22 % van de zelfstandigen die minstens gedurende 6 jaren een inkomen hebben uit een zelfstandige activiteit in hoofdberoep zit minstens 1 jaar onder de armoedegrens (cijfers uit de periode 1995-2000).
Een deel van die groep komt dan ook in de problemen. Zelfstandigen investeren vaak een groot deel van hun eigen vermogen in hun onderneming. Investeren behoort weliswaar tot het wezen van het zelfstandig zijn. Maar voor een deel onder hen kan een tegenslag leiden tot een ware schuldenspiraal. De schulden stapelen zich op en op termijn worden ze onbeheersbaar. Schulden brengen immers intresten met zich mee, die de schuldenberg sterk doen stijgen.
De hogergenoemde studie maakt ook duidelijk dat de eerste betalingen die bij zelfstandigen in moeilijkheden achterwege blijven, de socialezekerheidsbijdragen zijn, samen met de BTW en de fiscale schulden. Vooral de niet-betaalde socialezekerheidsbijdragen hebben zware gevolgen, niet alleen voor de zelfstandigen zelf maar ook voor diens gezin. De sociale rechten zijn immers niet meer gewaarborgd en dat kan bijzonder pijnlijke gevolgen hebben, bijvoorbeeld wanneer een van de gezinsleden moet worden opgenomen in een hospitaal.
De overheid zou een instrumentarium moeten creëren om dergelijke menselijke drama's te voorkomen of te remediëren. Wanneer mensen verstrikt zitten in een vicieuze cirkel van zich opstapelende schulden, heeft niemand er belang bij deze toestand te laten aanslepen. De zelfstandige niet, maar evenmin de overheid-schuldeiser, die in vele gevallen zijn schuld toch niet zal kunnen invorderen.
De fiscus heeft dit reeds ingezien. Artikel 332 van de programmawet van 27 december 2004 maakt het vanaf 1 januari 2005 mogelijk een onbeperkt uitstel van invordering van directe belastingen in te voeren voor natuurlijke personen die zich te goeder trouw bevinden in een moeilijke fiscale toestand. In die gevallen (waar de fiscus er eigenlijk van uit gaat dat de schulden toch niet meer te recupereren zijn) wil ze mensen de kans geven een nieuwe start te nemen.
Met dit amendement willen we een gelijkaardige regeling treffen voor zelfstandigen die geconfronteerd worden met achterstallige sociale bijdragen. Bedoeling hier is niet de schulden op zich kwijt te schelden — daarvoor bestaat een procedure voor een « Commissie voor Vrijstelling van Bijdragen » — maar wél de intresten, om zo een effectieve aanzuivering van de reële schuld aan sociale bijdragen mogelijk te maken en een eind te maken aan het mechanisme van intresten die de schuld steeds verder doen toenemen.
Momenteel is het immers zo dat het sociaal verzekeringsfonds na het verstrijken van ieder kalenderkwartaal op de nog openstaande schuld een verwijlintrest aanrekent van 3 %. En daarbovenop wordt nog eens een intrest aangerekend van 7 % op wat op het einde van elk kalenderjaar nog aan schuld openstaat. Wanneer een zelfstandige, geconfronteerd met achterstallige sociale bijdragen, een afbetalingsakkoord afspreekt met zijn sociaal verzekeringsfonds, loopt dit mechanisme van verwijlintresten gewoon door. Waardoor zich een situatie kan voordoen waarbij een zelfstandige, ondanks aanzienlijke inspanningen, zijn sociale bijdragen maar zeer geleidelijk ziet afnemen. Alle betalingen worden, tenzij anders gevraagd, immers steeds geboekt op de oudste schuld, hoofdsom én intresten.
Ons amendement wil daarom de mogelijkheid inbouwen om een regeling te treffen waarbij het sociaal verzekeringsfonds met een klant-zelfstandige een afbetalingsakkoord kan afsluiten en daarbij, onder voorbehoud van een correcte naleving van dit akkoord, de verwijlintresten kan kwijtschelden. Daardoor wordt de schuld in hoofdsom zo snel mogelijk aangezuiverd en verkrijgt de zelfstandige in kwestie zo snel mogelijk zijn sociale rechten. Tevens is dit een belangrijk instrument in het kader van een betere inning van de sociale zekerheidsbijdragen.
Jan STEVERLYNCK. |
Nr. 4 VAN DE HEER BEKE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE
Art. 84
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 84. — Artikel 204, derde lid, van de programmawet van 27 december 2004 wordt opgeheven. »
Verantwoording
De indieners van het amendement menen dat een recht op een toelage in de prijs van huisbrandolie niet kan beperkt worden tot een aantal maanden per jaar. De uitbreiding van één maand die in deze programmawet wordt voorgesteld kan volgens hen niet volstaan.
Huisbrandolie wordt niet alleen gebruikt tijdens de wintermaanden als verwarmingsmiddel, maar het wordt gedurende het hele jaar ook gebruikt om warm water te verkrijgen.
Het is dus belangrijk dat deze toelage voor de rechthebbenden ook in de resterende maanden van het jaar (mei tot augustus) wordt toegekend. Het is namelijk niet zo dat men vanaf 1 mei geen warm water meer nodig heeft.
Nr. 5 VAN DE HEER BEKE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE
Art. 84bis (nieuw)
Een artikel 84bis (nieuw) invoegen, luidend als volgt :
« Art. 84bis. — Artikel 207 van dezelfde programmawet wordt vervangen als volgt :
« Art. 207. — Zodra de prijs per liter van een in aanmerking komende brandstof, die op de factuur wordt vermeld, de door de Koning bepaalde drempelwaarde overschrijdt, kan iedere in artikel 205 bedoelde persoon een verwarmingstoelage genieten.
Het recht op deze verwarmingstoelage dooft slechts terug uit wanneer de prijs per liter gezakt is tot een nieuwe drempelwaarde die 0,05 euro lager ligt dan de eerste drempelwaarde.
Er wordt evenwel slechts één verwarmingstoelage toegekend voor éénzelfde huishouden.
De Koning bepaalt het bedrag van deze verwarmingstoelage bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad ».
Verantwoording
Spectaculaire schommelingen van de olieprijs hebben gevolgen voor de prijs van de stookolie en dus ook voor de inwerkingtreding van het stookoliefonds. Daarom stellen de indieners van het amendement voor om een vorksysteem in te voeren in de wet.
Rechthebbenden op een toelage krijgen de toelage wanneer de prijs een bepaalde waarde bereikt heeft en dit recht dooft slechts terug uit wanneer de prijs een waarde bereikt heeft die 0,05 euro lager ligt dan de eerste drempelwaarde.
De OCMW's die verantwoordelijk zijn voor de uitkering van die stookoliecheques moeten, in het geval dat het fonds in werking treedt, bijna dagelijks nagaan of de drempelwaarde opnieuw is overschreden. Als de prijs van de ene dag op de andere 0,01 euro onder de drempelwaarde gezakt is, is het stookoliefonds niet meer van toepassing.
Dat is vervelend voor de klanten, maar ook voor de OCMW's. Door de buiten werking treding van het fonds vanaf een nieuwe « benedenwaarde » maakt men deze dienstverlening klantvriendelijker, want duurzamer. Voor de OCMW's wordt het op die manier ook gemakkelijker werken.
Nr. 6 VAN DE HEER BEKE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE
Art. 84ter (nieuw)
Een artikel 84ter invoegen, luidend als volgt :
« Art. 84ter. — Artikel 212 van dezelfde programmawet wordt gewijzigd als volgt :
« Art. 212. — Het Fonds wordt gestijfd door :
1º verplichte bijdragen;
2º een jaarlijkse bijdrage ten laste van de algemene uitgavenbegroting die even hoog is als de in 1º vermelde bijdrage;
3º de interesten op thesauriebeleggingen van het Fonds.
De in 1º vermelde verplichte bijdrage wordt vastgesteld na overleg in de Ministerraad waar de Koning ten laste van de onderneming, natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op om het even welk moment in het lopende kalenderjaar, een of meerdere binnenlandse leveringen van aardolieproducten verricht in hoedanigheid van raffinadeur of invoerder in de zin van het koninklijk besluit van 11 oktober 1971 houdende verplichting inzake opslagmiddelen en opslag van aardolieproducten, een bijdrage ten bate van het Fonds kan opleggen waarvan Hij de berekeningsbasis, het tarief en de inningswijze bepaalt. Elk besluit dat krachtens deze alinea wordt vastgesteld, wordt geacht nooit uitwerking te hebben gehad indien het niet bij wet is bekrachtigd binnen zes maanden na de datum van inwerkingtreding.
Op voordracht van de minister bevoegd voor Economische Zaken stelt de Koning het bijzonder reglement betreffende het beheer van het Fonds vast. De uitvoering van de betalingen van het Fonds kan worden opgedragen aan de OCMW's.
De administratie der Douane en Accijnzen, bijgestaan door de administratie van de Energie, wordt belast met de heffing, de inning en de controle van de bijdrage. Met het oog hierop beschikken de ambtenaren der Douane en Accijnzen en de ambtenaren van de administratie van de Energie over de middelen en de bevoegdheden die hen door de wettelijke bepalingen betreffende de economische reglementering en prijzen, alsook deze betreffende de accijnzen, worden toegekend. De Koning is gemachtigd iedere maatregel te nemen om de inning van de verschuldigde bijdrage te verzekeren en om het toezicht en de controle op de bijdrageplichtigen te organiseren.
ledere overtreding wordt opgespoord, vastgesteld, vervolgd en gestraft overeenkomstig de bepalingen van de hoofdstukken II en III van de wet van 22 januari 1945 betreffende de economische reglementering en de prijzen. Zonder afbreuk te doen aan de andere bepalingen van de voornoemde wet, zal het geheel of gedeeltelijk niet betalen van de bijdrage, gestraft worden met een geldboete die minstens gelijk is aan het tienvoud van het ontdoken bedrag, zonder meer te mogen bedragen dan twintig procent van het zakencijfer van de bijdrageplichtige tijdens het voorafgaande kalenderjaar. »
Verantwoording
De indieners van het amendement vinden dat de overheid moet ophouden met het financieren van het stookoliefonds via de prijsverhoging van de stookolie. Op die manier betaalt de klant twee keer en dat is niet eerlijk.
De overheid krijgt bij hogere olieprijzen van de industrie meer BTW-inkomsten en kan dat fonds financieren zonder de gewone consument nog eens extra te belasten met een prijsverhoging.
Wouter BEKE Mia DE SCHAMPHELAERE. |
Nr. 7 VAN DE HEER BROTCORNE
Art. 62
In het voorgestelde artikel 7, § 2 (nieuw), in het zesde lid tussen de eerste en de tweede volzin een nieuwe zin invoegen, luidende :
« Deze overeenkomst wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de commissie. »
Verantwoording
Het ontwerp bepaalt dat de nadere regels voor de financiering van de kabel zullen worden bepaald in een overeenkomst tussen de netbeheerder en de titularis van de domeinconcessie (in dit geval C-Power). Deze financiering zal echter grote gevolgen hebben voor het tarief dat aan de consument zal worden doorberekend, terwijl het slechts twee particuliere actoren betreft. Het is dus wenselijk dat de CREG zich kan uitspreken over de overeenkomst, die aanzienlijke gevolgen zal hebben voor de tarieven.
Nr. 8 VAN DE HEER BROTCORNE
Art. 62
In het voorgestelde artikel 7, § 2 (nieuw), in het zesde lid de laatste volzin vervangen als volgt : « De bijdrage van de netbeheerder in de financiering van de onderzeese kabel is begrepen in de regulated asset base en wordt verrekend in de tarieven overeenkomstig de richtlijnen van de CREG terzake. ».
Verantwoording
Het ontwerp biedt de netbeheerder de mogelijkheid om deel te nemen aan de financiering van de onderzeese kabel waarmee de off shore-installaties met het Belgische net kunnen worden verbonden. De netbeheerder financiert deze kabel voor een derde van de totale kostprijs, voor een maximumbedrag van 25 miljoen euro. Deze financiering wordt gespreid over vijf jaar, dus 5 miljoen euro per jaar, die worden doorberekend in de tarieven die de consument betaalt.
Om de gevolgen van de hulp op de heffing voor het gebruik van het transportnet te verminderen, wensen wij dat het gedeelte dat Elia bijdraagt aan de financiering van deze kabel, kan worden opgenomen in haar activa (zodat zij mede-eigenaar wordt) en de kostprijs kan worden verdeeld over de hele afschrijvingsperiode. Op die manier kunnen de gevolgen voor de prijs die de consument moet betalen, worden beperkt.
Nr. 9 VAN DE HEER BROTCORNE
Art. 62
In het voorgestelde artikel 7, § 3 (nieuw), de woorden « Voor de installaties bedoeld in § 2 » vervangen door de woorden « Voor alle installaties voor de productie van elektriciteit uit wind die zich op het grondgebied bevinden, ».
Verantwoording
Het ontwerp voorziet in een uitbreiding van de productieafwijking die bepaalt hoeveel verschil er mag zijn tussen het nominale vermogen en het door de energieproducent gevraagde vermogen. Deze uitbreiding wordt gerechtvaardigd doordat de productie van energie uit wind bijzondere kenmerken heeft : deze energiebron is afhankelijk van klimatologische beperkingen, die het moeilijk maken om te anticiperen op de productie.
Het ontwerp staat echter enkel een productieafwijking toe voor installaties bedoeld in § 2, dus de off shore-installaties.
Dit onderscheid lijkt ons niet gepast. De productiebeperkingen van installaties op het vasteland zijn immers dezelfde als die voor installaties in zee. Een onderscheid maken dat niet gebaseerd is op technische kenmerken, kan schadelijke gevolgen hebben voor de ontwikkeling van windenergie op het hele grondgebied, terwijl de regering toch de doelstellingen inzake hernieuwbare energie wenst te halen.
De minister heeft aangegeven dat hij zich niet bevoegd acht om de afwijkingsmarge te bepalen voor installaties voor hernieuwbare energie op het grondgebied van de gewesten. Die stelling is niet correct aangezien de federale overheid wel degelijk bevoegd is om de voorwaarden te bepalen voor de verbinding met het transportnetwerk via een koninklijk besluit tot vaststelling van een technisch reglement.
Er zal verzet worden aangetekend als de bepalingen van het ontwerp op deze manier worden aangenomen.
Nr. 10 VAN DE HEER BROTCORNE
Art. 62
In het voorgestelde artikel 7, § 4 (nieuw), een vijfde lid invoegen, luidende :
« De Koning bepaalt, na overleg met de gewesten, de verdeling tussen de gewesten van de groene stroomcertificaten verbonden met de in § 2 bedoelde projecten. »
Verantwoording
Het ontwerp bepaalt dat de groene stroomcertificaten verbonden aan de off shore-productie van windenergie worden overgenomen voor een overnameprijs die wordt vastgelegd door de beheerder van het transportnet. Het bepaalt echter niet wat het statuut is van de uitgegeven groene stroomcertificaten. De markt van de groene stroomcertificaten is echter een gewestelijke bevoegdheid. Nergens wordt in het ontwerp echter bepaald in hoever de groene stroomcertificaten de gewestelijke markten zullen beïnvloeden.
Voor de producenten van groene stroom is het echter onontbeerlijk om te kunnen anticiperen op de komende ontwikkelingen aangezien zij rechtstreeks invloed hebben op de stabiliteit van de investeringen. Anders valt een destabilisering van de gewestelijke markten te vrezen die ingaat tegen de doelstelling om hernieuwbare energie te ontwikkelen. De verdeling over de gewesten van de groene stroomcertificaten moet dus samen met het wetsontwerp worden vastgelegd, in overleg met de gewesten.
Nr. 11 VAN DE HEER BROTCORNE
Art. 63
In § 1 van het voorgestelde artikel 21bis de woorden « Deze federale bijdrage is onderworpen aan de BTW. » doen vervallen.
Verantwoording
Zodra de federale bijdrage niet wordt gezien als een tariefverhoging, gaat het wel degelijk om een belasting. Het is bijgevolg helemaal niet aanvaardbaar dat die belasting ook nog aan de BTW onderworpen is.
Nr. 12 VAN DE HEER BROTCORNE
Art. 63
In § 1 van het voorgestelde artikel 21bis de woorden « De leveranciers staan in voor de inning hiervan. » vervangen door de woorden « De netbeheerder staat in voor de inning hiervan. ».
Verantwoording
Het wetsontwerp wil de administratiekosten verbonden aan de inning van de federale bijdrage van de netbeheerders op de leveranciers afwentelen. De minister stelt dat voor als een middel om het beheer van die inning doelmatiger te laten verlopen.
Echter, in het kader van een beginnende liberalisering en rekening houdend met het feit dat de leveranciers in een concurrentiepositie terechtkomen, lijkt het niet aangewezen daartoe te beslissen. Alleen de belangrijkste leveranciers kunnen de kosten ten laste nemen verbonden aan een substantiële administratietaak. Dat werpt mede nieuwe hindernissen op voor wie op de markt wil komen.
Dit amendement wil bijgevolg de huidige toestand bestendigen.
Nr. 13 VAN DE HEER BROTCORNE
Art. 69
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Het ontwerp bepaalt dat de commissie de door de Ministerraad geschorste beslissing moet wijzigen in overeenstemming met het met redenen omkleed besluit over de schorsing.
Deze mogelijkheid om te wijzigen stemt niet overeen met de geest van de Europese richtlijnen inzake gas en elektriciteit. De Commissie heeft erop gewezen dat de richtlijn de mogelijkheid biedt voor het toezichthoudend ministerie om een beslissing genomen door een regulerende overheid, te bestuderen. Het ministerie moet met name de mogelijkheid hebben om de beslissing van de regulerende overheid te aanvaarden of te verwerpen, maar niet om ze te wijzigen.
Het feit dat het ontwerp bepaalt dat de CREG rekening moet houden met de beslissing van de Ministerraad is dus niet verenigbaar met de desbetreffende bepalingen van de richtlijnen elektriciteit en gas.
Dat is bovendien niet bevorderlijk voor de rol van een onafhankelijke regulator.
Wij wensen veeleer dat de minister de mogelijkheid heeft beroep in te stellen bij de bevoegde rechterlijke overheid.
Nr. 14 VAN DE HEER BROTCORNE
Art. 71
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Het ontwerp bepaalt dat de Commissie de door de Ministerraad geschorste beslissing moet wijzigen in overeenstemming met het met redenen omkleed besluit over de schorsing.
Deze mogelijkheid om te wijzigen stemt niet overeen met de geest van de Europese richtlijnen inzake gas en elektriciteit. De Commissie heeft erop gewezen dat de richtlijn de mogelijkheid biedt voor het toezichthoudend ministerie om een beslissing genomen door een regulerende overheid, te bestuderen. Het ministerie moet met name de mogelijkheid hebben om de beslissing van de regulerende overheid te aanvaarden of te verwerpen, maar niet om ze te wijzigen.
Het feit dat het ontwerp bepaalt dat de CREG rekening moet houden met de beslissing van de Ministerraad is dus niet verenigbaar met de desbetreffende bepalingen van de richtlijnen elektriciteit en gas.
Dat is bovendien niet bevorderlijk voor de rol van een onafhankelijke regulator.
Wij wensen veeleer dat de minister de mogelijkheid heeft beroep in te stellen bij de bevoegde rechterlijke overheid.
Christian BROTCORNE. |
Nr. 15 VAN MEVROUW DE BETHUNE
Art. 23bis (nieuw)
Een artikel 23bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 23bis. — Artikel 23 treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum. »
Verantwoording
Dit artikel laat toe het artikel in werking te laten treden tegelijkertijd met het wetsontwerp tot wijziging van diverse wetten betreffende het statuut van de militairen van 9 juni 2005 waarin artikel 53 overgaat tot wijziging van artikel 25 van de wet van 21 december 1990.
Nr. 16 VAN MEVROUW DE BETHUNE
Art. 27
In het voorgestelde artikel 20quater, § 2, tweede lid, het woord « met » vervangen door het woord « in ».
Verantwoording
De oorspronkelijke tekst in het Nederlands leidt tot heel wat begripsverwarring. Het is alsof de kandidaat-officier zelfs indien deze niet geslaagd is voor het examen over de kennis van de tweede landstaal, toch zijn vorming gewoon kan voortzetten. Meerdere leden in de commissie hebben tijdens de algemene bespreking deze opmerking gemaakt. De minister heeft evenwel duidelijk gesteld dat de kandidaat-officier bij niet slagen in het taalexamen, zijn opleiding in een lagere rang voortzet. Dit amendement wil dit verduidelijken.
Nr. 17 VAN MEVROUW DE BETHUNE
Art. 33
Het voorgestelde artikel 20decies, derde lid, aanvullen als volgt :
« ..., met dien verstande dat niet meer dan 2/3 van de leden van hetzelfde geslacht mogen zijn. »
Verantwoording
De bevoegde minister heeft tijdens zijn uiteenzetting duidelijk verklaard dat de samenstelling van de deliberatie-, evaluatie- en beroepscommissie niet mag bestaan uit leden van hetzelfde geslacht. Dit zou voor hem onaanvaardbaar zijn. Teneinde dit te voorkomen wil dit amendement de 2/3 regel invoegen in de wettekst.
Nr. 18 VAN MEVROUW DE BETHUNE
Art. 80
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Sinds 2004 beschikt de Belgische Investeringsmaatschappij (BIO) over het zogenaamde Expertisefonds dat onder andere instaat voor de financiering van haalbaarheidsstudies. Dit gebeurt op contractuele basis waardoor BIO dat overheidsgeld ter beschikking stelt, voorwaarden met een resultaatsverbintenis kan opleggen. Het voorliggende artikel biedt echter de mogelijkheid om naast de bestaande financiering een bijkomende financieringsbron te voorzien voor derden. Dit is echter een delegatie zonder resultaatsverbintenis wat een enorm risico inhoudt. Gezien de fundamentele impact past dergelijke maatregel bijgevolg niet in een wet houdende diverse bepalingen. Daarom wil dit amendement dit artikel schrappen.
Sabine DE BETHUNE. |