3-1287/1 | 3-1287/1 |
5 JULI 2005
1. Voorgeschiedenis
In haar regeerakkoord van 7 juli 1999 nodigde de federale regering het Parlement uit een commissie voor de politieke vernieuwing op te richten. Beide wetgevende kamers zijn daar meteen op ingegaan. In de Kamer van volksvertegenwoordigers zag de commissie voor politieke vernieuwing op 23 december 1999 het levenslicht, in de Senaat op 20 januari 2000.
Een van de belangrijkste thema's, dat in de commissies uitvoerig werd besproken, was de deontologie van het politiek mandaat, waarbij onder meer op het nut van een deontologische code werd gewezen. De commissies bespraken dat punt tijdens meerdere vergaderingen in de periode van 13 november 2000 tot 21 januari 2002 (stuk Senaat nr. 2-566/1) en hoorden hierover meerdere professoren, gegroepeerd in het Wetenschappelijk Comité van de commissies voor politieke vernieuwing. Tevens werd de heer De Batselier, voorzitter van het Vlaams Parlement gehoord over de aldaar op 1 januari 1998 in werking getreden « deontologische code van de Vlaamse volksvertegenwoordigers inzake dienstverlening aan de bevolking ».
Uit de besprekingen in de Kamer- en Senaatscommissies voor politieke vernieuwing is duidelijk gebleken dat alle politieke fracties het eens waren over het nut van een dergelijk instrument (stuk Senaat nr. 2-566/1, blz. 152 e.v.). Alleen de MR in de Senaat stelde haar instemming afhankelijk van de inhoud van de code.
Wat de praktische uitwerking van de code betreft, waren er wel enige verschillen. Alle partijen waren het inderdaad eens met het uitdrukkelijk vermelden van de doelstellingen van de code in de aanhef ervan, maar daarbij benadrukte de PS-fractie dat het essentieel element van de code de aard van de dienstverlening aan de bevolking moest zijn. Een ander verschil was dat de Vlaamse partijen eerder opteerden voor een totaalconcept waarin zowel verboden als toegelaten handelingen ten aanzien van interventies voor burgers werden bepaald, terwijl de Franstalige partijen eerder gewonnen waren voor een code waarin alleen de verboden handelingen werden opgesomd.
Evenwel was er grote eenstemmigheid over wat voor parlementsleden inzake dienstverlening uitdrukkelijk moest worden verboden (2-566/1, 154 e.v), met name :
— stappen doen bij gerechtelijke instanties om juridische besluitvorming te beļnvloeden;
— stappen doen om bij administratieve of gerechtelijke instanties de behandeling te versnellen;
— stappen doen om iemands kansen op benoeming of bevordering te vergroten (zogenaamde begunstigingstussenkomsten);
— stappen doen om de toewijzing van contractuele verbintenissen met de overheid te bevorderen;
— onterecht de indruk wekken dat men de burger heeft geholpen (schijndienstbetoon);
— de burger ongevraagd helpen;
— dienstverlening tegen geldelijke of materiėle tegenprestatie van welke aard ook.
De PS maakte daarbij wel de bemerking dat het een en ander (met name begunstigingstussenkomsten en beļnvloeding inzake contractuele verbintenissen met de overheid) reeds strafrechtelijk verboden was, zodat de vraag kon worden gesteld naar het toegevoegde belang van de opname ervan in een deontologische code. Andere partijen waren van oordeel dat de opname van dergelijke handelingen wel nuttig was, omdat dat ook voor de burger duidelijkheid schept, en dat men er eventueel op kan wijzen dat sommige regels louter deontologisch zijn en andere handelingen ook strafrechtelijk verboden. Er werd bovendien opgemerkt dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen strafrecht en tuchtrecht, en dat een tuchtsanctie in het geheel niet onverenigbaar is met een strafrechtelijke sanctie.
De MR-fractie van de Senaat twijfelde dan weer aan het feit of een tussenkomst van een parlementslid bij een magistraat in het dossier moest worden opgenomen, omdat dat op grond van de scheiding der machten toch strikt ontoelaatbaar was.
Wat de handelingen betreft die toegelaten moeten blijven, was er een aanzienlijke eensgezindheid tussen de fracties. Het ging met name om interventies inzake :
— informatieverstrekking aan de burger met doorverwijzing naar de bevoegde diensten, in het bijzonder de ombudsdiensten;
— hulp bij het vervullen van administratieve formaliteiten (tegen : Ecolo-Agalev);
— bemiddeling tussen burger en overheid wanneer geen ombudsdienst beschikbaar is (tegen : VB, Ecolo, CDH);
— bij een administratie vragen naar de stand van zaken en wijzen op specifieke elementen (tegen : VB en CDH);
— informatieverstrekking over examens en bekwaamheidstests en procedures van bevordering en toezicht uitoefenen op de objectiviteit ervan (tegen : VB en CDH);
— werkzoekenden op de hoogte stellen van werkaanbiedingen en personen aanbevelen in de particuliere sector (tegen : VB en CDH).
Alle partijen, behalve de MR-fractie in de Senaat, waren tevens akkoord in de schoot van de parlementaire assemblees een deontologische commissie op te richten die toezicht moet houden op de naleving van de deontologische code (2-566/1, blz. 162).
Ondanks de verschillen inzake praktische uitwerking kan men besluiten dat er reeds in de periode 2000-2002 bij alle politieke fracties een grote eensgezindheid bestond over het nut van een deontologische code inzake dienstbetoon voor federale parlementsleden.
2. Het ontegensprekelijk nut van een reglementaire deontologie, een parlementaire onderzoeksinstantie en parlementaire tucht
In de jaren 2002-2005, en mede gelet op de positieve ervaringen in het Vlaams Parlement, zijn de geesten ongetwijfeld verder gerijpt. De recente kwestie inzake de tussenkomst van de senaatsvoorzitster bij een magistraat, op herhaalde vraag van een burger, heeft nogmaals de nood bevestigd aan duidelijke regels die ook de burger in acht zal kunnen nemen bij het richten van vragen tot parlementsleden.
Aangezien tijdens de besprekingen in 2000-2002 is gebleken dat het merendeel van de leden (enkel VB niet) gewonnen was voor een regeling van de deontologie bij reglement en niet bij wet (2-566/1, blz. 133), krijgt de deontologische code in de voorgestelde tekst, overeenkomstig het voorstel van het Wetenschappelijk Comité, het karakter van een reglement van de assemblee en worden de bevoegdheden van de deontologische commissie geregeld bij wijziging van het reglement van de Senaat.
Zodoende wordt in dit document een voorstel gedaan om in eerste instantie voor de Senaat een deontologische code in te stellen, en tegelijk het reglement van de Senaat te wijzigen teneinde een deontologische commissie in te stellen, die een tuchtrechtelijke bevoegdheid heeft, met name het uitspreken van een publieke blaam.
De senatoren worden immers, op grond van hun functies, zeker wanneer ze meerdere mandaten uitoefenen, vaak door de burgers verzocht om te bemiddelen in administratieve of gerechtelijke dossiers of bij indienstnemingen. Een deontologische code die duidelijke gedragsregels bevat waaraan de senatoren zich dienen te houden bij hun dienstverlening aan de bevolking, en waar zij de burger naar kunnen verwijzen zonder de indruk te wekken dat zij hun representatieve taak ofwel onvoldoende gebruiken, ofwel misbruiken, zal ook het vertrouwen van de bevolking in de politiek doen toenemen.
3. Een aanzet voor andere assemblees
Hoewel de Senaat reglementair alleen bevoegd is haar eigen deontologie te regelen, is dit voorstel ongetwijfeld ook een signaal naar de andere federale wetgevende kamer, en desgevallend ook naar andere assemblees, om dienaangaande ook een reglement uit te vaardigen dat, naar het oordeel van het Wetenschappelijk Comité, bij voorkeur zoveel mogelijk identieke bepalingen bevat. Dat hoeft, althans voor de Kamer van volksvertegenwoordigers, weinig problemen op te leveren, aangezien ons voorstel de consensus weerspiegelt van de grote meerderheid van de leden van de gezamenlijke commissies voor politieke vernieuwing van Kamer en Senaat.
4. Toelichting bij het voorstel
Politieke mandatarissen zijn verkozenen van het volk. In die hoedanigheid moeten zij aanspreekbaar en dienstbaar zijn ten opzichte van de gehele bevolking, zonder onderscheid van persoon. Inderdaad stelt artikel 42 van de Grondwet : « De leden van de beide kamers vertegenwoordigen de Natie en niet enkel diegenen die hen hebben verkozen. »
Politieke mandatarissen zijn per definitie publieke figuren, die zich bewust moeten zijn van hun maatschappelijke rol. Zij hebben een voorbeeldfunctie, waarbij zij er steeds over dienen te waken dat ook hun activiteiten die niet verbonden zijn aan hun mandaat, niet strijdig zijn met de eer en waardigheid van het mandaat.
Zelfs zonder dat zulks rechtstreeks raakt aan de strafwetten, kunnen zij met situaties of vragen van burgers geconfronteerd worden waarin het algemeen belang dat zij dienen, in conflict kan komen met het individueel belang van de vraagsteller. Zo kan bijvoorbeeld een vraag om een dossier te bespoedigen, leiden tot een achterstand bij de behandeling van andere gelijkaardige dossiers. Daarom moeten politieke mandatarissen weliswaar streven naar een maximale betrokkenheid van en samenspraak met de bevolking, maar toch steeds een structurele oplossing pogen te vinden voor de vastgestelde problemen, zonder te vervallen in cliėntelisme of favoritisme, of terecht te komen in situaties waarin hen belangenvermenging zou kunnen worden verweten.
De individuele verkozenen dragen dus een grote verantwoordelijkheid, niet alleen ten aanzien van de bevolking, maar ook ten aanzien van hun medeverkozenen en het politieke bedrijf in het algemeen. Het in opspraak komen van één mandataris heeft, mede gezien de verregaande mediatisering van het politieke gebeuren, vaak tot gevolg dat de integriteit van de politiek als dusdanig door de burger in twijfel wordt getrokken.
Een gebrek aan eenvormige regels inzake politiek dienstbetoon, dat niet enkel een recht maar vooral een plicht is van de mandataris, leidt ook tot onduidelijkheid voor de burgers. Niet alleen verschilt de wijze waarop politiek dienstbetoon wordt georganiseerd van mandataris tot mandataris, ook is het voor de burger vaak niet duidelijk wat hij wel en niet mag verwachten van dat dienstbetoon, waar het eindigt en waar cliėntelisme of vragen tot beļnvloeding beginnen. Eenvormige regels hebben dus ook hun nut voor de burger, en zullen voorkomen dat die te veel verwacht van het dienstbetoon.
Hoewel in de reglementen van diverse assemblees, waaronder de Senaat, een aantal regels zijn opgenomen aan de hand waarvan mede kan worden bepaald hoe de mandatarissen zich van hun bevoegdheden moeten kwijten (cumulatiebeperkingen, tucht in de Senaat, maatregelen bij schending van de geheimhoudingsplicht, woelige zittingen, ordemaatregelen, niet in de rede vallen, ...), bevat het reglement geen bepaling inzake plichten of morele regels voor dienstbetoon. Daarom dient voor de individuele dienstverlening van politieke mandatarissen een afdwingbare deontologische code uitgewerkt te worden.
Het uitgangspunt van de voorgestelde code is dat politieke mandatarissen, uiteraard zonder enige geldelijke of materiėle tegenprestatie, nuttige informatie mogen verstrekken, personen mogen doorverwijzen naar bevoegde diensten en instanties, en hen daarbij, waar nodig en wettig, mogen begeleiden en ondersteunen. In hangende administratieve dossiers kunnen zij informatie vragen, zowel over de toepasselijke regelgeving als over de stand van zaken van het dossier. Ze dienen zich evenwel te onthouden van tussenkomsten die het begunstigen van een bepaald persoon of het bespoedigen van een beslissing tot doel hebben. Ook zullen zij verplicht zijn, wanneer er in administratieve of gerechtelijke dossiers een beroep kan worden gedaan op een ombudsdienst, naar die dienst door te verwijzen.
Hoewel bepaalde handelingen, zoals beļnvloeding van ambtenaren, omkoping en dergelijke, reeds strafrechtelijk beteugeld zijn, bevat de voorgestelde code ook verbodsbepalingen die aan het strafrecht raken, zonder natuurlijk in de plaats te komen van de geldende strafbepalingen of te raken aan grondwettelijke immuniteiten. De code is inderdaad opgevat als een deontologisch en geen strafrechtelijk document, en bevat enkel algemene gedragsregels en geen strafbepalingen.
De code is in de eerste plaats gebaseerd op de bevindingen van de gezamenlijke commissies voor politieke vernieuwing van Kamer en Senaat, en daarnaast ook geėnt op de deontologische code van het Vlaams Parlement. Het kan inderdaad niet de bedoeling zijn dat de burger bij zijn vragen aan de mandatarissen van de verschillende Belgische assemblees geconfronteerd wordt met uiteenlopende deontologische regelingen. Dat zou de overzichtelijkheid zeker niet ten goede komen.
Naast de uitwerking van de deontologische code zelf, richt dit voorstel ook een deontologische commissie op in de schoot van de Senaat, waarin elke fractie is vertegenwoordigd. Daartoe wordt voorgesteld het reglement van de Senaat aan te passen.
De deontologische commissie heeft een tuchtrechtelijke bevoegdheid ten aanzien van de senatoren die de deontologische code niet respecteren, doch doet geenszins afbreuk aan de grondwettelijke immuniteiten of de strafrechtelijke implicaties van bepaalde in de code opgenomen gedragingen.
Omdat de Senaat natuurlijk niet alleen kan controleren of senatoren de deontologische code respecteren, wordt ook een inzet gevraagd van de gesolliciteerde ambtenaren. Zij moeten de tussenkomsten van senatoren in het dossier vermelden en die tussenkomsten schriftelijk bevestigen aan de betrokken senator. Aangezien de Senaat dat niet als dusdanig kan oplegen aan alle ambtenaren, wordt een toepassingsprotocol gesloten met de minister van Ambtenarenzaken, die belast wordt met de praktische uitvoering van deze regel (zie de artikelen 8 en 36 van de code).
Mia DE SCHAMPHELAERE. |
Artikel 1
In titel V van het reglement van de Senaat wordt een hoofdstuk IIIter ingevoegd, met als opschrift « deontologische commissie », dat de artikelen 86ter, 86quater, en 86quinquies omvat, luidende :
« Art. 86ter. — 1. Na iedere vernieuwing van de Senaat benoemt de vergadering voor de gehele zittingsperiode uit haar leden een deontologische commissie die belast is met het onderzoek van de vraagstukken in verband met de toepassing van de deontologische code inzake dienstverlening aan de bevolking door de leden van de Senaat, die als bijlage gaat bij dit reglement.
De commissie bestaat uit zoveel leden als vereist is opdat elke in de vaste commissies vertegenwoordigde fractie in de commissie door ten minste een lid zou vertegenwoordigd zijn.
De leden van de commissie worden aangewezen overeenkomstig het bepaalde in artikel 84.
Wanneer een lid afwezig is, kan hij zich door een lid van dezelfde fractie laten vervangen.
2. Het bureau van de commissie wordt samengesteld bij de aanvang van elke zitting. Het bestaat uit een voorzitter en een eerste en een tweede ondervoorzitter die uit de leden van de commissie worden verkozen.
3. De commissie beraadslaagt en besluit overeenkomstig de bepalingen die op de vaste commissies van toepassing zijn.
Art. 86quater. — 1. De ombudsmannen, de magistraten, de ambtenaren en andere personen die inmengingen vaststellen die in strijd zijn met de deontologische code inzake dienstverlening aan de bevolking door de leden van de Senaat, stellen de voorzitter van de Senaat daarvan schriftelijk in kennis. Die informatie wordt onverwijld ter kennis gebracht van de betrokken senator.
De voorzitter van de Senaat zendt de in het eerste lid bedoelde informatie binnen dertig dagen over aan de leden van de deontologische commissie, in voorkomend geval samen met de argumenten van de verdediging.
2. Een zaak wordt bij de deontologische commissie aanhangig gemaakt, hetzij door een vijfde van haar leden, hetzij door de voorzitter van de Senaat. De commissie kan na een eerste onderzoek hetzij met een drievierde meerderheid van haar leden beslissen aan het dossier geen gevolg te geven, hetzij op verzoek van meer dan een kwart van haar leden, het advies inwinnen van een college van vier beėdigde deskundigen. De commissie beslist binnen dertig dagen na de ontvangst van dat advies.
3. De debatten verlopen met inachtneming van de rechten van de verdediging.
4. Als de commissie een schending van de deontologische code vaststelt, legt zij met een meerderheid van haar leden publiekelijk een blaam op de betrokken senator, die wordt uitgesproken door de voorzitter van de Senaat tijdens de eerste plenaire vergadering die volgt op het verstrijken van de in punt 5, eerste lid, bedoelde beroepstermijn. In geval van herhaling kan de commissie veroordelen tot de bekendmaking van de beslissing in de pers op kosten van de betrokken senator, en een financiėle straf uitspreken die niet hoger mag liggen dan helft van de maandelijkse parlementaire vergoeding, of een van die straffen alleen uitspreken. De commissie kan echter, ook al is er geen recidive, met een drievierde meerderheid van haar leden een van die twee straffen uitspreken.
5. De beslissing van de deontologische commissie kan binnen tien dagen na de kennisgeving ervan worden aangevochten door een derde van haar leden of door de betrokken senator.
In dat geval wordt de tenuitvoerlegging van de straf geschorst en beslist de plenaire vergadering binnen de daaropvolgende maand de straf al dan niet te bevestigen, met inachtneming van de regels van de deontologische code.
De voormelde termijnen worden geschorst tijdens het parlementair reces, zoals bepaald door de in artikel 82 van de Grondwet bedoelde parlementaire overlegcommissie.
Art. 86quinquies. — De deontologische commissie heeft tevens tot taak, op verzoek van de voorzitter van de Senaat overeenkomstig het bepaalde in artikel 24, en minstens eenmaal per jaar op eigen initiatief, adviezen te verstrekken over de regeling van deontologische problemen bij dienstverlening.
Bij de uitoefening van die bevoegdheid beraadslaagt de deontologische commissie overeenkomstig de bepalingen die op de vaste commissies van toepassing zijn. »
Art. 2
Er wordt een deontologische code inzake dienstverlening aan de bevolking door leden van de Senaat ingesteld, die als bijlage bij het reglement van de Senaat wordt gevoegd, en waarvan de bepalingen luiden als volgt :
« Deontologische code inzake dienstverlening aan de bevolking door leden van de Senaat
1. Het statuut van de code
Artikel 1
De deontologische code inzake dienstverlening aan de bevolking door leden van de Senaat is het geheel van beginselen, gedragsregels en gebruiken die de senatoren, hun persoonlijke en fractiemedewerkers, en elke derde persoon die in hun opdracht handelt, als leidraad nemen bij hun dienstverlening aan de bevolking. De bepalingen van de deontologische code gelden ook voor groepen van senatoren die aan collectieve dienstverlening doen. Deze code is van toepassing op zowel de strafrechtelijk als niet strafrechtelijk sanctioneerbare gedragingen in het kader van dienstverlening.
Art. 2
Gelet op het primaat van hun parlementaire mandaat, houden senatoren die ook burgemeester, schepen, gemeenteraadslid, OCMW-voorzitter of OCMW-raadslid zijn, zich aan de deontologische code voor al hun dienstverlenende activiteiten, ook als zij die uitoefenen uit hoofde van hun gemeentelijk mandaat.
Art. 3
De senatoren moeten ervoor waken dat zij, ook buiten hun politieke activiteiten, geen dienstverlenende activiteiten ontplooien die de eer of de waardigheid van het mandaat kunnen schaden.
2. Algemene plichten, doelstellingen en uitgangspunten
Art. 4
De senatoren gebruiken voor hun eigen dienstverleningsactiviteiten de termen « ombudsman », « ombudsvrouw », « ombudsdienst » of andere vergelijkbare samenstellingen met « ombud » niet, om geen verwarring te creėren met de bij wet of decreet ingestelde ombudsdiensten.
Art. 5
Bij hun optreden in en buiten het parlement en in hun contacten met individuen, groepen en instellingen geven de senatoren voorrang aan het algemeen belang boven particularistische belangen en zij vermijden elke vorm van belangenvermenging.
Art. 6
Elke vorm van rechtstreekse dienstverlening, informatiebemiddeling of doorverwijzing gebeurt zonder enige materiėle of geldelijke tegenprestatie van welke aard ook en mag geen vorm van cliėntenwerving inhouden.
Art. 7
De senatoren moeten op dezelfde gewetensvolle manier ten dienste staan van alle burgers die op hun dienstverlening een beroep doen, zonder onderscheid van geslacht, sociale stand, nationaliteit, filosofische overtuiging, partijvoorkeur of persoonlijke gevoelens jegens hen.
Art. 8
Alle tussenkomsten, zowel schriftelijke als mondelinge, van senatoren bij behandelende magistraten, ambtenaren of hun diensthoofden moeten in het dossier worden opgenomen. Elke mondelinge tussenkomst wordt binnen acht dagen schriftelijk aan de senator bevestigd door de ambtenaar, de magistraat of het diensthoofd. Een kopie van die brief wordt in het dossier opgenomen.
Art. 9
Tussenkomsten bij gerechtelijke instanties om de juridische besluitvorming te beļnvloeden, bijvoorbeeld om een proces-verbaal te laten seponeren, zijn verboden.
3. Specifieke bepalingen
3.1. Rol van informatiebemiddelaar
Art. 10
Het behoort tot de wezenlijke taken van de senatoren om informatie te ontvangen en te verstrekken en om door te verwijzen naar de bevoegde diensten of instanties.
Art. 11
De senatoren stellen informatie ter beschikking over de werking van ombudsdiensten en andere diensten die klachten van de burger over het optreden van de overheid behandelen, en over de voornaamste informatiediensten voor problemen waarmee de burger geregeld geconfronteerd wordt.
Art. 12
Bestuurlijke en gerechtelijke informatie waarop de vraagsteller normaliter geen recht heeft, die de goede werking van de administratie of het gerecht kan doorkruisen of die de privacy van anderen in het gedrang kan brengen, mag door de senatoren niet worden doorgespeeld.
3.2. Rol van vertrouwenspersoon
Art. 13
In het kader van hun algemene luisterbereidheid kunnen senatoren de rol vervullen van vertrouwenspersoon.
3.3. Rol van doorverwijzer
Art. 14
De senatoren proberen, waar mogelijk, vraagstellers door te verwijzen naar de bevoegde diensten van de administratie, het gerecht enz., zoals bijvoorbeeld de ombudsdiensten die van overheidswege ingesteld zijn om de problemen van de vraagstellers op te lossen, of naar particuliere en overheidsdiensten die professioneel gespecialiseerd zijn in het oplossen van de opgeworpen problemen.
3.4. Rol van administratieve begeleider en ondersteuner
Art. 15
Senatoren kunnen de burgers ondersteunen en begeleiden in hun relatie met de administratie of met gerechtelijke instanties : zij kunnen de burgers helpen om, via de geschikte kanalen en procedures, een aanvraag te richten tot de overheid, informatie te verkrijgen over de stand van zaken van een dossier, daarover verdere uitleg en verantwoording te vragen, en voorafgaande vragen te stellen over de administratieve behandeling van dossiers.
Art. 16
De briefwisseling met de overheid, in het kader van de in artikel 15 bedoelde ondersteuning en begeleiding, wordt alleen op naam van de burger gevoerd. Er wordt op geen enkele wijze melding gemaakt van de ondersteunende en begeleidende rol van de senatoren. De senatoren onthouden zich van verdere ondersteuning of begeleiding, tenzij de burger daar uitdrukkelijk om verzoekt.
3.5. Rol van bemiddelaar
Art. 17
Omdat steeds meer overheidsdiensten en gespecialiseerde diensten een ombudsdienst of klachtendienst hebben ingesteld ter oplossing van conflicten, moeten de senatoren de burger in eerste instantie doorverwijzen naar de bevoegde ombuds- of klachtendienst.
Art. 18
Alleen als er voor een specifiek probleem geen enkele ombuds- of andere klachtendienst bevoegd is, mogen senatoren nog optreden als rechtstreekse en zichtbare bemiddelaar.
3.6. Tussenkomsten
Art. 19
Gemotiveerde tussenkomsten zijn toegestaan binnen het wettelijke kader. Zulke tussenkomsten kunnen onder meer zijn : vragen naar concrete toelichting bij de regelgeving of bij een genomen beslissing, vragen naar de stand van zaken van een dossier of naar de verantwoording voor het niet beantwoorden van een vraag van een burger, of de aandacht vestigen op specifieke elementen in een dossier, bijvoorbeeld de sociale context van betrokkene.
3.7. Bespoedigingstussenkomsten
Art. 20
Bij het behartigen van dossiers en het begeleiden van vraagstellers, respecteren de senatoren de onafhankelijkheid van de ambtenaren en diensten, de objectiviteit van de procedures en de termijnen die als normaal beschouwd worden voor de afhandeling van soortgelijke dossiers. Bespoedigingstussenkomsten, waarbij senatoren een administratieve of gerechtelijke procedure proberen te versnellen in dossiers die zonder die tussenkomst weliswaar een langere verwerkingsperiode, maar toch ook een gunstig gevolg zouden krijgen, zijn dus niet toegestaan. Het bespoedigen van het dossier van de ene houdt immers automatisch het vertragen van de behandeling van andere dossiers in, wat een vorm van favoritisme is. Rechtmatige en gemotiveerde tussenkomsten binnen het wettelijke kader zijn toegestaan.
Art. 21
De senatoren mogen wel, via de geschikte kanalen en de informatieprocedures van de betrokken diensten, en zo niet, via de politieke beleidsverantwoordelijken, dit wil zeggen de minister en zijn kabinet, de gouverneur, de burgemeester enz., schriftelijk informatie inwinnen over de stand van zaken in de behandeling van een dossier van hun dienstverleningsvrager indien zij vermoeden dat de afhandeling manifest te traag verloopt.Voor problemen van te trage afhandeling die onder de bevoegdheid vallen van een ombudsdienst, wordt echter doorverwezen naar de ombudsdienst of naar de informatie- en klachtenkanalen die voor de betrokken dienst(en) zijn ingesteld, zonder nog rechtstreeks tussenbeide te komen bij de politieke verantwoordelijken.
3.8. Begunstigingstussenkomsten
Art. 22
Begunstigingstussenkomsten waarbij de burgers een beroep doen op voorspraak van senatoren, zijn verboden. Tussenkomsten bij selectievoerende instanties, die tot doel hebben het bevorderen van kansen op benoeming, aanstelling en bevordering in de overheidsadministratie en binnen de gerechtelijke sector, zijn dus niet toegestaan.
Art. 23
Als senatoren om steun gevraagd wordt door of voor kandidaten die een bepaalde functie of bevordering ambiėren, en als nadien voor de beoogde functie een vergelijkend examen wordt georganiseerd, dan delen de senatoren aan de kandidaten mee dat het resultaat van dat examen het enige criterium is voor de toewijzing.
Art. 24
De senatoren mogen wel informatie inwinnen en doorgeven omtrent de voorwaarden en de organisatie van examens en bekwaamheidstests en de procedures voor benoemingen, aanstellingen en bevorderingen.
Art. 25
De senatoren mogen zich engageren tot het uitoefenen van toezicht op de objectiviteit van examens of bekwaamheidstests. Om die objectiviteit te garanderen, kunnen zij inlichtingen inwinnen over de evaluatieprocedures en -criteria. Bij de eigenlijke selecties komen zij niet tussenbeide. A posteriori kunnen zij wel vragen stellen over de objectiviteit van het examen of de test, van de evaluatie of de selectie, en in geval van overtreding of van vermoeden van overtreding kunnen zij de tekortgedane partij bijstand verlenen, als die via de geėigende kanalen beroep aantekent, bijvoorbeeld bij de Raad van State, of via hun parlementaire controlerecht vragen stellen aan de minister of, via de minister, aan andere politieke beleidsverantwoordelijken over de dienst waar men vermoedt dat er een inbreuk op de objectiviteit van de selectieprocedure werd gepleegd.
Art. 26
De senatoren mogen werkzoekenden op de hoogte stellen van werkaanbiedingen in de particuliere en de overheidssector. De senatoren mogen op eigen initiatief personen aanbevelen bij werkgevers in de particuliere sector. Voor die « arbeidsbemiddelingsrol » mogen de senatoren geen enkele tegenprestatie, van welke aard ook, beloven of leveren aan de betrokken werkgevers.
3.9. Onrechtmatige en onwettelijke voordelen
Art. 27
Elke poging tot bevoordeling, waarbij de burger door toedoen van een senator iets probeert te bereiken wat onrechtmatig of wettelijk niet toelaatbaar is, is verboden.
Art. 28
Tussenkomsten van senatoren met de bedoeling de toewijzing of de uitvoering van contractuele verbintenissen met de overheid te beļnvloeden, zijn verboden.
3.10. Schijndienstbetoon en ongevraagd dienstbetoon
Art. 29
Alle vormen van schijndienstbetoon, waarbij senatoren bewust maar onterecht de indruk wekken dat zij bij de goede afloop van een dossier daadwerkelijk tussenbeide gekomen zijn, zonder dat de betrokken burger om een tussenkomst heeft gevraagd, zijn niet toegestaan.
Art. 30
Alle vormen van ongevraagd dienstbetoon, waarbij senatoren wel degelijk daadwerkelijk optreden om de goede afloop van een dossier te waarborgen, maar zonder dat de betrokken burger daarom gevraagd heeft, zijn niet toegestaan.
4. Bekendmaking van de dienstverlening
Art. 31
Rechtstreeks of onrechtstreeks publiciteit geven aan de dienstverlenende activiteiten van senatoren wordt beperkt tot het bekendmaken van een of meer contactadressen, met naam, mandaat en partij van de senatoren, en de spreekuren, het telefoon- en faxnummer en het e-mailadres waarop zij het makkelijkst te bereiken zijn. Er wordt in die publiciteit geen melding gemaakt van de aard van de dienstverlening waarin zij eventueel gespecialiseerd zijn, en er wordt geen foto van hen in gepubliceerd. Die regels gelden niet voor bladen van politieke partijen en eigen politieke publicaties. Publiciteit voor dienstverlening is niet toegestaan op lokale en regionale radiozenders en op televisiezenders.
Art. 32
De senatoren maken in hun verkiezingscampagnes en mailings die gericht zijn op individuen, geen melding van de diensten die zij eventueel voor de betrokkenen hebben verricht. In geen geval mogen zij de indruk wekken dat zij om een stem vragen in ruil voor bewezen diensten. Zij mogen in hun verkiezingscampagnes die gericht zijn op het algemeen publiek, bijvoorbeeld in huis-aan-huis-folders en advertenties, wel in algemene termen hun dienstvaardigheid, luisterbereidheid en aanspreekbaarheid vermelden.
5. Naleving en controle
Art. 33
De naleving van deze deontologische code veronderstelt openbaarheid als enige fundamenteel structurele oplossing om ongeoorloofde tussenkomsten te verhinderen.
Art. 34
Over inbreuken op de deontologische code wordt uitspraak gedaan door de deontologische Commisie op de wijze bepaald in de artikelen 86ter en 86quater van het reglement van de Senaat.
6. Doorstroming naar het eigenlijke parlementaire werk
Art. 35
In hun dienstverlening aan de bevolking worden de senatoren geconfronteerd met de individuele problemen van de burgers. Dat moet ertoe leiden dat het parlement zijn controlerende en regelgevende opdracht doelgerichter kan uitvoeren. Daarom dienen de fracties op geregelde tijdstippen een synthese te maken van de meest voorkomende dienstverleningsproblemen waarmee zij worden geconfronteerd.
Op regelmatige tijdstippen brengen de leden van de deontologische commissie van deze syntheses verslag uit, en formuleert de commissie op basis daarvan adviezen overeenkomstig artikel 86quinquies van het reglement van de Senaat.
7. Toepassinsprotocol
Art. 36
Voor de uitvoering van artikel 8 van deze code wordt een toepassingsprotocol gesloten met de minister van Ambtenarenzaken, dat tweejaarlijks wordt geėvalueerd door de deontologische commissie.
8. Slotbepaling
Art. 37
Deze code treedt in werking op 1 januari 2006. »
Mia DE SCHAMPHELAERE Wouter BEKE Sabine de BETHUNE Etienne SCHOUPPE Jan STEVERLYNCK Erika THIJS Luc VAN DEN BRANDE. |