3-1166/5 | 3-1166/5 |
2 JUNI 2005
I. INLEIDING
De commissie heeft dit ontwerp reeds besproken en aangenomen tijdens haar vergadering van 4 mei 2005. Op vraag van de minister van Leefmilieu en Pensioenen besliste de plenaire vergadering van de Senaat op 2 juni om dit ontwerp terug te zenden naar de commissie, nadat eerder de bespreking ervan op 26 mei jongstleden was uitgesteld.
De heer Tobback, minister van Leefmilieu en Pensioenen, herinnert eraan dat de federale regering en de regeringen van de gewesten en de gemeenschappen recent overleg hebben gepleegd over een aantal hangende dossiers, die met name betrekking hebben op de begroting. Hierover werd een globaal akkoord bereikt en meer in het bijzonder werd overeengekomen dat de personeelsleden van de gemeenschappen en de gewesten en de instellingen die ervan afhangen worden vrijgesteld van de doorstorting aan de federale overheid van de inhouding op het vakantiegeld. Het equivalente bedrag, dat in het andere geval had moeten doorgestort worden, mogen de gemeenschappen en de gewesten weliswaar houden maar niet uitgeven, zolang dit de globale begrotingsdoelstelling beïnvloedt. De federale regering zal de bedragen die anders voor de globale schuldvermindering zouden worden aangewend, kunnen investeren in de financiering van de sociale zekerheid.
De federale regering zal dan ook twee amendementen indienen op het voorliggend ontwerp, waarin de instellingen die de inhouding op het vakantiegeld wél zullen doorstorten aan de federale overheid op een correcte wijze worden opgesomd. Zo worden onder meer de provinciegouverneurs genoemd in het door artikel 4 van het ontwerp, zoals gewijzigd door amendement nr. 4, voorgestelde artikel 39quater van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor de werknemers.
II. BESPREKING
Artikel 2
Amendement nr. 3
De regering dient een amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 3- 1166/4) dat ertoe strekt artikel 2 te vervangen als volgt :
Art. 2. — Artikel 39ter van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor de werknemers, opgeheven bij de wet van 4 mei 1999, wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 39ter. — Een inhouding die gelijk is aan het totaal van de in artikel 38, § 2, vastgelegde bijdragevoeten wordt verricht bij :
— De federale wetgevende vergaderingen;
— het administratief openbaar ambt zoals gedefinieerd in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken;
— de diensten die instaan voor de betaling van de wedde van het personeel van de geïntegreerde politie en van het leger;
— de hiervoor nog niet bedoelde instellingen waarop het koninklijk besluit nr. 117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare inrichtingen en der regieen ingesteld door de Staat, van toepassing is;
— de hiervoor nog niet bedoelde federale instellingen waarop de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden, van toepassing is;
— de hiervoor nog niet bedoelde federale instellingen van openbaar nut waarop de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, van toepassing is;
— de hiervoor nog niet bedoelde autonome overheidsbedrijven;
— de andere federale instellingen waarin de openbare machten een doorslaggevende rol spelen, ongeacht de juridische vorm waarin zij werden opgericht;
— de hoven en rechtbanken;
— het Rekenhof;
— de Raad van State;
— het Arbitragehof;
Deze inhouding wordt geheven :
a) op het vakantiegeld toegekend aan de in het eerste lid bedoelde contractuele personeelsleden;
b) op de Copernicuspremie toegekend aan sommige contractuele personeelsleden bedoeld in het eerste lid;
c) op de herstructureringspremie toegekend aan sommige contractuele militairen bedoeld in het eerste lid. »
Artikel 4
De regering dient een amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 3-1166/4) dat ertoe strekt artikel 4 te vervangen als volgt :
Art. 4. — In dezelfde wet van 29 juni 1981, wordt een artikel 39quater ingevoegd, luidende :
« Art 39quater. — § 1. Een inhouding die gelijk is aan het totaal van de in artikel 38, § 2, vastgelegde bijdragevoeten wordt verricht voor de vastbenoemde personeelsleden van in artikel 39ter bedoelde diensten en machten. Hetzelfde geldt voor de provinciegouverneurs, de burgemeesters, de schepenen, de voorzitters van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de bedienaars van de eredienst.
Deze inhouding wordt geheven :
a) op het vakantiegeld toegekend aan de in het eerste lid bedoelde personeelsleden;
b) op de Copernicuspremie toegekend aan sommige personeelsleden van de rijksbesturen bedoeld in het eerste lid;
c) op de herstructureringspremie toegekend aan sommige militairen bedoeld in het eerste lid.
§ 2. De opbrengst van de inhouding bedoeld in paragraaf 1, wordt toegewezen aan het Fonds voor het evenwicht van de pensioenstelsels.
De opbrengst van de in het eerste lid bedoelde inhouding moet bij het Fonds voor het evenwicht van de pensioenstelsels toekomen uiterlijk de vijfde werkdag die volgt op de dag van de uitbetaling van het aan de inhouding onderworpen voordeel aan de betrokken personen.
Indien de werkgever niet voldoet aan de in het tweede lid voorgeschreven verplichtingen, is hij van rechtswege aan de Staatskas nalatigheidinteresten op de niet-gestorte sommen verschuldigd. Deze interesten, waarvan het percentage op elk ogenblik gelijk is aan de wettelijke rentevoet, verhoogd met 2 pct., beginnen te lopen vanaf de zesde werkdag die volgt op de uitbetaling van het aan de inhouding onderworpen voordeel aan de betrokken personen.
De opbrengst van deze interesten is bestemd voor het Fonds voor het evenwicht van de pensioenstelsels. ».
De heer Beke is verheugd over de door de regering ingediende amendementen die uitvoering geven aan een akkoord tussen de verschillende beleidsniveaus in ons land en die tegemoet komen aan een wens van met name de Vlaamse regering.
Hij merkt op dat, zijns inziens, de provinciegouverneurs vastbenoemde personeelsleden zijn, maar heeft er geen bezwaar tegen dat zij expliciet worden genoemd in het voorgestelde artikel 39quater. Tevens vraagt hij waarom de geïntegreerde politie is verdwenen uit de opsomming.
De minister antwoordt dat de geïntegreerde politie werd opgenomen in de opsomming van het door amendement nr. 3 gewijzigde artikel 39ter.
De heer Brotcorne is eveneens verheugd over het akkoord tot stand kwam binnen het kader van de federale loyauteit, maar wijst er niettemin op dat in de verantwoording bij het amendement wordt gesteld dat de gemeenschappen en de gewesten « momenteel » de opbrengst van de inhouding op het vakantiegeld houden en dat in die zin een « feitelijke situatie » wordt behouden. Gaat het hier dan niet om een akkoord dat bij uitstek tijdelijk is en in de toekomst mogelijk kan worden gewijzigd ? Moet er geen akkoord op lange termijn worden gesloten tussen de verschillende regeringen, dat niet enkel een « feitelijke situatie » maar ook een juridische werkelijkheid bevestigt ?
Omdat de gemeenschappen en de gewesten niet langer de inhouding op het vakantiegeld moeten doorstorten aan de federale overheid, wordt hen in ruil het verbod opgelegd om het equivalent bedrag uit te geven. Gaat het hier enkel om een politiek akkoord of wordt dit ook ergens bekrachtigd in de ene of de andere vorm ?
De minister antwoordt dat het bereikte akkoord een feitelijke toestand, die reeds bestaat sedert meer dan tien jaar, bevestigt. Alle akkoorden die betrekking hebben op de begrotingsdoelstellingen van de verschillende overheden van ons land zijn per definitie tijdelijk en kunnen altijd worden herzien, maar het is de intentie van alle betrokken regeringen om zich zeker tot 2009 te houden aan de gemaakte afspraken.
De heer Collas dringt erop aan dat alle beslissingen die een rechtstreekse invloed zouden hebben op de begroting van de verschillende entiteiten in de toekomst het voorwerp zouden uitmaken van voorafgaand overleg.
De minister antwoordt dat dit inderdaad de intentie is, maar meent dat men zich geen illusies moet maken. Er zullen in de toekomst nog heel wat discussies en zelfs conflicten ontstaan over de begrotingsdoelstellingen vermits er nu eenmaal verschillende belangen op het spel staan.
Mevrouw Van de Casteele vraagt of de tabellen die werden verspreid in verband de bijdrage van de verschillende overheden aan de globale begrotingsdoelstellingen congruent zijn met de tabel die wordt weergegeven op bladzijde 12 van het stuk 3-1166/3.
De minister antwoordt dat dit het geval is.
III. STEMMINGEN
De amendementen nrs. 3 en 4 worden aangenomen met eenparigheid van de 11 aanwezige leden.
Het geamendeerde wetsontwerp nr. 3-1166 in zijn geheel wordt aangenomen met 7 stemmen bij 4 onthoudingen.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het uitbrengen van een mondeling verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Jean CORNIL. | Annemie VAN de CASTEELE. |