3-1139/1

3-1139/1

Belgische Senaat

ZITTING 2004-2005

22 APRIL 2005


Wetsvoorstel tot aanpassing van de vaststelling van het belastbare inkomen en tot invoering van een autofinancieringsaftrek en minimum belastbare grondslag bij ambtshalve aanslag in de vennootschapsbelasting

(Ingediend door de heer Etienne Schouppe c.s.)


TOELICHTING


De vennootschapsbelasting als concurrentieel middel tussen landen

Sinds de hervorming van de vennootschapsbelasting einde 2002 zet de internationale dalende trend in de tarieven van de vennootschapsbelasting zich voort. Met een nominaal gemiddeld tarief van 33,99 % ligt België ietwat hoger dan het gemiddelde van de EU-15 (31,32 %) en beduidend hoger dan het gemiddelde van de EU-25 (27,4 %) en het gemiddelde in de nieuwe EU-lidstaten (21,5 %) (1) .

De verschillen binnen EU-15 zijn aanzienlijk. Duitsland heeft het hoogste tarief (38,3 %). Het Belgische nominaal tarief (33,99 %) ligt lichtjes beneden dat van Frankrijk (35,4 %) en dat van Nederland (34,5 %). Sinds 1 januari 2005 heeft Nederland het tarief verlaagd naar 31,5 % waarbij een stapsgewijze verlaging naar 30 % in 2007 in het vooruitzicht werd gesteld (2) . Oostenrijk zet vanaf dit jaar het mes in het tarief van de vennootschapsbelasting van 34 % naar 25 % (3) . Portugal volgt dezelfde trend en heeft aangekondigd zijn tarief volgend jaar (2006) verder te doen dalen tot 20 % (in 2003 nog 33 %) (4) . Het lage belastingtarief in Ierland van 12,5 % is door iedereen reeds goed gekend.

De aanslagvoeten in de vennootschapsbelasting in de nieuwe lidstaten zijn echt concurrentieel (Cyprus 10/15 % (5) , Estland 0 % (6) , Hongarije 17,7 %, Letland en Litouwen 15 %, Malta 35 %, Polen 19 % (in 2003 nog 27 %), Slovenië 25 %, Slovakije 19 % en Tsjechië 28 %) (7) .

België kan niet anders dan deze dalende trend te volgen. De loutere daling van het nominale tarief heeft enkel tot effect dat de opbrengst van de vennootschapsbelasting daalt tenzij de belastbare grondslag terzelfder tijd wordt uitgebreid. We merken hierbij op dat de daling van het tarief in de vennootschapsbelasting in Nederland en Oostenrijk niet binnen de vennootschapsbelasting wordt gecompenseerd. De vennootschapsbelasting wordt als concurrentieel middel gebruikt om buitenlandse investeringen aan te trekken.

Bovendien blijkt dat de Belgische vennootschappen in 2004 voor 7 991 428 000 euro of 20 % meer voorafbetaald hebben dan in 2003 (6 695 136 000 euro (8) ). De budgettaire kostprijs van dit voorstel, zonder rekening te houden met positieve budgettaire effecten, ramen wij op 666 260 262 euro, wat beduidend minder is dan de stijging van de voorafbetaling met 1 296 292 000 euro. De hervorming van de vennootschapsbelasting in 2002 zou « budgettair neutraal » zijn. Dit voorstel compenseert dan ook de forse toename van de vennootschapsbelasting in 2004.

De autofinancieringsaftrek : versterking van de solvabiliteit van vennootschappen

Met de autofinancieringsaftrek kiezen wij niet voor een verdere daling van het nominaal tarief in de vennootschapsbelasting. Dergelijk daling heeft buiten de budgettaire weerslag geen enkel positief sturend effect in hoofde van vennootschappen. Dit voorstel beoogt een daling van het effectief tarief door een aftrek in te voeren berekend op het eigen vermogen van de onderneming. Hiermee wordt beoogd de solvabiliteit van de ondernemingen te verbeteren door het verschil in kostprijs tussen de financiering met vreemd en eigen vermogen te verminderen. Immers vandaag de dag worden ondernemingen fiscaal aangemoedigd zich met vreemd vermogen te financieren. Zolang de rendabiliteit niet onder druk komt te staan levert dit een hefboomeffect op waardoor de winst per geïnvesteerde euro aan eigen vermogen toeneemt. Deze hefboom werk echter negatief wanneer de rendabiliteit door marktomstandigheden daalt waardoor de financiering met vreemd vermogen weegt op de cashflow. Als een vaste last tasten de kosten van het vreemd vermogen de zwakke solvabiliteit van de onderneming zeer snel aan. Een sterke solvabiliteit geeft de ondernemingen meer tijd om een dalende rendabiliteit te herstellen.

Het recordaantal bedrijven, 7 984 in totaal, dat in 2004 failliet werd verklaard, toont aan dat steeds meer bedrijven niet in staat zijn hun schulden te betalen. 56,8 % van de failliete bedrijven is een besloten vennootschap (BVBA) (9) . Een fiscale stimulans tot het vormen van een groter eigen vermogen is dan ook nuttig en noodzakelijk, in het bijzonder voor kleine ondernemingen.

Bij wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsbelasting inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken, Belgisch Staatsblad, 31 december 2002, tweede uitg., werd de investeringsreserve voor KMO's ingevoerd (art. 194quater WIB 1992). Deze maatregel moedigt de aangroei van het eigen vermogen van de ondernemingen aan door te investeren met gereserveerde winst. Door de reservering van de winst, verbetert de balans en verhogen de kansen op het vinden van kredieten voor het uitvoeren van hun business plan (10) . Dit laatste is juist maar door de koppeling van de fiscale vrijstelling van de gereserveerde winsten aan een investeringsverplichting komt de maatregel niet volledig tegemoet aan de noden van een kennismaatschappij.

De investeringsreserve gaat uit van een klassieke boekhoudkundige visie op een industriële onderneming. Indien de omzet stijgt, neemt de productie toe en dient er geïnvesteerd te worden in nieuwe materiële vaste activa. In een kenniseconomie is dit niet langer het geval.

Voorbeeld 1

Een vader heeft twaalf opgroeiende zonen. Hij wint 125 000 euro met de lotto. Hij begint een taxibedrijf en koopt vijf wagens die hij op vijf jaar afschrijft. Na het eerste jaar heeft hij 25 000 euro afschrijvingen geboekt. Hij heeft de werkelijke kostprijs, inclusief afschrijvingen doorgerekend aan zijn klanten. Naarmate hij de taxi's afschrijft, koopt hij nieuwe wagens aan. In zijn ongebreidelde drang naar groei snoept hij marktaandeel af van andere taxibedrijven maar maakt hij ook geen winst. Ondanks dat hij aan de investeringsverplichting kan voldoen, komt hij niet in aanmerking voor de investeringsreserve. De investeringsreserve is in feite niets meer dan een investeringsaftrek onder de bijkomende voorwaarde van het reserveren van winst.

Einde jaar Afschrijvingen (AF) Aankoop
1 25 000 (AF eerste vijf taxi's) 6e taxi
2 25 000 (AF nr.1-5) + 5 000 (AF nr. 6) 7e taxi
3 25 000 (AF nr. 1-5) + 10 000 (AF nr. 6-7) + 5 000 (1) 8e taxi
4 25 000 (AF nr. 1-5) + 15 000 (AF nr. 6-8) + 15 000 (2) 9e taxi en 10e taxi
5 25 000 (AF nr. 1-5) + 25 000 (AF nr. 6-10) + 5 000 (3) 11e taxi en 12e taxi
(1) Afschrijving van jaar 2 die niet werd aangewend voor de aankoop van een nieuwe wagen. (2) Saldo afschrijvingen van jaar 2 en 3 dat niet werd aangewend voor de aankoop van een nieuwe wagen. (3) Saldo gecumuleerde afschrijvingen na aankoop van de twaalfde wagen.

Op het einde van het vijfde jaar zijn de eerste vijf taxi's echter versleten. Ofwel vermindert hij zijn activiteit ofwel zoekt hij nieuwe financieringsbronnen. Allicht zal een externe financiering de enige uitweg zijn. Vooreerst zal hij geconfronteerd worden met financiële lasten. Hiermee wordt meteen aangetoond dat hij in de voorgaande jaren geen rendabiliteit op het eigen vermogen heeft geëist. Het minimumrendement is volgens de financiële theorie gelijk aan de risicovrije rentevoet. Daarbovenop komt nog een risicopremie. Onder het regime van de investeringsreserve zou de winst gelijk aan het minimumrendement op eigen vermogen slechts voor 50 % vrijgesteld zijn tot maximum 37 500 euro per belastbaar tijdperk. Kiest een KMO voor de autofinancieringsaftrek, dan wordt de winst overeenkomstig het minimumrendement vrijgesteld en de risicopremie, die de enige reële winst van het ondernemen uitmaakt, belast.

Voorbeeld 2

Een onderneming actief in de dienstensector (bijvoorbeeld de schoonmaak- of adviessector) realiseert 450 000 euro omzet op jaarbasis. Gemiddeld betalen de klanten na vier maanden. Als we veronderstellen dat de verkopen gelijk gespreid zijn over het hele jaar, zal deze onderneming 150 000 euro moeten voorfinancieren (vier twaalfden van 450 000). Deze onderneming neemt zoals het taxibedrijf over vijf jaar zeven extra personeelsleden in dienst waardoor de omzet op vijf jaar met 240 % toeneemt. Bij gelijke betalingstermijn zal het bedrijfskapitaal eveneens met 240 % moeten toenemen om de voorfinanciering te dekken. Wil zij haar groei zelf financieren dan zal ze jaarlijks het bedrijfskapitaal moeten optrekken. De groei zal gepaard gaan met nauwelijks investeringen in materiële vaste activa zodat zij niet in aanmerking komt voor de investeringsreserve.

De vorming van bedrijfskapitaal is voor vele groeiende ondernemingen vaak problematischer dan investeren. Immers de financiering van investering in materiële vaste activa is minder problematisch omdat in dat geval het actief zelf het onderpand kan vormen van één of andere vorm van zekerheid (voorrechten, hypotheek, pand, leasing). Bovendien wordt in het postindustriële tijdperk het belangrijkste actief van een onderneming boekhoudkundig niet meer uitgedrukt op de actiefzijde van de balans maar wordt zij onder de kosten opgenomen in de resultatenrekening, met name het personeel.

De autofinanciering van ondernemingen kan doeltreffender gestimuleerd worden door extracomptabel een aftrek in te voeren die het fiscaal resultaat vermindert gelijk aan de risicovrije rentevoet op het eigen vermogen.

De autofinancieringsaftrek is evenwel neutraal ten aanzien van de solvabiliteitsratio die een vennootschap nastreeft. De solvabiliteitratio's verschillen sterk van sector tot sector en van onderneming tot onderneming. Zo bedraagt de verhouding eigen vermogen/ totaal vermogen voor de helft van de ondernemingen minstens 29,4 % (11) . Het wetsvoorstel laat de individuele ondernemingen vrij hun ideale solvabiliteitsratio zelf te bepalen.

Beperkingen aan het eigen vermogen voor de berekening van de autofinancieringsaftrek

De beperkingen aan het eigen vermogen, waarop de autofinancieringsaftrek wordt berekend, zijn louter ingegeven om een oneigenlijk gebruik ervan tegen te gaan. Zolang activa in vennootschappen worden ingebracht om de economische activiteit van de vennootschap te verwezenlijken, is een toename van het eigen vermogen verantwoord. Wanneer echter privé-patrimonium wordt ingebracht met het enige doel het eigen vermogen te doen toenemen, wordt het eigen vermogen met de nettoboekwaarde van deze goederen verminderd. Zonder deze correctie zouden de winsten uit de werkelijke economische activiteit aan de vennootschapsbelasting ontsnappen, door de hogere autofinancieringsaftrek ingevolge de overdracht van dergelijke goederen.

Tevens dient rekening te worden gehouden met het feit dat in een cascadestructuur van vennootschappen, het eigen vermogen van de moedervennootschap dient om het kapitaal van de dochtervennootschap te vormen. Hierdoor zou op hetzelfde eigen vermogen tweemaal of zelfs meermaals een autofinancieringsaftrek worden verkregen. Om deze reden wordt de nettoboekwaarde van de aandelen in mindering gebracht van haar eigen vermogen.

Om de rechtszekerheid te waarborgen, wordt bij de formulering van deze beperkingen zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij bestaande begrippen in de fiscaliteit of het boekhoudrecht.

Berekening van de risicovrije rentevoet

Voor de vaststelling van de risicovrije rentevoet wordt verwezen naar de rentevoet van de 10-jarige OLO's. In het kader van de hypothecaire kredieten berekent het Rentenfonds reeds referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten. Een van deze referte-indexen baseert zich op de theoretische rendementsvoeten van de tienjarige lineaire obligaties (OLO's). Wij nemen identiek dezelfde berekeningswijze over voor de berekening van de risicovrije rentevoet voor de autofinancieringsaftrek. Deze indexen hebben als voordeel dat de administratieve kost voor het vaststellen van deze rentevoet nihil is, zij algemeen aanvaard worden door de financiële sector, niet beïnvloedbaar zijn door één marktpartij, een tijdige publicatie in het Belgisch Staatsblad gegarandeerd wordt door het Rentenfonds en dat zij gemakkelijk raadpleegbaar zijn op www.cbfa.be (doorklikken naar « hypothecair krediet » en vervolgens « referte-indexen »).

De tijdige bekendmaking van de maandelijkse referte-index is belangrijk opdat vennootschappen hun voorafbetalingen correct kunnen berekenen en betalen.

Referte-index Index J (Lineaire obligaties 10 jaar)

Maand Jaarlijks
dec-2004 3,796 %
nov-2004 3,963 %
okt-2004 4,085 %
sep-2004 4,155 %
aug-2004 4,279 %
jul-2004 4,384 %
jun-2004 4,404 %
mei-2004 4,267 %
apr-2004 4,030 %
mrt-2004 4,138 %
feb-2004 4,235 %
jan-2004 4,343 %

Risicovrije rentevoet

2004 4,173 %

Zo zou in 2004 voor de vennootschappen die boekhouden per kalenderjaar een risicovrije rentevoet van 4,173 % worden toegekend op het verbeterd eigen vermogen.

De autofinancieringsaftrek in de volgorde van de bewerkingen

De autofinancieringsaftrek nemen wij in de volgorde van de bewerkingen op na de verliesverrekening. Een vennootschap moet er dus eerst in slagen haar verliezen weg te werken en dus haar rendabiliteit te herstellen. Bij faillissement gaat de overgedragen autofinancieringsaftrek teloor. De volgorde van de bewerking wordt dan als volgt :

1e : Vaststelling van het fiscaal resultaat;

2e : Omdeling van het fiscaal resultaat naar oorsprong;

3e : Omdeling van de autofinancieringsaftrek;

4e : Aftrek van de bij verdrag vrijgestelde winst en van de niet-belastbare bestanddelen;

5e : Aftrek van de definitief belaste inkomsten en van de vrijgestelde roerende inkomsten;

6e : Aftrek van vorige verliezen;

7e : Aftrek van de overgedragen autofinancieringsaftrek;

8e : Investeringsaftrek.

Voor vennootschappen die zowel in België als in andere landen al dan niet met verdrag vaste inrichtingen hebben, wordt in een nieuwe bewerking de autofinancieringsaftrek omgedeeld volgens het verbeterd eigen vermogen dat wordt aangehouden in België, landen met dubbelbelastingverdrag en landen zonder belastingverdrag. Op deze wijze wordt de neutraliteit bewaard tussen investeringen in België en andere landen.

De artikelen 74 tot 79 van het KB/WIB 1992 worden opgenomen in de wet. Wij stellen vast dat de Koning tot op heden zich niet gevoegd heeft naar het arrest AMID van 14 december 2000 van het Hof van Justitie (12) . Hij laat eveneens na de voorafgaande bewerking zoals bepaald in artikel 74, eerste lid KB/WIB 1992 aan te passen aan de investeringsreserve. Een verwijzing naar artikel 194quater WIB 1992 (investeringsreserve), ingevoegd bij wet van 24 december 2002, dient nog steeds te worden opgenomen ondanks dat deze maatregel reeds van toepassing is vanaf aanslagjaar 2004. Wij nemen deze verwijzing mee op in de voorafgaande bewerking in artikel 206bis, WIB 1992 dat de inhoud van artikel 74 KB/WIB 1992 overneemt.

Het Hof van Cassatie oordeelde (13) met betrekking tot artikel 75 KB/WIB 1992 dat uit de overeenkomsten tot het vermijden van dubbele belasting blijkt dat die overeenkomsten niet de belastinggrondslag regelen. Wanneer dit artikel de belastbare grondslag regelt, worden de artikel 74 tot 79 KB/WIB 1992 beter opgenomen in het Wetboek. Immers het legaliteitsbeginsel verbiedt, in beginsel, dat de wet de Koning machtigt om de grondslag van een belasting te bepalen (14) .

Artikel 75 KB/WIB 1992 overgenomen in het ontworpen artikel 206ter WIB 1992 (art. 5 van dit voorstel) wordt gewijzigd teneinde rekening te houden met het arrest AMID. Voortaan zullen de verliezen geleden in België of in een land zonder dubbelbelastingverdrag niet langer kunnen worden aangerekend op de winst van een land met verdrag.

De bepalingen van artikelen 76 tot 79 KB/WIB 1992 worden in het wetboek ingevoegd. Zoals hiervoor reeds werd aangegeven worden twee nieuwe bewerkingen met betrekking tot de autofinancieringsaftrek toegevoegd.

Opheffing van het inbrengrecht op roerende goederen en het belastingkrediet voor vennootschappen

Aangezien dit wetsvoorstel de vorming van eigen vermogen aanmoedigt, is het onlogisch eerst belastingen te heffen onder de vorm van een evenredig registratierecht van 0,5 % geheven van de inbreng in burgerlijke of handelsvennootschappen. Dit recht wordt dan ook afgeschaft wat de inbreng van roerende goederen betreft. De fiscale aanmoediging voor het optrekken van het kapitaal door een inbreng in geld wordt voor de vennootschapsbelasting opgeheven wegens dezelfde doelstelling als de autofinancieringsaftrek.

Budgettaire weerslag

De budgettaire weerslag ramen wij aan de hand van de gegevens verstrekt door de balanscentrale van de Nationale Bank van België, Belgostat en CBFA. Uit hun statistieken kunnen we bij redelijke benadering het verbeterd eigen vermogen berekenen van de vennootschappen, in de betekenis van het Wetboek van vennootschappen. Voor de andere fiscale vennootschappen, zoals een duizendtal VZW's, zijn geen specifieke gegevens beschikbaar. Hoger stelde we voor het jaar 2004 de risicovrije rentevoet vast op 4,173 %.

Het verbeterd eigen vermogen evenals de budgettaire kostprijs van de autofinancieringsaftrek voor de volgende vier groepen van ondernemingen ramen wij als volgt (in duizenden euro's) :

1. de grote ondernemingen (volledige boekhoudschema's)

Eigen vermogen 167 947 000
Deelnemingen (280) - 145 452 000
Deelnemingen (282) - 7 899 000
Aandelen (284) - 2 400 000
Eigen aandelen (50) - 412 000
Overige geldbeleggingen (51/53) 10 % - 2 810 000
Verbeterd eigen vermogen 8 974 000
(Bron : Balanscentrale, www.nbb.be, boekjaar 2002, PU400 Totaal van de niet-financiële ondernemingen, excl. coördinatiecentra)

Geraamde budgettaire kostprijs autofinancieringsaftrek :

8 974 000 000 × 4,173 % × 33,99 % 127 287 458 euro

2. de kleine ondernemingen (verkorte boekhoudschema's)

Eigen vermogen 40 738 000
Deelnemingen (28) 50 % - 6 768 000
Eigen aandelen en overige geldbeleggingen (50/53) 20 % - 1 004 000
Verbeterd eigen vermogen 32 966 000
(Bron : Balanscentrale, www.nbb.be, boekjaar 2002, PU400 Totaal van de niet-financiële ondernemingen, excl. coördinatiecentra)

Bij de hervorming van de vennootschapsbelasting voorzag de regering 89 241 669 euro aan budgettaire ruimte voor de investeringsreserve (15) , die ingevolge het keuzestelsel niet dubbelgeteld mag worden. De budgettaire minderontvangsten van het belastingkrediet voor inbreng in geld ramen we op 18 miljoen euro.

Geraamde budgettaire kostprijs autofinancieringsaftrek :

32 966 000 000 × 4,173 % × 27 % (1) 371 431 219 euro
Budgettaire ruimte investeringsreserve 89 241 669 euro
Budgettaire ruimte geld belastingkrediet voor inbreng in : - 18 000 000 euro
Saldo : 264 189 549 euro
(1) Het gemiddelde van het opklimmend verminderd tarief.

3. de kredietinstellingen

Eigen vermogen 36 027 000
Deelnemingen (20 %-50 % participaties) (1) - 3 197 000
Deelnemingen (< 20 % participaties) - 2 750 000
Andere aandelen - 12 722 000
Eigen aandelen - 2 000
Verbeterd eigen vermogen 17 356 000
(1) De deelnemingen in verbonden ondernemingen (> 50 %) worden in het consolidatieproces op het niveau van de kredietinstelling weggeconsolideerd. (Bron : Belgostat, www.bnb.be/DQ/N/dq3/BelgoHome.htm, 2004-III)

Geraamde budgettaire kostprijs autofinancieringsaftrek :

17 356 000 000 × 4,173 % × 33,99 % 246 177 973 euro

4. de verzekeringsondernemingen

Eigen vermogen 8 786 886
Deelnemingen (222.11) - 4 989 465
Deelnemingen (222.21) - 1 769 404
Eigen aandelen (253) - 11 292
Verbeterd eigen vermogen 2 016 725
(Bron : CBFA, www.cbfa.be, boekjaar 2003)

Geraamde budgettaire kostprijs autofinancieringsaftrek :

2 016 725 000 × 4,173 % × 33,99 % 28 605 282 euro

5. Totale budgettaire kostprijs autofinancieringsaftrek

Grote ondernemingen — volledige schema's 127 287 458
Kleine ondernemingen — verkorte schema's 264 189 549
Kredietinstellingen 246 177 973
Verzekeringsondernemingen + 28 605 282
Totaal 666 260 262

Wanneer we echter rekening houden met de referte-index van de OLO-rentevoet op 10 jaar voor de maand februari, die 3,564 % bedraagt, zou de budgettaire impact met een 113 miljoen euro dalen tot 553 376 802,93 euro.

De budgettaire weerslag van de afschaffing van het inbrengrecht op roerende goederen is gering (16) .

Wij ramen dat de kostprijs gelijk is aan een daling van het effectief tarief met 3 à 4 % zodat we gelijke tred houden met Nederland.

Ongetwijfeld heeft dit voorstel indirecte positieve budgettaire gevolgen. Wanneer dit voorstel tot een toename leidt van het eigen vermogen en dus een daling van de financiële kosten, leidt dit tot een hogere winst na belastingen. Wanneer deze winst gereserveerd wordt zal de Staat op een of andere wijze extra inkomsten ontvangen. Worden de nieuwe reserves geïnvesteerd in activa of personeel, zal hij meer BTW, directe belastingen of hogere RSZ-bijdragen ontvangen. Wanneer de winst wordt uitgekeerd dan ontvangt de Staat meer roerende voorheffing op dividenden (25 % in plaats van 15 % op interesten). De positieve budgettaire effecten hangen af van vele micro-economische beslissingen. We laten ze voorlopig buiten beschouwing.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

TITEL 1

Algemene bepaling

Artikel 1

Overeenkomstig artikel 83 van de Grondwet bepaalt dit artikel dat de wet een door artikel 78 van de Grondwet beoogde aangelegenheid regelt.

TITEL II

Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992

Artikel 2

De autofinancieringsaftrek is het product van het verbeterd nettoactief met een risicovrije rentevoet.

§ 1. Het nettoactief

Het verbeterd nettoactief neemt als uitgangspunt het nettoactief, zijnde het totaalbedrag van de activa zoals dat blijkt uit de balans, verminderd met de voorzieningen en schulden. Het nettoactief wordt derhalve op dezelfde wijze gedefinieerd als in artikel 617, tweede lid, van het Wetboek van vennootschappen. Een verwijzing naar het gemeen recht is noodzakelijk wil men vermijden dat er discussie zou ontstaan bij de berekening van het verbeterd nettoactief dat de gebruikte termen in hun fiscale betekenis moeten worden geïnterpreteerd.

§ 2. Verbeteringen aan het nettoactief

Het nettoactief dient te worden verbeterd met een aantal elementen teneinde effecten te voorkomen die niet stroken met het doel van deze maatregel. Daarom wordt het nettoactief verminderd met de nettoboekwaarde van bepaalde activa.

Om tot het verbeterd nettoactief te komen wordt de nettoboekwaarde van de aandelen die worden aangehouden in mindering gebracht van het nettoactief. Deze beperking is ingegeven om een cascade van autofinancieringsaftrek te voorkomen. Immers in een holdingstructuur financiert de moedermaatschappij de dochteronderneming. Het eigen vermogen van de moedermaatschappij vormt op deze wijze nieuw eigen vermogen van de dochtermaatschappij waardoor zowel moeder- als dochtermaatschappij van een autofinancieringsaftrek zouden kunnen genieten. Daarom wordt het nettoactief of eigen vermogen van de moedermaatschappij verminderd met de aandelen die zij aanhoudt in andere vennootschappen. Dezelfde dubbeltelling van eigen vermogen doet zich voor voor alle aandelen die een vennootschap aanhoudt. Daarom wordt de nettoboekwaarde van alle aandelen in mindering gebracht, ongeacht of zij geboekt zijn onder de rubriek deelnemingen in verbonden ondernemingen, ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat, andere financiële vaste activa of overige geldbeleggingen. Betwistingen of een pakket aandelen onder de juiste rubriek worden geboekt, wordt hierdoor vermeden, wat de rechtszekerheid ten goede komt.

Eigen aandelen worden om dezelfde redenen in mindering gebracht van het nettoactief. Immers eigen aandelen worden op het actief geboekt, zonder dat daardoor het eigen vermogen van de vennootschap toeneemt.

Het nettoactief wordt bovendien verbeterd door de nettoboekwaarde in mindering te brengen van ieder ander actief dat niet bestemd is voor de economische activiteit van de vennootschap en/of die niet op redelijke wijze bijdragen tot een belastbaar inkomen, hierna verkort als niet-productieve activa. Deze verbetering aan het nettoactief wil misbruiken voorkomen waarbij overmatig activa in een vennootschap zou worden ingebracht en dit louter tot doel het eigen vermogen te doen toenemen met het oog op een hoger autofinancieringsaftrek. De hogere autofinancieringsaftrek zou in dat geval kunnen worden aangewend om de netto belastbare winst van de economische activiteit te verlagen en dus minder vennootschapsbelasting te betalen.

Deze activa worden op drie wijzen omschreven wat niet wil zeggen dat een bepaald actief niet kan worden ondergebracht onder meer dan één omschrijving.

De eerste beperking volgt uit de vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie (17) . Het feit dat een handelsvennootschap uitsluitend met een winstgevend doel is opgericht, impliceert niet dat al haar kosten zonder meer aftrekbaar zijn van haar brutowinst. Om aftrekbaar te zijn, moet worden bewezen dat de kosten inherent zijn aan de uitoefening van het beroep, dit wil zeggen dat ze noodzakelijk betrekking hebben op de maatschappelijke activiteit van de vennootschap. Activa die niet noodzakelijk betrekking hebben op de maatschappelijke activiteit zoals omschreven in de statuten en dus waarvan volgens deze rechtspraak de kosten niet als beroepskost kunnen worden aangemerkt, kunnen evenmin bijdragen tot het nettoactief dat in aanmerking wordt genomen voor de autofinancieringsaftrek.

Ook terreinen dienen noodzakelijk te zijn voor de verwezenlijking van de maatschappelijke activiteit van de vennootschap. Uitbreidingsterreinen aangehouden door een industriële onderneming, gronden in voorraad van een projectontwikkelaar of landbouwgronden van een landbouwvennootschap (18) beantwoorden aan de noodzakelijke band met de maatschappelijke activiteit van de vennootschap. Hetzelfde kan gezegd worden voor gebouwde onroerende goederen wanneer zij worden aangehouden door een vennootschap die een onroerendgoedactiviteit tot maatschappelijk doel heeft, zoals projectontwikkelaars, vastgoedkantoren of patrimoniumvennootschappen.

Wanneer dergelijke activa wel thuis te brengen zijn onder het maatschappelijk doel van de vennootschap, maar de kosten ervan op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen, worden zij eveneens in mindering gebracht van het nettoactief. Dergelijk activa worden op onrechtstreekse wijze aangewezen door te verwijzen naar de kosten die niet als beroepskosten worden aangemerkt overeenkomstig artikel 53, 10º, WIB 1992. Wanneer voor de verwerving van dergelijke activa een lening zou zijn aangegaan, zou de aftrek van de interesten voor deze lening worden verworpen. Het toestaan van een autofinancieringsaftrek wanneer dergelijke activa met eigen vermogen zouden worden gefinancierd, zou tot een discrepantie leiden tussen beide vormen van financiering terwijl dit wetsvoorstel de verschillende fiscale behandeling van interne en externe financiering wil verminderen. Wie activa aanschaft die op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen en deze extern financiert, loopt het risico dat zowel de interesten als beroepskosten worden verworpen én de autofinanceringsaftrek wordt verminderd.

De nettoboekwaarde van beleggingen die louter worden aangehouden zonder dat zij periodiek belastbare inkomsten opbrengen, wordt eveneens in mindering gebracht van het nettoactief. In het bijzonder viseert deze bepaling antiek en kunstcollecties. Zij is dan ook beperkt tot roerende goederen. Deze kunnen wel een meerwaarde opleveren maar brengen geen periodieke inkomsten voort. Wanneer een kunstwerk occasioneel (19) zou worden verhuurd, levert het geen periodiek (20) belastbaar inkomen op. Bovendien moet rekening gehouden worden met de eerste beperking. Het begrip « belegging » wijst op een passief bezit, zonder dat zij rechtstreeks of onrechtstreeks voor het uitoefenen van de een economische activiteit noodzakelijk zijn. Het aanhouden van kunstwerken door een vennootschap moet bijgevolg bijdragen tot de realisatie van haar maatschappelijk doel. Een vennootschap die handel drijft in antiek of kunstwerken houdt deze activa niet aan als belegging.

We wijzen er ook op dat kapitalisatie- of zerobons misschien wel kunnen worden aangemerkt als een belegging, maar dat zij ingevolge artikel 362bis WIB 1992 periodiek belastbare inkomsten voortbrengen in zoverre zij voor het uitoefenen van hun beroepsactiviteit worden gebruikt. Wordt aan deze laatste voorwaarde niet voldaan, dan zijn kapitaliserende producten aan te merken als belegging en voldoen zij niet aan de voorwaarde dat zij noodzakelijk betrekking hebben op de maatschappelijke activiteit.

Voor de berekening van het verbeterd nettoactief wordt de beginbalans als uitgangspunt genomen. Deze berekening dient te worden gecorrigeerd, wil men voorkomen dat de componenten van het verbeterd nettoactief doelbewust zou worden gestuurd vóór het einde van een boekjaar en na het begin van het volgende boekjaar met als doel de autofinancieringsaftrek te verhogen. Tevens wordt rekening gehouden met kapitaalsverhogingen- of verminderingen tijdens een belastbaar tijdperk. Maar de correctie dient enkel te gebeuren voor de bestanddelen die relevant zijn, met name bewegingen in het kapitaal door kapitaalsverhogingen of -verminderingen, wijzigingen in de (eigen) aandelen die worden aangehouden. Ook ten aanzien van de niet-productieve activa dient er een proratering te gebeuren, zelfs wanneer zij niet voorkomen op de beginbalans. Immers het is niet ondenkbeeldig dat een vennootschap haar kapitaal verhoogt op de eerste dag van het boekjaar door de inbreng van een niet-productief actief en op de laatste dag van het boekjaar weer vermindert door het niet-productief actief terug uit de vennootschap te halen. Hierdoor zou de kapitaalsverhoging pro rata temporis de autofinancieringsaftrek verhogen, in zulke mate dat het fiscaal voordeel hoger is dan de notariële en revisorale kosten voor de inbreng en kapitaalsverlaging. De correctie in min pro rata temporis met betrekking tot het ingebrachte niet-productief actief zal het fiscaal voordeel ontnemen van dergelijke planning.

Voor het eerste belastbare tijdperk van een vennootschap worden de inbrengen bij oprichting in aanmerking genomen.

De Koning is bevoegd om het tijdstip te bepalen vanaf wanneer de wijzigingen in aanmerking moeten worden genomen.

§ 3. De risicovrije rentevoet

In tegenstelling tot de personenbelasting waarbij normaal het belastbare tijdperk overeenstemt met een kalenderjaar, valt het belastbare tijdperk in de vennootschapsbelasting samen met het boekjaar. Boekjaren kunnen over een tijdperk korter of langer dan een jaar lopen en kunnen op ieder tijdstip van het jaar afsluiten.

Een gemiddelde risicovrije rentevoet per kalenderjaar is bijgevolg niet voor alle vennootschappen een juiste referentie voor een risicovrije vergoeding voor het eigen vermogen tijdens het belastbaar tijdperk. Daarom wordt er gekozen voor een gemiddelde van maandelijks berekende referte-indexen waarbij de referte-index van elke gedeelte van kalendermaand dat door het belastbaar tijdperk wordt omvat in aanmerking wordt genomen.

De referte-index wordt berekend door het Rentenfonds en is gebaseerd op de theoretische rendementsvoeten van de tienjarige lineaire obligaties (OLO's) zoals bepaald door artikel 1, § 3, en artikel 4 van het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot vaststelling van de referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten.

§ 4. Vermindering van de autofinancieringsaftrek bij het ten laste nemen van interesten door bedrijfsleiders

Bedrijfsleiders kunnen de door hen werkelijk betaalde interest van schulden aangegaan bij derden voor het verkrijgen van aandelen, die een fractie van het maatschappelijk kapitaal van een binnenlandse vennootschap vertegenwoordigen waarvan zij in het belastbare tijdperk periodieke bezoldigingen ontvangen, als beroepskosten aftrekken (art. 52, 11º WIB 1992).

De vennootschap zou haar activiteiten kunnen financieren met vreemd vermogen. De contractueel bedongen interest is als last voor de onderneming aftrekbaar van de belastbare grondslag in de vennootschapsbelasting. De vennootschap zou ook met vers kapitaal haar activiteit kunnen financieren. De belastbare grondslag in de vennootschapsbelasting zou worden verminderd met de autofinancieringsaftrek. Wanneer de bedrijfsleider in dat geval het kapitaal van de vennootschap niet met eigen middelen maar met vreemde middelen financiert, zou hij de interesten van die lening als beroepskost kunnen aftrekken. In dat geval wordt de autofinancieringsaftrek verminderd met het bedrag aan interesten dat als beroepskost kan worden afgetrokken maar beperkt tot de interesten berekend aan de risicovrije rentevoet.

§ 5. Overdraagbaarheid

De autofinancieringsaftrek is overdraagbaar in de mate hij niet of niet volledig kon worden afgetrokken van het fiscaal resultaat van het belastbaar tijdperk zelf of van vorige belastbare tijdperken.

§ 6. Optie investeringsreserve

Aan de KMO's laten we de keuzevrijheid te opteren voor de investeringsreserve dan wel voor de autofinancieringsaftrek. Zoals reeds in de algemene toelichting aangehaald werd, is het toepassingsgebied van de investeringsreserve ingeperkt door haar specifieke voorwaarden en investeringsverplichting. De autofinancieringsaftrek brengt volgens specialisten niet hetzelfde belastingvoordeel op. Het is evenwel noodzakelijk dat de autofinancieringsaftrek een algemene maatregel is, wil hij in overeenstemming zijn met het Europees recht.

We vergelijken beide fiscale incentives aan de hand van het voorbeeld in Trends (21) . Neem een gemiddelde KMO met een eigen vermogen van 50 000 euro en een belastbare winst van 37 500 euro. Op het actief van de onderneming staat een participatie van 15 000 euro in een dochtervennootschap. Bovendien beschikt het bedrijf over niet-beroepsmatige goederen — bijvoorbeeld kunstwerken in de inkomhal — met een boekwaarde van 5 000 euro. Dan is de basis voor de autofinancieringsaftrek 30 000 euro. Het bedrag van de autofinancieringsaftrek aan 4 ,173 % is gelijk aan 1 251,90 euro. Voor het investeringstijdvak dient dit bedrag verdrievoudigd te worden zodat de globale autofinancieringsaftrek 3 755,70 euro bedraagt. Dat bezorgt die KMO een belastingbesparing van maximaal 1 276,56 euro (3 755,70 × 0,3399). Met de investeringsreserve mag de helft van de belastbare basis worden afgetrokken, met een maximum van 18 750 euro. De investeringsreserve levert dezelfde KMO netto 4 683,75 euro (18 750 × 0,2498) op in één belastbaar tijdperk. Aangezien die KMO elk belastbaar tijdperk een investeringsreserve kan aanleggen, zou over drie belastbare tijdperken het totale voordeel kunnen oplopen tot 14 051,25 euro (4 683,75 × 3).

Het is dus belangrijk dat de KMO's in beginsel recht hebben op een autofinancieringsaftrek maar dat zij kunnen opteren voor de investeringsreserve.

§ 7. Delegatie aan de Koning

De berekening van het verbeterd nettoactief steunt volledig op de boekhoudkundige begrippen. De meeste gegevens kunnen worden afgeleid uit de jaarrekening in zoverre die moet worden opgemaakt volgens het volledig schema zoals bepaald in artikel 88 van het KB/W.Venn. Voor de aandelen die worden aangehouden onder de rubriek (overige) geldbeleggingen geldt dit niet. De Koning voorziet de wijze waarop de gegevens met betrekking tot de aandelen die onder deze laatste rubriek worden aangehouden, moet worden bekendgemaakt.

Voor de kleine vennootschappen, zoals bepaald in artikel 15 W.Venn., die niet verplicht zijn het volledig schema te volgen (art. 82, § 2 KB/W.Venn.) zal de Koning eveneens aanduiden op welke wijze de diverse balansposten, eventueel via de grootboekrekeningen moeten worden uitgesplitst om het verbeterd nettoactief te kunnen berekenen. De verkorte schema's globaliseren immers zowel de nettoboekwaarde van de deelnemingen alsmede de vordering onder de rubriek « financiële vaste activa ».

De Koning wordt ook gemachtigd de terminologie te preciseren van de balansposten of boekhoudkundige rekeningen teneinde het verbeterd nettoactief te bepalen, zonder de ratio legis van deze begrippen te wijzigen, voor de vennootschappen die geen jaarrekening moeten opstellen, zoals bepaald in artikel 92, § 1 en 2, van het Wetboek van vennootschappen. We verduidelijken dit aan de hand van een voorbeeld.

De verbetering van het nettoactief met betrekking tot aandelen wil een cascade-effect voorkomen waardoor in een holdingstructuur meermaals voor hetzelfde kapitaal een recht op de autofinancieringsaftrek wordt gecreëerd. De vermindering van het nettoactief met de boekwaarde van aandelen, beperkt zich dan ook tot die aandelen die worden gefinancierd met het eigen vermogen of schulden. Het aanhouden van aandelen door verzekeringsmaatschappijen ter belegging van de geïncasseerde premies met het oog op het opbouwen van een rendement gaat niet in tegen de doelstelling van het voorstel. De nettoboekwaarde van deze aandelen dient bijgevolg niet in mindering te worden gebracht van het nettoactief.

Voor drie groepen van vennootschappen die geen jaarrekening neerleggen overeenkomstig artikel 92, § 1 en 2, W.Venn., zal de Koning de begrippen nader dienen te preciseren.

In eerste plaats gaat het om vennootschappen waarop bijzondere regels van het boekhoudrecht van toepassing zijn, zoals kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen (zie art. 92, § 3, W.Venn.).

Daarnaast behoeven de vennootschappen onder firma en de gewone commanditaire vennootschappen als zij geen omzet over het laatste boekjaar behaalden van meer dan 20 miljoen frank (22) (495 787,05 euro), exclusief BTW, geen jaarrekening op te stellen volgens het volledige of verkorte schema.

Bovendien dient het begrip vennootschap in zijn fiscale betekenis te worden geïnterpreteerd. Aan de vennootschapsbelasting zijn niet alleen vennootschappen met rechtspersoonlijkheid, zoals vermeld in artikel 2 van het Wetboek van vennootschappen onderworpen, maar mogelijks ook verenigingen, inrichtingen of instellingen die regelmatig zijn opgericht en rechtspersoonlijkheid bezitten.

De Koning sluit zo nauw mogelijk aan bij de boekhoudkundige verplichtingen waaraan deze vennootschappen onderworpen zijn teneinde de administratieve last tot een minimum te beperken.

De Koning kan de datum vanaf wanneer de wijziging van de bestanddelen van het verbeterd nettoactief bepalen. Deze bevoegdheid wordt verleend om de berekening van het verbeterd nettoactief te vereenvoudigen. Kapitaal van de vennootschap zal niet dagelijks wijzigen. Dit kan wel het geval zijn voor de aandelen die worden aangehouden als geldbelegging. Een berekening dag op dag van elke wijziging is niet noodzakelijk om het doel van de beperking te bereiken. De Koning kan een minder frequent tijdstip (week, maand, trimester, semester) vaststellen waarop de nettoboekwaarde wordt bepaald afhankelijk van de aard of omvang van de vennootschap.

Artikel 4

Dit artikel voegt een artikel 206bis in in het Wetboek van de inkomstenbelastingen. Het artikel heeft dezelfde draagwijdte als het artikel 74 van het KB/WIB 1992, dat door deze wet wordt opgeheven. De verwijzing naar artikel 194quater WIB 1992 (investeringsreserve) wordt wel mee opgenomen in de voorafgaande bewerking.

Artikel 5

Dit artikel voegt een artikel 206ter in in het Wetboek van de inkomstenbelastingen. Het artikel heeft bijna dezelfde draagwijdte als het artikel 75 van het KB/WIB 1992, dat door deze wet wordt opgeheven. Door het arrest AMID van het Hof van Justitie (23) dient de toerekening van de Belgische verliezen van het belastbaar tijdperk op de bij verdrag vrijgestelde winst gewijzigd te worden.

Artikel 75 KB/WIB 1992 bepaalt dat wanneer een vennootschap haar activiteiten in verschillende landen uitoefent, de in België geleden verliezen van het belastbare tijdperk eerst aangerekend worden op de Belgische winst, daarna, indien die winst ontoereikend is, op de tegen, verlaagd tarief belastbare winst en, ten slotte, op de bij verdrag vrijgestelde winst.

De aanrekening van in België geleden verliezen op bij verdrag vrijgestelde winst brengt de belastingplichtige in feite niets op. Integendeel, het heeft tot gevolg dat die verliezen niet overdraagbaar zijn naar de toekomstige Belgische winst (art. 78 KB/WIB 1992).

Veronderstellen we dat een binnenlandse vennootschap een vaste inrichting heeft in een land waarmee België een dubbelbelastingverdrag heeft gesloten. De situatie doet zich als volgt voor.

Belgische inrichting Buitenlandse inrichting
Jaar 1 – 100 + 100
Jaar 2 + 100 + 100

In het jaar 1 schrijft België de aanrekening voor van de Belgische –100 op de Nederlandse +100. Maar die aanrekening is formeel, want het brengt niets op een verlies af te trekken van winst die toch in België is vrijgesteld. Het land waar de buitenlandse inrichting is gelegen, belast de +100, want de aanrekeningsregel van de Belgische wetgeving wordt daar natuurlijk niet toegepast.

In het jaar 2 belast België +100, want het verlies van jaar 1 is niet meer overdraagbaar : het is in jaar 1 reeds aangerekend. Het land waar de buitenlandse inrichting is gelegen, belast ook +100.

Uiteindelijk wordt er over de twee jaren 300 belast, terwijl er economisch maar een winst van 200 is.

Verschillende auteurs hebben betoogd dat dit Belgische aanrekeningsstelsel van verliezen strijdig is met de dubbelbelastingverdragen, precies omdat het in feite de verdragsrechtelijke vrijstelling tenietdoet. Maar het Belgische Hof van Cassatie heeft dat altijd afgewezen, omdat de dubbelbelastingverdragen niet de belastinggrondslag regelen (Cass., 29 juni 1984, FJF, 1984, nr. 84/164; Cass., 27 oktober1995, RW, 1995-96, 1097, Fisc., nr. 542, 3; Cass., 16 oktober 1997, Fisc., nr. 636, nr. 6). Deze stelling wordt de Velasquez-doctrine genoemd, de naam van de eerste zaak waarin het Hof van Cassatie het vraagstuk behandelde (24) .

In het arrest AMID heeft het Hof van Justitie op 14 december 2000 de Velasquez-doctrine strijdig bevonden met het recht van vestiging (art. 43 EG-Verdrag). In zijn dictum verwoordde het Hof van Justitie het als volgt : « Artikel 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG) staat in de weg aan een wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke een vennootschap die is opgericht naar het recht van een lidstaat en in die lidstaat is gevestigd, voor de vennootschapsbelasting van de belastbare winst van een bepaald jaar het tijdens het voorgaande jaar geleden verlies slechts kan aftrekken wanneer dat verlies niet kon worden aangerekend op de winst die tijdens hetzelfde voorgaande jaar door een van haar vaste inrichtingen in een andere lidstaat is gemaakt, voor zover een aldus aangerekend verlies in geen enkele van de betrokken lidstaten van het belastbare inkomen kon worden afgetrokken, terwijl het wel aftrekbaar zou zijn geweest, indien de vaste inrichtingen van die vennootschap uitsluitend waren gevestigd in de lidstaat waar zij haar zetel heeft. »

Wanneer we de redenering in het dictum volgen zou het Belgisch verlies dat werd toegerekend op de bij verdrag vrijgestelde winst, zonder dat dit verlies kan worden toegerekend op de winst van de buitenlandse inrichting, in feite overdraagbaar moeten zijn en kunnen worden aangerekend op de Belgische winst van een later belastbaar tijdperk.

Maar zoals Prof. Dr. Van Crombrugge terecht opmerkt, levert de aanrekening van in België geleden verliezen op bij verdrag vrijgestelde winst in feite niets op (25) . Nadien dit via de overdraagbare verliezen corrigeren, is het moeilijker maken dan nodig. Het niet langer toerekenen van Belgische verliezen van het belastbaar tijdperk op winst van een land met verdrag volstaat om tegemoet te komen aan de bezwaren van het Hof van Justitie. De Belgische verliezen zullen op deze wijze steeds overdraagbaar zijn op een in een later belastbaar tijdperk gerealiseerde Belgische winst.

Bij wet van 24 december 2002 werd het verlaagd tarief op de winst gerealiseerd in een land zonder dubbelbelastingverdrag afgeschaft. De aanrekening van verliezen geleden in landen zonder dubbelbelastingverdrag op bij verdrag vrijgestelde winst leidt eveneens tot een dubbele belasting. Ook deze laatste aanrekening wordt daarom geschrapt.

De omdeling van de winst naar de drie verschillende oorsprongen wordt echter behouden omwille van de invoering van de autofinancieringsaftrek.

Artikel 6

Dit artikel regelt de wijze waarop de autofinancieringsaftrek wordt aangerekend op de winst gerealiseerd in België, in landen met en zonder dubbelbelastingverdrag.

De autofinancieringsaftrek heeft tot doel de kapitaalsstructuur van de Belgische ondernemingen te versterken zodat de solvabiliteit van de onderneming duurzaam verbetert. Een betere solvabiliteit geeft ondernemingen meer kans hun rendabiliteit te herstellen. De autofinancieringsaftrek zal slechts kunnen worden aangerekend op de winsten nadat de verliezen ingevolge een gebrekkige rendabiliteit zijn weggewerkt.

Aangezien deze maatregel niet beoogt de investeringsbeslissingen tussen één van deze drie categorieën van landen te beïnvloeden, wordt de autofinancieringsaftrek omgedeeld over deze drie categorieën van landen. De omdeling van de totale autofinancieringsaftrek vindt dan ook plaats in verhouding tot het verbeterd nettoactief dat wordt aangehouden in deze drie categorieën van landen.

De toerekening van de omgedeelde autofinancieringsaftrek gebeurt vervolgens op de winst gerealiseerd in de categorie van landen waarin ook de autofinancieringsaftrek zijn oorsprong vindt. Ook de overgedragen autofinancieringsaftrek blijft op dezelfde wijze toegewezen aan de drie groepen van landen.

Artikel 7

Dit artikel voegt een artikel 206quinquies in in het Wetboek van de inkomstenbelastingen. Het artikel heeft dezelfde draagwijdte als het artikel 76 van het KB/WIB 1992, dat door deze wet wordt opgeheven.

Artikel 8

Dit artikel voegt een artikel 206sexies in in het Wetboek van de inkomstenbelastingen. Het artikel heeft dezelfde draagwijdte als het artikel 77 van het KB/WIB 1992, dat door deze wet wordt opgeheven.

Artikel 9

Dit artikel voegt een artikel 206septies in in het Wetboek van de inkomstenbelastingen. Het artikel heeft dezelfde draagwijdte als het artikel 78 van het KB/WIB 1992, dat door deze wet wordt opgeheven.

Artikel 10

Dit artikel werd toegelicht bij artikel 6.

Artikel 11

Dit artikel voegt een artikel 206novies in in het Wetboek van de inkomstenbelastingen. Het artikel heeft dezelfde draagwijdte als het artikel 79 van het KB/WIB 1992, dat door deze wet wordt opgeheven.

Artikel 13

In artikel 207 van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 wordt de machtiging aan de Koning opgeheven, aangezien de inhoud van artikelen 74 tot 79 KB/WIB 1992 wordt opgenomen in het wetboek zelf. Tevens wordt verhinderd dat de overname van een vennootschap louter en alleen zou worden geïnspireerd door de (overgedragen) autofinancieringsaftrek.

Artikel 14

Dit artikel voorziet dat ook Belgische inrichtingen, die aan de belasting van niet-inwoners/vennootschappen worden onderworpen, onder dezelfde voorwaarden als de binnenlandse vennootschappen van de autofinancieringsaftrek kunnen genieten. De Koning wordt belast met het vaststellen van de toepassingsregels.

Artikel 15

Dit artikel voorziet in een minimum belastbare grondslag gelijk aan het bedrag van de autofinancieringsaftrek in de vennootschapsbelasting en de belasting der niet-inwonersvennootschappen. Deze minimum belastbare grondslag is van toepassing in het geval dat de administratie een ambtshalve aanslag vestigt en de belastingplichtige de bewijslast van de belastbare winst draagt.

Belastingplichtigen kunnen van de wetgever niet verwachten dat hij enerzijds een autofinancieringsaftrek toestaat en anderzijds in geval van ambtshalve aanslag geen minimum belastbare winst vaststelt voor degene de fiscale controleprocedure niet willen naleven.

De autofinancieringsaftrek gaat er vanuit dat de winst die gelijk is aan een minimum rendement op het eigen vermogen, belastingvrij moet worden toegekend. Het fiscaal resultaat wordt immers verminderd met de autofinancieringsaftrek. Wanneer het fiscaal resultaat gelijk is aan het bedrag van de autofinancieringsaftrek, dan is geen belasting verschuldigd. Bedraagt het fiscaal resultaat minder dan de autofinancieringsaftrek, dan wordt het saldo overgedragen naar een volgend belastbaar tijdperk.

De belastingplichtigen die nalaten tijdig een regelmatige belastingaangifte in te dienen, een vlotte controle tegenwerken door hun boeken, bescheiden en registers niet over te leggen of toegang tot hun computergegevens niet te verlenen, niet tijdig te antwoorden op een vraag om inlichtingen of op een bericht van wijziging, kunnen ambtshalve aangeslagen worden. Ingevolge de ambtshalve aanslag keert de bewijslast in principe om en dient de belastingplichtige het juiste bedrag van de belastbare inkomsten te bewijzen. Enkel indien de belastingplichtige aantoont dat hij om wettige redenen belet was tijdig de nodige gegevens te verstreken, rust de bewijslast op de schouders van de administratie. In dit laatste geval wordt het bedrag aan autofinancieringsaftrek niet als een minimum belastbare grondslag aangemerkt.

Bijgevolg kan de administratie steeds een aanslag van ambtswege vestigen met als minimum belastbare grondslag het bedrag van de autofinancieringsaftrek wanneer de vennootschap nalaat tijdig een regelmatige aangifte in te dienen of de vormgebreken waarmede de aangifte is aangetast binnen de toegestane termijn te verhelpen. In de andere gevallen zal de belastingplichtige moeten aantonen dat hij wettig verhinderd was om tijdig de nodige gegevens of inlichtingen te verstrekken of tijdig te antwoorden op een bericht van wijziging.

Het bedrag van de autofinancieringsaftrek wordt bijgevolg de minimum belastbare winst. Dit is dus het fiscaal resultaat na de aftrekken. Immers een ambtshalve aanslag die zou steunen op een fiscaal resultaat gelijk aan de autofinancieringsaftrek zou steeds een nulresultaat opleveren.

Aangezien de autofinancieringsaftrek volledig steunt op de beginbalans van het boekjaar, die per definitie gelijk is aan de eindbalans van het vorige boekjaar, kan de administratie het nettoactief gemakkelijk vaststellen bij een eerste overtreding. Indien zij over de nodige boekhoudkundige gegevens beschikt, kan ze het ook verbeteren. Indien geen jaarrekening is neergelegd voor het vorige belastbare tijdperk en/of geen bewijskrachtige boekhouding wordt gevoerd, kan de administratie steunen op de laatst neergelegde jaarrekening. Werd er geen enkele jaarrekening neergelegd dan kan de administratie het nettoactief vaststellen op basis van de activa die eigendom zijn van de vennootschap, bijvoorbeeld de onroerende goederen. Zij kan ook gebruik maken van het volstort gedeelte van het maatschappelijk kapitaal zoals dit blijkt uit de oprichtingsakte. De belastingplichtige kan het tegenbewijs leveren om tot het verbeterd nettoactief van het belastbaar tijdperk te komen voor de ambtshalve aanslag. De belastingplichtige kan natuurlijk ook meteen het bewijs van de belastbare winst aan de hand van een bewijskrachtige boekhouding leveren.

Het ontworpen artikel 342, § 1, WIB 1992 dient in het bijzonder te worden samengelezen met het vennootschapsrecht. Indien de jaarrekening niet werd neergelegd, zoals bepaald in artikel 98, tweede lid W.Venn., wordt de door de fiscus geleden schade, behoudens tegenbewijs, geacht voort te vloeien uit dit verzuim. De fiscus zal niet alleen een aanslag kunnen vestigen maar ook een aansprakelijkheidsvordering instellen ten aanzien van de bestuurders of zaakvoerders. Bovendien zijn deze laatste hoofdelijk gehouden voor de administratieve boeten die de dienst bij de Federale Overheidsdienst Financiën die bevoegd is voor de niet-fiscale invorderingen kan invorderen wegens het niet of laattijd neerleggen van de jaarrekening (art. 129bis W.Venn.). Een strafrechtelijke vervolging behoort ook tot de mogelijkheden (art. 128 W.Venn.). Uiteindelijk zou het bestendig verzuim om een jaarrekening neer te leggen, moeten leiden tot de gerechtelijke ontbinding (art. 182 W.Venn.). De maatschappij zou er baat bij vinden indien de overheid bij monde van de fiscus het gemeen recht doet naleven en dat dergelijke vennootschappen uiteindelijk uit het rechtsverkeer verdwijnen.

TITEL III

Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten

Artikelen 16 en 17

Deze artikelen wijzigen enkele bepalingen waarin verwezen wordt naar artikel 115 van het Wetboek der registratie, hypotheek- en griffierechten. Het evenredig registratierecht geheven van de inbreng van roerende goederen in burgerlijke of handelsvennootschappen wordt immers opgeheven door dit voorstel.

De autofinancieringsaftrek vermindert de vennootschapsbelasting door een versterking van het eigen vermogen. Het behoud van het inbrengrecht van 0,5 % is economisch absurd en volkomen contraproductief. In navolging van Duitsland, Denemarken, Frankrijk, Finland, Groot-Brittannië, Portugal en Zweden, heffen wij ook in België het inbrengrecht op.

Het inbrengrecht met betrekking tot onroerende goederen, andere dan die welke gedeeltelijk of geheel tot bewoning aangewend worden evenals het mutatierecht met betrekking tot deze laatste, blijven echter behouden. De inbreng van geld of andere roerende goederen kan niet vergeleken worden met de inbreng van onroerende goederen. Vennootschappen kunnen niet tot doel hebben een belangrijk patrimonium aan onroerende goederen te cumuleren. De inbreng hiervan wordt fiscaal afgeremd door het behoud van het evenredig registratierecht van 0,5 % of het mutatierecht van 12,5 %.

TITEL IV

Opheffingsbepaling

Artikel 18

Dit artikel heft het evenredig registratierecht van 0,5 %, geheven van de inbreng van roerende goederen in burgerlijke of handelsvennootschappen, op.

In het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt het belastingkrediet voor het in geld gestorte kapitaal in hoofde van vennootschappen opgeheven. Het belastingkrediet in de personenbelasting blijft behouden.

Voor de duidelijkheid wordt vermeld dat de bepalingen van artikelen 74 tot 79 KB/WIB 1992, waarvan de gewijzigde inhoud wordt overgenomen in de artikelen 206bis tot 206novies van hetzelfde wetboek, worden opgeheven.

TITEL V

Overgangsbepaling

Artikel 19

Dit artikel voorziet erin dat het belastingkrediet voor inbreng in geld dat nog niet kon worden verrekend met de belastingen in een belastbaar tijdperk vóór het aanslagjaar 2006 alsnog onder dezelfde voorwaarden verrekenbaar is tot en met het aanslagjaar 2008.

TITEL VI

Inwerkingtreding

Artikel 20

Dit artikel bepaalt dat de autofinancieringsaftrek van toepassing is vanaf het aanslagjaar 2006. Vanaf hetzelfde aanslagjaar wordt bijgevolg ook het belastingkrediet voor inbreng in geld opgeheven.

De afschaffing van het evenredig registratierecht van 0,5 % geheven van de inbreng van roerende goederen in burgerlijke of handelsvennootschappen treedt in werking vanaf de tiende dag vanaf de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad (26) .

Etienne SCHOUPPE.
Wouter BEKE.
Sabine de BETHUNE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.
Jan STEVERLYNCK.
Erika THIJS.
Hugo VANDENBERGHE.
Luc VAN den BRANDE.
Marc VAN PEEL.

WETSVOORSTEL


TITEL 1

Algemene bepaling

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL II

Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992

Art. 2

In titel III, hoofdstuk II, afdeling IV van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met als opschrift « autofinancieringsaftrek », die een artikel 205bis bevat, luidende :

« Onderafdeling IIIbis. — Autofinancieringsaftrek

Art. 205bis. — § 1. Van de winst van het belastbaar tijdperk wordt een autofinancieringsaftrek afgetrokken. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan het verbeterd netto-actief vermenigvuldigd met de risicovrije rentevoet.

§ 2. Het netto-actief wordt bepaald overeenkomstig artikel 617, tweede lid, van het Wetboek van vennootschappen. Het verbeterd netto-actief is gelijk aan het netto-actief gewijzigd zoals aangegeven in de volgende leden.

Het netto-actief wordt verbeterd door de netto boekwaarde van de eigen en andere aandelen in mindering te brengen evenals de nettoboekwaarde in mindering te brengen van ieder ander actief :

1º waarvan de kosten of haar aard niet inherent zijn aan de uitoefening van haar maatschappelijke activiteit, zoals deze in haar statuten is omschreven;

2º waarvan de kosten niet als beroepskosten kunnen worden aangemerkt krachtens artikel 53, 10º;

3º dat als roerend goed belegd wordt zonder in het vorige of huidige belastbaar tijdperk periodiek belastbare inkomsten voort te brengen.

Het voor het belastbaar tijdperk in aanmerking te nemen verbeterd netto-actief wordt berekend overeenkomstig de bestanddelen zoals die blijken uit de beginbalans van het boekjaar verbonden aan het belastbaar tijdperk. Voor het eerste belastbare tijdperk van een vennootschap worden de inbrengen bij oprichting in aanmerking genomen met uitzondering van de inbreng van de in het tweede en derde lid bedoelde activa. Wanneer het eigen vermogen alsmede de in het tweede en derde lid bedoelde activa wijzigen tijdens het belastbaar tijdperk, wordt naargelang het geval de vermeerdering of vermindering ten belope van het bedrag van deze wijzigingen vanaf de datum van de wijziging voor het resterende gedeelte van het belastbaar tijdperk in aanmerking genomen.

§ 3. De risicovrije rentevoet is het gemiddelde van de referte-indexen uitgedrukt op jaarbasis en afgerond op drie cijfers na de komma van elke gehele of gedeeltelijke maand dat het belastbaar tijdperk omvat, waarbij iedere begonnen maand als een hele maand telt.

De referte-index van een kalendermaand is gelijk aan het rekenkundig gemiddelde van de theoretische rendementsvoeten, opgetekend gedurende de maand die eindigt op de 10e van die kalendermaand, van de effecten van de Staatsschuld over 10 jaar die het Rentenfonds dagelijks bepaalt door wiskundige interpolatie. Het Rentenfonds voert die interpolaties uit op basis van de referentierentevoet die zij voor de lineaire obligaties bekendmaakt, overeenkomstig artikel 10, 2º, van het koninklijk besluit van 22 december 1995. Voor een gepaste toepassing van de interpolatiewerkwijze kan het Rentenfonds zich beperken tot de waarnemingen van sommige waarden.

Door toedoen van het Rentenfonds wordt de in het vorige lid bedoelde referte-index maandelijks op de twintigste dag in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Indien deze dag geen dag van publicatie is, wordt hij bekendgemaakt op de volgende dag van publicatie.

§ 4. Het bedrag van de autofinancieringsaftrek wordt verminderd met de interesten die overeenkomstig artikel 52, 11º, als beroepskost in hoofde van bedrijfsleiders wordt aangemerkt in de mate die interesten lager of gelijk zijn aan die interesten berekend aan de risicovrije rentevoet.

§ 5. Indien een belastbaar tijdperk geen of onvoldoende winst oplevert om de autofinancieringsaftrek te kunnen verrichten, wordt de voor dat belastbaar tijdperk niet verleende aftrek achtereenvolgens overgedragen op de winst van de volgende belastbare tijdperken.

§ 6. Gedurende het in artikel 194quater, § 3, b, bedoelde investeringstijdvak kan de vennootschap die opteert voor de toepassing van de investeringsreserve, van het fiscaal resultaat geen autofinancieringsaftrek aftrekken. Het eventuele overgedragen gedeelte van de autofinancieringsaftrek, zoals dat bestaat voor dat investeringstijdvak, kan na het verstrijken van dat tijdvak in mindering worden gebracht.

§ 7. De Koning bepaalt :

1º de balansrekening en zijn bestanddelen die in aanmerking moeten worden genomen door vennootschappen die geen jaarrekening opstellen, overeenkomstig artikel 92, § 1 en 2, van het Wetboek van vennootschappen, die een jaarrekening in verkorte vorm opstellen en de wijze waarop de aandelen aangehouden onder de rubriek geldbeleggingen moet worden bekendgemaakt.

2º het tijdstip vanaf wanneer de wijzigingen aan de in § 2, vierde lid, bedoelde activa in aanmerking moeten worden genomen. ».

Art. 3

In dezelfde afdeling wordt in onderafdeling V, onder het opschrift « Gemene bepalingen betreffende de in de artikelen 199 tot 206 omschreven aftrekken », een opschrift ingevoegd, luidende :

« A. Volgorde van de aftrekken : de bewerkingen ».

Art. 4

In dezelfde onderafdeling wordt onder het opschrift « A. Volgorde van de aftrekken : de bewerkingen » een artikel 206bis ingevoegd, luidende :

« Art. 206bis. — Om het aan de vennootschapsbelasting te onderwerpen resultaat vast te stellen, wordt het resultaat van het belastbare tijdperk, waarin niet zijn begrepen de krachtens de artikelen 48, 190, 191, 194, 194quater vrijgestelde waardeverminderingen, voorzieningen, meerwaarden of investeringsreserve, vooraf volgens bestemming in de volgende categorieën onderverdeeld :

1º reserves;

2º verworpen uitgaven;

3º dividenden.

Voor de toepassing van het eerste lid moet worden verstaan :

1º onder « reserves », het gereserveerde resultaat, verminderd met :

— het gedeelte van de meerwaarde op in artikel 66 vermelde voertuigen dat niet in aanmerking wordt genomen krachtens artikel 24, derde lid, en artikel 40, § 1, van de wet van 7 december 1988 houdende hervorming van de inkomstenbelastingen en wijziging van de met het zegel gelijkgestelde taksen;

— de krachtens de artikelen 192 en 521 vrijgestelde meerwaarden op aandelen en de tijdens het belastbare tijdperk teruggenomen waardeverminderingen op aandelen die voorheen krachtens artikel 198, 7º, als verworpen uitgaven zijn belast, in zoverre die waardeverminderingen op het einde van dat belastbare tijdperk niet meer verantwoord zijn;

— de opnemingen van gestort kapitaal in de zin van artikel 184 met uitsluiting van de terugbetalingen van gestort kapitaal ter uitvoering van een regelmatige beslissing tot vermindering van het maatschappelijk kapitaal, getroffen overeenkomstig de bepalingen van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen;

— de winst die voortvloeit uit tijdens het belastbare tijdperk verkregen terugbetalingen van belastingen die vroeger niet als beroepskosten zijn aangenomen en de regulariseringen van geraamde belastingschulden die voorheen als verworpen uitgaven zijn belast, in zoverre die terugbetalingen en regulariseringen niet kunnen worden afgetrokken van de niet-aftrekbare belastingen die bij de verworpen uitgaven van het belastbare tijdperk moeten worden gevoegd;

2º onder « verworpen uitgaven  »:

— de niet als beroepskosten aftrekbare bedragen;

— het bedrag vóór aftrek van het vrijgestelde gedeelte van de giften als zijn vermeld in artikel 104, 3º tot 4ºbis en 5º, a;

— de voorheen vrijgestelde winst die belastbaar wordt in de loop van het belastbare tijdperk, voor zoverre ze niet in het gereserveerde resultaat is begrepen;

3º onder « dividenden », de dividenden vermeld in artikel 18. ».

Art. 5

In dezelfde onderafdeling wordt onder het opschrift « A. Volgorde van de aftrekken : de bewerkingen » een artikel 206ter ingevoegd, luidende :

« Art. 206ter. — Het totale bedrag van het overeenkomstig artikel 206bis vastgestelde resultaat wordt eventueel volgens oorsprong onderverdeeld in :

1º in België behaald resultaat, indien positief hierna te noemen « Belgische winst »;

2º in het buitenland behaald resultaat dat niet van belasting is vrijgesteld krachtens een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting, indien positief hierna te noemen « niet bij verdrag vrijgestelde winst »;

3º in het buitenland behaald resultaat dat van belasting is vrijgesteld krachtens een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting, indien positief hierna te noemen « bij verdrag vrijgestelde winst ».

Alvorens die onderverdeling wordt gedaan, worden de verliezen van het belastbare tijdperk die in een land worden geleden, achtereenvolgens op het totale bedrag van de winst uit andere landen aangerekend in de hierna aangegeven volgorde :

a) verliezen geleden in een land waarvoor de winst bij verdrag vrijgesteld is : eerst op de bij verdrag vrijgestelde winst, daarna, indien die winst ontoereikend is, op de niet bij verdrag vrijgestelde winst en, ten slotte, op de Belgische winst;

b) verliezen geleden in een land waarvoor de winst niet bij verdrag vrijgesteld is : eerst op niet bij verdrag vrijgestelde winst, daarna, indien die winst ontoereikend is, op de Belgische winst;

c) in België geleden verliezen : eerst op de Belgische winst, daarna, indien die winst ontoereikend is, op de niet bij verdrag vrijgestelde winst. ».

Art. 6

In dezelfde onderafdeling wordt onder het opschrift « A. Volgorde van de aftrekken : de bewerkingen » een artikel 206quater ingevoegd, luidende :

« Art. 206quater. — Alvorens tot de in artikel 205bis bepaalde autofinancieringsaftrek over te gaan wordt het bedrag van deze aftrek volgens oorsprong omgedeeld volgens het verbeterd netto-actief aangehouden in België, in landen met een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting en in landen zonder een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting.

De autofinancieringsaftrek omgedeeld naar oorsprong wordt aangerekend op de winst, zoals vastgesteld na toepassing van de artikelen 206bis tot 206ter, als volgt :

a) het gedeelte dat zijn oorsprong vindt in België, op de Belgische winst;

b) het gedeelte dat zijn oorsprong vindt in landen waarmee België geen overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting heeft gesloten, op de niet bij verdrag vrijgestelde winst;

c) het gedeelte dat zijn oorsprong vindt in landen waarmee België een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting heeft gesloten, op de bij verdrag vrijgestelde winst. ».

Art. 7

In dezelfde onderafdeling wordt onder het opschrift « A. Volgorde van de aftrekken : de bewerkingen » een artikel 206quinquies ingevoegd, luidende :

« Art. 206quinquies. — Van het saldo van de winst dat overeenkomstig de artikelen 206 tot 206quater is vastgesteld en onderverdeeld, worden achtereenvolgens afgetrokken, in zoverre ze er nog in voorkomen :

1º de bij verdrag vrijgestelde winst;

2º in globo :

a) het gedeelte van de winst dat ingevolge artikel 67 is vrijgesteld wegens zijn aanwending voor bijkomend personeel voor wetenschappelijk onderzoek;

b) het vrijgestelde gedeelte van giften als zijn vermeld in artikel 104, 3º tot 4ºbis en 5º, a;

c) de andere niet-belastbare bestanddelen die in de winst voorkomen en niet in dit artikel zijn vermeld.

De som van de in het eerste lid, 2º, vermelde bedragen wordt bij voorrang van de Belgische winst van het belastbare tijdperk afgetrokken en, tot het eventuele overschot, van de niet bij verdrag vrijgestelde winst van dat tijdperk. ».

Art. 8

In dezelfde onderafdeling wordt onder het opschrift « A. Volgorde van de aftrekken : de bewerkingen » een artikel 206sexies ingevoegd, luidende :

« Art. 206sexies. — De in de artikelen 202 tot 205 omschreven bedragen die als definitief belaste inkomsten of als vrijgestelde roerende inkomsten aftrekbaar zijn, worden, tot het bedrag van de restwinst na toepassing van artikel 206quinquies afgetrokken; die aftrek gebeurt met inachtneming van de oorsprong van de winst en bij voorrang van de winst waarin die bedragen voorkomen. ».

Art. 9

In dezelfde onderafdeling wordt onder het opschrift « A. Volgorde van de aftrekken : de bewerkingen » een artikel 206septies ingevoegd, luidende :

« Art. 206septies. — Van de overeenkomstig de artikelen 206bis tot 206sexies vastgestelde winst worden de in artikel 206 vermelde vorige beroepsverliezen afgetrokken in zoverre die verliezen, vastgesteld overeenkomstig de wetgeving die van toepassing is voor de betreffende belastbare tijdperken, niet vroeger konden worden afgetrokken of voorheen niet door bij verdrag vrijgestelde winst waren gedekt of niet vroeger onder de vennoten werden verdeeld.

Die aftrek gebeurt volgens de regelen van artikel 206ter, tweede lid, met dien verstande dat verliezen die geleden zijn in landen waarvoor de winst bij verdrag is vrijgesteld, slechts worden afgetrokken in zoverre ze de bij verdrag vrijgestelde winst overtreffen. ».

Art. 10

In dezelfde onderafdeling wordt onder het opschrift « A. Volgorde van de aftrekken : de bewerkingen » een artikel 206octies ingevoegd, luidende :

« Art. 206octies. — Van de overeenkomstig de artikelen 206bis tot 206septies vastgestelde winst worden de in artikel 205bis overgedragen autofinancieringsaftrek afgetrokken in zoverre die aftrek, vastgesteld overeenkomstig de wetgeving die van toepassing is voor de betreffende belastbare tijdperken, niet vroeger kon worden afgetrokken of voorheen niet bij verdrag vrijgestelde winst waren gedekt.

Die aftrek gebeurt volgens de regelen van artikel 206quater, tweede lid, met dien verstande dat de autofinancieringsaftrek die zijn oorsprong vindt in het verbeterd netto-actief aangehouden in landen waarvoor de winst bij verdrag is vrijgesteld en landen waarvoor de winst niet is vrijgesteld bij verdrag, slechts wordt afgetrokken in zoverre ze de bij verdrag vrijgestelde winst en de niet bij verdrag vrijgestelde winst overtreffen. »

Art. 11

In dezelfde onderafdeling wordt onder het opschrift « A. Volgorde van de aftrekken : de bewerkingen » een artikel 206novies ingevoegd, luidende :

« Art. 206novies. — De in de artikelen 68 tot 77 en 201 vermelde investeringsaftrek, wordt vervolgens afgetrokken van het bedrag van de Belgische winst dat overblijft na toepassing van artikel 206octies. ».

Art. 12

In dezelfde onderafdeling wordt een nieuwe opschrift ingevoegd na artikel 206novies, luidende :

« B. Algemene beperkingen aan de aftrekken ».

Art. 13

Artikel 207 van hetzelfde wetboek, vervangen door artikel 2 van het koninklijk besluit van 10 februari 1995, gewijzigd bij artikel 29 van het koninklijk besluit van 20 december 1996, artikel 27 van de wet van 22 mei 2001 en artikel 11 van de wet van 24 december 2004, wordt gewijzigd als volgt :

1º het eerste lid wordt opgeheven;

2º het derde lid wordt vervangen als volgt :

« Ingeval van verwerving of van wijziging tijdens het belastbaar tijdperk van de controle van een vennootschap die niet beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften, zijn, noch aftrekbaar van de winst van dat tijdperk, noch van deze van enig later belastbaar tijdperk :

— in afwijking van artikelen 72 en 205bis, de niet-verleende investeringsaftrek en overgedragen autofinancieringsaftrek wegens geen of onvoldoende winst van de belastbare tijdperken welke voorafgaan aan eerstgenoemde tijdperk;

— in afwijking van artikel 206, de vorige beroepsverliezen. ».

Art. 14

Artikel 236 van hetzelfde wetboek, opgeheven bij de wet van 30 januari 1996 tot wijziging van diverse bepalingen inzake de belasting van niet-inwoners, wordt hersteld in de volgende lezing :

« Art. 236. — Artikel 205bis is van toepassing op de in artikel 227, 2º, bedoelde belastingplichtigen voor het verbeterd netto-actief dat bestemd is voor hun Belgische inrichtingen volgens de voorwaarden en regels die de Koning bepaalt. ».

Art. 15

In artikel 342 van hetzelfde wetboek wordt gewijzigd als volgt :

1º vóór de eerste paragraaf, wordt de volgende paragraaf ingevoegd :

« § 1. In zoverre de aan de vennootschapbelasting onderworpen en de in artikel 227, 2º, bedoelde belastingplichtigen overeenkomstig artikel 352, eerste lid, de bewijslast dragen, is de belastbare winst minimaal gelijk aan het bedrag van de autofinancieringsaftrek. Indien de jaarrekening waarop de autofinancieringsaftrek wordt berekend niet werd neergelegd, kan de administratie bij het vestigen van een ambtshalve aanslag steunen op de laatst neergelegde jaarrekening of op elk ander gegeven waaruit een bestanddeel van het actief of van het eigen vermogen blijkt. De belastingplichtige kan het tegenbewijs van het netto-actief en de verbeteringen eraan overeenkomstig artikel 205bis, § 2, leveren om tot het verbeterd netto-actief van het belastbaar tijdperk te komen. »;

2º de eerste en tweede paragraaf worden hernummerd als tweede en derde paragraaf.

TITEL III

Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten

Art. 16

In artikel 119 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, vervangen bij de wet van 14 april 1965 en gewijzigd door de wet van 22 december 1989 en de wet van 30 maart 1994, wordt het getal en leesteken « 115, » geschrapt.

Art. 17

In artikel 128 van hetzelfde wetboek, gewijzigd door de wet van 23 december en de wet van 14 april 1965, worden de woorden « in artikelen 115 » vervangen door « in de artikelen 115bis en 118 ».

TITEL IV

Opheffingsbepaling

Art. 18

Opgeheven worden :

1º de artikelen 115, 116 en 117 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, gewijzigd bij de wet van 3 juli 1972, de wet van 1 maart 1977, de wet van 12 augustus 1985, de wet van 30 maart 1994, de wet van 22 december 1998 en de wet van 2 mei 2002;

2º in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 :

— artikel 289bis, § 2, ingevoegd bij de wet van 20 december 1995, gewijzigd bij de wet van 4 mei 1999 en laatst gewijzigd bij koninklijk besluit van nr. 1 van 20 juli 2000;

— artikel 292bis, ingevoegd bij de wet van 20 december 1995, gewijzigd bij de wet van 4 mei 1999 en de wet van 16 juli 2001;

3º hoofdstuk 1, afdeling XXVIII, van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 oktober 1998.

TITEL V

Overgangsbepaling

Art. 19

Het belastingkrediet verkregen in een belastbaar tijdperk vóór het aanslagjaar 2006 en dat niet of niet volledig kon worden verrekend met de vennootschapsbelasting die verschuldigd was over één van deze tijdperken, kan alsnog verrekend worden met de overeenkomstig artikel 215, tweede lid, berekende vennootschapsbelasting met betrekking tot de aanslagjaren 2006 tot 2008.

De verrekening vindt plaats onder dezelfde voorwaarden als vermeld in artikel 292bis vooraleer dit artikel werd opgeheven bij deze wet.

TITEL VI

Inwerkingtreding

Art. 20

De artikelen 1 tot 15 en 18, 2º en 3º, treden in werking vanaf het aanslagjaar 2006

Elke wijziging die vanaf 24 februari 2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van artikel 2.

3 maart 2005.

Etienne SCHOUPPE.
Wouter BEKE.
Sabine de BETHUNE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.
Jan STEVERLYNCK.
Erika THIJS.
Hugo VANDENBERGHE.
Luc VAN den BRANDE.
Marc VAN PEEL.

(1) European Communities, Structures of the taxation Systems in the European Union — 1995-2002, Luxemburg, Office for Official Publications of the European Communities, 2004, blz. 48, www.europa.eu.int/comm/eurostat/.

(2) Ministerie van Financiën, 17 september 2004, nr. AFP 2004-00765, www.minfin.nl/AFP04-765.DOC.

(3) Art. II, 8. Steuerreformgesetz 2005, BGBl. I Nr. 57/2004, 4. Juni 2004.

(4) Mitchell, D. J., « Europe has caught tax-cut fever », The Wall Street Journal Europe, 3 maart 2004.

(5) Het tarief in de vennootschapsbelasting bedraagt 10 % maar voor de aanslagjaren 2003 en 2004 wordt op de winsten die 1 miljoen pond overschrijden een bijkomend tarief van 5 % geheven.

(6) Vanaf 2000 is het tarief op gereserveerde winsten 0 %. Enkel op uitgekeerde winsten wordt 26 % vennootschapsbelasting betaald.

(7) European Communities, Structures of the taxation Systems in the European Union — 1995-2002, l.c., blz. 116, www.europa.eu.int/comm/ eurostat/.

(8) http://docufin.fgov.be/websedsdd/intersatgnl/thema/stat/pdf/IHA54_wnamelijkpdf.

(9) B.K., « Net geen 8 000 failliete bedrijven in 2004 », De Tijd, 4 januari 2005, blz. 1 en Leysen, Jozef, « 18 550 banen weg bij failliete bedrijven — Nooit zoveel faillissementen als vorig jaar », De Standaard, 4 januari 2005, blz. 36.

(10) Memorie van toelichting, stuk Kamer, 2001-2002, nr. 1918, blz. 10 en 33.

(11) Balanscentrale, www.nbb.be, boekjaar 2002, PU400 Totaal van de niet-financiële ondernemingen, excl. coördinatiecentra, financiële ratio's, beide schema's samenbeschouwd.

(12) H.v.J. (6e k.) nr. C-141/99, 14 december 2000 (AMID), http:// europa.eu.int/cj (12 januari 2001), concl. Alber, S.; AFT 2001 (weergave Van Steenwinckel, J., Van Vaeck, J.), 139; Act. fisc. 2001 (weergave), afl. 1,2; Act. fisc. 2001 (weergave Parmentier, V.), afl. 6, 5; EC Tax 2001 (weergave Van Steenwinckel, J., Van Vaeck, J.), 98 en http://www.kluweriawoniine.com/ (8 augustus 2001); F.J.F. 2001, 176, noot; Fisc. Act. 2001 (weergave Van Steenwinckel, J., Van Vaeck, J.), afl. 1, 1; Fisc. Koer. 2001 (weergave Behaeghe, I.), 16, noot Behaeghe, I.; Fiscoloog 2001 (weergave CB), afl. 782, 3; Fiscoloog (l.) 2000 (weergave Schoonvliet, E.), afl. 205, 1; Jur. H.v.J. 2000, afl. 12 (B), 1, 11619, concl. Alber, S.; PB C 19 mei 2001 (dispositief), afl. 150, 2 en http://www.europa.eu.int/eur-lex (30 mei 2001); RW 2001-02 (weergave Wustenberghs, T.), 394; Rec. CJCE 2000, afl. 12 (B), I, 11619, concl. Alber, S.; SEW 2001 (weergave Van Den Hurk, H.), 280, noot Van Den Hurk, H.; TFR 2001, 213 en http:// tfrnet.iarcier.be (8 juni 2001), noot Peeters, B., err. TFR 2001, 281 en http://tfrnet.larcier.be (29 januari 2004).

(13) Cass., 29 juni 1984 (Belgische Staat/Velasquez Sigarenfabriek NV), AFT 1984, 203; Arr. Cass. 1983-84, 1423, concl. Krings, E.; Bull. 1984, 1321; Bull. Bel. 1986, 111; FJF 1984, 279, noot; Pas. 1984, l, 1321; RGF 1985, 27; RW 1985-86, 587.

(14) Velaers, J., De Grondwet en de Raad van State, afdeling Wetgeving — Vijftig jaar adviezen aan wetgevende vergaderingen in het licht van de rechtspraak van het Arbitragehof, Antwerpen, Maklu, 1999, blz. 575.

(15) Stuk Kamer, 2002-03, nr. 1918/6, blz. 112.

(16) X, Het Activiteitenverslag 2003 bevat zes grote hoofdstukken, FOD Financiën, http://www.fiscus.fgov.be/interfisc/nl/Publicaties/Alg_lijst.htm#Gratis %20publicaties, maakt geen melding van de ontvangsten.

(17) Cass. 12 december 2003, AFT, 2004 (weergave), nr. 8-9, 30, noot Bielen Ph., Fiscoloog 2004 (weergave), nr. 922, 3, JFJ 2004, 425, noot; Cass. (1e k.) AR F.99 0114.F, 18 januari 2001 (Derwa NV/Belgische Staat), http://www.cass.be (18 oktober 2001); AFT 2001 (weergave De Haen, K.), 294; Arr. Cass. 2001, afl. 1, 103; FJF 2001, 644, noot; Fisc. Act. 2001 (weergave De Haen, K., Debusschere, F.), afl. 20, 5; Fisc. Koer. 2001, 237, noot; Fiscoloog 2001 (weergave), afl. 792, 4; JDF 2001, 156, noot; J.L. Belgisch Staatsblad 2003, afl. 21, 896 en http://jlmbi.larcier.be (3 juni 2003); Pas. 2001, afl. 1, 106.

(18) In zoverre zij voor de heffing van de vennootschapsbelasting hebben gekozen (art. 29, § 2, 2o WIB 1992).

(19) Toevallig, nu en dan voorkomend.

(20) Telkens na afloop van een bepaalde periode plaatsvindend of op regelmatige tijden terugkerend.

(21) Niemegeers, W. en Pompen, E. « Investeer in uw eigen bedrijf ... En geniet van fiscale voordelen », Trends, 3 februari 2005, blz. 77.

(22) Art. 98, § 2 KB/W.Venn.

(23) H.v.J. (6e k.) nr. C-141/99, 14 december 2000 (AMID), http:// europa.eu.int/cj (12 januari 2001), concl. Alber, S.; AFT 2001 (weergave Van Steenwinckel, J., Van Vaeck, J.), 139; Act. fisc. 2001 (weergave), afl. 1, 2; Act. fisc. 2001 (weergave Parmentier, V.), afl. 6, 5; EC Tax 2001 (weergave Van Steenwinckel, J., Van Vaeck, J.), 98 en http:// www.kluwerlawonline.com/ (8 augustus 2001); FJF 2001,176, noot; Fisc. Act. 2001 (weergave Van Steenwinckel, J., Van Vaeck, J.), afl. 1, 1; Fisc. Koer. 2001 (weergave Behaeghe, I.), 16, noot Behaeghe, I.; Fiscoloog 2001 (weergave CB), afl. 782, 3; Fiscoloog (I.)2000 (weergave Schoonvliet, E.), afl. 205, 1; Jur. H.v.J. 2000, afl. 12 (B), I, 11619, concl. Alber, S.; PB C 19 mei 2001 (dispositief), afl. 150, 2 en http://www.europa.eu.int/eur-lex (30 mei 2001); RW 2001-02 (weergave Wustenberghs, T.), 394; Rec. CJCE 2000, afl. 12 (B), I, 11619, concl. Alber, S.; SEW 2001 (weergave Van Den Hurk, H.), 280, noot Van Den Hurk, H.; TFR 2001, 213 en http://tfrnet.larcier.be (8 juni 2001), noot Peeters, B., err. TFR 2001, 281 en http://tfrnet.larcier.be (29 januari 2004).

(24) Van Crombrugge, S., « Verliesrecuperatie : Velasquez-doctrine onder EG-vuur ? », Fiscoloog 1999, nr. 709, 6.

(25) Idem.

(26) Art. 4 Wet 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen, Belgisch Staatsblad van 21 juni 1961.