3-386/6

3-386/6

Belgische Senaat

ZITTING 2004-2005

8 MAART 2005


Wetsvoorstel betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen voor hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein


AMENDEMENTEN


Nr. 38 VAN DE HEER STEVERLYNCK

(Subamendement op amendement nr. 36)

Art. 2

In het voorgestelde artikel 2, het 4º vervangen als volgt :

« 4º werken : de door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit bepaalde werken die in opdracht van een bouwheer uitgevoerd worden op het openbaar domein en alle werken van algemeen nut, waar zij ook op het grondgebied uitgevoerd worden, voor zover de in voorgaande gevallen bedoelde uitvoering hinder veroorzaakt voor zelfstandigen. »

Verantwoording

Volgens de toelichting worden twee categorieën van werken bedoeld : deze door een overheid of een privaatrechtelijke persoon (zoals een nutsbedrijf) op het openbaar domein uitgevoerde werken en de op (de facto meestal onder) private grond uitgevoerde werken ten algemene nutte.

Evenwel zorgt de voorgestelde formulering voor problemen nu de zinsnede « van algemeen nut » evengoed kan slaan op het eerste deel van het punt en de zinsnede « waar ook uitgevoerd op het grondgebied » in die interpretatie niet noodzakelijk kan begrepen worden als een onderscheid tussen publiek en privaat domein. Groter nog wordt de verwarring wanneer men kijkt naar de laatste zinsnede « en in alle gevallen deze die hinder veroorzaken voor zelfstandigen », die een aparte categorie lijkt uit te maken en schijnt te doelen op alle door een bouwheer uitgevoerde werken. Zo zouden ook de door een private bouwheer niet ten algemene nutte en niet op het openbaar domein uitgevoerde werken die hinder veroorzaken voor zelfstandigen kunnen begrepen worden onder de definitie. Uit de toelichting blijkt dit evenwel niet.

Het subamendement zorgt voor meer duidelijkheid en geeft beter de wil van de indiener weer.

Nr. 39 VAN DE HEER STEVERLYNCK

(Subamendement op amendement nr. 36)

Art. 2

In punt 7º van het voorgestelde artikel 2, de zinsnede na « zelfstandigen » schrappen en een punt invoegen.

Verantwoording

Door de Koning te laten bepalen welk van de in de lijst van de in het handelsregister te vermelden handelsbedrijvigheden worden bedoeld geeft men de uitvoerende macht een veel te grote beslissingsvrijheid en creëert men rechtsonzekerheid. Bovendien is het in het geheel niet nodig de categorieën van handelsbedrijvigheid verder te specifiëren gelet op 6º, waar de bedoelde onderneming afdoende wordt beschreven. Punt 6º zou in combinatie met een onderscheid tussen verscheidene micro-ondernemingen kunnen leiden tot een vernietiging door het Arbitragehof van het tweede deel van punt 7º of een vernietiging van het uit te vaardigen koninklijk besluit door de Raad van State wegens ongelijke behandeling.

Nr. 40 VAN DE HEER STEVERLYNCK

(Subamendement op amendement nr. 36)

Art. 4

In het voorgestelde artikel 4 de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) Het eerste lid aanvullen als volgt : « Indien de werken worden uitgevoerd op het grondgebied van meerdere gemeenten, wordt in onderling overleg gehandeld. »;

B) Het tweede en derde lid telkens aanvullen als volgt : « Bij uitvoering op het grondgebied van meerdere gemeenten wordt de bedoelde kennisgeving gezamenlijk gedaan. »;

C) In het vierde lid de woorden « veertien en de dertig » vervangen door de woorden « dertig en de vijfenveertig »;

D) Het artikel aanvullen met de volgende leden :

« De gemeente bedoeld in het eerste lid nodigt ten laatste veertien dagen voor het begin van de werken de verantwoordelijken van de ondernemingen bedoeld in het tweede en derde lid uit voor een informatie- en overlegvergadering waar deze verantwoordelijken voorstellen kunnen doen en hun grieven kunnen doen kennen.

Ten laatste de dag voor de aanvang van de werken deelt de gemeente aan de ondernemingen bedoeld in het vorige lid het verslag van de in het vorige lid bedoelde informatie- en overlegvergadering mee, alsook op welke tijdstippen zij informatie- en overlegvergaderingen organiseert over de voortgang van de werken. De eerste informatie- en overlegvergadering vindt plaats de achtste dag na het begin van de werken, en daarna om de twee weken. De betrokken ondernemingen kunnen hun grieven doen kennen en voorstellen doen. De gemeente maakt een verslag op van deze vergaderingen dat ter inzage wordt gelegd op het gemeentebestuur.

De gemeente kan op basis van de grieven en voorstellen desgevallend in samenspraak met de bouwheer de wijze van uitvoering van de werken aanpassen.

Bij werken op het grondgebied van meerdere gemeenten worden de in de voorgaande leden bedoelde vergaderingen gezamenlijk gehouden en wordt het verslag gezamenlijk opgesteld. »

Verantwoording

A) Deze toevoeging voorziet een regeling voor werken op het grondgebied van meerdere gemeenten uitgevoerd. Het is de bedoeling te zorgen voor een intergemeentelijke coördinatie.

B) Technische aanpassing aan A.

C) Een ondergrens van 14 dagen is te kort voor de betrokken ondernemingen om de nodige maatregelen te treffen (verwittigen van cliënteel, leveranciers, eventuele bedienden, enz.)

D) Hoewel er een voorafgaande informatieplicht wordt ingevoerd door het voorstel, is er geen voorafgaande inspraak van de betrokken ondernemingen. Dit is ook niet het geval tijdens het uitvoeren van de werken. Evenwel worden veel problemen pas duidelijk vlak voor en tijdens de uitvoering. In vele gevallen kunnen eenvoudige suggesties inzake wegbewijzering, volgorde van uitvoering, informatie over plaatselijke of gedeeltelijke oplevering, enz., vele overbodige wrevel vermijden. Sommige eenvoudige en goedkope tussenkomsten van de gemeenten tijdens de werken kunnen problemen verhelpen en minstens meer duidelijkheid scheppen. Om schadeclaims vanwege de bouwheer of vertraging te verhinderen moet hij hier desgevallend bij betrokken worden.

Nr. 41 VAN DE HEER STEVERLYNCK

(Subamendement op amendement nr. 36)

Art. 5

In het voorgestelde artikel 5 de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) Het 3º van het eerste lid schrappen;

B) Dit artikel aanvullen met een tweede lid, luidende :

« In de andere gevallen waarbij zich door de uitvoering van werken een hinder voordoet, heeft de zelfstandige recht op een verminderde vergoeding. »

Verantwoording

A) Vermits door subamendement nr. 43 op artikel 7 de aanvraagprocedure wordt geschrapt omwille van administratieve vereenvoudiging van de procedure, is het derde punt overbodig.

B) Wanneer de voorwaarden van het eerste lid niet zijn vervuld, doch de toegang tot het pand is verhinderd, belemmerd of ernstig bemoeilijkt, zal de zelfstandige natuurlijk ook winst derven. Daarom wordt voorzien in een beperkte forfaitaire vergoeding, die geregeld wordt in artikel 8 (zie subamendement nr. 44).

Nr. 42 VAN DE HEER STEVERLYNCK

(Subamendement op amendement nr. 36)

Art. 6

In het voorgestelde artikel 6 de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) In het vijfde lid van § 2, tussen de woorden « van de gemeente » en de woorden « dan wel » de zinsnede « , op het grondgebied van meerdere gemeenten » invoegen;

B) Aan het eerste lid van § 3 een zin toevoegen, luidende : « Is de hinder niet van die aard dat zij aanleiding geeft tot sluiting voor minstens veertien kalenderdagen, dan geeft de verantwoordelijke een omstandige omschrijving van de te verwachten hinder »;

C) In § 3, tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid invoegen, luidende : « Bij de in het vorige lid bedoelde aanvraag wordt een lijst van in de inrichting werkzame zelfstandigen gevoegd, waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld, en dat minstens de vraag naar de gegevens omtrent de in artikel 5 bedoelde voorwaarden omvat. »;

D) Paragraaf 3 aanvullen met een nieuw lid, luidende : « Indien het Participatiefonds niet besluit tot het erkennen als gehinderde inrichting, doch vaststelt dat de toegang tot de inrichting ernstig wordt bemoeilijkt, kan zij besluiten dat de betrokken zelfstandige recht heeft op de vergoeding bedoeld bij artikel 5, tweede lid. »;

E) In het tweede lid van § 4 de woorden « drie maanden » vervangen door de woorden « één maand »;

F) Paragraaf 5 aanvullen met een derde lid, luidende :

« Indien het Participatiefonds binnen de maand na het zich voordoen van de extracontractuele fout geen minnelijke schikking heeft bereikt, noch een vordering heeft ingesteld, kan de verantwoordelijke van de onderneming het Participatiefonds in gebreke stellen. Bij gebreke aan minnelijke schikking binnen de twee weken of gebreke van bewijs van het instellen van een vordering, neemt de subrogatie van rechtswege een einde. ».

Verantwoording

A) Dit betreft een technische aanpassing die samenhangt met de aanpassing van artikel 4 (zie subamendement nr. 40) voor de gevallen waarin de werken op het grondgebied van meerdere gemeenten doorgaan.

B) tot D) Het is de bedoeling van de indiener van het subamendement om ook een beperkte tegemoetkoming te voorzien wanneer weliswaar de werken niet leiden tot volledige sluiting van 2 weken of meer maar desalniettemin de toegang ernstig is bemoeilijkt. De overlast die dit meebrengt, zeer vaak gepaard gaande met een minverdienste, behoort volgens indiener ook beperkt vergoed te worden.

E) De termijn van drie maanden is te lang. Zeker bij sluiting dient er ten aanzien van schuldeisers van de zelfstandige sneller zekerheid te komen.

F) Indien het Participatiefonds stilzit, verliest de onderneming haar recht op vergoeding nu zij geen vorderingsrecht meer heeft. Dit subamendement vermijdt dit.

Nr. 43 VAN DE HEER STEVERLYNCK

(Subamendement op amendement nr. 36)

Art. 7

In het voorgestelde artikel 7 de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) Paragraaf 1 vervangen als volgt :

« § 1. Algemeen

« Het Participatiefonds onderzoekt, na de erkenning als gehinderde inrichting of na vaststelling van hinder zoals bedoeld bij artikel 5, tweede lid, de gegevens op de lijst van de in de inrichting werkzame zelfstandigen, en bepaalt of deze personen recht hebben op een inkomenscompensatievergoeding. »;

B) Paragraaf 2 vervangen als volgt :

« § 2. Procedure bij het Participatiefonds

Het Participatiefonds onderzoekt het dossier en gaat na of de betrokken zelfstandigen zich in één van de gevallen van artikel 5 bevinden.

Binnen de dertig dagen na de datum van beslissing tot het erkennen van de inrichting als gehinderde inrichting of na de beslissing die hinder vaststelt zoals bedoeld bij artikel 5, tweede lid, betekent het Participatiefonds zijn beslissing aan elk van de op de in de eerste paragraaf bedoelde lijst vermelde personen per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, »;

C) In § 3 het woord « derde » vervangen door het woord « tweede »;

D) Paragraaf 5 aanvullen als volgt :

« behoudens wanneer de inrichting erkend is als inrichting waarvan de toegang ernstig is bemoeilijkt, zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid. »

Verantwoording

A) en B) Deze wijzigingen hangen samen met de wijziging van artikel 6, § 3, die de verplichting invoert voor de verantwoordelijke om een lijst met gegevens over de betrokken zelfstandige(n) bij de aanvraag tot erkenning te voegen. Het is inderdaad bevreemdend vast te stellen dat in de voorgestelde procedure, in tijden van administratieve vereenvoudiging, er 3 aparte procedurestappen (gemeente, participatiefonds erkenning inrichting en participatiefonds verkrijging tegemoetkoming) moeten worden doorlopen. Door de voorgestelde amenderingen moeten de gegevens maar één keer bij het begin worden meegedeeld en zorgt het Participatiefonds zelf voor de verdere administratieve afhandeling. Dit spaart de zelfstandige tijd en moeite.

C) Technische aanpassing aan B).

D) Dit is een aanpassing aan het subamendement betreffende artikel 5 waardoor ook een beperkte tegemoetkoming mogelijk wordt bij ernstige bemoeilijking van de toegang doch die geen sluiting verantwoordt, of wanneer de zelfstandige een nevenactiviteit behoudt.

Nr. 44 VAN DE HEER STEVERLYNCK

(Subamendement op amendement nr. 36)

Art. 8

In het voorgestelde artikel 8, § 1, de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) In het eerste lid, de woorden « het verlenen van de goedkeuring van de in artikel 7, § 1, bedoelde aanvraag aan de aanvragende zelfstandige » vervangen door de woorden « de beslissing bedoeld in artikel 7, § 2, aan de betrokken zelfstandige »;

B) Hetzelfde lid aanvullen als volgt : « Deze vergoeding mag evenwel voor de gevallen bedoeld bij artikel 5, eerste lid, niet lager zijn dan 1 000 euro en voor de gevallen bedoeld bij artikel 5, tweede lid, niet lager zijn dan 500 euro. »

Verantwoording

A) Dit is een technische aanpassing aan het vorige subamendement;

B) Dit subamendement houdt rekening met de door subamendement nr. 41 op artikel 5 geschapen mogelijkheid om een verminderde vergoeding te bekomen voor die gevallen waarin er niet overgegaan wordt tot sluiting maar waar er wel een ernstige bemoeilijking van de toegang is. Ook wordt hier het minimumbedrag van de vergoeding in beide gevallen geregeld. Deze minimumvergoeding schept rechtszekerheid, en vermijdt dat de vergoeding door de regering te bepalen te laag zou zijn.

Nr. 45 VAN DE HEER STEVERLYNCK

(Subamendement op amendement nr. 36)

Art. 9

In het voorgestelde artikel 9 de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) In het tweede lid van § 1, na de woorden « gehinderde inrichtingen » de woorden « of de inrichtingen bedoeld bij artikel 5, tweede lid, » invoegen;

B) Het eerste lid van § 2 aanvullen als volgt : « of dat de toegang tot de inrichting niet meer ernstig bemoeilijkt is. »;

C) In het tweede lid van § 2, na de woorden « gehinderde inrichting » de woorden « of van inrichting waarvan de toegang ernstig is bemoeilijkt » invoegen;

D) In het eerste lid van § 3 de woorden « een maand » vervangen door de woorden « twee weken »;

E) Hetzelfde lid aanvullen als volgt : « De minister beslist binnen de twee weken. Bij gebreke aan beslissing wordt de beslissing bedoeld bij § 2, eerste lid, als onbestaande beschouwd. »;

F) Het derde lid van § 3 vervangen als volgt : « In geval van beroep, zoals in het eerste lid vermeld, blijven de rechthebbende zelfstandigen de inkomenscompensatievergoeding ontvangen tot op de dag dat de minister een negatieve beslissing neemt. Bij negatieve beslissing vordert het Participatiefonds de tussen de in § 2, eerste lid, bedoelde beslissing en de beslissing van de minister uitgekeerde vergoeding terug. »;

G) Het vierde lid van paragraaf 3 schrappen.

Verantwoording

A) tot C) Deze wijzigingen strekken ertoe de tekst in overeenstemming te brengen met de tekst van subamendement nr. 41 op artikel 5.

D) De termijn van een maand is onnodig lang. Vermits door E) de vergoeding niet meer geschorst wordt kan deze ter besparing van eventuele onverrichterzake betaalde vergoedingen worden verkort.

E) De termijn van drie maanden in het vierde lid is onnodig lang.

F) Het tweede en derde lid van § 3 brengen gecombineerd een ongewilde situatie tot stand : door het beroep wordt de beslissing van het fonds opgeschort en moet de inrichting gesloten blijven om de rechten te behouden en niet beboet te worden. Tegelijk echter wordt de uitkering van de vergoeding geschorst. Door het instellen van het beroep wordt de inrichting dus dubbel gestraft. Daarom wordt voorzien in een terugvorderingsrecht bij negatieve beslissing. Door inkorting van de termijnen wordt vermeden dat de som die zou moeten teruggevorderd worden oploopt (maximaal vergoeding voor 1 maand).

Nr. 46 VAN DE HEER STEVERLYNCK

(Subamendement op amendement nr. 36)

Art. 10

Het voorgestelde artikel 10 vervangen als volgt:

« Art. 10. — Behoudens wat betreft een erkenning op grond van artikel 5, tweede lid, is vanaf de datum bedoeld in artikel 6, § 3, eerste lid, tot op de in hetzij artikel 9, § 2, tweede lid, hetzij artikel 9, § 4, eerste lid, bedoelde datum, de toegang tot de inrichting voor de klanten, alsmede de rechtstreekse verkoop aan de verbruiker en thuisbezorging verboden. »

Verantwoording

Dit subamendement past de tekst aan aan het subamendement nr. 41 op artikel 5.

Jan STEVERLYNCK.

Nr. 47 VAN DE HEER CREYELMAN

(Subamendement op amendement nr. 36)

Art. 3

In het voorgestelde artikel 3, het eerste lid aanvullen als volgt :

« Bij overschrijding van de bij contract vastgestelde bouwtermijnen wordt het door de bouwheer verschuldigde Participatiefondsbedrag overgenomen en voldaan door de bouwonderneming die verantwoordelijk is voor de overschrijding van de bouwtermijn ».

Verantwoording

Bouwondernemingen die op verschillende plaatsen openbare werken aanvatten, nemen het niet altijd zo nauw met de termijnregeling en kiezen voor de snellere afwerking van openbare werken die contractueel de minste boeteclausule opleveren. Zij zijn er dikwijls de oorzaak van dat openbare werken langer duren dan noodzakelijk en moeten bijgevolg mee betrokken worden in het uitbetalen van een compensatieregeling.

Dit amendement schuift de factuur van de bijdrage in het Participatiefonds door naar de bouwonderneming bij overschrijding van de bouwtermijn en zet er de bouwondernemingen toe aan om — los van de boeteclausule — de bouwtermijn te respecteren.

Nr. 48 VAN DE HEER CREYELMAN

(Subamendement op amendement nr. 36)

Art. 7

Paragraaf 5 van het voorgestelde artikel 7 schrappen.

Verantwoording

Artikel 7, § 5, en artikel 10 laten de zelfstandigen en micro-ondernemingen niet toe om — bij de aanvraag van een inkomenscompensatievergoeding — nog verder te werken. Naargelang de aard van het bedrijf zal het verder openhouden van de zaak — zelfs bij sterk verminderde inkomsten — noodzakelijk zijn om niet alle klanten te verliezen.

Daarom stelt dit amendement voor om de rechthebbenden zelf de keuze te laten om al dan niet verder te werken. De toelatingen om verder te werken en de zaak verder open te houden kan de heropstart na de werken vergemakkelijken.

Nr. 49 VAN DE HEER CREYELMAN

(Subamendement op amendement nr. 36)

Art. 10

Het voorgestelde artikel 10 doen vervallen.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 48.

Frank CREYELMAN.

Nr. 50 VAN DE HEER COLLAS C.S.

(Subamendement op amendement nr. 36)

Art. 2

In het voorgestelde artikel 2, de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) het 4º vervangen als volgt :

« 4º werken : de in opdracht van een bouwheer uitgevoerde werken van algemeen nut op het openbaar domein, waar ook uitgevoerd op het grondgebied, met uitzondering van de categorieën bepaald door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit; »

B) het 6º vervangen als volgt :

« 6º onderneming : een onderneming waar minder dan 10 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 2 miljoen euro niet overschrijdt, waarvan de voornaamste activiteit strekt tot de rechtstreekse verkoop van producten of het verlenen van diensten aan gebruikers of kleine gebruikers, waarvoor persoonlijk en direct contact met de klanten vereist is dat in normale omstandigheden plaatsvindt in een gebouwde inrichting; »

Verantwoording

A) Het lijkt aangewezen eerder uit te gaan van het principe dat alle in opdracht van een bouwheer uitgevoerde werken op het openbaar domein, van algemeen nut, waar ook uitgevoerd op het grondgebied, in aanmerking komen voor het toepassingsgebied van de wet en de Koning te machtigen bij in Ministerraad overlegd besluit die categorieën werken te bepalen waarvan de Koning meent dat ze dienen te worden vrijgesteld van bijdrage.

B) In het wetsvoorstel wordt de definitie van het begrip onderneming deels gestoeld op het begrip « micro-onderneming », zoals omschreven in een aanbeveling van de Europese Commissie. Het begrip « micro-onderneming » bleek evenmin in de doctrine eenduidig omschreven te zijn. Daarom werd geopteerd voor de opname van de definitie van het begrip « micro-onderneming » uit voormelde aanbeveling in de wet zelf.

Nr. 51 VAN DE HEER COLLAS C.S.

(Subamendement op amendement nr. 36)

Art. 3

In het voorgestelde artikel 3, het vierde lid vervangen als volgt :

« Het in het tweede lid bedoelde percentage mag niet hoger zijn dan 0,25 %. »

Verantwoording

Het was niet duidelijk, op basis van de beschikbare ramingen, met zekerheid te stellen dat het percentage van 0,1 % steeds zal volstaan om het Participatiefonds toe te laten de inkomenscompensatievergoedingen uit te keren.

Bovendien lijkt het aangewezen de regering, aan de hand van het percentage van 0,25 % in plaats van 0,10 % als maximum, een middel te bezorgen om het Participatiefonds toe te laten een financiële reserve aan te leggen voor uitbetaling van de inkomenscompensatievergoeding, wanneer de eerste bevindingen de nood aan een dergelijke reserve aantonen.

Ten slotte rekenen de indieners erop dat het amendement op artikel 3 iuncto het amendement op artikel 6 de aanbestedende overheden en andere bouwheren ertoe zal aanzetten toe te zien op een strikte naleving van de uitvoeringstermijnen en ze tevens dermate zal responsabiliseren dat ze bij de afsluiting van contracten met aannemers bepalingen voorzien die de aannemers verplichten de werken dusdanig te organiseren dat de hinder voor de omwonenden in he algemeen en voor de zelfstandigen in het bijzonder tot een minimum wordt herleid, zodat het aantal verzoeken van zelfstandigen om een inkomenscompensatievergoeding van het Participatiefonds op termijn minder belangrijk wordt en het op de factuurbedragen toe te passen percentage op evenredige wijze tot een minimum kan worden herleid.

Berni COLLAS.
Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON.
Jean-Marie DEDECKER.

Nr. 52 VAN DE HEER STEVERLYNCK

(Subamendement op amendement nr. 36)

Art. 2

In het voorgestelde artikel 2, het 4º vervangen door de volgende bepalingen :

« 4º werken in het kader van de erkenning als gehinderde inrichting : de in opdracht van een bouwheer uitgevoerde werken op het openbaar domein of van algemeen nut;

4ºbis werken in het kader van de financiering van het Participatiefonds : de in opdracht van een bouwheer uitgevoerde werken op het openbaar domein, bepaald door de Koning bij een in ministerraad overlegd besluit, en de werken van algemeen nut, waar ook op het grondgebied uitgevoerd; ».

Verantwoording

Deze verwoording geeft beter de wil van de wetgever weer. Het is niet de bedoeling private bouwheren die werken laten uitvoeren ten private titel mee te laten betalen, noch de indruk te wekken dat « alle zelfstandigen die hinder ondervinden », recht hebben op een vergoeding.

Jan STEVERLYNCK.

Nr. 53 VAN DE HEER COLLAS C.S.

(Subamendement op amendement nr. 36)

Art. 6

In het voorgestelde artikel 6, de volgene wijzigingen aanbrengen :

A) Paragraaf 2, achtste tot tiende lid, vervangen als volgt :

« Zonder afbreuk te doen aan de beoordeling ten gronde door het Participatiefonds, is de gemeente in de hierna volgende gevallen verplicht een attest af te leveren wanneer de werken tot gevolg hebben dat gedurende ten minste veertien kalenderdagen :

1º hetzij geen enkele van de reglementair aangelegde openbare parkeerplaatsen benut kan worden van de straat waarin de inrichting is gelegen;

2º hetzij geen enkele reglementair aangelegde openbare parkeerplaats benut kan worden binnen een straal van 100 meter rond enige toegang tot de inrichting;

3º hetzij een toegangsweg tot de inrichting als gevolg van de werken afgesloten wordt voor doorgaand autoverkeer in één of twee richtingen.

Indien de gemeente geen attest of in het attest niet bevestigt dat er werken plaatsvinden die hinder veroorzaken, kan de verantwoordelijkve van de onderneming bij de indiening van zijn aanvraag bij het Participatiefonds eisen dat een bijzonder hiertoe gemachtigd ambtenaar de toestand onderzoekt en, met het oog op het vervolledigen van de in § 1 bedoelde aanvraag, in een attest al dan niet bevestigt dat de werken hinder veroorzaken. »

B) Paragraaf 4, tweede lid, vervangen als volgt :

« Indien de minister geen uitspraak doet binnen de zestig dagen vanaf de datum van het instellen van het beroep, wordt de beslissing van het Participatiefonds geacht bevestigd te zijn. »

C) Een § 6 toevoegen, luidend als volgt :

« § 6. — Het Participatiefonds kan, bij vertraging wegens laattijdige uitvoering of bij gehele of gedeeltelijke niet-uitvoering door de aannemer, aan de aanbestedende overheid een gemotiveerd advies geven om ofwel bij de betaling van facturen van de betrokken aannemer een door de Koning te bepalen percentage op de factuurbedragen in te houden, ofwel enige andere maatregel te nemen overeenkomstig de algemene aannemingsvoorwaarden voor de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en voor de concessies voor openbare werken.

Onderhavige regeling is van overeenkomstige toepassing op bouwheren, andere dan aanbestedende overheden. »

D) Een § 7 toevoegen, luidend als volgt :

« § 7. — De bepalingen van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, evenals van haar uitvoeringsbesluiten, zijn van toepassing op deze wet. »

Verantwoording

De vervanging van het achtste tot tiende lid van paragraaf 2 strekt ertoe te verduidelijken dat het bekomen van een attest van hinder geenszins een automatische erkenning als gehinderde inrichting tot gevolg heeft.

Wel schept het attest een ernstig vermoeden van hinder in de opgesomde gevallen, doch het Participatiefonds beschikt over de mogelijkheid om dit vermoeden te weerleggen bij de beoordeling ten gronde. Zo is het evident dat een onderneming gelegen op de hoek van een straat zelden dezelfde hinder zal ondervinden als een onderneming gelegen in het midden van een straat in de hypothese sub 3º.

De aflevering van het attest moet de bewijslast in hoofde van de verantwoordelijke van de onderneming verlichten.

De indieners van het amendement wensen terzelfder tijd de logica van de paragraaf te verfijnen door de volgorde van de betrokken alinea's om te keren.

De vervanging van het tweede lid van paragraaf 4 strekt ertoe te vermijden dat, door de nalatigheid van een minister of een vergetelheid van zijn administratie, een degelijk gemotiveerde beslissing van het Participatiefonds van rechtswege vernietigd zou worden.

Anderzijds is de kortere beslissingstermijn van zestig dagen in plaats van drie maanden in hoofde van de minister aangewezen om de zelfstandige minder lang in het ongewisse te laten.

De invoeging van een zesde paragraaf verleent de mogelijkheid aan het Participatiefonds om maatregelen te suggereren aan de aanbestedende overheid indien een aannemer nalaat werken uit te voeren binnen de voorgeschreven termijn.

De invoeging van een zevende paragraaf is vereist voor de deugdelijke uitvoering van paragraaf 6 van hetzelfde artikel.

Berni COLLAS.
Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON.
Jean-Marie DEDECKER.

Nr. 54 VAN DE HEER STEVERLYNCK

(Subamendement op amendement nr. 36)

Art. 12

In de eerste paragraaf van het voorgestelde artikel 12, de cijfers « 250, 10 000, 500 en 20 000 » respectievelijk vervangen door de cijfers « 100, 5 000, 200 en 10 000 ».

Verantwoording

De boetes zijn zeer hoog, en een vergetelheid of kleine overtreding kan tot grote gevolgen leiden. Bovendien zijn deze boetes overgenomen uit de wet op de sluitingstijden, die, zoals iedereen weet, nog nauwelijks worden nageleefd. Dit zou tot ongelijkheid kunnen leiden.

Jan STEVERLYNCK.

Nr. 55 VAN DE HEER COLLAS C.S.

(Subamendement op amendement nr. 36)

Art. 7

In het voorgestelde artikel 7, het tweede lid van § 3 vervangen als volgt :

« Indien de minister geen uitspraak doet binnen de zestig dagen vanaf de datum van het instellen van het beroep, wordt de beslissing van het Participatiefonds geacht bevestigd te zijn. »

Verantwoording

De indieners van het amendement achten het onverantwoord dat de nalatigheid van een minister of een vergetelheid van zijn administratie tot gevolg zou hebben dat een degelijk gemotiveerde beslissing van het Participatiefonds van rechtswege vernietigd zou worden.

Anderzijds is een kortere beslissingstermijn in hoofde van de minister aangewezen om de zelfstandige minder lang in het ongewisse te laten.

Nr. 56 VAN DE HEER COLLAS C.S.

(Subamendement op amendement nr. 36)

Art. 8

In het voorgestelde artikel 8, het eerste lid van § 1 vervangen als volgt :

« Het Participatiefonds keert na het verlenen van de goedkeuring van de in artikel 7, § 1, bedoelde aanvraag aan de aanvragende zelfstandige een inkomenscompensatievergoeding ten bedrage van 44,2 euro per kalenderdag uit. »

Verantwoording

De indieners achten het aangewezen dat de wetgever kennis heeft van het exacte bedrag van de vergoeding en dit bedrag ook goedkeurt.

Er is immers voorzien in de indexering zodat het niet nodig is de Koning te machtigen de hoogte van de vergoeding te bepalen en al, dan niet jaarlijks, te herzien.

Nr. 57 VAN DE HEER COLLAS C.S.

(Subamendement op amendement nr. 36)

Art. 9

In het voorgestelde artikel 9, het vierde lid van § 3 vervangen als volgt :

« Indien de minister geen uitspraak doet binnen de zestig dagen vanaf de datum van het instellen van het beroep, wordt de beslissing van Participatiefonds geacht bevestigd te zijn. »

Verantwoording

De indieners van het amendement achten het onverantwoord dat de nalatigheid van een minister of een vergetelheid van zijn administratie tot gevolg zou hebben dat een degelijk gemotiveerde beslissing van het Participatiefonds van rechtswege vernietigd zou worden.

Anerzijds is een kortere beslissingstermijn in hoofde van de minister aangewezen om de zelfstandige minder lang in het ongewisse te laten.

Berni COLLAS.
Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON.
Jean-Marie DEDECKER.

Nr. 58 VAN DE HEER STEVERLYNCK

(Subsidiair amendement op amendement nr. 45)

Art. 9

In het vierde lid van de derde paragraaf van het voorgestelde artikel 9, de woorden « drie maanden » vervangen door de woorden « één maand ».

Verantwoording

Voor zover niet aanvaard zou worden dat tijdens de beroepsfase bij de minister de vergoeding doorloopt (amendement nr. 45), moet, om de zelfstandige niet gedurende drie maanden zonder enig inkomen te laten, de beroepstermijn verkort worden.

Jan STEVERLYNCK.