3-771/3 | 3-771/3 |
9 MAART 2005
Het voorstel van resolutie is ingediend op 22 juni 2004. De commissie voor de Sociale Aangelegenheden heeft dit voorstel besproken tijdens haar vergaderingen van 24 november 2004 en 9 maart 2005 in de aanwezigheid van de minister van Leefmilieu.
Met de resolutie willen we nagaan in hoever de Belgische regering een bijdrage kan leveren tot een wereldwijd verbod op de productie van, de handel in en het gebruik van asbest.
De gevaren van asbest zijn algemeen bekend.
Lange tijd werd asbest beschouwd als een uitstekend beschermingsmiddel tegen brand, een uitstekend brandwerend middel, een uitstekend isoleermiddel. Alle Belgische gebouwen die enkele decennia geleden werden gebouwd, bevatten asbest.
Achteraf is men zich bewust geworden van de gevaren ervan : het verband tussen asbest en kanker (mesothelioom, zeer dodelijk en snel, en longkanker) is uitvoerig aangetoond. Onder andere wegens de lange latentieperiode tussen de blootstelling en de eerste symptomen (tussen 20 en 30 jaar) onderschatten vele landen echter nog het gevaar voor de gezondheid van de werknemers.
Epidemiologische studies wijzen op een constante toename van het aantal kankergevallen te wijten aan asbest, zowel in de Verenigde Staten als in Europa.
In de Europese Unie hebben de Europese debatten uiteindelijk tot een richtlijn (1999/77) van 26 juli 1999 geleid, die de handel in en het gebruik van chrysotiel asbest in de EU vanaf 1 januari 2005 verbiedt. Asbest is nagenoeg niet meer in gebruik en wordt bijna niet meer geproduceerd, want alle andere vormen van asbest zijn reeds verboden. De kandidaat-lidstaten moeten die richtlijn naleven. In de hele wereld zijn andere landen, zoals Canada, eveneens de weg van het asbestverbod ingeslagen.
In zeer vele landen zijn er echter nog steeds geen plannen om asbest te verbieden, terwijl het een gevaar vormt voor de gezondheid van de werknemers. De producenten van asbest richten zich tot landen met een minder strenge wetgeving.
Ideaal zou dus zijn dat elke vorm van gebruik van asbest, zoals in de Europese Unie, wereldwijd wordt verboden.
Momenteel zijn amper een tiental landen verantwoordelijk voor de handel in asbest (Rusland, Kazachstan, China, Zimbabwe, Brazilië, enz.). Tevens is er Canada, één van de weinige industrielanden dat asbest produceert en exporteert.
Japan heeft er zich toe verbonden om vanaf volgend jaar elke vorm van gebruik van asbest op zijn grondgebied te verbieden.
De indieners hopen dus op een wereldwijd totaalverbod van asbest. Het beste instrument zou zijn dat er een internationaal verdrag komt dat door alle landen wordt ondertekend en dat dit verbod bekrachtigt.
Het idee is inspiratie te putten uit wat reeds ondernomen is inzake antipersoonsmijnen of bij de oprichting van het Internationaal Strafhof. In beide gevallen hebben diplomatieke initiatieven van bepaalde landen uiteindelijk een groeiend succes gekend, tot ze uiteindelijk werden aangenomen door de overgrote meerderheid van de staten van de planeet.
Het is duidelijk dat er, naast een verdrag, andere juridische instrumenten kunnen worden onderzocht Zo bestaan er reeds WHO-teksten en een verdrag dat in 1986 goedgekeurd werd door de lidstaten van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO). Dat verdrag stelt strikte preventie- en beschermingsmaatregelen in op de werkvloer en beveelt aan om asbest te vervangen wanneer dat technisch mogelijk is. Die tekst stelt evenwel interpretatieproblemen.
Canada heeft een geval voor de Wereldhandelsorganisatie gebracht, dat gericht was tegen Frankrijk, dat in zijn verdediging door de EU werd bijgestaan. De Wereldhandelsorganisatie heeft erkend dat Frankrijk het recht heeft te weigeren dat op zijn grondgebied enige vorm van asbest wordt ingevoerd en gebruikt. Canada heeft zijn proces dus verloren.
Ten slotte is er het Verdrag van Rotterdam van 1998, dat de Staten ertoe verplicht het « prior inform concern » toe te passen voor een hele reeks toxische en gevaarlijke producten. Er kan zelfs worden overwogen het Europees Verdrag voor de rechten van de mens toe te passen.
De indiener onderstreept ten slotte dat wanneer men erin slaagt tien landen te overtuigen de export, import en het gebruik van asbest stop te zetten, men 90 tot 95 % van het asbestprobleem op wereldvlak heeft opgelost.
De heer Martens acht het voorstel van resolutie waardevol. Gelet op het Europees verbod inzake asbest kan België deze pioniersrol ook internationaal voortzetten en streven naar een wereldwijd verbod op asbestproducten.
Hij steunt het idee om dergelijk verbod ook bij wereldgezondheidsorganisaties te verdedigen doch binnen het milieuprogramma UNEP van de Verenigde Naties. Het probleem van internationaal milieubeleid is dat er een opeenstapeling van verdragen is met telkens andere landen die betrokken zijn, andere administraties enz. Hij pleit voor het voorkomen van een versnippering van de internationale milieuverdragen.
Om daar al dan niet de Wereldhandelsorganisatie bij te betrekken, weet hij niet of dit echt hoeft. Er zijn reeds multilaterale milieuverdragen die de handel van bepaalde zaken verbieden of beperken (CITES-conventie, enz.) en ze werken perfect.
De kwestie van asbest behoort tot de bevoegdheden van de milieuministers en moet niet overgelaten worden aan de autoriteit van de handelsministers binnen de WHO. Het fiat van de WHO is volgens spreker niet nodig.
De heer Cornil steunt het voorstel van resolutie voluit. Hij wijst er echter op dat er een ander wetsvoorstel van 3 juli 2003 bestaat van mevrouw Lizin betreffende het gebruik van asbest. Is het niet aangewezen dat voorstel in het debat op te nemen ?
Mevrouw Van de Casteele antwoordt dat het voorstel van mevrouw Lizin strafbepalingen bevat.
Zij heeft voor het overige een concrete vraag in verband met het verleden. Hoeveel erfenis hebben we nog in verband met het asbest en heeft de minister een plan om dat te remediëren ?
De minister verklaart dat de regering het voorstel van resolutie gunstig gezind is en de vereiste inspanningen zal leveren om tot een internationaal asbestverbod te komen.
Betreffende de concrete methodiek, moet de Belgische regering onderzoeken hoe zij het best te werk kan gaan. Een resolutie biedt eigenlijk weinig bindende kracht. Het zou inderdaad zeer positief zijn om UNEP bij de procedure te betrekken : men zou op die manier een parallellisme kunnen maken met de strategie rond kwik. Het voordeel van UNEP is dat alle landen aangesloten bij de VN onmiddellijk betrokken zijn bij het hele proces. Het systeem is bovendien al bekend.
Een andere mogelijkheid zou zijn om een internationale conventie af te sluiten. De denkpisten moeten dus dieper onderzocht worden.
De Belgische regering is alleszins bereid om zich te engageren en het voortouw te nemen om te streven naar een internationaal verbod van asbest. De minister is bereid om naar aanleiding van dit engagement snel een aantal initiatieven te nemen. Hij zal daarom binnen enkele maanden aan het Parlement verslag uitbrengen over een concreet actieplan en over de resultaten.
Wat betreft de Belgische erfenis inzake asbest, moet ook een bevoegdheidsdiscussie plaatsvinden. Het verbieden van asbest behoort tot de huidige bevoegdheid van de minister maar het « opruimen van het verleden » strikt genomen niet. Immers tot nu toe is de asbestkwestie vooral een aspect van de Volksgezondheid geweest. Samenwerking met andere ministers is dan ook aangewezen om zo snel mogelijk vooruitgang te boeken in deze kwestie.
De heer Chéron steunt het voorstel van resolutie voluit. We moeten ons echter niet bezighouden met de problemen van de rest van de wereld, terwijl we vergeten dat we in België een zware asbesterfenis hebben. Men mag de problemen met de vergoeding van de Belgische werknemers die door het probleem worden getroffen, niet uit het oog verliezen.
Worden in het voorstel van de heer Destexhe participaties bedoeld van Belgen in multinationals die asbest blijven produceren ? Het volstaat met andere woorden niet de buitenwacht de les te spellen, men moet ook begaan zijn met wat bij ons gebeurt. Het is daarom ook van essentieel belang dit debat in de context te plaatsen van de mondialisering en duidelijk de Wereldhandelsorganisatie te vermelden.
Tegen dat laatste voorstel heeft de heer Destexhe geen bezwaar. Hij heeft gepoogd op het internet gegevens te vinden over de industriële spelers op de asbestmarkt, maar krijgt slechts gedeeltelijke informatie.
Het is juist dat er pressie moet worden uitgeoefend op industriëlen die asbest blijven gebruiken.
Gezien de opmerkingen van de minister dienden de heer Destexhe c.s. amendement nummer 2 in om het dispositief van de voorgestelde resolutie te vervangen.
Het voorgestelde amendement wordt unaniem aangenomen door de 9 aanwezige leden. Bijgevolg dient amendement nr. 1 geen doel meer.
Het voorstel van resolutie, aldus geamendeerd, wordt unaniem aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Jean CORNIL. | Annemie VAN de CASTEELE. |