3-702/2 | 3-702/2 |
26 JANUARI 2005
De commissie heeft dit wetsvoorstel besproken tijdens haar vergaderingen van 20 oktober, 24 november 2004 en 26 januari 2005.
Dit wetsvoorstel beoogt meerdere doelstellingen.
In de eerste plaats gaat het erom tegemoet te komen aan de derving van energiedividenden door de gemeenten ingevolge de vrijmaking van de elektriciteit- en gasmarkt. Vooral in Vlaanderen, waar de liberalisering van de elektriciteits- en gasmarkt eerder is ingezet, is dat het geval.
Wat de derving van de energiedividenden betreft, heeft de eerste minister duidelijk verklaard dat de gemeenten tenminste gedeeltelijk zouden gecompenseerd worden door de invoering van de Elia-taks waarvan de opbrengst naar de gemeenten zou gaan volgens een vast te leggen verdeelsleutel. Hoewel het principe van de Elia-taks politiek dus verworven is, laat de uitvoering evenwel op zich wachten. Over de toe te passen verdeelsleutel voor de Elia-heffing zou er ook nog geen akkoord zijn. Ook zal de verwachte opbrengst helemaal niet volstaan om het verwachte verlies aan energiedividenden te compenseren. Daarnaast is de Elia-taks een zoveelste bijkomende heffing op de elektriciteit en dus op energie, hetgeen bijdraagt tot het fiasco van de vrijmaking van de markt die niet tot de verwachte daling van de energieprijzen heeft geleid.
De heer Schouppe stelt bijgevolg voor om een BTW-compensatiefonds op te richten dat een veel correctere methode zal bieden om de gemeenten te compenseren voor het verlies van de dividenden.
Niet alleen zou de opbrengst van dat fonds vergelijkbaar zijn aan het verlies van dividenden waardoor de Elia-taks kan worden afgeschaft en het probleem van de verdeling ervan zich niet langer stelt, bovendien leidt het BTW-compensatiefonds tot een veel correctere situatie naar de gemeentebesturen toe.
Daarnaast viseert het voorstel meer transparantie in het beheer van de gemeentefinanciën en strekt het ertoe de gemeentebesturen de mogelijkheid te geven zich op een meer efficiënte wijze te organiseren door objectief te kunnen kiezen tussen inbesteden of uitbesteden. Uitbesteden is momenteel duurder omdat de gemeenten de hen aangerekende BTW niet kunnen recupereren. Ingevolge voorliggende wetsvoorstel zal dit niet langer het geval zijn en genieten de gemeenten een grotere keuzevrijheid.
Het BTW-compensatiefonds heeft vijf belangrijke positieve neveneffecten.
Een eerste effect is dat gemeenten de BTW die zij betalen op hun werkingskosten en hun investeringen, zouden kunnen recupereren zoals elke BTW-plichtige. Dat betekent dat hun werkingskosten de facto met 21 % (het normale BTW-tarief) goedkoper worden en de kostprijs van hun investeringen met 21 % zou dalen.
Een tweede positief neveneffect is dat het BTW-compensatiefonds bijdraagt tot een verhoogde investeringsinspanning vanwege de gemeenten (de facto met 21 % aangezien zij hun BTW-uitgaven zouden kunnen recupereren). Of zij zouden om dezelfde investeringen te kunnen doen, veel minder geld moeten uitgeven.
Een derde positief neveneffect is dat gemeenten niet langer zullen trachten op één of andere wijze toch BTW te kunnen recupereren en dus aan belastingontwijking doen.
Aangezien de gemeenten een objectieve keuze kunnen maken tussen inbesteden of uitbesteden, zal ook de privé-sector mee kunnen genieten van de verhoogde investeringen van de gemeenten en dus aan de Schatkist meer vennootschapsbelastingen en sociale bijdragen afdragen.
Ten slotte zullen de gezinnen niet geconfronteerd worden met hogere gemeentebelastingen noch met de Elia-heffing wanneer de gemeenten de door hen betaalde BTW zou kunnen recupereren en hun uitgaven in verhouding kunnen verminderen. Door het wegvallen van de Elia-heffing zou uiteraard ook de kostprijs van de elektriciteit zakken.
In de toelichting bij het wetsvoorstel (stuk Senaat nr. 3-702/1, blz. 4) werd de BTW op de werkingskosten en de investeringsuitgaven geraamd. Het gaat om ruim vierhonderd miljoen euro die door de Vlaamse gemeenten zou kunnen worden gerecupereerd als compensatie voor het wegvallen van de energiedividenden. Dat bedrag dekt ruim het verlies aan dividenden (350 miljoen). Bij de berekening werd uitgegaan dat de BTW voor uitgaven voor onder meer onderwijs, musea en bibliotheken niet zal kunnen worden gerecupereerd.
Volgens de heer Schouppe is de cruciale vraag te weten of het federale Parlement principieel bereid is om voor de gemeentebesturen functioneringsvoorwaarden te creëren die vergelijkbaar zijn met die welke voor de (overheids)bedrijven bestaan opdat de gemeentebesturen de meest rationele weg zouden kunnen kiezen.
Ook in andere landen bestaan gelijkaardige problemen wat betreft de werking van de publieke dienst op het lokaal niveau. De heer Schouppe constateert dat er reeds meerdere landen (Nederland, Groot-Brittannië, Zweden en Denemarken) het principe van de invoering van de BTW op de werkingskosten en -uitgaven van de lokale besturen hebben toegepast. Het voorliggend wetsvoorstel is dan ook in ruime mate geïnspireerd op wat ter zake reeds in Nederland bestaat.
De vertegenwoordiger van de minister van Financiën wijst er vooreerst op dat voorliggend wetsvoorstel volledig analoog is aan dat van de heer Carl Devlies in de Kamer (stuk Kamer, nr. 51-925) dat in de bevoegde Kamercommissie op 13 juli 2004 werd besproken.
Het voorstel is vooral budgettair van aard, de BTW-problematiek doet hier weinig ter zake. Dat belet niet dat de verschillende allusies die in de toelichting bij het wetsvoorstel gemaakt worden inzake BTW, BTW correct zijn.
Toch vereist het wetsvoorstel enige kanttekeningen. Zo worden in het wetsvoorstel verschillende cijfers gehanteerd. Enerzijds gaat men uit van verloren gegane dividenden naar rata van 350 miljoen euro, anderzijds maakt men allusie op de Elia-taks (172 miljoen euro) en komt men aan een geschat bedrag aan BTW betaald door de gemeenten op hun algemene onkosten en investeringen over 2000 van afgerond 412 miljoen euro enkel voor de Vlaamse gemeenten. Aangepast naar cijfers voor 2004 en uitgebreid tot alle gemeenten van België, wordt het cijfer op meer dan een half miljard euro geraamd.
Wat het BTW-luik betreft, gaat het wetsvoorstel verder dan datgene wat thans geldt voor de traditionele BTW-belastingplichtigen. Zo staat het voorstel toe dat de gemeenten BTW kunnen recupereren die ze in andere lidstaten van de EU hebben betaald en daarenboven in de Europese vrijhandelsassociatie (Noorwegen, Liechtenstein en IJsland).
Wat de eerste optie betreft, moet een traditionele BTW-plichtige een beroep doen op de in de Achtste Richtlijn voorziene teruggaafprocedure. De in de tweede optie beoogde staten vallen buiten het toepassingsgebied van de Europese regelgeving (inzonderheid de Zesde Richtlijn).
Daarenboven voorziet het wetsvoorstel dat mocht de overheid in gebreke blijven om binnen een bepaalde termijn de terugbetaling te doen, er van rechtswege nalatigheidintresten zouden verschuldigd zijn. Welnu artikel 91, § 3, van het BTW-Wetboek voorziet alleen maar dergelijke intresten op het einde van het kalenderjaar en niet in de loop van het kalenderjaar.
Dit wetsvoorstel is zeker ook niet budgettair neutraal. De kostprijs voor de federale overheid wordt op meer dan een half miljard euro geraamd.
Wat de door de regering voorgestelde compensatie voor het verlies energiedividenden betreft, heeft de Ministerraad van 15 oktober 2004 een wetsontwerp besproken voor de invoering van de Elia-taks alleen voor Vlaanderen. De vertegenwoordiger van de minister meent echter te weten dat in Wallonië en in Brussel-Hoofdstad reeds een dergelijk wettelijk instrument bestaat, namelijk « la permission de voirie » of de zogenaamde wegenisheffing.
Spreker stelt ook vast dat dit wetsvoorstel vooral de rijke gemeenten bevoordeelt vermits die meer uitgaven verrichten en investeringen doen.
Ten slotte rijst ook de vraag waarom de compensatie alleen zou moeten gelden voor de gemeenten en niet voor andere overheden zoals de provincies, de agglomeraties, enz.
Bijgevolg kan de minister van Financiën dit wetsvoorstel niet aanvaarden.
De heer Van Nieuwkerke begrijpt niet goed het verband tussen een BTW-compensatiefonds en het inkomstenverlies van de gemeenten door de liberalisering van de elektriciteitsmarkt. Niet alle Belgische gemeenten zijn in dezelfde mate getroffen door de liberalisering. De Brusselse en de Waalse gemeenten worden later dan de Vlaamse met deze liberalisering geconfronteerd.
Spreker peilt verder naar de logica in de houding van de auteurs die enerzijds kritiek hadden op de plannen van de federale regering om het inkomensverlies voor de gemeenten naar aanleiding van de liberalisering te compenseren, en anderzijds in voorliggend wetsvoorstel voorzien dat middelen zouden worden geput uit de algemene begroting van diezelfde federale regering. Waar zit de logica ?
In feite doorkruist dit wetsvoorstel ook de bevoegdheid van de gewesten inzake de financiering van de gemeenten.
De heer Collas maakt twee voorafgaandelijke opmerkingen.
In de eerste plaats klopt het dat de elektriciteitsmarkt na de liberalisering ver van volmaakt is en dat er nog geen gezonde concurrentie op gang is gekomen die voordelen kan opleveren voor de consument.
In de tweede plaats is duidelijk dat de omvangrijke dividenden die de intercommunales destijds hebben gestort, een soort verborgen belasting waren. Het ging om een vorm van monopolierente die uiteraard ruimschoots heeft bijgedragen tot de financiering van de gemeenten.
De heer Dedecker sluit zich bij deze laatste opmerking aan. Hij vraagt waar dat geld tegenwoordig naar toe gaat.
Mevrouw Annane is van oordeel dat dit wetsvoorstel past in het kader van het probleem dat de gemeenten hun dividenden verloren zijn door de liberalisering van de elektriciteits- en de gasmarkt. Bij het lezen van de toelichting krijgt ze evenwel de indruk dat het voorstel verder reikt en de BTW-regeling voor de gemeenten grondig wil hervormen. Hoe kunnen de indieners van het voorstel het verschil uitleggen tussen hun bedoeling en de toelichting ?
De heer Schouppe gaat niet echt akkoord met de zienswijze als zou het hier om een bijna puur budgettair voorstel gaan. Hij ziet het eerder als een financieel-technisch voorstel met budgettaire consequenties.
In Europees budgettair opzicht, in ESER-termen uitgedrukt, worden de middelen die op federaal, gewestelijk en gemeentelijk vlak voorhanden zijn, als één geheel beschouwd. Een verschuiving van het federaal vlak naar de gemeenten, is een nuloperatie op het vlak van de overheidsfinanciën.
Wat de kritiek op de cijfers betreft, bevestigt de heer Schouppe dat het wetsvoorstel bedoeld is om het wegvallen van de energiedividenden te compenseren, de heffing van de Elia-taksen overbodig te maken alsmede de politieke discussie over de verdeling van de heffing van die taksen en om de gemeenten de door hen betaalde BTW te laten recupereren, zoals om het even welke BTW-belastingplichtige. De berekening opgenomen in het wetsvoorstel is vrij rudimentair onder meer omdat het ministerie van Financiën bepaalde gegevens niet wou verstrekken. De heer Schouppe betreurt dat de uitvoerende macht de wetgevende macht cijfers onthoudt.
De reële kost voor de federale overheid zou geen 412 miljoen bedragen. Voor het hele Belgische grondgebied zal de kostprijs uiteraard substantieel hoger zijn. Toch moet men ook aannemen dat wanneer de gemeenten hun BTW zouden kunnen recupereren, de verhouding in het uitgavenpatroon én van de federale Staat, én van de gewesten én van de gemeenten totaal zou veranderen. Met andere woorden, vanaf het ogenblik dat deze regel van toepassing is, zou bijgevolg de manier van het vastleggen van de middelen van het gemeentefonds, enz. aan een totaal nieuw onderzoek moeten worden onderworpen. Daarbij spelen de gewesten een rol.
Door de kritiek op voorgaande punten te focussen gaan de tegenstanders van het wetsvoorstel voorbij aan één van de essentiële doelstellingen van dit wetsvoorstel, met name een veel correctere manier van werken op het niveau van de gemeenten waardoor eindelijk deugdelijk bestuur mogelijk zou zijn.
Nu is de praktijk dat alle belangrijke gemeenten 100 %-dochters creëren langswaar zij wel bepaalde recuperaties kunnen doen. De facto doen zij dus aan belastingontwijking. Alleen de kleinere gemeenten met onvoldoende omvang om dit te organiseren, vallen uit de boot. Door het voorliggende wetsvoorstel te verwerpen, staat men een behoorlijk bestuur in de weg.
Het wetsvoorstel zou de gemeenten meer mogelijkheden bieden dan de gewone BTW-plichtigen ter hunner beschikking hebben. Daarop antwoordt de heer Schouppe dat de auteurs van het wetsvoorstel dat algemeen gesteld hebben uitgaande van de filosofie van het vrij verkeer van goederen en diensten binnen de Europese gemeenschap. Wanneer de Belgische Staat welbepaalde zaken heeft uitgesloten voor andere belastingplichtingen, zoals het recupereren van BTW betaald op aankopen in Liechtenstein, dan moet ze dat voor de gemeenten ook maar doen. De vraag is alleen of die positie op Europees vlak wel houdbaar is.
De regering had ook kritiek op de nalatigheidintrest van rechtswege verschuldigd per maand (art. 12). BTW-plichtigen kunnen naargelang het ritme waarop ze hun aangifte moeten indienen, zelf de BTW die ze mogen aftrekken in mindering brengen van de BTW die ze moeten betalen. De meeste gemeenten zitten in een situatie waarin ze praktisch uitsluitend BTW betalen en verdienen dus een betere bescherming tegen het eventueel in gebreke blijven van de Staat. Het is overigens normaal dat de gemeenten op regelmatige tijdstippen en niet op het einde van het jaar de gelden krijgen waar zij recht op hebben in functie van de BTW die zij zelf betaald hebben.
De heer Schouppe wijst er vervolgens op dat minister heeft verklaard dat, hoewel in het Brussels Hoofdstedelijk Gebied als in Wallonië in tegenstelling tot in Vlaanderen de liberalisering nog niet is ingevoerd, deze gewesten wel al hun voorzorgen genomen hebben door een wegenisheffing in te voeren in anticipatie op het verlies aan energiedividenden. Vlaanderen kan uiteraard ook snel een wegenisheffing invoeren maar probeert zulks te vermijden. Alleen moet men niet vergeten dat die liberalisering er langs Waalse en Brusselse kant ook komt, met andere woorden ook zij zullen met de meerkost van elektriciteit worden geconfronteerd.
Wat de opmerking over de rijkere gemeenten betreft, meent de heer Schouppe dat het wetsvoorstel eerder de gemeenten stimuleert om die inspanningen doen om het gemeentelijk patrimonium te verbeteren, om de kwaliteit van het wegennet, van hun gebouwen, enz. te verbeteren. Met andere woorden, het wetsvoorstel bestrijdt de verpaupering. De tegenstanders van het wetsvoorstel schijnen zich daartegen te verzetten.
Over de discriminaties ten aanzien van andere overheidsniveaus, pleit de heer Schouppe ervoor het systeem door te voeren voor alle instellingen. De BTW is in zijn basisconcept bedoeld geweest om neutraal te zijn. Dit in tegenstelling tot de vroegere transmissietaksen. De bedoeling bestaat erin om de uiteindelijke consument de lasten te laten dragen. Alle tussenschakels moeten neutraal worden behandeld zodat ze objectief kunnen handelen.
Over het verband tussen de weggevallen energiedividenden en het te creëren BTW-compensatiefonds, stelt de heer Schouppe vast dat politiek gezien er in hoofde van de begroting van de gemeenten minder inkomsten zullen zijn terwijl politiek gezien ook gesteld wordt dat dat moet worden gecompenseerd. De regering stelt voor deze inkomensderving toe te passen op de elektriciteitsfacturen. Het wetsvoorstel wil dat vermijden en biedt een alternatief dat als groot voordeel heeft transparant te zijn.
De heer Schouppe sluit zich aan bij de vaststelling van de heren Collas en Dedecker dat sinds het wegvallen van de energiedividenden, die inderdaad een verkapte belastingheffing waren, de elektriciteitsprijzen niet zijn gezakt, wel integendeel. Wie doet hiermee zijn voordeel ? Dat is de holding boven de elektriciteitsmaatschappij. Onrechtstreeks profiteert natuurlijk ook de Schatkist via de vennootschapsbelasting.
Er is dus een verschuiving van inkomsten van de gemeenten naar Electrabel en Suez. De slachtoffers zijn de Belgische verbruikers van elektriciteit. Waarom moet deze wantoestand blijven duren ?
De verdeling van de opbrengsten van het BTW-compensatiefonds tussen de federale Staat, de gewesten en de gemeenten is een politiek probleem. Het wetsvoorstel zou alvast toelaten de belofte van de eerste minister te honoreren dat de gemeenten zouden gecompenseerd worden voor het dividendenverlies.
De vertegenwoordiger van de minister van Financiën repliceert dat zijn departement uiteraard geen tegenstander is van het vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen binnen Europa.
Echter, regelgeving is regelgeving. BTW is een Europese materie die in hoofdzaak wordt geregeld door de zesde BTW-richtlijn (richtlijn nr. 77/388/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen van 17 mei 1977). Deze richtlijn geldt voor de 25 EU-lidstaten. Het BTW-Wetboek volgt uiteraard deze richtlijnen.
Waar het wetsvoorstel verder gaat dan voornoemd Wetboek, gaat het dus ook verder dan wat toegelaten wordt ingevolge de Europese regelgeving.
De heer Schouppe wenst dat de BTW neutraal zou zijn voor de gemeenten via de recuperatie van de BTW die zij betalen. Één van de basisregels van de BTW is evenwel dat het recht op aftrek, en dat is Europese materie, alleen geldt voor belastingplichtigen die belastbare handelingen stellen. Welnu, een gemeente die optreedt in haar functie als openbare overheid, is een niet-BTW-belastingplichtige (artikel 6 van het Wetboek in uitvoering van artikel 5 van de zesde richtlijn).
De heer Schouppe vraagt in welke mate Nederland, Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Zweden dan tegen voormelde regel hebben gezondigd.
De vertegenwoordiger van de minister wijst erop dat het hier niet gaat om een BTW-technische, maar wel om een financieel-technische discussie. Geen enkele gemeente in geen enkel van de vier door de heer Schouppe genoemde landen kan BTW recupereren.
Dat vormt de kern van de discussie rond dit wetsvoorstel. Aan de ene kant is er het puur budgettair-technisch financiële luik en aan de andere kant het vehikel van de BTW dat aangehecht wordt. De BTW-regelgeving is Europees en geldt voor alle 25 lidstaten van de EU.
De heer Schouppe geeft aan dat dat precies de reden is waarom het wetsvoorstel spreekt van een BTW-compensatiefonds. De overheid kan wel de toewijzing van de BTW die in dat fonds terechtkomt gewoon baseren op de BTW die de gemeenten betaald hebben op hun aankopen. Het gaat niet om de verrekening van de aftrekbare BTW met de verschuldigde BTW zoals bij de gewone BTW-belastingplichtigen.
De vertegenwoordiger van de minister is het hier niet meer eens en herhaalt dat artikel 5 van de zesde richtlijn, omgezet naar artikel 6, eerste lid, van ons BTW-Wetboek voorziet dat onder andere de gemeenten niet als belastingplichtige worden aangemerkt voor de werkzaamheden of handelingen die zij als overheid verrichten, ook niet indien zij voor die werkzaamheden of handelingen rechten, heffingen, bijdragen of retributies innen.
Wanneer de heer Schouppe verwijst naar het beroep dat rijkere gemeenten kunnen doen op fiscale raadgevers, dan denkt hij vermoedelijk aan de ideeën omtrent de onroerende leasing. Indien de minister van Financiën vaststelt dat er een oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de fiscale wetgeving, dan doet hij voorstellen tot aanpassing. Zo is bijvoorbeeld recentelijk in de BTW-wetgeving de termijn ingekort waarbinnen de verkoop van een gebouw met toepassing van de BTW kon gebeuren. Het oneigenlijk gebruik bestond erin dat door de niet-incohiering van de onroerende voorheffing de gemeentegebouwen eeuwig jong bleven, met als gevolg dat een gebouw dat bijvoorbeeld twintig jaar geleden was opgericht, nog steeds onder het stelsel van de BTW verkocht kon worden met recht op aftrek voor de desbetreffende gemeente.
De vertegenwoordiger van de minister verklaart dat er gewerkt wordt aan de wegwerking van bepaalde fiscale mistoestanden welke thans oneigenlijk gebruik vormen door overheidslichamen.
Voorts zal het macro-economisch samennemen van de inkomsten en uitgaven van de diverse overheidsniveaus onder het voorwendsel dat een onderlinge verschuiving geen invloed heeft onder de ESER-normen op geen bijval kunnen rekenen bij de federale minister van Begroting.
Tot besluit herhaalt de vertegenwoordiger van de minister van Financiën dat het wetsvoorstel onaanvaardbaar is aangezien in de richtlijn duidelijk voorgesteld wordt dat het recht op aftrek of op recuperatie integraal verbonden is met de hoedanigheid van BTW-belastingplichtige die belastbare handelingen verricht.
De heer Schouppe repliceert hierop dat ingevolge de bijzondere financieringswet de federale overheid toch ook BTW-ontvangsten teruggeeft aan de gewesten. Bijgevolg moet ook een analoge overdracht naar de gemeenten mogelijk zijn.
Spreker meent uit de reactie van de vertegenwoordiger van de minister te mogen besluiten dat het koninklijk besluit over de onroerende leasing zal worden gewijzigd.
Op deze vraag antwoordt de vertegenwoordiger van de minister positief. Het bedoelde koninklijk besluit nr. 30 wordt aangepast.
Wat de bijzondere financieringswet betreft, meent de spreker dat de toewijzing van een gedeelte van de BTW-ontvangsten voor de financiering van het onderwijs niet gebeurt op basis van de door onderwijsinstellingen betaalde BTW op uitgaven en investeringen.
De heer Schouppe bevestigt dit. Alleen reikt het voorliggende wetsvoorstel een correctere weg aan voor de toewijzing.
Volgens mevrouw Annane wil de toelichting van het wetsvoorstel de administratieve circulaires wijzigen opdat de intercommunales kunnen afwijken van de toepassing van het klassieke BTW-tarief. Al hun handelingen zouden dan belastbaar worden. Waarom stelt men dat voor ? Welk nut heeft een dergelijke maatregel ? Het is immers zo dat het fonds voor nog meer handelingen van de gemeenten zal moeten optreden.
Een tweede opmerking van mevrouw Annane heeft betrekking op de berekeningswijze van de kosten van het Compensatiefonds. Spreker verklaart op dat punt de toelichting niet te hebben begrepen.
Wat het probleem van de circulaires betreft, wijst de heer Schouppe erop dat men BTW-tarief maar moeilijk kan toepassen op de activiteiten van de gemeenten zonder het beginsel te verruimen tot de economische activiteiten van de intercommunale verenigingen. De toestand is momenteel allesbehalve duidelijk.
Wat de berekeningswijze van de BTW betreft inzake de werkingskosten en investeringen van de gemeenten, geeft de heer Schouppe toe dat de indieners van het voorstel niet over concrete cijfergegevens konden beschikken en dus louter zijn uitgegaan van ramingen gebaseerd op hun eigen informatie.
De heer Collas verklaart begrip op te brengen voor de herfinanciering van de gemeenten, die een werkelijk probleem vormt. Volgens hem staat die evenwel los van de liberalisering van de energiemarkt.
Voor de heer Schouppe is het duidelijk dat het probleem van de liberalisering van de elektriciteitsmarkt voor heel wat gemeenten tal van financiële moeilijkheden heeft meegebracht. Omvangrijke dividenden vervangen door extrataksen zou leiden tot een aanzienlijke verhoging van de opcentiemen en de andere gemeentetaksen.
Voorts is duidelijk dat de liberalisering van de energiemarkt vooral voordelen heeft meegebracht voor de Schatkist en niet voor de klanten. De elektriciteitsprijs is niet gedaald, wel integendeel.
Het voorstel wil de minister van Financiën verzoeken een rechtmatig deel van de extra-inkomsten terug te geven aan de gemeenten, omdat die de grootste slachtoffers van de liberalisering zijn.
Op uitdrukkelijk verzoek van de heer Collas bevestigt de heer Schouppe dat het uitsluitend de bedoeling is de Elia-taks te vervangen door het Compensatiefonds. Ook al is het principe van die taks reeds verscheidene malen bevestigd, toch veranderd er niets op het vlak van de toepassing en de verdeling ervan.
De heer Brotcorne wijst erop dat de Elia-taks weliswaar voordelig kan lijken, doch dan in hoofdzaak voor de Vlaamse gemeenten en niet voor die van het Franstalig landsgedeelte. De heer André Antoine, Waals gewestminister, heeft onlangs over dit wetsvoorstel gezegd dat hij overweegt een decreet in te dienen om de Walen vrij te stellen van dat soort taks omdat Wallonië op andere wijze met dat probleem wordt geconfronteerd dan Vlaanderen.
Volgens de heer Collas is dat verschil toe te schrijven aan het feit dat Wallonië reeds een wegentaks heeft. De gewestminister wil gewoon een dubbele belasting vermijden.
De heer Schouppe deelt mee dat Wallonië de wegentaks ook zonder meer kan afschaffen. Hij voegt eraan toe dat het BTW-compensatiefonds voordelen te bieden heeft aan alle Belgische gemeenten, zelfs voor de Waalse.
De heer Brotcorne wijst erop dat zulks niet overeenstemt met de oogmerken van de Waalse regering inzake liberalisering van de energiemarkt. De Waalse regering heeft immers geen interesse voor een dergelijk voorstel als dit.
De heer Schouppe waarschuwt zijn Waalse collega's ervoor dat men niet zowel de Elia-taks kan tegenhouden die de Vlaamse gemeenten dringend nodig hebben om hun budgetten in evenwicht te krijgen als anderzijds alternatieven blokkeren die alle gemeenten op voet van gelijkheid zouden behandelen, zonder dat zulks tot een onhoudbare situatie voor de Vlamingen leidt.
Artikel 1 wordt verworpen met 9 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding, hetgeen de verwerping van het wetsvoorstel tot gevolg heeft.
Dit verslag werd goedgekeurd met 8 tegen 2 stemmen.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Anke VAN DERMEERSCH. | Jean-Marie DEDECKER. |