3-976/3

3-976/3

Belgische Senaat

ZITTING 2004-2005

18 JANUARI 2005


Wetsontwerp tot invoeging van de artikelen 187bis, 187ter, 191bis, 191ter, 194bis en 194ter in het Gerechtelijk Wetboek en tot wijziging van de artikelen 259bis-9 en 259bis-10 van hetzelfde Wetboek


AMENDEMENTEN


Nr. 13 VAN DE HEER CHEFFERT

Art. 3

Het voorgestelde artikel 187ter wijzigen als volgt :

A) De woorden « 12 % » vervangen door de woorden « enerzijds 10 % ».

B) Na de woorden « hof van beroep » invoegen de woorden « en anderzijds 50 % van de vacant verklaarde plaatsen van vrederechter en werkend rechter in de politierechtbank in elk rechtsgebied van de hoven van beroep, op 1 januari van het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt gedaan ».

C) Een nieuw lid toevoegen, luidende : « Indien het resultaat van de berekening van 10 % van de personeelsformatie of van 50 % van de vacante plaatsen geen geheel getal is, dienen de decimalen naar boven of naar beneden te worden afgerond, al naargelang de eerste twee decimalen hoger of lager dan 50 zijn. Beide maxima zijn cumulatief. »

Verantwoording

A en B) In dit amendement wordt een dubbele bovengrens ingevoerd : 10 % van de personeelsformatie en 50 % van de vacante plaatsen. De invoering van die grens strekt ertoe te voorkomen dat het aantal advocaten dat via de derde toegangsweg kan worden benoemd, enkel wordt berekend op basis van de personeelsformatie. Dergelijke berekening zou immers tot gevolg hebben dat de loopbaan van magistraat open komt te staan voor een hoger aantal advocaten dan er werkelijk vacante plaatsen zijn. Door de advocaten die twintig jaar ervaring hebben, aan een beperking te onderwerpen op basis van het aantal beschikbare plaatsen en van de personeelsformatie, komt men tegemoet aan het bezwaar van het Arbitragehof, dat zich voorstander verklaart van een zeer laag percentage. De bedoeling van de verwijzing naar werkende rechters bestaat erin te voorkomen dat men het percentage van 50 % kan berekenen op basis van plaatsen van plaatsvervangend magistraat en toegevoegd magistraat. De datum van 1 januari en de verwijzing naar een kalenderjaar maken het mogelijk via een objectieve maatstaf te bepalen hoeveel personen zich kandidaat kunnen stellen.

C) Dit amendement strekt ertoe duidelijke berekeningsregels in te voeren.

Nr. 14 VAN DE HEER CHEFFERT

Art. 5

Het voorgestelde artikel 191ter wijzigen als volgt :

A) De woorden « 12 % » vervangen door de woorden « enerzijds 10 % ».

B) Na de woorden « hof van beroep » invoegen de woorden « en anderzijds 50 % van de vacant verklaarde plaatsen van werkend magistraat van de zetel van de rechtbanken van eerste aanleg, de rechtbanken van koophandel en de arbeidsrechtbanken, in elk rechtsgebied van het hof van beroep of van het arbeidshof, op 1 januari van het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt gedaan. Beide maxima zijn cumulatief. ».

C) Een nieuw lid toevoegen, luidende : « Indien het resultaat van de berekening van 10 % van de personeelsformatie of van 50 % van de vacante plaatsen geen geheel getal is, dienen de decimalen naar boven of naar beneden te worden afgerond, al naargelang de eerste twee decimalen hoger of lager dan 50 zijn. ».

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 13.

Nr. 15 VAN DE HEER CHEFFERT

Art. 7

Het voorgestelde artikel 194ter wijzigen als volgt :

A) De woorden « 12 % » vervangen door de woorden « enerzijds 10 % ».

B) Na de woorden « hof van beroep » invoegen de woorden « en anderzijds 50 % van de vacant verklaarde plaatsen van werkend substituut procureur des Konings en van werkend substituut arbeidsauditeur, in elk rechtsgebied van het hof van beroep of van het arbeidshof, op 1 januari van het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt gedaan. Beide maxima zijn cumulatief. ».

C) Een nieuw lid toevoegen, luidende : « Indien het resultaat van de berekening van 10 % van de personeelsformatie of van 50 % van de vacante plaatsen geen geheel getal is, dienen de decimalen naar boven of naar beneden te worden afgerond, al naargelang de eerste twee decimalen hoger of lager dan 50 zijn. ».

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 13.

Jean-Marie CHEFFERT.

Nr. 16 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 7bis (nouveau)

Een artikel 7bis invoegen, luidende :

« Art. 7bis. — Artikel 216bis, tweede lid, eerste zin, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 mei 2003, aanvullen met de woorden « en op benoemingen binnen hetzelfde rechtscollege ». »

Verantwoording

Het artikel 216bis van het Gerechtelijk Wetboek werd ingevoerd door de wet van 3 mei 2003 om de rechtscolleges en de parketten een minimum aan stabiliteit te bieden. Een uniform tijdsembargo van drie jaar werd ingevoerd om een halt toe te roepen aan de trend die erin bestond dat personen zich kandidaat stelden voor om het even welke plaats binnen de magistratuur, ook deze waarin zij eigenlijk niet geïnteresseerd zijn, om na deze benoeming zo snel mogelijk benoemd te geraken op de plaats die eigenlijk hun interesse en voorkeur wegdraagt. Terecht werd een uitzondering gemaakt voor de plaatsvervangende magistraten.

Door de uitdrukkelijk verwijzing in artikel 216bis naar alle ambten bedoeld in artikel 58bis, 1º, van het Gerechtelijk Wetboek doet deze bepaling echter benoemingen binnen hetzelfde rechtscollege eveneens ressorteren onder het toepassingsgebied van deze regeling. Dit kan geenszins de bedoeling zijn. De beoogde stabiliteit moet gelden per rechtscollege, ongeacht de benoemingen binnen het korps. Een benoeming in een ander rechtscollege mag pas mogelijk zijn na drie jaar anciënniteit binnen een rechtscollege, welk ambt ook binnen dit rechtscollege wordt bekleed. Bovendien kan er geen nuttige reden zijn te verhinderen dat benoemingen binnen hetzelfde rechtscollege reeds vroeger mogelijk zouden zijn. In concreto moet het bijvoorbeeld mogelijk zijn dat een substituut-procureur des Konings reeds binnen de eerste drie jaar na zijn benoeming binnen hetzelfde parket kan worden benoemd tot substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in fiscale aangelegenheden of tot substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in handelszaken. Het tijdsembargo van drie jaar geldt dan voor zijn ambtsvervulling in hetzelfde parket in welk ambt hij ook is benoemd, doordat de toepassing van artikel 216bis wordt uitgesloten voor latere benoemingen binnen hetzelfde rechtscollege.

Nr. 17 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 3bis (nieuw)

Een artikel 3bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 3bis. — In artikel 190, § 2, 2º, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 18 juli 1991 en gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1997, 24 maart 1999 en 3 mei 2003, wordt het woord « vijf » vervangen door het woord « drie » en worden de woorden « ten minste vijf jaar » ingevoegd tussen de woorden « of van rechter of » en de woorden « een ambt van referendaris of parketjurist ».

Verantwoording

Bij wet van 3 mei 2003 werd artikel 191 van het Gerechtelijk Wetboek opgeheven in de motivering dat voortaan, zowel voor de zetel als voor het parket, een nieuw uniform tijdsembargo van drie jaar geldt om voor een ander gerechtelijk ambt te kandideren.

De vroegere bepaling van artikel 191 had immers geen reden van bestaan meer, daar het nieuwe artikel 216bis van het Gerechtelijk Wetboek voortaan bepaalt dat een kandidaat die benoemd wordt tot een gerechtelijk ambt, zich in de loop van de drie jaar die volgen op de bekendmaking van het benoemingsbesluit in het Belgisch Staatsblad, geen kandidaat kan stellen voor een benoeming tot een ander gerechtelijk ambt. Derwijze wordt aan de rechtscolleges en de parketten voortaan een minimum aan stabiliteit geboden, doordat bepaalde benoemingen niet langer louter als springplank kunnen fungeren. Bovendien werd een einde gemaakt aan de vroegere regel waarbij leden van het parket, ongeacht of zij benoemd werden via de gerechtelijke stage of via het examen beroepsbekwaamheid, slechts naar de zetel konden muteren na verloop van vijf jaar ambtsuitoefening op het parket en waarbij de omgekeerde beweging blijkbaar onwaarschijnlijk geacht werd. Op dat ogenblik gold bijgevolg een uniforme regeling voor parket en zetel.

Vermits derwijze een benoeming voor de zetel onmogelijk werd voor parketmagistraten benoemd na de korte stage, werd met de programmawet van 22 december 2003, artikel 191, § 1, gerestaureerd. Nagelaten werd een analoge restauratie voor de laureaten van het examen inzake beroepsbekwaamheid terug in te voeren, zodat parketmagistraten benoemd via dit examen slechts voor de zetel kunnen postuleren op basis van artikel 190, dus beperkt voor de periode tijdens de geldigheidstermijn van het behaalde attest (7 jaar).

Daar voor de parketmagistraten benoemd via het examen inzake beroepsbekwaamheid dus in de huidige stand van de wetgeving, in het bijzonder artikel 190, § 2, 2º, van het Gerechtelijk Wetboek, slechts een periode geldt van maximum twee jaar om voor de zetel te postuleren, verdient het, gelet op de actuele slinkende benoemingskansen ingevolge het opgevuld geraken van de kaders in de zittende magistratuur, aanbeveling deze « postulatieperiode » uit te breiden tot vier jaar. Bovendien kan terzake dan ook ten volle de uniforme termijn van artikel 216bis blijven gelden, zijnde drie jaar.

Daarenboven kan door de voorgestelde wetswijziging een onderscheid gemaakt worden tussen reeds benoemde magistraten (voor de diverse rechtscolleges) enerzijds en referendarissen en parketjuristen anderzijds. Voor deze laatste categorieën blijft immers wel een beroepservaring van vijf jaar vereist. Dit is verdedigbaar daar de inhoudelijke invulling van deze functies in elk gerechtelijk arrondissement blijkbaar anders verloopt (van louter administratief tot daadwerkelijk magistratenwerk) en de opgelopen ervaring toch van een gans ander niveau is dan het werk van een dienstdoende magistraat, vooral inzake rechtsplegingservaring en verantwoordelijkheid. Met het oog op een benoeming tot rechter is het wenselijk op dit vlak een onderscheid in beroepservaring in te voeren.

De voorgestelde wijziging is te verkiezen boven een herstel van het oude artikel 191, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, opgeheven bij de wet van 3 mei 2003, waar ook voor parketmagistraten benoemd via het beroepsbekwaamheidsexamen, een anciënniteit van vijf jaar vereist was. Laureaten van het examen inzake beroepsbekwaamheid worden immers per definitie geacht over een ruimere beroepservaring te beschikken dan de gerechtelijke stagiairs. Om die reden wordt voor deze kandidaten ook een zwaarder en moeilijker examen georganiseerd. Bovendien kiezen stagiairs die opteren voor een korte stage bewust voor een gehalveerde stage met het oog op een loopbaan in het parket. Het is evident dat een minimale ambtsuitoefening van vijf jaar in dat geval verantwoord blijft.

Een overstap van de zetel naar het openbaar ministerie moet onder dezelfde voorwaarden mogelijk zijn. Om die reden dient ook artikel 194, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek mutatis mutandis aangepast te worden. Terzake geldt dan eveneens het uniforme tijdsembargo zoals voorzien in artikel 216bis van het Gerechtelijk Wetboek.

Nr. 18 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 5bis (nieuw)

Een artikel 5bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 5bis. — In artikel 194, § 2, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wetten van 18 juli 1991 en 22 december 1998 en gewijzigd bij de wetten van 1 december 1994, 6 mei 1997, 22 december 1998, 24 maart 1999 en 15 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in 1º, vervallen de woorden « een gerechtelijk ambt »;

2º in 2º, worden de woorden « en voor de periode van drie jaar voorgeschreven in het 3º » ingevoegd na de woorden « voorgeschreven in het 1º »;

3º wordt een 3º ingevoegd, luidend als volgt :

« 3º hetzij ten minste drie jaar een gerechtelijk ambt hebben vervuld ». »

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 17.

Mia DE SCHAMPHELAERE.

Nr. 19 VAN DE REGERING

Art. 4

In het voorgestelde artikel 191bis, § 2, de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) Tussen het zesde en het zevende lid het volgende lid invoegen :

« De vertegenwoordiger van de balie mag geen advies verstrekken over bloed- of aanverwanten tot in de vierde graad noch over personen met wie hij een feitelijk gezin vormt. ».

B) Tussen het achtste en het negende lid het volgende lid invoegen :

« De kandidaat beschikt over een termijn van vijftien dagen vanaf de notificatie van het advies om zijn opmerkingen mee te delen aan de benoemings- en aanwijzingscommissie. ».

Verantwoording

A. Dit amendement houdt rekening met de opmerkingen van de dienst wetsevaluatie van de Senaat. Door zich te inspireren op artikel 259ter, § 1, derde lid, is artikel 191bis, § 2, zodanig gewijzigd, zodat men expliciet voorziet dat er geen advies kan worden verstrekt door een vertegenwoordiger van de orde van advocaten over bloed- of aanverwanten tot in de vierde graad, noch over de personen met wie hij een feitelijk gezin vormt.

B. De kandidaten die opmerkingen zouden hebben inzake het advies dat verstrekt werd door de vertegenwoordiger van de orde, kunnen deze doorsturen naar de benoemingscommissie. Die kan tijdens het mondelinge evaluatie-examen de kandidaat hierover horen.

Nr. 20 VAN DE REGERING

Art. 10

Dit artikel vervangen als volgt :

« In afwijking van de artikelen 3, 5 en 7 wordt het in deze artikelen bedoelde percentage vastgesteld op 4 % voor het eerste jaar dat volgt op de dag waarop deze artikelen in werking zijn getreden en op 8 % voor het tweede jaar. »

Verantwoording

Aanpassing ten gevolge van de opmerking van de dienst wetsevaluatie.

Nr. 21 VAN DE REGERING

Art. 11

Dit artikel vervangen als volgt :

« Met uitzondering van dit artikel, treedt deze wet in werking op een door de Koning te bepalen datum, en uiterlijk twaalf maanden na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. ».

Verantwoording

Aanpassing ten gevolge van de opmerking van de dienst wetsevaluatie.

De minister van Justitie,

Laurette ONKELINX.