3-680/2

3-680/2

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

25 MEI 2004


Wetsontwerp betreffende de toetreding van België :

tot het Internationaal Verdrag tot regeling van de walvisvangst, en tot het Reglement, gedaan te Washington op 2 december 1946;

tot het Protocol, gedaan te Washington op 19 november 1956, bij het Internationaal Verdrag tot regeling van de walvisvangst, gedaan te Washington op 2 december 1946


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN EN VOOR DE LANDSVERDEDIGING UITGEBRACHT DOOR DE HEER DEDECKER


I. INLEIDING

De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 18 en 25 mei 2004.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

De vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken verklaart dat de toetreding tot het Internationaal Verdrag en het Protocol tot regeling van de walvisvangst, die dateren van 1946, door de gewijzigde omstandigheden vandaag voor ons land van groot belang is. Er is immers sprake van een heropening van de walvisvangst.

Slechts door toetreding kan een zetel worden verkregen in de Internationale Walvisvangstcommissie, die door voormeld Verdrag werd opgericht. Het is precies deze commissie die middels een stemming over een eventuele heropening van de jacht beslist. Momenteel zijn voor- en tegenstanders binnen de commissie aan elkaar gewaagd.

In het kader van de strijd voor de mariene biodiversiteit en tegen de walvisvangst heeft ons land er dus alle belang bij om een zetel in de commissie te verwerven en alzo stemrecht te bekomen.

III. ALGEMENE BESPREKING

Mevrouw de Bethune wijst erop dat het advies van de Raad van State over dit wetsontwerp (zie stuk Senaat, nr. 3-680/1, 2003-2004, blz. 30-31) in klare bewoordingen stelt dat het hier geen federale, maar wel een gewestelijke bevoegdheid betreft. Spreekster stelt voor de gewesten in deze te horen, hetgeen voorzien is door artikel 57, 2, van het Reglement van de Senaat (1).

Mevrouw Durant vreest dat de vraag van de voorgaande spreekster de ratificatie zal vertragen en bijgevolg de inspanningen van ons land terzake sterk belemmeren. Spreekster stelt dat de recente ontwikkelingen, onder meer in Canada, ons land tot spoed moeten aanzetten. Indien het zeker is dat de ratificatie in de huidige vorm, als federale bevoegdheid, niet het gevaar van nietigverklaring omwille van een bevoegdheidsconflict loopt, moeten we dit Verdrag zo spoedig mogelijk stemmen.

De minister verschaft het hierna volgende antwoord.

Het advies van Raad van State dat vroeg om een exclusief gewestelijke goedkeuringsprocedure werd inderdaad niet gevolgd en dit omwille van 3 redenen :

1) juridische motivatie zijnde extraterritorialiteit;

2) inhoudelijke argumenten ­ verdrag handelt over mariene biodiversiteit;

3) beslissingen genomen in overlegfora tussen federale overheid en gewesten.

1) Juridische motivatie zijnde extraterritorialiteit

Juridisch gesproken zijn er de uitspraken van het Arbitragehof in verband met extraterritorialiteit die naar onze mening een voldoende argument zijn om het advies van de Raad van State nu niet te volgen.

In eerdere uitspraken wijst de Raad van State trouwens naar de uitspraken van het Arbitragehof in verband met extraterritorialiteit.

Zo stelt het advies van de Raad van State van 20 december 2000 (28.043/VR/3), over een voorontwerp van wet houdende de uitvoering van het Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica, onder meer dat : « Volgens de rechtspraak van het Arbitragehof betreffende gemeenschapsaangelegenheden hebben de grondwetsbepalingen in verband met de territoriale werking van de decreten « een exclusieve territoriale bevoegdheidsverdeling tot stand gebracht. Een zodanig stelsel veronderstelt dat het ontwerp van iedere regeling welke een gemeenschapswetgever uitvaardigt, moet kunnen worden gelokaliseerd binnen het gebied waarvoor hij bevoegd is, zodat iedere concrete verhouding en situatie slechts door één enkele wetgever wordt geregeld ». Dezelfde redenering geldt ook inzake gewestaangelegenheden. (...)

Het valt moeilijk in te zien hoe voor een dergelijke regeling een lokalisatiecriterium gevonden zou kunnen worden, dat de regeling op pertinente wijze binnen het territoriale bevoegdheidsgebied van een bepaald gewest situeert.

Nu een regeling tot bescherming van het Antarctica-gebied de grenzen van de territoriale bevoegdheid van de gewesten overschrijdt, moet worden aangenomen dat zij op zich behoort tot de residuaire bevoegdheid van de federale overheid.

De conclusie is dan ook dat de federale overheid op grond van haar residuaire bevoegdheid ­ ook inzake aangelegenheden die in beginsel tot de materiële bevoegdheden van de gewesten behoren, als enige bevoegd is voor het aannemen van de ontworpen regeling. »

Een dergelijke redenering moet naar onze mening ook gevolgd worden voor de toetreding voor het Internationaal Verdrag tot regeling van de walvisvangst daar het biotoop van de betreffende diersoorten zich in de meeste gevallen buiten de grenzen van het Belgische grondgebied bevindt.

2) Inhoudelijke argumenten ­ verdrag handelt over mariene biodiversiteit

België is niet betrokken in de walvisvangst en treedt toe tot dit verdrag en zijn protocol voor de bescherming van de mariene biodiversiteit. De interesse van België in dit kader beperkt zich tot de in situ studie en bescherming van zeezoogdieren.

De Raad van State heeft tot op heden nooit bezwaren geuit in verband met de federale bevoegdheid inzake natuurbehoud in de mariene gebieden onder de rechtsbevoegdheid van België. Deze verbintenissen vloeien voornamelijk voort uit internationale instrumenten.

Populaties van kleine zeezoogdieren die in de Belgische mariene gebieden voorkomen worden bestudeerd en beschermd in het kader van vermeld Verdrag en zijn Protocol.

Het Ascobans Akkoord van 1992 ter bescherming van kleine walvisachtigen in de Noordzee en de Baltische Zee vervult een gelijkaardige rol. Sinds de sluiting van dit Akkoord is het feit dat enkel de federale overheid hierin optreedt nooit betwist.

Dit argument geeft dus aan dat zelfs indien extraterritorialiteit niet als argument zou gehanteerd worden, de inhoud van de toetreding in eerste instantie aansluit bij de bescherming van het mariene milieu en niet bij bijvoorbeeld bevoegdheden inzake visserij.

3) Beslissingen genomen in overlegfora tussen federale overheid en gewesten

Voorafgaand aan de beslissing van de federale ministerraad en aan het advies van de Raad van State werd het dossier achtereenvolgens voorgelegd aan de Werkgroep gemengde verdragen en aan de Interministeriële Conferentie buitenlands beleid (26 september 2002) om te beslissen over het al dan niet gemengd karakter van deze verdragen. De vertegenwoordigers van de gewesten en van de federale overheid beslisten hier in consensus tot het exclusief federaal karakter van het verdrag.

Nadat de Raad van State begin dit jaar zijn advies uitbracht, volgde een nieuwe bespreking in de Werkgroep gemengde verdragen. Uitkomst was hierbij dat het Waalse en Brussels Gewest aangaven dat zij het exclusieve federale karakter van het verdrag wensten te behouden. Het Vlaamse Gewest gaf op deze vergadering en op het daaropvolgend bilateraal overleg aan dat zij zich niet wensten uit te spreken over deze kwestie op een manier dat het dossier zou blokkeren.

Tenslotte nam de federale ministerraad op 23 april dan de beslissing om de toetreding principieel goed te keuren en in te dienen in de Senaat.

Een spoedige toetreding van België tot het walvisverdrag is belangrijk om reeds op de jaarlijkse vergadering (Sorrento, 19-22 juli 2004) als actief lid te kunnen optreden. Momenteel is de situatie zo dat in de Walviscommissie de groep van landen die het huidige bestaande moratorium op walvisvangst wil opheffen min of meer in balans ligt met de tegenstanders van de opheffing van het moratorium (er wordt gewerkt met een meerderheidstemming). Als gevolg van een actieve diplomatie van vooral Japanse zijde zullen een aantal micro-staten nu het pro-walvisvangst kamp vervoegen en de Europese positie tegen het hervatten van walvisvangst in het gedrang brengen.

Dit maakt dat de druk op België om snel toe te treden tot het walvisverdrag zeer groot is.

IV. STEMMINGEN

De artikelen 1 tot en met 3 worden eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden. Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor een mondeling verslag in de plenaire vergadering.

De rapporteur, De voorzitster,
Jean-Marie DEDECKER. Anne-Marie LIZIN.

De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst
van het wetsontwerp
(zie stuk Senaat, nr. 3-680/1 - 2003/2004)


(1) Artikel 57, 2 : De commissie waarnaar een voorstel van wet verzonden is waarover ingevolge een wetsbepaling overleg moet worden gepleegd met één of meer gemeenschaps- of gewestregeringen, verzoekt, vanaf het ogenblik waarop de commissie het voorstel in behandeling neemt, de voorzitter van de Senaat de bedoelde gemeenschaps- of gewestregeringen uit te nodigen een of meer vertegenwoordigers af te vaardigen naar alle besprekingen die de commissie aan dit wetsvoorstel besteedt. De vertegenwoordigers van de bedoelde regeringen kan om uitleg of advies gevraagd worden door de commissie. Deze vertegenwoordigers kunnen tevens, wanneer zij erom verzoeken, het woord nemen in de commissie en deelnemen aan de debatten.