3-294/1

3-294/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

30 OKTOBER 2003


Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden

(Ingediend door de heer Stefaan De Clerck c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 17 juli 2001 in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend (stuk Kamer, nr. 50-1365/1).

Het strekt ertoe om een eigentijdse wettelijke kaderregeling in te voeren voor de interne rechtspositie (dit is de rechtspositie tijdens de vrijheidsbeneming « binnen de muren » van de gevangenis) van gedetineerde veroordeelden en gedetineerde verdachten, beklaagden en beschuldigden. Het bepaalt tevens de daarmee samenhangende werkingsbeginselen voor het gevangeniswezen. Deze materies waren tot op heden slechts op uiterst marginale wijze verankerd in parlementaire wetgeving en is ­ anders dan men rechtens zou mogen verwachten ­ bijna uitsluitend een aangelegenheid gebleven van de uitvoerende macht en de penitentiaire administratie.

De in dit wetsvoorstel uitgewerkte regeling is opgesteld naar de geest van de Europese Gevangenisregels, die in 1987 het kader van de Raad van Europa werden aangenomen, en van tal van andere aanbevelingen van de Raad van Europa. Het geeft ook nadere invulling in detentiecontexten van de in België geldende mensenrechtenverdragen.

De voorgestelde wet omvat negen titels. Titel I. Algemene bepalingen; Titel II. Basisbeginselen; Titel III. Gevangenissen (indeling en bestemming, huishoudelijk reglement, plaatsing, overplaatsing, onthaal van gedetineerden en toezicht op de gevangenissen); Titel IV. Detentieplanning; Titel V. Levensvoorwaarden in de gevangenissen (materiële levensvoorwaarden, samenlevingsvoorwaarden, contacten met de buitenwereld, godsdienst en levensbeschouwing, vormingsactiviteiten en vrijetijdsbesteding, arbeid, gezondheidszorg, gezondheidsbescherming en medische expertise, sociale hulp- en dienstverlening, rechtshulpverlening en juridische bijstand); Titel VI. Orde, veiligheid en gebruik van dwang; Titel VII. Tuchtregime; Titel VIII. Afhandeling van klachten en van bezwaar tegen plaatsing of overplaatsing; Titel IX. Opheffingsbepalingen en wijzigingsbepalingen.

Het wetsvoorstel is gekenmerkt door een rechtspositionele benadering, die zelf deel uitmaakt van en inhoudelijk nader uitgewerkt wordt vanuit hedendaagse penologische inzichten. Het wordt gedragen door een aantal basisbeginselen die de gehele uitwerking van de rechtspositieregeling van de gedetineerden dooraderen : legaliteitsbeginsel, schadebeperkingsbeginsel, normaliseringsbeginsel, responsabiliseringsbeginsel en participatiebeginsel.

De teksten van dit wetsvoorstel werden voorbereid door een bij koninklijk besluit van 25 november 1997 opgerichte commissie « Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden », waarvan het eindverslag op 5 juli 2000 aan de commissie voor de justitie van de Kamer van volksvertegenwoordigers ter bespreking werd overhandigd (DOC 50 1076/1).

Het Belgisch penitentiair recht wordt tot op heden gekenmerkt door een gebrek aan afdoende wettelijke basis. Aan de uitvoering van de vrijheidsstraffen en de rechtspositie van de gedetineerden wordt immers voornamelijk door de uitvoerende macht en de penitentiaire administratie inhoud gegeven.

Er is dan ook dringend nood aan een wettelijke regeling van deze materie met een duidelijke bepaling van de rechten en plichten van gedetineerden en van de doelstellingen bij de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen.

Om die redenen werd in de Oriëntatienota « Strafbeleid en Gevangenisbeleid » van juni 1996 van de toenmalige minister van Justitie, Stefaan De Clerck, de redactie van een voorontwerp van beginselenwet gevangeniswezen in het vooruitzicht gesteld.

Het was professor doktor Lieven Dupont die de opdracht kreeg een voorontwerp van beginselenwet gevangeniswezen en tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties op te stellen. Professor doktor Dupont was met zijn tekst klaar in september 1997.

Aansluitend bij het voorstel van professor doktor Dupont werd bij koninklijk besluit van 25 november 1997 de commissie Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden opgericht, onder voorzitterschap van professor doktor Dupont.

Deze commissie had tot taak : ten eerste, het voorontwerp uit te breiden tot de categorie van verdachten, beklaagden en beschuldigden, ten tweede, de consultatie van de betrokken actoren voor te bereiden, te organiseren en uit te voeren en ten derde, de mogelijkheden tot instelling van strafuitvoeringsrechtbanken te onderzoeken.

De commissie rondde haar rapport af op 28 februari 2000.

Op woensdag 5 juli 2000 werden in de Commissie voor de Justitie van de Kamer de eindresultaten van de Commissie « Basiswet gevangenissen en (interne) rechtspositie van gedetineerden » aan de minister van Justitie overhandigd.

Het eindverslag bevatte een algemene memorie van toelichting, inclusief een artikelsgewijze bespreking, het voorontwerp van wet en een conceptnota betreffende de externe rechtspositie van veroordeelde gedetineerden en de instelling van penitentiaire rechtbanken.

De minister gaf dit eindverslag voor behandeling door aan de voorzitter van de commissie voor de Justitie eerder dan het uitgebreide ontwerp eerst nog binnen de schoot van de Regering te bespreken.

Het gezag van het Parlement moet op basis van het hoogstaand advies van de commissie Dupont ten volle kunnen spelen.

Met dit uitgangspunt voor ogen werd het voorontwerp van basiswet gevangenissen en interne rechtspositie van gedetineerden als wetsvoorstel door de verslaggevers van Parys en Decroly uitgewerkt en wordt als dusdanig in zijn geheel ingediend.

Door deze initiatieven is dan ook een eerste stap gezet in een parlementair wetgevingsproces dat er uiteindelijk zal moeten toe leiden dat uitsluitsel wordt gebracht over de rechtspositie van de gedetineerden.

Voor het overige wordt verwezen naar het eindverslag van de commissie « basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden », DOC 50 1076/1.

Stefaan DE CLERCK.
Hugo VANDENBERGHE.
Sabine de BETHUNE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.

INHOUD


TITEL 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Deze wet heeft betrekking op de uitvoering van veroordelingen tot vrijheidsstraffen die in kracht van gewijsde zijn gegaan en op de uitvoering van vrijheidsbenemende maatregelen.

Art. 3

Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :

1º Minister : de minister van Justitie;

2º vrijheidsstraf : opsluiting, hechtenis, gevangenisstraf, militaire gevangenisstraf, vervangende gevangenisstraf en de internering van ter beschikking van de regering gestelde recidivisten, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, gelast door de minister van Justitie op grond van artikel 25bis van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, ingevoegd bij artikel 1 van de wet van 17 juli 1990 en gewijzigd bij artikel 16, § 5 van de wet van 5 maart 1998;

3º vrijheidsbenemende maatregel : de vrijheidsbeneming op grond van een titel gebaseerd op de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis met uitsluiting van titel I, hoofdstuk I « De aanhouding » en hoofdstuk II « Het bevel tot medebrenging »;

4º gedetineerde : persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of van een vrijheidsbenemende maatregel geheel of gedeeltelijk plaatsvindt in een gevangenis;

5º veroordeelde : gedetineerde ten aanzien van wie een veroordeling tot een vrijheidsstraf werd uitgesproken die in kracht van gewijsde is gegaan;

6º verdachte : gedetineerde die het voorwerp uitmaakt van een strafrechtelijke vervolging en ten aanzien van wie geen veroordeling werd uitgesproken die in kracht van gewijsde is gegaan, zowel de verdachte die nog niet naar het vonnisgerecht werd verwezen, als de beklaagde en de beschuldigde;

7º orde : een toestand waarin de gedragsregels worden nageleefd die noodzakelijk zijn voor het tot stand brengen of de handhaving van een menswaardig samenlevingsklimaat in de gevangenis;

8º veiligheid : interne en externe veiligheid;

9º interne veiligheid : een toestand waarbij in de gevangenis de fysieke integriteit van personen gevrijwaard wordt en waarin roerende of onroerende goederen geen gevaar lopen van wederrechtelijke beschadiging, vernieling of ontvreemding;

10º externe veiligheid : toestand waarbij de samenleving beschermd wordt door middel van de verzekerde bewaring van gedetineerden en door het voorkomen van misdrijven die zouden gepleegd kunnen worden vanuit de gevangenis;

11º penitentiaire administratie : openbaar bestuur belast met de uitvoering van veroordelingen tot vrijheidsstraffen en van vrijheidsbenemende maatregelen waarvan de bevoegde overheid de uitvoering heeft gevorderd;

12º directeur-generaal : ambtenaar verantwoordelijk voor het algemeen bestuur van de penitentiaire administratie;

13º directeur : ambtenaar belast met het lokaal bestuur van één of meer gevangenissen.

14º gevangenis : een door de Koning aangewezen inrichting bestemd voor de tenuitvoerlegging van veroordelingen tot een vrijheidsstraf en van vrijheidsbenemende maatregelen;

15º strafinrichting : een door de Koning specifiek aangewezen gevangenis bestemd voor de tenuitvoerlegging van veroordelingen tot een vrijheidsstraf;

16º arresthuis : een door de Koning specifiek aangewezen gevangenis bestemd voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende maatregelen;

17º afdeling : een onderdeel van een gevangenis met een bijzondere bestemming.

TITEL II

Basisbeginselen

HOOFDSTUK I

Algemene basisbeginselen

Art. 4

Behoudens de door of krachtens de wet bepaalde uitzonderingen wordt een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel ten uitvoer gelegd door de insluiting in een gevangenis van de persoon ten aanzien waarvan deze straf of maatregel is uitgesproken.

Art. 5

§ 1. De vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel wordt ten uitvoer gelegd in psychosociale, fysieke en materiële omstandigheden die de waardigheid van de mens eerbiedigen, die het behoud of de groei van het zelfrespect van de gedetineerde mogelijk maken en die hem aanspreken op zijn individuele en sociale verantwoordelijkheid.

§ 2. Bij de uitvoering van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt er zorg voor gedragen dat de interne en externe veiligheid wordt gevrijwaard.

Art. 6

§ 1. De gedetineerde wordt aan geen andere beperkingen van zijn politieke, burgerlijke, sociale, economische of culturele rechten onderworpen dan deze die uit de strafrechtelijke veroordeling of uit de vrijheidsbenemende maatregel voortvloeien, deze die onlosmakelijk met de vrijheidsbeneming verbonden zijn en deze die door of krachtens de wet worden bepaald.

§ 2. Bij de uitvoering van de vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel dient detentieschade zoveel mogelijk voorkomen te worden.

Art. 7

In elke gevangenis wordt een klimaat van overleg nagestreefd en wordt een overlegorgaan ingesteld teneinde de gedetineerden in de gelegenheid te stellen inspraak te hebben in aangelegenheden van gemeenschappelijk belang die voor hun medewerking in aanmerking komen.

HOOFDSTUK II

Basisbeginselen van toepassing op specifieke categorieën van gedetineerden

AFDELING I

Veroordeelden

Art. 8

§ 1. Het strafkarakter van de vrijheidsstraf bestaat in het geheel of gedeeltelijk verlies van de vrijheid van komen en gaan en de daarmee onlosmakelijk verbonden vrijheidsbeperkingen.

§ 2. De tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf wordt dienstbaar gemaakt aan het herstel van het door het misdrijf aan de slachtoffers aangedaan onrecht, aan de rehabilitatie van de veroordeelde en aan de tijdige en geïndividualiseerde voorbereiding van zijn reïntegratie in de vrije samenleving.

§ 3. De veroordeelde wordt in de gelegenheid gesteld constructief mee te werken aan de realisering van het individueel detentieplan, bedoeld in Titel IV, Hoofdstuk II, dat wordt opgesteld in het perspectief van een schadebeperkende, op herstel en op reïntegratie gerichte en veilige uitvoering van de vrijheidsstraf.

AFDELING II

Verdachten

Art. 9

§ 1. Verdachten worden geacht onschuldig te zijn zolang zij niet veroordeeld zijn door een veroordeling die in kracht van gewijsde is gegaan.

§ 2. Bij de omgang met verdachten moet elke schijn vermeden worden dat hun vrijheidsbeneming het karakter heeft van straf.

Art. 10

Behoudens wanneer zij met het oog op de deelname aan gemeenschappelijk georganiseerde activiteiten met het tegendeel instemmen, worden verdachten in verzekerde bewaring gehouden, gescheiden van de veroordeelden.

Art. 11

Onverminderd de eisen voor hun verzekerde bewaring, dient aan de verdachten de nodige faciliteiten gegeven te worden om hun rechten van verdediging zo goed mogelijk te behartigen in de rechtsprocedure waarin zij betrokken zijn.

Art. 12

§ 1. Bij de uitvoering van de vrijheidsbenemende maatregel wordt er zorg voor gedragen, door een daartoe aangepast bejegeningsregime, de verdachte zoveel mogelijk te behoeden voor de schadelijke effecten van de vrijheidsbeneming.

§ 2. Behoudens de rechten die hen door deze wet worden toegekend, worden aan verdachten alle faciliteiten verleend die verenigbaar zijn met de orde en de veiligheid, en met de beperkingen opgelegd door het strafprocesrecht.

TITEL III

Gevangenissen

HOOFDSTUK I

Indeling en bestemming

Art. 13

De Koning deelt de gevangenissen in volgens hun bestemming. Hij kan de gevangenissen indelen volgens andere criteria dan volgens hun bestemming.

Art. 14

§ 1. De Koning bepaalt de bestemming van de gevangenissen. Hij kan één of meerdere delen van een gevangenis aanwijzen als een afdeling met een bijzondere bestemming.

§ 2. Onverminderd andere aan gevangenissen te geven bestemmingen, wijst de Koning gevangenissen of afdelingen van gevangenissen aan die specifiek bestemd zijn voor de onderbrenging van :

1º verdachten;

2º vrouwelijke gedetineerden;

3º gedetineerden die samen met hun nog niet leerplichtig kind in de gevangenis worden opgenomen;

4º veroordeelden tot criminele straffen of tot een correctionele straf van tenminste vijf jaar of tot één of meerdere correctionele straffen die gezamenlijk tenminste de duur van vijf jaar bereiken;

5º gedetineerden die, gelet op hun leeftijd, hun lichamelijke of geestelijke gezondheidstoestand, een bijzondere opvang behoeven;

6º veroordeelden die worden toegelaten tot een bijzondere modaliteit van strafuitvoering.

Art. 15

§ 1. De Koning bepaalt de maximale bezettingscapaciteit van elke gevangenis of afdeling ervan.

Bij het vaststellen van de maximumcapaciteit wordt rekening gehouden, naargelang de bestemming van de gevangenis of van de afdeling, met de behoeften aan verblijfsruimtes, zoals bedoeld in artikel 41.

§ 2. De door de Koning bepaalde maximumcapaciteit van een strafinrichting of van een afdeling mag niet overschreden worden.

Wanneer niet gewaarborgd kan worden dat de uitvoering van de vrijheidsstraffen plaatsvindt met eerbiediging van het bepaalde in § 1, kan, wanneer redenen van openbare veiligheid zich daar niet tegen verzetten, op grond van daartoe specifiek door het College van Procureurs-generaal uitgewerkte criteria, beslist worden dat vrijheidsstraffen waarvan het uitvoerbaar totaal maximaal één jaar bedraagt en waarvan de uitvoering nog niet is aangevangen, niet worden uitgevoerd dan wel plaatsvinden onder een andere bijzondere modaliteit van strafuitvoering dan insluiting.

De minister brengt, in voorkomend geval, jaarlijks verslag uit aan de Senaat en de Kamer van Volksvertegenwoordigers over bij toepassing van het vorig lid genomen uitzonderingsmaatregelen, met toelichting van de omstandigheden die daartoe aanleiding hebben gegeven en met verantwoording van de criteria op grond waarvan deze maatregelen werden genomen.

HOOFDSTUK II

Huishoudelijk reglement

Art. 16

§ 1. In iedere gevangenis wordt door de directeur een huishoudelijk reglement opgesteld in aanvulling op de bij of krachtens deze wet gestelde regels.

§ 2. De huishoudelijke reglementen van de gevangenissen worden opgesteld overeenkomstig de desbetreffend door de minister gegeven instructies en conform het door hem vastgestelde model.

§ 3. De huishoudelijke reglementen worden ter goedkeuring aan de minister voorgelegd.

§ 4. Een exemplaar van het huishoudelijk reglement wordt ter beschikking gesteld van de gedetineerden.

HOOFDSTUK III

Plaatsing, overplaatsing en onthaal

Art. 17

De gedetineerden worden geplaatst in een gevangenis of afdeling dan wel overgeplaatst naar een gevangenis of afdeling, rekening houdend met de bestemming ervan zoals bepaald in artikel 14, en voor de veroordeelden mede rekening houdend met de individuele detentieplanning.

Art. 18

§ 1. Onverminderd andersluidende wettelijke bepalingen wordt over de plaatsing of overplaatsing van gedetineerden beslist door ambtenaren van de penitentiaire administratie die daartoe door de directeur-generaal worden aangewezen.

§ 2. Tegen een beslissing tot plaatsing of overplaatsing door de in § 1 bedoelde ambtenaren kan een bezwaar worden ingediend, zoals bepaald in titel VIII, hoofdstuk III.

§ 3. De Koning stelt de nadere regels voor de plaatsing en de overplaatsing van gedetineerden.

Art. 19

§ 1. De Koning stelt de regels vast voor het onthaal van de gedetineerde in de gevangenis of in een afdeling ervan.

§ 2. De in § 1 bedoelde regels dienen minimaal te waarborgen dat de gedetineerde bij zijn onthaal, in een voor hem verstaanbare taal, geïnformeerd wordt over zijn rechten en plichten, over de in de gevangenis of afdeling geldende regels, over de rol van het personeel en over de aldaar bestaande of van daaruit toegankelijke mogelijkheden van medische, juridische, psychosociale, familiale hulpverlening, van morele, levensbeschouwelijke of godsdienstige ondersteuning en van maatschappelijke hulp- en dienstverlening.

HOOFDSTUK IV

Toezicht

AFDELING I

Algemene bepaling

Art. 20

Onverminderd de door of krachtens de wet bepaalde opdrachten of machtigingen tot inspectie, controle of toezicht door gerechtelijke, administratieve of andere overheden, wordt toezicht gehouden op de gevangenissen en op de bejegening van de gedetineerden, door de centrale toezichtsraad voor het gevangeniswezen en door de Commissies van toezicht.

AFDELING II

Centrale toezichtsraad voor het gevangeniswezen

Art. 21

§ 1. Er wordt voor heel België een centrale toezichtsraad voor het gevangeniswezen opgericht, hierna de centrale raad genoemd.

§ 2. De centrale raad bestaat uit een door de Koning vastgesteld aantal leden, die door Hem worden benoemd en ontslagen en waarvan één lid wordt aangewezen als voorzitter en één lid als ondervoorzitter.

De leden worden benoemd op grond van hun deskundigheid of ervaring met betrekking tot de taken die krachtens de artikelen 22 en 23 aan de centrale raad worden toevertrouwd.

Minstens één lid van de centrale raad is een werkend lid van de zittende magistratuur.

§ 3. Het secretariaat van de centrale raad wordt waargenomen door rijksambtenaren aangewezen door de minister.

§ 4. De centrale raad stelt zijn huishoudelijk reglement op.

Art. 22

De Centrale Raad heeft tot taak :

1º een onafhankelijk toezicht te houden op de gevangenissen, op de bejegening van de gedetineerden en op de naleving van de hen betreffende voorschriften;

2º aan de minister, hetzij ambtshalve, hetzij op zijn verzoek, advies te verlenen over het gevangeniswezen en de uitvoering van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen;

3º de werking van de Commissies van toezicht te coördineren en te ondersteunen;

4º jaarlijks een verslag op te stellen betreffende de gevangenissen en de bejegening van gedetineerden;

5º de overige activiteiten te verrichten die hem door of krachtens de wet worden opgedragen.

Art. 23

§ 1. De centrale raad stelt uit zijn leden een beroepscommissie van drie leden samen, voorgezeten door een werkend lid van de zittende magistratuur.

§ 2. De beroepscommissie is belast met de behandeling van de beroepschriften tegen de uitspraken van de beklagcommissies en van de beroepschriften tegen beslissingen op bezwaarschrift tegen plaatsing of overplaatsing, zoals bepaald in titel VIII, hoofdstukken II en III.

§ 3. Een lid van de centrale raad neemt geen deel aan de behandeling van een beroepschrift indien hij in een andere hoedanigheid dan als lid van de centrale raad bij een zaak van de gedetineerde betrokken is geweest.

Art. 24

§ 1. Voor zover dit voor de uitoefening van de taken omschreven in de artikelen 22 en 23 noodzakelijk is, hebben de leden van de Centrale Raad vrije toegang tot alle plaatsen in de gevangenissen en hebben zij het recht om ter plaatse, behoudens wettelijk bepaalde uitzonderingen, alle op de gevangenis betrekking hebbende boeken en bescheiden in te zien, met inbegrip van het register van de tuchtstraffen, en mits instemming van de gedetineerde van alle stukken die individuele gegevens bevatten van de gedetineerde.

§ 2. Zij hebben het recht zonder controle briefwisseling te voeren met de gedetineerden en zonder toezicht in contact te treden met hen.

Art. 25

§ 1. De Koning stelt nadere regels met betrekking tot de centrale raad.

§ 2. Hij regelt inzonderheid de samenstelling en de benoeming van de leden van de centrale raad, de samenstelling en de aanwijzing van de leden van de beroepscommissie, de werking van de centrale raad en van de beroepscommissie en Hij stelt regels voor de opstelling van het huishoudelijke reglement van de centrale raad.

§ 3. Hij stelt de onverenigbaarheden vast met het lidmaatschap van de centrale raad en de beroepscommissie.

§ 4. Hij regelt de vergoeding van de kosten aan de leden van de centrale raad en Hij kan een vergoeding toekennen voor hun werkzaamheden waarvan hij de regels van toekenning en het bedrag vaststelt.

AFDELING III

Commissies van toezicht

Art. 26

§ 1. Bij iedere gevangenis wordt door de minister een Commissie van toezicht opgericht.

§ 2. Elke Commissie van toezicht bestaat uit een door de minister vastgesteld aantal leden waarvan door hem één lid wordt aangewezen als voorzitter en één lid als ondervoorzitter.

De leden worden door de minister benoemd na de voorzitter van de Commissie van toezicht en de centrale raad daarover gehoord te hebben. De leden worden benoemd op grond van hun deskundigheid of ervaring met betrekking tot de taken die krachtens de artikelen 27 en 28 aan de commissies worden toevertrouwd.

Minstens één lid van de Commissie van toezicht is een werkend lid van de zittende magistratuur.

§ 3. Het secretariaat van de Commissie van toezicht wordt waargenomen door rijksambtenaren aangewezen door de minister.

§ 4. De Commissie van toezicht stelt haar huishoudelijk reglement op dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de centrale raad.

Art. 27

De Commissie van toezicht heeft tot taak :

1º een onafhankelijk toezicht te houden op de gevangenis bij dewelke zij is opgericht, op de bejegening van de gedetineerden en op de naleving van de hen betreffende voorschriften;

2º aan de minister en aan de centrale raad, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek, advies en inlichtingen te geven betreffende aangelegenheden in de gevangenis die rechtstreeks of onrechtstreeks met het welzijn van de gedetineerden verband houden en voorstellen te doen die zij gepast acht;

3º te bemiddelen tussen de directeur en de gedetineerden indien haar informeel klachten ter kennis worden gebracht;

4º jaarlijks een verslag betreffende de gevangenis en de bejegening van gedetineerden op te stellen;

5º de overige activiteiten te verrichten die haar bij of krachtens de wet worden opgedragen.

Art. 28

§ 1. De Commissie van toezicht stelt uit haar leden een Beklagcommissie van drie leden samen, voorgezeten door een werkend lid van de zittende magistratuur.

§ 2. De Beklagcommissie is belast met de behandeling van de klaagschriften, zoals bepaald in titel VIII, hoofdstuk I.

§ 3. Een lid van de Beklagcommissie neemt geen deel aan de behandeling van een klaagschrift, indien hij voorafgaand aan de beklagprocedure heeft bemiddeld terzake van de beslissing waarop het klaagschrift betrekking heeft of in een andere hoedanigheid dan als lid van de Commissie van toezicht bij een zaak van de gedetineerde betrokken is geweest.

Art. 29

§ 1. De Commissie van toezicht duidt onder haar leden één of meerdere maandcommissarissen aan die, per beurtrol, in die hoedanigheid minstens eenmaal per week de gevangenis bezoeken, inzonderheid met het oog op de uitoefening van de taken bepaald in artikel 27, 1º en 3º.

§ 2. De maandcommissarissen houden wekelijks een spreekuur behoeve van de gedetineerden.

Art. 30

§ 1. Voor zover dit voor de uitoefening van de taken omschreven in de artikelen 27 en 28 noodzakelijk is, hebben de leden van de Commissie van toezicht vrije toegang tot alle plaatsen in de gevangenis en hebben zij het recht om ter plaatse, behoudens wettelijk bepaalde uitzonderingen, alle op de gevangenis betrekking hebbende boeken en bescheiden in te zien, met inbegrip van het register van de tuchtstraffen en, mits instemming van de gedetineerde, van alle stukken die individuele gegevens bevatten van de gedetineerde.

§ 2. Zij hebben het recht zonder controle briefwisseling te voeren met de gedetineerden en zonder toezicht in contact te treden met hen.

§ 3. Op vraag van de voorzitter van de Commissie van toezicht doet de directeur verslag van de incidenten in de gevangenis.

Art. 31

§ 1. De Koning stelt nadere regels met betrekking tot de Commissies van toezicht.

§ 2. Hij regelt inzonderheid de samenstelling en de benoeming van de leden van de Commissies van toezicht, de samenstelling en de aanwijzing van de leden van de Beklagcommissie, de werking van de Commissies van toezicht en de Beklagcommissies en Hij stelt regels voor de opstelling van het huishoudelijke reglement van de Commissies van toezicht.

§ 3. Hij stelt de onverenigbaarheden met het lidmaatschap van de Commissie van toezicht en de Beklagcommissie vast.

§ 4. Hij regelt de vergoeding van de kosten aan de leden van de Commissie van toezicht en Hij kan een vergoeding toekennen voor hun werkzaamheden waarvan Hij de regels van toekenning en het bedrag vaststelt.

HOOFDSTUK V

Toegang tot de gevangenis

Art. 32

§ 1. De leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat, de Vlaamse Raad, de Raad van de Franse Gemeenschap, de Raad van het Waalse Gewest, de Raad van de Duitstalige Gemeenschap en de Raad van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest hebben toegang tot de gevangenissen door van hun hoedanigheid te doen blijken.

§ 2. Om een bewoonde verblijfsruimte te betreden of om in contact te treden met bepaalde gedetineerden is een bijzondere toelating van de minister vereist.

§ 3. Deze bezoekers worden vergezeld door de directeur of door het personeelslid dat hij aanwijst.

Art. 33

Behoudens andersluidende wettelijke bepalingen stelt de Koning, in aanvulling bij deze wet, de regels vast voor de toegang tot de gevangenissen :

1º voor personen of instanties die met leden van het personeel van de gevangenis gelijk te stellen zijn op grond van hun professionele of statutaire betrokkenheid bij de realisering van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel;

2º voor personen of instanties die belast zijn met het toezicht of de controle op de gevangenissen of de bejegening van de gedetineerden of met het verlenen van advies daarover aan de minister;

3º voor openbare officieren of ambtenaren die zich in de gevangenis aanmelden voor de uitoefening van hun ambt of het volbrengen van hun opdrachten.

Art. 34

§ 1. Behoudens andersluidende wettelijke bepalingen hebben andere personen geen toegang tot de gevangenissen dan na toelating door de minister.

§ 2. Zij worden vergezeld door de directeur of door het personeelslid dat hij aanwijst.

§ 3. Tenzij zij hiertoe een bijzondere toelating van de minister ontvingen, mogen zij noch in de bewoonde verblijfsruimtes binnentreden, noch in contact komen met de gedetineerden, noch zich in verbinding stellen met andere personeelsleden dan deze die ermee belast werden hen in de gevangenis te begeleiden.

TITEL IV

Detentieplanning

HOOFDSTUK I

Onderzoek naar de persoon en de levenssituatie van de veroordeelde

Art. 35

§ 1. In aansluiting op de insluiting en het onthaal van de veroordeelde wordt een aanvang gemaakt met een onderzoek naar zijn persoon en levenssituatie in functie van het in artikel 38 bedoelde individueel detentieplan.

§ 2. Van het in § 1 bedoelde onderzoek kan worden afgezien wanneer dit gelet op de korte duur van het te ondergane gedeelte van de vrijheidsstraf niet geboden is en de veroordeelde hiermee instemt.

§ 3. Indien het een veroordeelde betreft die reeds een vrijheidsstraf ondergaat, mag het onderzoek beperkt blijven tot aangelegenheden die rechtstreeks van belang zijn voor een zo nodige bijstelling van een reeds bestaand individueel detentieplan.

Art. 36

Het onderzoek naar de persoon en de levenssituatie van de veroordeelde omvat een onderzoek naar de omstandigheden waarvan de kennis noodzakelijk is :

1º voor de individualisering van het door artikel 6, § 2 geformuleerde schadebeperkingsbeginsel;

2º voor de individualisering van de door artikel 8, § 2 bedoelde doelstellingen bij de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf;

3º voor een zo nodig oordeelkundige bijstelling van de beslissing tot plaatsing op grond van gegevens die worden bekomen tijdens het onderzoek bedoeld in 1º en 2º.

Art. 37

Wanneer omstandigheden eigen aan de problematiek van de veroordeelde of aan het misdrijf waarvoor hij veroordeeld werd, een bijzonder onderzoeksprogramma noodzakelijk maken, kan de veroordeelde met het oog op dit onderzoek overgeplaatst worden naar het Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum, ingesteld bij koninklijk besluit van 19 april 1999.

HOOFDSTUK II

Individueel detentieplan

Art. 38

§ 1. Op basis van het in artikel 35 tot 37 bedoelde onderzoek wordt in overleg en met medewerking van de veroordeelde een individueel detentieplan uitgewerkt.

§ 2. Het detentieplan wordt opgesteld in de strafinrichting of de afdeling waar de veroordeelde geplaatst is of waarnaar hij werd overgeplaatst bij toepassing van titel III, hoofdstuk III.

§ 3. Het individueel detentieplan bevat onder meer :

1º het uittekenen van een detentietraject dat voor de veroordeelde redelijkerwijze in het vooruitzicht gesteld kan worden, rekening houdend met de duur van de uitgesproken straffen, met de criteria voor de toepassing van bijzondere modaliteiten van tenuitvoerlegging en van vervroegde invrijheidstelling of met de datum van de definitieve invrijheidstelling;

2º voorstellen tot de deelname van de veroordeelde aan :

a) op herstel gerichte activiteiten;

b) in het kader van de strafuitvoering beschikbare of beschikbaar te stellen arbeid;

c) onderwijs- of vormingsprogamma's, opleidings- of omscholingsactiviteiten en andere op reïntegratie gerichte activiteiten;

d) psychosociale begeleidingsprogramma's of medische, psychologische behandelingsprogramma's.

3º zo nodig een advies tot overplaatsing aan de bevoegde ambtenaar.

§ 4. Het detentieplan wordt opgenomen in een samenwerkingsprotocol dat ondertekend wordt, enerzijds door de veroordeelde ter bevestiging van zijn instemming met het plan en anderzijds door de directeur ter bevestiging van de bereidheid van de penitentiaire administratie om binnen haar mogelijkheden dit plan te helpen realiseren.

Art. 39

Het individueel detentieplan wordt in de loop van de detentie zoveel als nodig aangevuld, nader geconcretiseerd of bijgestuurd, onder meer in functie van de evolutie van de veroordeelde en van gerechtelijke of administratieve beslissingen die zijn detentietraject beïnvloeden of kunnen beïnvloeden.

Art. 40

De Koning stelt nadere regels vast betreffende de personen of diensten die belast zijn met het opstellen, de bijstelling en de opvolging van het individueel detentieplan.

TITEL V

Levensvoorwaarden in de gevangenis

HOOFDSTUK I

Materiële levensvoorwaarden

Art. 41

§ 1. De gedetineerde heeft in de gevangenis recht op een individuele verblijfsruimte waarover hij minstens tijdens de rusttijden kan beschikken.

§ 2. Het onderbrengen van andere gedetineerden in deze verblijfsruimte is alleen toegelaten wanneer de gedetineerde hulpbehoevend is, wanneer zijn leven of gezondheid in gevaar is, of in het geval bedoeld in § 3.

§ 3. Gedetineerden kunnen afstand doen van hun recht op een individuele verblijfsruimte wanneer van een gezamenlijke onderbrenging geen gevaar voor de orde of de veiligheid te vrezen valt.

§ 4. De gedetineerde heeft het recht zijn verblijfsruimte naar eigen goeddunken in te richten, mits eerbiediging van hetgeen in het belang van de orde of de veiligheid door het huishoudelijk reglement wordt bepaald.

§ 5. De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de verblijfsruimtes en de ruimtes voor gemeenschappelijke activiteiten moeten voldoen inzake gezondheid, brandveiligheid en hygiëne, en stelt daartoe regels onder meer met betrekking tot de omvang, de verlichting, de verluchting, de sanitaire voorzieningen en het onderhoud.

Art. 42

De gedetineerde heeft recht op behoorlijk bereid voedsel, dat in kwaliteit en hoeveelheid voldoet aan de normen van de moderne voedingsleer en hygiëne en waarbij rekening wordt gehouden met zijn leeftijd, zijn gezondheidstoestand en de aard van de door hem gepresteerde arbeid.

Art. 43

§ 1. De gedetineerde heeft het recht om in de gevangenis zijn eigen kledij en schoeisel te dragen, mits deze voldoen aan de normen die door een gedwongen samenleven met anderen gesteld worden op het vlak van de hygiëne, de welvoeglijkheid, de orde of de veiligheid.

Aan gedetineerden die hun eigen kledij en schoeisel niet wensen te dragen, wordt passende kledij en bschoeisel van de gevangenis ter beschikking gesteld.

§ 2. De directeur kan de gedetineerde verplichten door de gevangenis ter beschikking gestelde, behoorlijke kledij of schoeisel te dragen, wanneer eigen kledij en schoeisel van de gedetineerde niet aan de in § 1, eerste lid gestelde normen beantwoorden.

§ 3. De gedetineerde kan verplicht worden tijdens de arbeid of andere activiteiten aangepaste kledij en schoeisel te dragen die hem daartoe ter beschikking worden gesteld.

§ 4. In het huishoudelijk reglement worden de in de gevangenis geldende regels met betrekking tot het dragen en het onderhoud van kledij en schoeisel nader omschreven.

Art. 44

De directeur draagt er zorg voor dat de gedetineerde in staat wordt gesteld zijn uiterlijk en zijn lichamelijke hygiëne behoorlijk te verzorgen.

Art. 45

§ 1. De voorwerpen die de gedetineerde bij zijn insluiting in de gevangenis bij zich draagt, worden overeenkomstig door de Koning vast te stellen regels, waarbij rekening gehouden wordt met het belang van de orde en de veiligheid en de aansprakelijkheid van de directeur, naargelang het geval, en onverminderd andere wettelijke bepalingen, hetzij in zijn bezit gelaten, hetzij voor hem in bewaring genomen onder afgifte van een bewijs van ontvangst, hetzij op zijn verzoek uit de gevangenis verwijderd.

§ 2. De gedetineerde heeft het recht de hem toebehorende voorwerpen waarvan het bezit ingevolge § 1 is toegelaten, in zijn verblijfsruimte onder te brengen dan wel bij zich te hebben, overeenkomstig door het huishoudelijk reglement te bepalen regels.

Art. 46

§ 1. Behoudens andersluidende bepalingen door of krachtens de wet is het bezit door gedetineerden van contant geld in de gevangenis niet toegelaten.

§ 2. De gedetineerde wordt in de gelegenheid gesteld te beschikken over een individuele rekening, overeenkomstig de door de Koning vast te stellen regels.

Art. 47

§ 1. Tenzij hij bij wijze van tuchtsanctie daarvan is ontzegd, heeft een gedetineerde het recht, binnen de door het huishoudelijk reglement bepaalde perken, zich op eigen kosten gebruiks- en verbruiksgoederen aan te schaffen uit een aanbod dat door tussenkomst van een in elke gevangenis in te richten kantinedienst wordt verstrekt en dat zoveel mogelijk tegemoet komt aan de behoeften van de gedetineerden.

§ 2. Goederen die de orde of de veiligheid in gevaar kunnen brengen, worden uit het aanbod geweerd.

HOOFDSTUK II

Samenlevingsvoorwaarden

AFDELING I

Algemeen

Art. 48

§ 1. Behoudens de uitzonderingen bepaald door of krachtens de wet vindt de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf en de vrijheidsbenemende maatregel plaats in een gemeenschapsregime of in een regime van beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel bijzonder beveiligingsregime noodzakelijk is.

§ 2. De Koning bepaalt met betrekking tot elke gevangenis of afdeling het toepasselijk regime.

AFDELING II

Gemeenschapsregime

Art. 49

In een gemeenschapsregime verblijven de gedetineerden, behoudens wanneer zij daarvan vrijgesteld zijn of wanneer zij verplicht of gerechtigd zijn zich in hun eigen verblijfsruimte op te houden, in gemeenschappelijke leef- en werkruimten en nemen zij gemeenschappelijk deel aan in de gevangenis georganiseerde activiteiten.

Art. 50

§ 1. De directeur kan, voor de duur die hij bepaalt, de veroordeelde die een gemeenschapsregime geniet op diens verzoek vrijstellen van een verblijf in gemeenschappelijke leef- en werkruimten of van deelname aan een of meer gemeenschappelijke activiteiten, wanneer hij de ingeroepen gronden voor die vrijstelling als redelijk beschouwt.

§ 2. Gedetineerden kunnen verplicht worden zich in hun verblijfsruimte op te houden tijdens de maaltijden, tijdens de activiteiten waarvan zij vrijgesteld zijn, of waaraan hun deelname facultatief is.

§ 3. Zij verblijven in hun eigen verblijfsruimte tijdens de voor de nachtrust bepaalde tijd en tijdens de andere tijdsperiodes in het huishoudelijk reglement bepaald.

AFDELING III

Regime van beperkte gemeenschap

Art. 51

In een regime van beperkte gemeenschap worden de gedetineerden in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan gemeenschappelijke activiteiten. Daarbuiten houden zij zich op in hun individuele verblijfsruimte.

AFDELING IV

Bijzondere bepaling voor verdachten

Art. 52

Behoudens de uitzonderingen bepaald door of krachtens de wet wordt de verdachte te allen tijde in de gelegenheid gesteld om zich in zijn eigen verblijfsruimte af te zonderen van medegedetineerden, onverminderd zijn recht om deel te nemen aan gemeenschappelijke activiteiten.

HOOFDSTUK III

Contacten met de buitenwereld

AFDELING I

Algemeen beginsel

Art. 53

De gedetineerde heeft recht op contacten met de buitenwereld binnen de beperkingen die door of krachtens de wet worden bepaald.

AFDELING II

Briefwisseling

Art. 54

§ 1. Onverminderd andersluidende wettelijke bepalingen heeft de gedetineerde het recht, onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 55 tot 57, een onbeperkt aantal brieven te verzenden en te ontvangen.

§ 2. Voor zover geen andere regeling geldt, is de gedetineerde verplicht zijn brieven te verzenden en te ontvangen door tussenkomst van de directeur.

Art. 55

§ 1. De brieven die aan de gedetineerde worden toegezonden kunnen, voor hun overhandiging, aan de controle van de directeur onderworpen worden.

Deze controle laat niet toe de brief te lezen en heeft uitsluitend betrekking op de aanwezigheid van aan de briefwisseling vreemde voorwerpen of substanties.

Deze controle mag alleen geschieden met het oog op het behoud van de orde of de veiligheid.

§ 2. De directeur heeft de bevoegdheid om de brieven of de bijgesloten voorwerpen en substanties niet te bezorgen aan de gedetineerde, wanneer dit volstrekt noodzakelijk is voor de handhaving van de orde of de veiligheid.

§ 3. Indien de directeur beslist brieven of bijgesloten voorwerpen of substanties niet te bezorgen, wordt de gedetineerde daarvan in kennis gesteld, alsmede van de motieven die aan deze beslissing ten grondslag liggen.

§ 4. De Koning stelt nadere regels vast met betrekking tot de controle van de aan de gedetineerde toegezonden brieven en bijgesloten voorwerpen.

Art. 56

§ 1. De brieven die de gedetineerden verzenden worden vóór hun verzending niet aan de controle van de directeur onderworpen, tenzij wanneer er geïndividualiseerde aanwijzingen bestaan dat nazicht noodzakelijk is in het belang van de orde of de veiligheid.

In voorkomend geval zal de brief, met het oog op nazicht, geopend dienen te worden door de gedetineerde in aanwezigheid van de directeur.

§ 2. In geval van toepassing van § 1 heeft de directeur de bevoegdheid de voor verzending aangeboden brieven niet te verzenden, wanneer dit volstrekt noodzakelijk is voor de handhaving van de orde of de veiligheid.

§ 3. Indien de directeur beslist de brief niet te verzenden, wordt de gedetineerde in kennis gesteld van de motieven die aan de basis liggen van deze beslissing. De brief wordt aan de gedetineerde terugbezorgd tenzij er redenen zijn om de brief ter beschikking te houden van de gerechtelijke overheden.

§ 4. De Koning stelt nadere regels vast met betrekking tot de controle van de uitgaande briefwisseling van de gedetineerde.

Art. 57

§ 1. De briefwisseling tussen de gedetineerde en de advocaat van zijn keuze of tussen de gedetineerde van vreemde nationaliteit en de diplomatieke en consulaire ambtenaren van zijn land, is niet onderworpen aan het toezicht van de directeur zoals bepaald in de artikelen 55 en 56.

§ 2. Indien de directeur evenwel gronden heeft om aan te nemen dat de briefwisseling tussen de advocaat en de gedetineerde geen betrekking heeft op rechtshulpverlening, kan hij de ter verzending aangeboden of toegezonden brieven aan het toezicht onderwerpen van de stafhouder van de orde van advocaten van het gerechtelijk arrondissement waar de gevangenis gelegen is.

Art. 58

§ 1. De brieven afkomstig van of gericht aan de volgende personen of overheden zijn niet onderworpen aan de controle bepaald in de artikelen 55 en 56 :

1º de Koning;

2º de voorzitter van de Senaat, de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Vlaamse Raad, de Raad van de Franse Gemeenschap, de Raad van het Waalse Gewest, de Raad van de Duitstalige Gemeenschap en de Raad van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest;

3º de ministers en staatssecretarissen van de Federale Regering; de ministers en staatssecretarissen van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen;

4º de secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie, de directeur-generaal, de adviseurs-generaal en de regionale directeurs van het Directoraat-generaal Strafinrichtingen;

5º de directeur van de gevangenis;

6º de voorzitter en de leden van de Centrale Raad;

7º de maandcommissaris, de voorzitter en de leden van de Commissies van Toezicht;

8º de voorzitter van de Hoge Raad voor Penitentiair Beleid;

9º de voorzitter van het Beschermingscomité van het arrondissement waar de gevangenis gelegen is;

10º de voorzitters van het Arbitragehof;

11º de rechterlijke overheden;

12º de eerste voorzitter van de Raad van State, de auditeur-generaal bij de Raad van State, de hoofdgriffier van de Raad van State;

13º de syndicus van de gerechtsdeurwaarders en de voorzitters van de Kamer van Notarissen van het arrondissement waar de gevangenis gelegen is;

14º de voorzitter van het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing;

15º de ombudsmannen van de federale overheid en de gemeenschappen en gewesten.

Om van deze mogelijkheid gebruik te maken richten de gedetineerden hun brieven aan het adres waar deze personen of overheden hun ambt uitoefenen.

§ 2. De Koning kan deze lijst van personen en overheden aanvullen.

AFDELING III

Bezoek

Art. 59

§ 1. In de gevangenissen wordt dagelijks bezoek ingericht.

§ 2. Behoudens de door of krachtens de wet bepaalde uitzonderingen hebben verdachten het recht om bezoek te ontvangen van personen van buiten de gevangenis gedurende minstens één uur per dag en hebben de veroordeelden dit recht voor een totaal van tenminste zes uren per week.

§ 3. In het huishoudelijk reglement wordt de regeling van het bezoek bepaald, rekening houdend met de aard en de bestemming van de gevangenis en met het bezoekrecht van de andere gedetineerden.

Art. 60

§ 1. Bloed- en aanverwanten in de rechte lijn, de voogd, de echtgenoot, de persoon met wie de gedetineerde een feitelijk gezin vormt, de broers, zusters, ooms en tantes worden toegelaten tot het bezoek aan de gedetineerden na van hun identiteit te hebben doen blijken.

De directeur kan aan deze personen het bezoek enkel voorlopig ontzeggen wanneer er geïndividualiseerde aanwijzingen bestaan dat het bezoek de handhaving van de orde of de veiligheid ernstig in gevaar kan brengen, en wanneer de in artikel 61, § 3 bedoelde wijze van bezoek ontoereikend is om dit gevaar af te wenden.

§ 2. Andere bezoekers worden toegelaten tot het bezoek na een voorafgaande toelating van de directeur. Een toelating tot bezoek kan enkel worden geweigerd wanneer de betrokken persoon van geen gerechtvaardigd belang kan doen blijken of wanneer er geïndividualiseerde aanwijzingen bestaan dat het bezoek de handhaving van de orde of de veiligheid in gevaar kan brengen.

§ 3. De voorlopige ontzegging of weigering dient schriftelijk te geschieden en is met redenen omkleed.

Art. 61

§ 1. Het bezoek vindt plaats op de tijdstippen en in de lokalen die bepaald worden in het huishoudelijke reglement van de gevangenis. In dit huishoudelijk reglement worden eveneens de regels vastgesteld met betrekking tot de wijze waarop de gedetineerden en de bezoekers zich dienen te gedragen.

§ 2. De directeur draagt er zorg voor dat het bezoek kan plaatsvinden in omstandigheden die de banden met het affectief milieu in stand houden of bevorderen, inzonderheid wanneer het een bezoek door minderjarigen aan hun ouder betreft.

§ 3. De directeur kan beslissen dat de bezoeken aan een gedetineerde plaatsvinden in een lokaal voorzien van een transparante wand die de bezoekers van de gedetineerde scheidt, in de volgende gevallen :

1º wanneer er ernstige redenen bestaan dat er zich tijdens het bezoek incidenten kunnen voordoen, die de orde of de veiligheid in het gedrang kunnen brengen;

2º op verzoek van de bezoeker;

3º op verzoek van de gedetineerde;

4º in geval van een eerdere niet-naleving van de bezoekregeling door de bezoeker of de gedetineerde, wanneer er redenen bestaan om aan te nemen dat deze inbreuk op de bezoekregeling zich kan herhalen.

Art. 62

§ 1. De directeur kan met het oog op de handhaving van de orde en de veiligheid het aantal personen dat tegelijkertijd tot de gedetineerde wordt toegelaten, beperken.

§ 2. Hij kan het bezoek afhankelijk stellen van de vastlegging van de beeltenis van de bezoeker, van een voorafgaand onderzoek van de door de bezoeker meegebrachte voorwerpen of substanties, van een onderzoek aan de kledij van de bezoeker op aanwezigheid van voorwerpen of substanties die de orde of de veiligheid in het gedrang kunnen brengen, of nog, van de verplichting om zich te onderwerpen aan een metaaldetectie- of drugsdetectiesysteem.

Deze onderzoeken worden uitgevoerd door de door de directeur gemandateerde personeelsleden.

In voorkomend geval kunnen de in het eerste lid bedoelde voorwerpen, in de mate dat het bezit ervan onverenigbaar is met de regels gesteld voor het bezoek, gedurende het bezoek in bewaring genomen worden of ter beschikking gehouden worden van de gerechtelijke overheden.

Art. 63

§ 1. Tijdens het bezoek wordt toezicht uitgeoefend met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid.

§ 2. Bezoek zonder toezicht kan worden toegestaan onder de voorwaarden door de Koning bepaald.

Art. 64

Een bezoek mag voortijdig beëindigd worden wanneer een bezoeker of de gedetineerde handelingen stelt die in strijd zijn met de voor het bezoek geldende regels van het huishoudelijk reglement.

Art. 65

§ 1. Advocaten mogen vrij in verbinding staan met de gedetineerden die op hen een beroep doen of waarvan zij de belangen behartigen, tijdens de uren van de dag die in gemeenschappelijk overleg tussen de directeur en de stafhouder van de Orde der advocaten van het arrondissement waar de gevangenis gelegen is, worden vastgesteld.

Deze regeling wordt opgenomen in het huishoudelijk reglement.

§ 2. Tijdens het gesprek van de advocaat met de gedetineerde kan geen ander dan visueel toezicht uitgeoefend worden.

§ 3. Aan de advocaten die niet in het bezit zijn van een Europese beroepskaart of die niet in één van de Lidstaten van de Europese Unie gevestigd zijn, wordt toegang verleend op grond van een bijzondere machtiging van de minister, na advies van de procureur des Konings en van de stafhouder van de orde der advocaten van het arrondissement waar de gevangenis gelegen is.

AFDELING IV

Gebruik van de telefoon

Art. 66

§ 1. Behoudens de door of krachtens de wet bepaalde uitzonderingen heeft de gedetineerde het recht om op zijn kosten dagelijks te telefoneren met personen van buiten de gevangenis op de tijdstippen en voor een duur, bepaald door het huishoudelijk reglement.

§ 2. Behoudens de wettelijk bepaalde uitzonderingen heeft elke gedetineerde, waarvan de vrijheid pas werd beroofd, het recht op één kosteloos telefoongesprek binnen de landsgrenzen, of buiten de landsgrenzen wanneer er geen diplomatieke of consulaire instantie bestaat in België.

§ 3. De directeur kan de gedetineerde het recht om te telefoneren geheel of gedeeltelijk ontzeggen wanneer er geïndividualiseerde aanwijzingen bestaan dat het telefoongesprek de handhaving van de orde of de veiligheid in gevaar kan brengen. Betreft het een telefoongesprek van de gedetineerde met zijn advocaat dan kan dit verbod slechts worden opgelegd mits instemming van de stafhouder van de Orde der advocaten van het arrondissement waar de gevangenis gelegen is.

De ontzegging van het recht om te telefoneren dient schriftelijk te geschieden en is met redenen omkleed.

§ 4. Onverminderd andersluidende bepalingen bepaalt de Koning met welke personen geen telefoongesprekken zijn toegelaten.

In aanvulling bij de wet stelt de Koning nadere regels vast met betrekking tot het gebruik door de gedetineerde van de telefoon en van de daarmee gelijk te stellen communicatiemiddelen.

AFDELING V

Contacten met de media

Art. 67

§ 1. Op schriftelijke contacten met de media zijn de regels betreffende de briefwisseling van toepassing.

§ 2. Behoudens de door of krachtens de wet bepaalde uitzonderingen kan de directeur, mits voorafgaande machtiging door de minister, de toestemming geven aan een gedetineerde om een gesprek te voeren met een vertegenwoordiger van de media, voor zover dit verenigbaar is met de handhaving van de orde en de veiligheid, met de goede zeden, met de bescherming van de rechten en vrijheden van derden en met het respect voor de slachtoffers van misdrijven.

AFDELING VI

Modulering van het regime van verdachten in functie van de noodwendigheden van het onderzoek

Art. 68

§ 1. De onderzoeksrechter kan, in de gevallen dat er ernstige redenen bestaan om te vrezen dat een verdachte zou pogen bewijzen te laten verdwijnen of zich zou verstaan met derden, bevelen om :

a) een verdachte gescheiden te houden van andere verdachten;

b) het bezoek te verbieden van in het bevel vermelde personen van buiten de inrichting;

c) de briefwisseling te verbieden gericht aan of uitgaande van in het bevel vermelde personen;

d) telefonische contacten te verbieden met in het bevel vermelde personen.

§ 2. De onderzoeksrechter neemt deze beslissing bij een met reden omklede beschikking, die wordt overgeschreven in een daartoe bestemd register in de gevangenis en die door de directeur van de gevangenis wordt betekend aan de verdachte.

De beslissing geldt voor de strikt noodzakelijke duur door de onderzoeksrechter bepaald en uiterlijk tot op het ogenblik dat hij het dossier overzendt aan de procureur des Konings overeenkomstig artikel 127, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering.

§ 3. De beslissing van de onderzoeksrechter tot beperking van bezoek, briefwisseling en telefoongesprekken, laat de rechten van de verdachte op deze contactmogelijkheden met zijn advocaat onverlet, onverminderd de mogelijkheid tot toezicht zoals bepaald in artikel 57, § 2. en het bepaalde in artikel 66, § 3.

De beslissing van de onderzoeksrechter tot beperking van briefwisseling, laat de rechten van de verdachte op briefwisseling met personen met wie hij krachtens artikel 58 zonder controle briefwisseling mag voeren, onverlet.

De onderzoeksrechter kan het bezoek van de personen bedoeld in artikel 60, § 1, eerste lid, enkel beperken indien deze personen in verdenking werden gesteld, onverminderd de beperkingen bepaald in artikel 60, § 1, tweede lid.

§ 4. De verdachte kan een verzoekschrift indienen tot wijziging of opheffing van de door de onderzoeksrechter op basis van § 1 opgelegde maatregelen bij het onderzoeksgerecht dat oordeelt over de voorlopige hechtenis. Het verzoekschrift wordt bij het dossier van de voorlopige hechtenis gevoegd.

De procedure verloopt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 21 tot 24 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis. Hoger beroep tegen de beslissing wordt ingesteld overeenkomstig artikel 30 en cassatieberoep overeenkomstig artikel 31 van dezelfde wet.

HOOFDSTUK IV

Godsdienst en levensbeschouwing

Art. 69

§ 1. De gedetineerde heeft het recht om zijn godsdienst of zijn levensbeschouwing individueel en in gemeenschap met anderen te beleven en te belijden, mits inachtneming van de rechten van anderen.

§ 2. Hij heeft recht op godsdienstige, geestelijke of morele bijstand van een daartoe bij de gevangenis aangestelde of tot de gevangenis toegelaten vertegenwoordiger van zijn godsdienst of levensbeschouwing.

Art. 70

§ 1. Overeenkomstig door de Koning vast te stellen regels worden bij de gevangenissen aalmoezeniers en bedienaren van in België erkende erediensten aangesteld, alsmede morele consulenten van door de wet erkende organisaties die morele diensten verlenen op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing.

§ 2. De Koning stelt tevens de regels vast voor de toelating tot de gevangenis, behoudens de gewone bezoektoelating, van niet bij de gevangenis aangestelde bedienaars van in België al dan niet erkende erediensten en morele consulenten en van de aan deze toelating verbonden rechten en plichten.

Art. 71

§ 1. De in artikel 70, § 1, bedoelde personen hebben het recht de gedetineerden die hierom gevraagd hebben te bezoeken in hun eigen verblijfsruimte en met hen niet aan toezicht onderworpen briefwisseling te voeren binnen de gevangenis. Met inachtneming van de veiligheidsvoorschriften ontmoeten zij op verzoek van de gedetineerden en bij voorrang de gedetineerden die zich bevinden in afzondering ingevolge een bijzondere veiligheidsmaatregel, een bijzonder individueel beveiligingsregime of tuchtsanctie.

§ 2. Deze personen beschikken over een bureau dat aangepast is voor het ontvangen van gedetineerden en dat hen toelaat hen te ontmoeten in een vertrouwelijke sfeer.

Art. 72

§ 1. De gedetineerde heeft het recht om zonder beperking, naar eigen keuze deel te nemen aan de uitoefening van de eredienst en aan de daarmee samenhangende gemeenschappelijke activiteiten, evenals aan de bijeenkomsten en activiteiten georganiseerd door de morele consulenten.

§ 2. De gedetineerde brengt zijn intentie tot deelname aan de in § 1 bedoelde activiteiten ter kennis aan de aalmoezenier, aan de bedienaar van de eredienst of aan de morele consulent en wordt tot deze activiteiten toegelaten mits hij zich verbindt tot naleving van voorwaarden van orde, waardigheid en verdraagzaamheid die met deze activiteiten samengaan.

§ 3. De organisatie van de gemeenschappelijke activiteiten in het kader van godsdienst of de niet-confessionele levensbeschouwing kunnen het voorwerp zijn van overleg zoals bepaald in artikel 7. In voorkomend geval worden de aalmoezeniers, de bedienaars van de eredienst en de morele consulenten betrokken bij het overleg.

§ 4. In elke gevangenis wordt voorzien in een passende ruimte, voorbehouden voor de in § 1 bedoelde gemeenschappelijke activiteiten die kaderen in het recht van de gedetineerde om zijn godsdienst of levensbeschouwing vrij te beleven en te belijden.

Art. 73

De Koning stelt, in aanvulling bij deze wet, nadere regels vast tot vrijwaring van het recht van de gedetineerde zoals omschreven in artikel 69, inzonderheid de faciliteiten waarover aalmoezeniers, bedienaren van in België erkende erediensten, morele consulenten en tot de gevangenis toegelaten vertegenwoordigers van niet-erkende erediensten kunnen beschikken tot verwerkelijking van het recht van de gedetineerde op het vrij beleven en belijden van zijn godsdienst en niet-confessionele levensbeschouwing en van het daarmee verbonden recht op godsdienstige, geestelijke en morele ondersteuning.

HOOFDSTUK V

Vormingsactiviteiten en vrijetijdsbesteding

Art. 74

§ 1. De penitentiaire administratie draagt er zorg voor dat aan de gedetineerde een zo ruim mogelijke toegang wordt verleend tot het geheel van vormingsactiviteiten die ter beschikking worden gesteld in het perspectief van zijn persoonlijke ontplooiing, van het zinvol doorbrengen van zijn detentietijd, en van het behoud of de verbetering van vooruitzichten op een geslaagde reïntegratie in de vrije samenleving.

§ 2. Als vormingsactiviteiten in de zin van § 1 worden onder meer beschouwd : onderwijs, alfabetisering, beroepsopleiding of voortgezette beroepsopleiding, sociaal-culturele vorming en sociale vaardigheidstraining, creatieve en culturele activiteiten, lichamelijke opvoeding.

§ 3. De in § 2 bedoelde vormingsactiviteiten vinden in beginsel plaats gedurende de vrije tijd, buiten de overeenkomstig artikel 80, § 2 vastgestelde arbeidstijden, behalve wanneer het gaat om een gedetineerde waarvoor de tijd voor de vormingsactiviteiten met arbeidstijd kan worden gelijkgesteld bij toepassing van artikel 80, § 3.

Art. 75

§ 1. De gedetineerde heeft het recht door bemiddeling van de gevangenis, voor eigen rekening, kranten, tijdschriften en andere publicaties te ontvangen, waarvan de verspreiding niet wettelijk of bij rechterlijke beslissing is verboden.

§ 2. In de gevangenis wordt aan de gedetineerde de mogelijkheid gegeven een beroep te doen op bibliotheekvoorzieningen die de gedetineerden in de gelegenheid stellen, overeenkomstig de in het huishoudelijk reglement bepaalde regels, een keuze van lectuur te maken uit een zo ruim mogelijk aanbod.

§ 3. De directeur kan een gedetineerde alleen dan de kennisneming van bepaalde publicaties of gedeelten van publicaties ontzeggen, wanneer dit voor de handhaving van de orde of de veiligheid volstrekt noodzakelijk is.

In voorkomend geval wordt de beslissing tot ontzegging met reden omkleed en schriftelijk ter kennis gebracht van de gedetineerde.

§ 4. De gedetineerde heeft het recht om radio- en televisieprogramma's te volgen overeenkomstig door het huishoudelijk reglement vast te stellen regels.

Wanneer dit voor de handhaving van de orde of de veiligheid volstrekt noodzakelijk is, kan de directeur het volgen van bepaalde programma's aan gedetineerden ontzeggen. In voorkomend geval wordt de beslissing tot ontzegging met redenen omkleed en schriftelijk ter kennis gebracht van de gedetineerde.

Art. 76

§ 1. De veroordeelde die daartoe bereid en bekwaam is, heeft het recht, conform het individueel detentieplan, en naargelang de wijze van strafuitvoering die op hem van toepassing is binnen, buiten of vanuit de gevangenis, een onvoltooide opleiding af te maken, zich om te scholen of bij te scholen, of een beroepsopleiding of voortgezette opleiding te volgen.

§ 2. Verdachten hebben het recht, voor zover de duur van de detentie dit toelaat en behoudens uitzonderingen door of krachtens de wet, om binnen of vanuit de gevangenis, gelijkaardige activiteiten uit te oefenen.

Art. 77

§ 1. De gedetineerde heeft het recht op lichamelijke oefeningen en sport gedurende ten minste twee uren in de week en recht op een dagelijkse wandeling of een andere recreatieve activiteit van minstens één uur in de buitenlucht.

§ 2. Behoudens de door of krachtens deze wet bepaalde uitzonderingen heeft hij het recht tot deelname aan gemeenschappelijke ontspanningsactiviteiten gedurende de tijdstippen die in het huishoudelijk reglement worden bepaald.

HOOFDSTUK VI

Arbeid

AFDELING I

Algemene bepalingen

Art. 78

De gedetineerde heeft het recht om deel te nemen aan de in de gevangenis beschikbare arbeid.

Art. 79

De penitentiaire administratie draagt er zorg voor dat arbeid beschikbaar gesteld wordt of beschikbaar gesteld kan worden die aan de gedetineerden de mogelijkheid biedt om zinvol hun detentietijd door te brengen, om na hun invrijheidstelling hun geschiktheid tot een bestaansactiviteit te behouden, te bevorderen of te scheppen, om hun detentie te verzachten, om verantwoordelijkheden op te nemen ten aanzien van hun naastbestaanden en om, zo daartoe mogelijkheden zijn, in herstelrechtelijk perspectief of in het perspectief van hun reïntegratie, schulden geheel of gedeeltelijk af te betalen.

Art. 80

§ 1. De tewerkstelling van de gedetineerde in de gevangenis geschiedt in omstandigheden die, voor zover de aard van de detentie zich daartegen niet verzet, zoveel mogelijk overeenstemmen met die welke in de vrije samenleving identieke activiteiten kenmerken.

§ 2. De arbeidsduur en de arbeidstijden worden vastgesteld in het huishoudelijk reglement. In geen geval mag de duur van de arbeidstijd de duur overschrijden die voor overeenkomstige activiteiten in de vrije samenleving door of krachtens de wet worden bepaald.

§ 3. De Koning bepaalt, in aanvulling bij de wet, onder welke voorwaarden de tijd besteed aan vormingsactiviteiten met arbeidstijd kan worden gelijkgesteld.

Art. 81

§ 1. De directeur staat in voor de toewijzing van de in de gevangenis beschikbare arbeid.

§ 2. De toegewezen arbeid mag de waardigheid van de gedetineerde niet aantasten en mag evenmin het karakter hebben van een disciplinaire bestraffing.

§ 3. Bij de toewijzing van arbeid aan veroordeelden wordt rekening gehouden met het individueel detentieplan overeenkomstig de bepalingen van titel IV, hoofdstuk II.

Art. 82

De gedetineerde is gerechtigd, mits toelating van de directeur, andere dan in de gevangenis beschikbaar gestelde arbeid te verrichten.

Deze toelating kan door de directeur geweigerd worden indien de bedoelde activiteit van arbeid gevaar oplevert voor de orde of de veiligheid, of indien, gelet op de behoeften binnen de gevangenis, de vermeerdering van de taken die nodig is om de veiligheid te waarborgen of om desnoods na te gaan of het verkeer met buiten niet voor een onwettelijke activiteit wordt aangewend, in redelijkheid niet gevergd kan worden.

De weigering van de toelating wordt met redenen omkleed en schriftelijk ter kennis gebracht van de gedetineerde.

AFDELING II

Inkomsten uit arbeid

Art. 83

§ 1. De inkomsten uit arbeid stemmen zoveel mogelijk overeen met die welke in de vrije samenleving worden verstrekt voor activiteiten met identieke kenmerken.

§ 2. Onverminderd andersluidende wettelijke bepalingen wordt het bedrag van de inkomsten voor de in de gevangenis beschikbaar gestelde arbeid vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

§ 3. Gedetineerden voor wie de tijd voor vormingsactiviteiten overeenkomstig artikel 80, § 3 met arbeidstijd wordt gelijkgesteld, wegens deelname aan programma's van beroepsopleiding, voortgezette beroepsopleiding, omscholing, of andere opleidings- en vormingsactiviteiten, ontvangen een opleidingstoelage, overeenkomstig de regels vastgesteld vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

§ 4. Bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit worden tevens de regels vastgesteld bij de toekenning, buiten het geval bedoeld in artikel 82, van een dervingsvergoeding aan arbeidsgeschikte gedetineerden waaraan, om de enkele reden van ontoereikende beschikbaarheid van arbeid, geen arbeid kan worden toegekend, en van een dervingsvergoeding aan arbeidsongeschikte gedetineerden.

Art. 84

De Koning kan bepalen dat een gedeelte van de inkomsten uit arbeid van veroordeelden ingehouden wordt om ten bate van de Staat te dienen als bijdrage van de veroordeelden tot hun onderhoud.

HOOFDSTUK VII

Gezondheidszorg, gezondheidsbescherming en medische expertise

AFDELING I

Gezondheidszorg

Art. 85

De gezondheidszorg bestaat uit de medische diagnose, uit de psycho-medische verzorging, en uit de preventie van risico's die het lichamelijk of geestelijk welzijn van de gedetineerden kunnen bedreigen.

Art. 86

De gedetineerde heeft recht op een gezondheidszorg die gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije samenleving en die aangepast is aan zijn specifieke medische noden en behoeften.

Art. 87

De gedetineerde heeft recht op de gelijkwaardige voortzetting van de gezondheidszorg van voor de opsluiting in de gevangenis in de loop zijn detentietraject.

Art. 88

§ 1. De gedetineerde heeft recht op informatie over elke handeling in het kader van de gezondheidszorgen die hem worden verstrekt.

§ 2. Behalve in de door of krachtens de wet bepaalde gevallen, kan de gedetineerde aan geen medisch onderzoek of medische behandeling onderworpen worden dan mits zijn vrije toestemming.

Art. 89

§ 1. De gedetineerde heeft het recht op behandeling en verzorging, onder meer door aan de gevangenis verbonden artsen, beoefenaars van de algemene geneeskunde, en door aan de gevangenis verbonden psychiaters en tandartsen.

Aan gevangenissen die bestemd zijn voor vrouwelijke gedetineerden worden daarenboven gynaecologen verbonden waarop vrouwelijke gedetineerden een beroep kunnen doen.

Er wordt voor gezorgd dat de aan de gevangenis verbonden artsen, psychiaters, tandartsen en gynaecologen voldoende in aantal zijn om de gedetineerde in de gelegenheid te stellen om een minimale mogelijkheid tot vrije arstenkeuze te hebben.

§ 2. De gedetineerden kunnen een beroep doen op een arts, psychiater, tandarts of gynaecoloog naar eigen keuze die niet aan de gevangenis verbonden is, mits een verzoek daartoe aan de directeur.

De directeur kan dit verzoek afwijzen wanneer hij dit verzoek strijdig acht met de orde of de veiligheid in de inrichting of op andere redelijke gronden.

De beslissing tot afwijzing is met redenen omkleed en wordt schriftelijk ter kennis gebracht van de gedetineerde.

De bijdrage van de gedetineerde voor de kosten van een arts, psychiater of tandarts naar eigen keuze van buiten de gevangenis geschiedt overeenkomstig de wettelijke bepalingen betreffende de ziekteverzekering en overeenkomstig de door de Koning vast te stellen regels.

Art. 90

Wanneer de gedetineerde een medisch geïndiceerde gespecialiseerde behandeling nodig heeft waarvoor de gevangenis niet of onvoldoende is uitgerust, wordt hij, indien nodig met medische begeleiding, naar een gespecialiseerde gevangenis overgebracht of naar een ziekenhuis, overeenkomstig de door de Koning vast te stellen regels.

Art. 91

Gedetineerden mogen niet onderworpen worden aan medische of gedragswetenschappelijke experimenten die hun lichamelijk of geestelijk letsel kunnen berokkenen. Zij kunnen enkel mits hun schriftelijke toestemming, en na grondige informatie over de te verwachten effecten ervan, onderworpen worden aan medische of gedragswetenschappelijke experimenten waarvan redelijkerwijze een gunstig effect op hun lichamelijke of geestelijke gezondheid verwacht kan worden.

Art. 92

§ 1. De directeur is verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van de gezondheidszorg voor de gedetineerden, die beantwoordt aan de voormelde bepalingen.

§ 2. Te dien einde zorgt hij ervoor :

1º dat de gedetineerde zo spoedig mogelijk na het onthaal in de gevangenis en nadien op regelmatige tijdstippen door een aan de gevangenis verbonden arts wordt ontvangen en onderzocht. Deze arts stelt zich op de hoogte van de gezondheidstoestand van de gedetineerde en van zijn medische noden en behoeften en geeft hieraan het nodige gevolg;

2º dat de aan de gevangenis verbonden artsen, psychiaters, tandartsen en in de gevangenissen bestemd voor vrouwen ook de gynaecologen, regelmatig beschikbaar zijn voor het houden van raadplegingen;

3º dat de aan de gevangenis verbonden artsen, psychiaters, tandartsen en de in voor vrouwen bestemde gevangenissen ook de gynaecologen, op andere tijden beschikbaar zijn, telkens wanneer dit in het belang van de gezondheid van de gedetineerden noodzakelijk is;

4º dat de raadplegingen gebeuren in een daartoe geschikte ruimte die voldoet aan de normen van gezondheid en hygiëne, en die waarborgen biedt voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;

5º dat de voorgeschreven behandelingen, geneesmiddelen en diëten aan de gedetineerde worden verstrekt;

6º dat gevolg kan worden gegeven aan de door de artsen noodzakelijk geachte raadplegingen van artsen-specialisten, paramedici en psychologen en de door deze voorgeschreven behandelingen, zo nodig ­ mits inachtneming van de wettelijke bepalingen in verband met het verlaten van de gevangenis ­ buiten de gevangenis.

Art. 93

In geval van levensgevaar of overlijden van de gedetineerde draagt de directeur er zorg voor dat zijn naastbestaanden, diegenen die met hem een feitelijk gezin vormen en desgevallend zijn voogd of voorlopig bewindvoerder daarvan onmiddellijk in kennis worden gesteld.

Art. 94

Wanneer een arts van oordeel is dat de geestelijke of lichamelijke gezondheid van een gedetineerde ernstig wordt geschaad door de voortzetting van de detentie of door enigerlei daarmee verband houdende omstandigheden, dient hij dit, met instemming van de gedetineerde, aan de directeur te melden en aan de verantwoordelijke van de medische dienst bij de penitentiaire administratie.

Art. 95

§ 1. Artsen, ongeacht hun statuut of specialiteit, behouden hun professionele onafhankelijkheid en hun evaluaties en beslissingen met betrekking tot de gezondheid van de gedetineerden worden enkel gefundeerd op medische criteria.

§ 2. Zij kunnen niet gedwongen worden handelingen te stellen die hun vertrouwensrelatie met de gedetineerde in het gedrang brengen.

Art. 96

§ 1. De Koning stelt nadere regels vast voor de organisatie van de gezondheidszorg en de werking van de medische diensten in de gevangenissen.

§ 2. Er wordt een Penitentiaire Gezondheidsraad opgericht. De Koning bepaalt de samenstelling, de bevoegdheden en de werking ervan.

AFDELING II

Gezondheidsbescherming

Art. 97

§ 1. Met het oog op de bescherming van de gezondheid van de gedetineerden, draagt de directeur er zorg voor dat de diensten belast met de gezondheidsbescherming van personen in de vrije samenleving, hun diensten kunnen aanbieden in de gevangenissen.

§ 2. De gezondheidsbescherming strekt zich onder meer uit tot de hygiëne, de voedings- en levensmiddelen, het welzijn op het werk, de distributie van geneesmiddelen en de verwijdering van het medisch afval.

§ 3. De aan de gevangenis verbonden arts licht de directeur in over de omstandigheden die niet voldoen aan de eisen van gezondheid en hygiëne.

Art. 98

De aan de gevangenis verbonden arts verwittigt onmiddellijk de directeur in geval van de vaststelling van een besmettelijke ziekte of de dreiging ervan. Hij verwittigt tevens de directeur in geval er maatregelen moeten getroffen worden om de zieke gedetineerde af te zonderen of om de verspreiding van een ziekte te voorkomen.

AFDELING III

Medische expertise

Art. 99

§ 1. De medische expertise wordt uitgevoerd door adviserende artsen die daartoe worden bijgestaan door paramedici en psychologen.

§ 2. De medische expertise heeft betrekking op :

1º het onderzoek en de diagnose, andere dan deze bepaald in artikel 92, § 2, 1º, die verplichtend aan de gedetineerden kunnen worden opgelegd en die tot doel hebben duidelijkheid te scheppen over de gezondheidstoestand van de gedetineerde en de negatieve invloed daarvan op de toestand van anderen of op de gezondheid in de gevangenis;

2º het advies over de arbeidsgeschiktheid en de geschiktheid tot sporten van de gedetineerde;

3º het advies over het al dan niet bestaan van medische contra-indicaties voor het opleggen van een bijzondere veiligheidsmaatregel, de plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime, de opsluiting in een strafcel of de afzondering in de eigen cel als tuchtsanctie;

4º het advies over het al dan niet bestaan van medische contra-indicaties voor het opleggen van dwangmiddelen door het personeel van de gevangenis, dat zelf de verantwoordelijkheid draagt, onder de leiding van de directeur, voor de handhaving van de orde, de veiligheid en de tucht in de gevangenis;

5º de medische diagnose en adviesverlening in het kader van besluitvormingsprocessen met betrekking tot het individueel detentieplan, de plaatsing en overplaatsing, het tijdelijk verlaten van de strafinrichting, bijzondere wijzen van strafuitvoering en vervroegde invrijheidstelling;

6º inspecties van ruimtes, voorwerpen en levensmiddelen op het vlak van de gezondheid en de hygiëne.

HOOFDSTUK VIII

Sociale hulp- en dienstverlening

Art. 100

§ 1. De gedetineerde heeft recht op sociale hulp- en dienstverlening.

§ 2. De penitentiaire administratie draagt er zorg voor dat de gedetineerde in de gelegenheid gesteld wordt een beroep te doen in de gevangenis op het aanbod van sociale hulp- en dienstverlening dat in de vrije samenleving beschikbaar is, mits inachtneming van de orde en de veiligheid.

HOOFDSTUK IX

Rechtshulpverlening en juridische bijstand

Art. 101

§ 1. De gedetineerde heeft recht op alle vormen van in de samenleving beschikbare rechtshulpverlening en op juridische bijstand zoals bepaald in artikel 508/1 van het Gerechtelijk Wetboek.

§ 2. De penitentiaire administratie overlegt met de commissie voor juridische bijstand op welke wijze de gedetineerden in de gelegenheid worden gesteld hun rechten bedoeld in § 1 te effectueren en op welke wijze collectieve informatie- en vormingsinitiatieven kunnen genomen worden rond belangrijke juridische thema's.

§ 3. Eenieder die in het kader van dit hoofdstuk rechtshulp of juridische bijstand verleent, is gebonden door het beroepsgeheim.

§ 4. In de gevangenis wordt een lokaal ter beschikking gesteld voor de rechtshulpverlening en de juridische bijstand, tijdens een aantal uren waaromtrent met de directeur afspraken worden gemaakt. De rechtshulpverlening en de juridische bijstand dienen te geschieden in materiële condities die de vertrouwelijkheid van het gesprek met de gedetineerde waarborgen.

TITEL VI

Orde, veiligheid en gebruik van dwang

HOOFDSTUK I

Algemene beginselen

Art. 102

§ 1. De aan de gedetineerde opgelegde plichten en beperkingen van rechten met het oog op de handhaving van de orde en de veiligheid moeten in verhouding staan tot deze doelstellingen en mogen de gedetineerde niet meer en niet langer belemmeren dan daartoe nodig is.

§ 2. De directeur en het onder zijn leiding en gezag staand personeel dragen de verantwoordelijkheid voor de handhaving van de orde en de veiligheid.

HOOFDSTUK II

Algemene gedragsvoorschriften

Art. 103

§ 1. De gedetineerde heeft tot plicht er zorg voor te dragen dat hij door zijn gedrag ten opzichte van het personeel, medegedetineerden en andere personen, de orde en de veiligheid niet in gevaar brengt of verstoort.

§ 2. Behoudens wanneer het hem toegestaan wordt daarvan af te wijken, moet de gedetineerde de voorschriften van het huishoudelijk reglement die op hem van toepassing zijn eerbiedigen en de bevelen of instructies opvolgen van het personeel met betrekking tot de handhaving van de orde en de veiligheid en tot de uitvoering van de reglementen.

HOOFDSTUK III

Controle en veiligheidsmaatregelen

AFDELING I

Controlemaatregelen

Art. 104

§ 1. De directeur kan de gedetineerde verplichten een legitimatiebewijs bij zich te dragen.

§ 2. Met het oog op de identificatie van de gedetineerde tijdens de detentie, dient de gedetineerde zijn medewerking te verlenen aan het vastleggen van zijn vingerafdrukken, zijn beeltenis, en aan handelingen met het oog op de beschrijving van zijn uiterlijke lichamelijke kenmerken.

Art. 105

§ 1. De gedetineerde mag wanneer dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid noodzakelijk is, aan zijn kledij onderzocht worden door daartoe door de directeur gemandateerde personeelsleden, overeenkomstig de door hem gegeven richtlijnen.

Dit onderzoek heeft tot doel na te gaan of de gedetineerde in het bezit is van voorwerpen of substanties die verboden of gevaarlijk zijn.

§ 2. Indien er individuele aanwijzingen zijn dat het onderzoek aan de kledij van de gedetineerde niet volstaat om het doel, zoals omschreven in § 1, tweede lid te bereiken, kan de directeur, bij afzonderlijke beslissing, een fouillering op het lichaam bevelen, zo nodig met ontkleding en het uitwendig schouwen van de openingen en de holten van het lichaam.

De fouillering op het lichaam mag enkel plaatsvinden in een gesloten ruimte bij afwezigheid van andere gedetineerden en moet uitgevoerd worden door minimum twee daartoe door de directeur gemandateerde personeelsleden van hetzelfde geslacht als de gedetineerde.

§ 3. Het onderzoek aan de kledij en de fouillering op het lichaam mogen geen tergend karakter hebben en dienen te geschieden met eerbiediging van de waardigheid van de gedetineerde.

§ 4. Indien bij een onderzoek aan de kleding of de fouillering op het lichaam van de gedetineerde voorwerpen of substanties worden aangetroffen die niet in het bezit van de gedetineerde mogen zijn, kunnen deze in beslag genomen worden en onder afgifte van bewijs van ontvangst ten behoeve van de gedetineerde worden bewaard, hetzij met diens toestemming vernietigd worden, hetzij ter beschikking gehouden worden van de bevoegde overheden met het oog op de voorkoming of vaststelling van strafbare feiten.

Art. 106

§ 1. De verblijfsruimte van de gedetineerde wordt, in het belang van de handhaving van de orde en de veiligheid, regelmatig doorzocht op de conformiteit ervan met de in de gevangenis geldende regels, overeenkomstig de richtlijnen van de directeur, door daartoe door de directeur gemandateerde personeelsleden.

Deze controlemaatregel mag geen tergend karakter hebben en dient uitgevoerd te worden met inachtneming van het recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

§ 2. Bij het aantreffen van verboden voorwerpen of substanties is artikel 105, § 4 van overeenkomstige toepassing.

AFDELING II

Bijzondere veiligheidsmaatregelen

Art. 107

§ 1. Onverminderd de door de Koning te bepalen algemene veiligheidsvoorschriften kan de directeur bijzondere veiligheidsmaatregelen bevelen ten aanzien van gedetineerden, wanneer er ernstige aanwijzingen bestaan van een gevaar voor de orde of de veiligheid.

§ 2. Wanneer de situatie van gevaar geen enkel uitstel duldt, kunnen ook andere personeelsleden van de gevangenis, voorlopig bijzondere veiligheidsmaatregelen opleggen, mits onmiddellijke kennisgeving ervan aan de directeur.

Art. 108

§ 1. De bijzondere beveiligingsmaatregelen mogen onder geen voorwendsel het karakter hebben van een tuchtsanctie, ook al zouden zij genomen worden op grond van feiten die tevens aanleiding kunnen geven tot tuchtsancties zoals bepaald in titel VII.

§ 2. Indien de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het nemen van een bijzondere veiligheidsmaatregel tevens het karakter hebben van een tuchtrechtelijke inbreuk, wordt onverwijld de tuchtprocedure ingesteld, zoals bepaald in titel VII.

§ 3. De noodzaak tot het opleggen van een bijzondere veiligheidsmaatregel na een tuchtsanctie kan slechts beoordeeld en beslist worden na het beëindigen van de tuchtsanctie.

Art. 109

§ 1. Zijn als bijzondere veiligheidsmaatregelen toelaatbaar, afzonderlijk of in combinatie, mits zij uitsluitend tot dat doel worden aangewend en voor de daartoe strikt noodzakelijke tijd :

1º het ontnemen of onthouden van voorwerpen;

2º de uitsluiting van deelname aan bepaalde gemeenschappelijke of individuele activiteiten;

3º de observatie overdag en tijdens de nacht, zij het met maximale eerbiediging van de nachtrust;

4º het verplicht verblijf in de eigen verblijfsruimte;

5º de onderbrenging in een beveiligde cel zonder voorwerpen waarvan het gebruik gevaarlijk kan zijn.

§ 2. Deze bijzondere veiligheidsmaatregelen mogen niet langer duren dan zeven dagen zonder dat de directeur beslist, na de gedetineerde gehoord te hebben, of de beslissing tot het opleggen van deze maatregelen nog gegrond is. De maatregel kan maximaal driemaal verlengd worden.

De gedetineerde die het voorwerp uitmaakt van de maatregel bepaald in § 1, 4º en 5º wordt dagelijks bezocht door de directeur en een adviserende arts, dewelke zich vergewissen van de toestand van de gedetineerde en nagaan of de gedetineerde geen klachten of opmerkingen te formuleren heeft.

§ 3. Ingeval van een overbrenging naar een andere gevangenis beslist de directeur van die gevangenis of er nog gronden bestaan voor de handhaving van die maatregelen.

Art. 110

§ 1. De directeur neemt bij een ernstige gebeurtenis die de veiligheid in gevaar kan brengen, alle dringende maatregelen die de omstandigheden vereisen en brengt hiervan de minister langs de vlugste weg op de hoogte.

§ 2. De directeur kan de bijstand vorderen van de politiediensten overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke bepalingen.

§ 3. Bij toepassing van een in deze afdeling bepaalde veiligheidsmaatregel of van het bepaalde in § 1 en § 2 wordt daar melding van gemaakt in een bijzonder register met precisering van de omstandigheden die tot het nemen van de veiligheidsmaatregel aanleiding hebben gegeven, het tijdstip waarop de maatregel werd genomen en de duur van de maatregel.

Het bijzonder register wordt ter beschikking gehouden van de voorzitter van de Commissie van toezicht, van de maandcommissaris en van de andere controlerende instanties.

AFDELING III

Plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime

Art. 111

§ 1. Wanneer uit concrete omstandigheden of uit de gedragingen van een gedetineerde blijkt dat hij een voortdurende bedreiging uitmaakt voor de externe veiligheid, en gebleken is dat zowel de controlemaatregelen vermeld in afdeling I, als de bijzondere beveiligingsmaatregelen vermeld in afdeling II, ontoereikend zijn, kan hij in een individueel bijzonder veiligheidsregime worden geplaatst.

§ 2. Tot de plaatsing in een individueel bijzonder regime kan enkel worden besloten wanneer de externe veiligheid op geen enkele andere wijze gevrijwaard kan worden en voor de daartoe strikt noodzakelijke tijd.

Art. 112

§ 1. De plaatsing in een individueel bijzonder beveiligingsregime bestaat in één van de hierna vermelde maatregelen of in een combinatie van meerdere ervan :

1º uitsluiting van deelname aan gemeenschappelijke activiteiten;

2º gesystematiseerde controle van uitgaande en inkomende briefwisseling overeenkomstig de nadere regels bepaald in de artikelen 54 en 55;

3º beperking van bezoek in een lokaal voorzien van een transparante wand die de bezoekers van de gedetineerde scheidt, zoals bepaald in artikel 61, § 3;

4º gehele of gedeeltelijke ontzegging van het gebruik van de telefoon, zoals bepaald in artikel 66, § 3;

5º systematische toepassing van de controlemaatregel zoals bepaald in artikel 105, § 1;

6º toepassing van één of meerdere bijzondere veiligheidsmaatregelen, zoals bepaald in artikel 109, § 1.

§ 2. Voor zover de overeenkomstig § 1 geïndividualiseerde wijzen van de plaatsing in een individueel bijzonder beveiligingsregime zich daar niet tegen verzetten, behoudt de gedetineerde het recht tot deelname aan de in de gevangenis aangeboden activiteiten zoals bepaald in titel V, hoofdstukken IV, V en VI, en het recht op contacten met de buitenwereld, zoals bepaald in titel V, hoofdstuk III.

De basisbeginselen vermeld in titel II blijven onverkort van toepassing op het individueel bijzonder veiligheidsregime.

§ 3. Tot de plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime kan worden beslist voor een maximale, vernieuwbare duur van twee maanden, overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 113.

§ 4. De gedetineerde die het voorwerp uitmaakt van een plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime die zijn afzondering uit de gemeenschap tot gevolg heeft, wordt dagelijks bezocht door de directeur en een adviserende arts, die zich vergewissen van de toestand van de gedetineerde en nagaan of de gedetineerde geen klachten of opmerkingen te formuleren heeft.

§ 5. Elke beslissing tot plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime en elke aanpassing aan het regime door de directeur-generaal wordt bijgehouden door de penitentiaire administratie in een centraal register en door de directeur in een lokaal register, met vermelding van de identiteit van de gedetineerde en de afwijkingen van het normale regime die door de directeur-generaal worden beslist.

Voor de ganse duur van de plaatsing wordt door de directeur per dag het verloop van de plaatsing in het lokaal register genoteerd. Naar aanleiding van het dagelijks bezoek door de directeur en een adviserende arts zoals bepaald in § 4, kan de gedetineerde zelf opmerkingen met betrekking tot zijn toestand en situatie doen optekenen in dat register.

Personen of instanties belast met het toezicht en de controle over de gevangenissen of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel kunnen zich gedurende de ganse duur van de plaatsing dit register doen voorleggen. Zij kunnen er hun eigen opmerkingen optekenen evenals deze van de gedetineerde.

Art. 113

§ 1. De beslissing tot plaatsing in een bijzonder individueel veiligheidsregime wordt genomen door de directeur-generaal van de penitentiaire administratie, op verzoek van de directeur.

§ 2. Het verzoek vermeldt de concrete omstandigheden of gedragingen van de gedetineerde waaruit blijkt dat hij een voortdurende bedreiging uitmaakt voor de externe veiligheid en is vergezeld van een omstandig advies van de psychosociale dienst van de gevangenis.

Het verzoek vermeldt de concrete nadere regels van de plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime, met omstandige motivering van elk van de voorgestelde maatregelen.

§ 3. Alvorens het verzoek in te dienen, stelt de directeur de gedetineerde in kennis van de inhoud en de motieven van het voorgenomen verzoek en geeft hem de gelegenheid, desgewenst bijgestaan door een raadsman of door een door de directeur daartoe aanvaarde zelf gekozen vertrouwenspersoon, zijn verweermiddelen te laten gelden. Daarvan wordt akte genomen ten behoeve van de door de directeur-generaal te nemen beslissing.

§ 4. De beslissing door de directeur-generaal tot plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime vermeldt de nadere regels van de plaatsing, met omstandige motivering van elk van de maatregelen.

De beslissing wordt ter kennis gebracht van de directeur, van de gedetineerde en van de onderzoeksrechter voor zover deze nog niet van het onderzoek werd ontlast.

De beslissing is onmiddellijk uitvoerbaar, ongeacht hoger beroep.

§ 5. De gedetineerde heeft het recht om hoger beroep aan te tekenen tegen de beslissing van de directeur-generaal bij de Beroepscommissie van de Centrale Raad.

Op de beroepsprocedure zijn de artikelen 160 en 161 van overeenkomstige toepassing. De directeur-generaal of een door hem gevolmachtigde treedt in deze procedure op voor de penitentiaire administratie.

§ 6. De beslissing tot plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime geldt voor een door de directeur-generaal bepaalde termijn van maximaal twee maanden, eventueel hernieuwbaar. Eenmaal per week brengt de directeur aan de directeur-generaal omstandig verslag uit betreffende het verloop van de plaatsing in het individueel bijzonder veiligheidsregime. Op basis hiervan kan de directeur-generaal beslissen een einde te stellen aan de plaatsing of de plaatsingsmaatregelen milderen.

De beslissing kan slechts worden hernieuwd, mits een voorafgaand verzoek van de directeur, vergezeld van een psycho-medisch verslag en met inachtneming van de bepalingen van § 1 tot 4.

§ 7. Ingeval van overbrenging naar een andere gevangenis beoordeelt de directeur van die gevangenis, na de gedetineerde te hebben gehoord, of er nog gronden bestaan voor de handhaving van de maatregel, en brengt hieromtrent advies uit aan de directeur-generaal. De beslissing van de directeur-generaal vermeldt de individuele gronden die de plaatsing eventueel verder noodzaken.

§ 8. De veroordeling van een beklaagde of beschuldigde die in een individueel bijzonder veiligheidsregime werd geplaatst, maakt een einde aan de plaatsingsmaatregel indien deze niet binnen de zeven dagen, door een nieuwe beslissing van de directeur-generaal werd bevestigd na advies van de directeur.

§ 9. Plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime is niet van toepassing op minderjarige gedetineerden.

HOOFDSTUK IV

Maatregelen van rechtstreekse dwang

Art. 114

§ 1. Met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid mag ten aanzien van de gedetineerden alleen rechtstreekse dwang gebruikt worden, wanneer deze doelstellingen op geen andere wijze kunnen worden bereikt en voor de daartoe strikt noodzakelijke tijd.

§ 2. Onder dezelfde voorwaarden mag tegenover andere personen dan de gedetineerden rechtstreekse dwang worden gebruikt, in afwachting van de tussenkomst van de politiediensten, wanneer zij pogen gedetineerden te bevrijden, wederrechtelijk de gevangenis binnendringen of zich daarin ophouden zonder daartoe gerechtigd te zijn.

§ 3. Onder gebruik van rechtstreekse dwang in de zin van § 1 wordt verstaan het gebruik van fysieke dwang op personen al dan niet met het gebruik maken van materiële, of mechanische hulpmiddelen, van dwangtuigen die de bewegingsvrijheid beperken, van wapens die krachtens de wapenwet tot de reglementaire uitrusting behoren, of van voorwerpen bestemd voor het treffen van personen met verstikkende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voor zover zij geen blijvend letsel veroorzaken.

Art. 115

§ 1. Bij meerdere geschikte mogelijkheden van rechtstreekse dwang moeten deze gekozen worden die het minst schadelijk zijn.

§ 2. Elk gebruik van rechtstreekse dwang moet redelijk zijn en in verhouding staan tot het nagestreefde doel.

§ 3. Alvorens tot rechtstreekse dwang over te gaan dient eerst met deze dwang gedreigd worden. Deze bedreiging mag alleen achterwege blijven wanneer de omstandigheden dit niet toelaten of wanneer een voorafgaande bedreiging het gebruik van rechtstreekse dwang onwerkzaam zou maken.

Art. 116

Artikel 110, § 3 is van overeenkomstige toepassing op het gebruik van rechtstreekse dwang.

TITEL VII

Tuchtregime

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Art. 117

Het tuchtregime strekt ertoe de orde en de veiligheid te vrijwaren met eerbiediging van de waardigheid, het zelfrespect en de individuele en sociale verantwoordelijkheid van de gedetineerden.

Art. 118

Een gedetineerde mag niet belast worden met de handhaving van de tucht in de gevangenis.

Art. 119

§ 1. Een gedetineerde mag tuchtrechtelijk niet gestraft worden voor andere inbreuken en met andere sancties dan die welke omschreven worden door of krachtens deze wet.

§ 2. Indien de tuchtsanctie, bepaald ten tijde van de tuchtrechtelijke inbreuk, verschilt van deze bepaald ten tijde van de tuchtrechtelijke beslissing, wordt de minst zware sanctie toegepast.

Art. 120

Samenloop van een tuchtrechtelijke inbreuk en een misdrijf staat de tuchtprocedure en de mogelijkheid van tuchtrechtelijke bestraffing niet in de weg.

Art. 121

Een gedetineerde mag voor één en dezelfde tuchtrechtelijke inbreuk slechts eenmaal tuchtrechtelijk gestraft worden.

Art. 122

§ 1. De bevoegdheid tot het opleggen van tuchtsancties berust bij de directeur, of bij diens afwezigheid bij het lid van de directie dat hem vervangt.

§ 2. Werd de tuchtrechtelijke inbreuk gepleegd tijdens de overbrenging naar een andere gevangenis dan is de directeur van de gevangenis van de bestemming bevoegd zelfs indien de tuchtinbreuk werd gepleegd bij een oponthoud in een andere gevangenis.

§ 3. Indien de tuchtrechtelijke inbreuk gepleegd werd ten aanzien van een persoon die bevoegd is om tuchtsancties op te leggen, dient deze zich van de zaak te onthouden. Naargelang het geval wordt de tuchtrechtelijke bevoegdheid dan uitgeoefend door de directeur of een hiërarchisch hoger lid van de penitentiaire administratie, aangewezen door de minister.

§ 4. Een tuchtsanctie kan worden opgelegd of worden uitgevoerd in een andere gevangenis of afdeling dan deze waarin de tuchtrechtelijke inbreuk werd gepleegd of waarin het tuchtrapport werd opgesteld.

HOOFDSTUK II

Tuchtrechtelijke inbreuken

Art. 123

De tuchtrechtelijke inbreuken worden volgens hun ernst ingedeeld in twee categorieën.

Art. 124

Worden beschouwd als tuchtrechtelijke inbreuken van de eerste categorie :

1º de opzettelijke aantasting van de fysieke, de psychische of seksuele integriteit van personen of de bedreiging daarmee;

2º het in gevaar brengen van de interne veiligheid, de orde of de goede zeden in de gevangenis;

3º de ontvluchting of de medewerking daaraan;

4º het aanzetten tot of het voeren van collectieve acties die de veiligheid in de gevangenis ernstig in gevaar brengen;

5º het opzettelijk vernielen of beschadigen van andermans roerende of onroerende goederen, of de bedreiging daarmee;

6º de misdrijven van omkoping, diefstal, afpersing, misbruik van vertrouwen, oplichting of heling;

7º bezit van of handel in door of krachtens de wet verboden voorwerpen of substanties.

Art. 125

Worden beschouwd als tuchtrechtelijke inbreuken van de tweede categorie :

1º de aanranding van de eer of goede naam van personen;

2º het in gevaar brengen, door gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid, van de orde of de interne veiligheid of van de gezondheid van een ander;

3º het niet naleven van de in het huishoudelijk reglement voorgeschreven bepalingen met betrekking tot de voorwerpen die in het bezit worden gesteld of gelaten van de gedetineerde;

4º het geen gevolg geven aan de aanmaningen en de bevelen van het personeel van de gevangenis;

5º het zich zonder toelating bevinden in een ruimte buiten de toegestane tijdsperiode of in een ruimte die men niet gerechtigd is te betreden;

6º het op onregelmatige wijze communiceren met een medegedetineerde of een persoon vreemd aan de gevangenis;

7º het niet of onvoldoende rein houden van de verblijfsruimte en de gemeenschappelijke lokalen of het bevuilen van terreinen;

8º het veroorzaken van lawaaihinder;

9º een inbreuk op een door of krachtens deze wet schriftelijk vastgelegde gedragsregel.

Art. 126

De poging tot en de deelneming aan de in de artikelen 124 en 125 opgesomde opzettelijk gepleegde tuchtrechtelijke inbreuken worden gelijkgesteld met de tuchtrechtelijke inbreuk zelf.

HOOFDSTUK III

Tuchtsancties

AFDELING I

Algemene tuchtsancties

Art. 127

Ongeacht de aard van de tuchtrechtelijke inbreuk kunnen de volgende tuchtsancties worden opgelegd :

1º berisping met inschrijving in het register voor tuchtsancties, zoals bedoeld in artikel 110, § 3;

2º beperking of ontzegging, voor een maximumduur van twee maanden, om zich in de kantine bepaalde voorwerpen aan te schaffen, met uitzondering van toiletartikelen of het nodige voor briefwisseling;

3º opsluiting in een strafcel, zoals hierna in afdeling III nader bepaald, voor een maximumduur van negen dagen voor een inbreuk van de eerste categorie en voor een maximumduur van drie dagen voor een inbreuk van de tweede categorie;

4º afzondering op de eigen cel zoals hierna in afdeling IV nader bepaald voor een maximumduur van twee maanden voor een inbreuk van de eerste categorie en voor een maximumduur van één maand voor een inbreuk van de tweede categorie.

AFDELING II

Bijzondere tuchtsancties

Art. 128

De volgende tuchtsancties kunnen voor een maximumduur van twee maanden worden opgelegd, ongeacht de categorie van de inbreuk, mits er een verband is met de aard of de omstandigheden van de tuchtrechtelijke inbreuk :

1º ontzegging van bezit van bepaalde voorwerpen;

2º ontzegging of beperking van het recht om een beroep te doen op de bibliotheekvoorzieningen, onverminderd het recht van de gedetineerde op informatie vanuit de bibliotheek bestemd voor een door hem aangevatte opleiding, of kaderend in het recht op de vrije beleving van godsdienst of levensbeschouwing;

3º ontzegging of beperking van omgang met bezoekers van buiten de gevangenis; betreft het de personen bedoeld in artikel 60, § 1, dan bestaat de sanctie in bezoek in een lokaal voorzien van een transparante wand die de bezoekers van de gedetineerde scheidt;

4º ontzegging of beperking van het recht om te telefoneren zoals bedoeld in artikel 66;

5º verbod tot deelname aan culturele, sportieve of ontspanningsactiviteiten in gemeenschappelijk verband.

AFDELING III

Opsluiting in een strafcel

Art. 129

§ 1. Opsluiting in een strafcel bestaat uit de plaatsing van de gedetineerde in een speciaal daartoe uitgeruste cel waarin hij alleen verblijft.

§ 2. De strafcel dient te voldoen aan de eisen inzake veiligheid, gezondheid en hygiëne die de Koning nader bepaalt en dient in ieder geval te beschikken over een oproepsysteem.

§ 3. Zwangere vrouwen of gedetineerden wier niet-leerplichtig kind in de gevangenis verblijft, zijn uitgesloten van opsluiting in een strafcel.

Art. 130

§ 1. Behoudens andersluidende beslissing van de directeur blijft de gedetineerde voor de duur van deze tuchtsanctie ontzegd van het recht :

a) om zich in de kantine bepaalde voorwerpen aan te schaffen, met uitzondering van toiletartikelen en artikelen voor de briefwisseling;

b) om bezoek te ontvangen van personen van buiten de gevangenis zoals bepaald in artikel 59; indien de tuchtsanctie meer dan drie dagen duurt, wordt bezoek toegestaan aan de personen bedoeld in artikel 60, § 1 in een lokaal voorzien van een transparante wand die de bezoekers van de gedetineerde scheidt;

c) om te telefoneren, behoudens met een advocaat of een rechtshulpverlener zoals bedoeld in artikel 101;

d) om contacten te hebben met de media;

e) om deel te nemen aan activiteiten in gemeenschappelijk verband;

f) om in het bezit te blijven van de hem toebehorende voorwerpen;

g) om voorwerpen of materialen in zijn bezit te hebben voor individuele vrijetijdsbesteding, behoudens de uitzonderingen bepaald in artikel 131.

§ 2. De gedetineerde ontvangt voor de duur van de opsluiting in een strafcel geen inkomsten uit arbeid, opleidingsbijdrage of dervingsvergoeding.

Art. 131

De directeur draagt er zorg voor dat de gedetineerde die in een strafcel is opgesloten :

a) de maaltijden kan gebruiken onder betamelijke omstandigheden, behoorlijke kledij en schoeisel van de gevangenis ter beschikking krijgt en zijn uiterlijk en lichamelijke hygiëne fatsoenlijk kan verzorgen;

b) over voldoende lectuur beschikt;

c) minstens één uur per dag de mogelijkheid heeft van een verblijf in de buitenlucht;

d) de individuele vormingsactiviteiten verder kan zetten die niet onverenigbaar zijn met de opsluiting in een strafcel;

e) briefwisseling kan voeren onder de voorwaarden zoals bepaald in titel V, hoofdstuk III, afdeling II;

f) zijn godsdienst of zijn levensbeschouwing individueel kan beleven en belijden en daartoe dagelijks het bezoek kan ontvangen van de daarvoor aan de gevangenis verbonden of tot de gevangenis toegelaten vertegenwoordiger van zijn godsdienst of levensbeschouwing;

g) een beroep kan doen op een advocaat en op de in artikel 101 bedoelde juridische bijstand;

h) een beroep kan doen op psycho-medische hulpverlening.

Art. 132

§ 1. De beslissing tot opsluiting van een gedetineerde in een strafcel wordt slechts uitvoerbaar nadat een adviserende arts de gedetineerde heeft onderzocht en aan de directeur heeft verklaard dat er geen medische redenen zijn om zich tegen de uitvoering van de opsluiting te verzetten.

§ 2. Op positief advies van de adviserende arts kan een observatie door middel van een camera, microfoon of enig ander technisch middel plaatsvinden wanneer het voor de vrijwaring van de fysieke integriteit van de gedetineerde geboden is. De gedetineerde wordt hiervan in kennis gesteld.

§ 3. Dagelijks bezoeken de directeur en een adviserende arts de gedetineerde om zich te vergewissen van diens toestand en situatie en om na te gaan of de gedetineerde geen klachten of opmerkingen te formuleren heeft.

§ 4. De personen of instanties die belast zijn met het toezicht en de controle over de gevangenissen of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel zijn gerechtigd de gedetineerde in de strafcel bezoeken.

Art. 133

Bij elke opsluiting in een strafcel stelt degene die de tuchtsanctie oplegt een formulier op met vermelding van de identiteit van de gedetineerde, van de feiten en van de omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot deze tuchtsanctie.

Voor de ganse duur van de tuchtsanctie wordt per dag op het formulier genoteerd, met vermelding van het uur van aanvang en beëindiging, wie de gedetineerde heeft bezocht en om welke reden de gedetineerde de strafcel heeft verlaten. Naar aanleiding van het dagelijks bezoek door de directeur zoals bepaald in artikel 132, § 3 kan de gedetineerde zelf opmerkingen met betrekking tot zijn toestand en situatie doen optekenen op dat formulier.

Personen of instanties belast met het toezicht en de controle over de gevangenissen of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel kunnen zich dit formulier gedurende de ganse duur van de tuchtsanctie doen voorleggen. Zij kunnen er hun eigen opmerkingen optekenen evenals deze van de gedetineerde.

Nadat de opsluiting in een strafcel is beëindigd wordt dit formulier geklasseerd in het dossier van de gedetineerde.

Art. 134

§ 1. Opsluiting in een strafcel kan slechts hernieuwd worden indien de gedetineerde, tijdens of na zijn verblijf in een strafcel, een nieuwe bijzonder ernstige tuchtinbreuk pleegt.

§ 2. Tussen twee opeenvolgende opsluitingen in een strafcel wordt een tijdsruimte van ten minste vierentwintig uren gelaten.

AFDELING IV

Afzondering op de eigen cel

Art. 135

§ 1. Afzondering op de eigen cel wordt uitgevoerd in de eigen individuele verblijfsruimte van de gedetineerde of, wanneer hij overeenkomstig artikel 41, § 3, met andere gedetineerden in een verblijfsruimte was ondergebracht, in een standaard individuele verblijfsruimte op de afdeling waar hij gewoonlijk verblijft.

§ 2. Voor de duur van deze tuchtsanctie blijft de gedetineerde ontzegd van het recht om deel te nemen aan gemeenschappelijke activiteiten behalve aan die welke kaderen in het recht van vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing van de gedetineerde en aan het gemeenschappelijk verblijf in de buitenlucht. De directeur kan de gedetineerde toestaan deel te nemen aan vormingsactiviteiten in gemeenschappelijk verband.

De gedetineerde behoudt het recht om verder bezoek te ontvangen van personen van buiten de gevangenis zoals bedoeld in artikel 60, § 1. Behoudens andersluidende beslissing vanwege de directeur vindt het bezoek plaats in een lokaal voorzien van een transparante wand die de bezoekers van de gedetineerde scheidt.

Het gebruik van de telefoon wordt beperkt tot één telefoongesprek per week.

De gedetineerde ontvangt voor de duur van de afzondering op de eigen cel :

a) geen inkomsten uit arbeid, tenzij voor arbeid verricht buiten gemeenschappelijk verband;

b) geen opleidingsbijdrage voor vormingsactiviteiten in gemeenschappelijk verband die overeenkomstig artikel 69, § 3 met arbeid worden gelijkgesteld, behoudens wanneer de directeur hem heeft toegestaan om aan dergelijke activiteiten deel te nemen;

c) geen dervingsvergoeding.

Art. 136

De gedetineerde die het voorwerp uitmaakt van deze tuchtsanctie wordt dagelijks bezocht door de directeur en een adviserende arts, die zich vergewissen van de toestand van de gedetineerde en nagaan of de gedetineerde geen klachten of opmerkingen te formuleren heeft.

Art. 137

Afzondering op de eigen cel kan slechts hernieuwd worden indien de gedetineerde, tijdens of na zijn verblijf in de eigen cel, een nieuwe bijzonder ernstige tuchtinbreuk pleegt.

Tussen twee opeenvolgende afzonderingen op de eigen cel wordt een tijdsruimte van ten minste vierentwintig uren gelaten.

HOOFDSTUK IV

De toemeting van tuchtsancties

Art. 138

§ 1. Bij de keuze van de aard en de omvang van de tuchtsanctie wordt rekening gehouden met de ernst van de inbreuk, de omstandigheden waarin zij plaatsvonden, de mate van schuld en met verzachtende omstandigheden.

§ 2. Bij samenloop tussen tuchtrechtelijke inbreuken kunnen de verschillende inbreuken hetzij afzonderlijk bestraft worden, hetzij bestraft worden als één tuchtrechtelijke inbreuk van dezelfde categorie als de zwaarste van de samenlopende tuchtinbreuken.

§ 3. De tuchtsancties kunnen afzonderlijk of cumulatief worden opgelegd met uitzondering van de tuchtsanctie van opsluiting in een strafcel en afzondering op de eigen cel die alleen kunnen worden opgelegd met uitsluiting van de andere tuchtsancties.

In alle gevallen worden de grenzen van de proportionaliteit tussen de ernst van de inbreuk en de tuchtrechtelijke sancties in acht genomen, en worden de vereisten van de redelijkheid en de billijkheid geëerbiedigd.

§ 4. De tuchtsancties kunnen geheel of ten dele met uitstel worden opgelegd voor een proeftijd van maximaal drie maanden, mits de algemene voorwaarde dat de gedetineerde zich onthoudt van nieuwe tuchtrechtelijke inbreuken.

Voor de duur van de proeftermijn kunnen tevens bijzondere voorwaarden worden opgelegd voor zover de gedetineerde zich voorafgaandelijk akkoord verklaart om deze na te leven en mits zij niet de aard van een sanctie hebben.

Wanneer de proeftijd gunstig is verlopen, kan de uitgesproken tuchtsanctie niet meer ten uitvoer gelegd worden.

Bij het niet naleven van de aan het uitstel verbonden voorwaarden kan de directeur bepalen dat de met uitstel uitgesproken tuchtsanctie geheel of gedeeltelijk ten uitvoer wordt gelegd.

§ 5. De directeur kan een in uitvoering zijnde tuchtsanctie omzetten in een tuchtsanctie met uitstel en hij kan de in uitvoering zijnde sanctie voortijdig beëindigen wanneer hij van oordeel is dat het sanctiedoel is bereikt vooraleer de uitvoeringstermijn verstreken is.

HOOFDSTUK V

De tuchtprocedure

Art. 139

§ 1. Wanneer een lid van het personeel een vermeende tuchtrechtelijke inbreuk vaststelt, of wanneer een dergelijke inbreuk ter kennis gebracht wordt, en het voornemens is daaromtrent een tuchtrapport op te stellen, wordt dit onmiddellijk aan de betrokken gedetineerde medegedeeld.

Het opstellen van een tuchtrapport brengt in beginsel geen enkele wijziging mee aan de levensvoorwaarden van de gedetineerde in de gevangenis, behoudens het bepaalde in § 4.

Het rapport vermeldt de identiteit van de opsteller, de identiteit van de gedetineerde, de feiten die als tuchtrechtelijke inbreuk worden beschouwd, de plaats, het ogenblik en de concrete omstandigheden waarin de feiten plaatsvonden.

De minister bepaalt het model voor de tuchtrapporten.

§ 2. Het in § 1 bedoelde tuchtrapport wordt onmiddellijk na de feiten aan de directeur overgezonden die de gedetineerde uiterlijk binnen vierentwintig uren na de feiten ontbiedt en hem, in een taal die hij kan verstaan, desgevallend met behulp van derden, in kennis stelt van de hem ten laste gelegde feiten.

Na de gedetineerde te hebben gehoord kan de directeur indien hij de feiten bewezen en de gedetineerde schuldig acht, het tuchtincident afdoen met een eenvoudige berisping, zonder inschrijving in het in artikel 141 bedoelde register van de tuchtsancties, wanneer hij van oordeel is dat er geen verder tuchtrechtelijk gevolg aan de zaak dient gegeven te worden.

§ 3. In de andere gevallen wordt aan de gedetineerde medegedeeld dat tegen hem een tuchtprocedure ten gronde zal worden gevoerd, op een dag en tijdstip door de directeur bepaald, maar ten vroegste vierentwintig uren en uiterlijk de derde dag nadat de gedetineerde werd gehoord overeenkomstig de bepalingen van het tweede lid van § 2.

Wanneer de gedetineerde daarin toestemt kan de directeur tot de onmiddellijke behandeling ten gronde overgaan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 140.

§ 4. Indien de gedetineerde niet toestemt in een onmiddellijke behandeling ten gronde van het tuchtincident kan de directeur, in afwachting van de procedure ten gronde, voorlopige maatregelen nemen die voor de handhaving van de orde en de veiligheid volstrekt noodzakelijk zijn, en daartoe tot op het ogenblik van de behandeling van de tuchtprocedure ten gronde de in artikel 109 bedoelde bijzondere veiligheidsmaatregelen opleggen.

§ 5. Indien de bijzondere veiligheidsmaatregel van het verplicht verblijf in de eigen verblijfsruimte of van de onderbrenging in een beveiligde cel getransformeerd wordt in de tuchtsanctie van opsluiting in een strafcel of afzondering op de eigen cel, wordt de tijd die de gedetineerde in de individuele verblijfsruimte of beveiligde cel heeft doorgebracht in mindering gebracht van de bij de tuchtrechtelijke sanctie opgelegde termijn van opsluiting in een strafcel of afzondering op de eigen cel.

Art. 140

§ 1. Met het oog op de behandeling ten gronde wordt de gedetineerde schriftelijk in kennis gesteld van de tenlastelegging door afgifte van een formulier dat hem toelaat de precieze inhoud en de omschrijving van de tenlastelegging te kennen. De gedetineerde die de schriftelijke tenlastelegging niet kan lezen, of die de taal ervan niet verstaat, wordt in de gelegenheid gesteld de inhoud en de omschrijving van de tenlastelegging te verstaan.

De minister bepaalt het model van het in het vorige lid bedoelde formulier.

De directeur laat zich alle nuttige informatie bezorgen voor de beoordeling van de zaak en hij roept de personen op waarvan hij de aanwezigheid bij de behandeling ten gronde nodig acht.

§ 2. Bij de behandeling ten gronde wordt de gedetineerde gehoord, mondeling of schriftelijk, in zijn middelen van verdediging.

Hij heeft het recht zich desgewenst te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon van zijn keuze, op voorwaarde dat deze, behalve wanneer hij de advocaat van de gedetineerde is, daartoe vanwege de directeur de toelating krijgt.

Wanneer deze toelating wordt geweigerd, wordt de beslissing schriftelijk ter kennis gebracht van de gedetineerde en met redenen omkleed.

In voorkomend geval kan de gedetineerde eenmaal een ander vertrouwenspersoon voorstellen om hem in de tuchtprocedure ten gronde bij te staan.

Wanneer de directeur noch de gedetineerde met elkaar kunnen communiceren in een voor elkaar verstaanbare taal, wordt een beroep gedaan op een niet bij de zaak betrokken personeelslid of een gedetineerde die als tolk kan optreden.

§ 3. Nadat de gedetineerde werd gehoord kan de directeur zich bijkomende informatie laten bezorgen of personen oproepen op de zitting. Zo nodig kan de zitting eenmaal uitgesteld worden tot op een tijdstip binnen achtenveertig uren.

§ 4. De gedetineerde kan alleen schuldig verklaard worden aan de hem ten laste gelegde tuchtrechtelijke inbreuk wanneer de directeur, op grond van al het hem beschikbare bewijsmateriaal, de ten laste gelegde feiten bewezen acht en de daarvoor ter verantwoording geroepen gedetineerde daaraan, buiten elke redelijke twijfel, schuldig acht.

§ 5. De gedetineerde wordt onmiddellijk mondeling, in een taal die hij kan verstaan, en binnen vierentwintig uren schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing en van de beweegredenen waarop zij steunt, inzonderheid van de motieven die de keuze en de maat van de sanctie hebben bepaald.

Zowel bij de mondelinge als schriftelijke mededeling als bedoeld in vorig lid wordt de gedetineerde in kennis gesteld van de mogelijkheid van beklag.

§ 6. De beslissing is uitvoerbaar onmiddellijk nadat zij mondeling ter kennis van de gedetineerde is gebracht en dit onverminderd de mogelijkheid van beklag.

Art. 141

De tuchtrechtelijke sancties worden ingeschreven in een bijzonder daartoe bestemd register, waarvan de Koning de vorm en de verplicht op te nemen vermeldingen bepaalt.

TITEL VIII

Afhandeling van klachten en van bezwaar tegen plaatsing of overplaatsing

HOOFDSTUK I

Beklag

Art. 142

Onverminderd de mogelijkheden die hem geboden worden in het kader van de briefwisseling, het bezoek en het toezicht op de gevangenissen, dient de gedetineerde in de gelegenheid gesteld te worden zich te wenden tot de directeur, met wensen, voorstellen en klachten, in aangelegenheden die hem zelf betreffen.

De directeur richt daartoe spreekuren in die vermeld worden in het huishoudelijk reglement.

Art. 143

Onverminderd de mogelijkheid tot het uiten van informele klachten bij de commissie van toezicht, kan een gedetineerde bij de Beklagcommissie beklag doen over elke beslissing die door of namens de directeur ten aanzien van hem genomen werd.

Met een beslissing bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een verzuim of een weigering tot beslissing binnen een wettelijke termijn, of bij het ontbreken ervan, binnen een redelijke termijn.

Art. 144

De gedetineerde die beklag wenst te doen, wordt daartoe onverwijld in de gelegenheid gesteld. Voor zover dit nog niet was geschied, wordt hem uiterlijk vierentwintig uur nadat hij daartoe het verzoek gedaan heeft, schriftelijke mededeling gedaan van de beslissing waarover hij beklag wenst te doen en van de redenen waarop die beslissing steunt.

Art. 145

§ 1. Beklag wordt gedaan door indiening van een klaagschrift bij de Beklagcommissie bij de gevangenis waar de beslissing is genomen waarover de gedetineerde zich beklaagt.

§ 2. Het klaagschrift vermeldt zo nauwkeurig mogelijk de beslissing waarover geklaagd wordt en de redenen van het beklag.

§ 3. Gelet op de te voeren rechtspleging, wordt het klaagschrift opgesteld :

1º in het Frans, voor de beklagcommissies werkzaam in de gevangenissen in het rechtsgebied van de hoven van beroep van Luik en Bergen, en voor de beklagcommissies werkzaam in de gevangenissen gelegen in Waals-Brabant;

2º in het Nederlands, voor de beklagcommissies werkzaam in de gevangenissen in het rechtsgebied van de hoven van beroep van Antwerpen en Gent en voor de beklagcommissies werkzaam in de gevangenissen gelegen in Vlaams-Brabant;

3º In het Nederlands of het Frans, voor de Beklagcommissies die werkzaam zijn in de gevangenissen gelegen binnen het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.

§ 4. Aan een gedetineerde die ongeletterd is of de taal van de op hem toepasselijke procedure niet kent, wordt bijstand verleend bij het opstellen van het klaagschrift en bij de verdere afhandeling van de procedure, overeenkomstig door de Koning vast te stellen regels.

§ 5. Het klaagschrift wordt ingediend uiterlijk de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen.

Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien blijkt, rekening houdend met alle omstandigheden, dat de gedetineerde het beklag zo spoedig mogelijk heeft ingediend als redelijkerwijs van hem verlangd kon worden.

Art. 146

§ 1. Behalve in de gevallen bedoeld in § 2, wordt het klaagschrift behandeld door de voltallige beklagcommissie.

§ 2. De voorzitter van de Beklagcommissie kan, indien hij het klaagschrift als kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht, de zaak als alleensprekend beklagrechter afdoen. In dit geval zijn de artikelen 147 en volgende van overeenkomstige toepassing.

§ 3. De alleensprekend beklagrechter kan de behandeling te allen tijde naar de voltallige Beklagcommissie verwijzen.

§ 4. Behoudens onverenigbaarheid met een bindende bepaling van een in België geldend verdrag, geschiedt de behandeling van het klaagschrift niet in het openbaar.

Art. 147

§ 1. Na ontvangst van het klaagschrift wordt een afschrift ervan aan de directeur overgezonden.

§ 2. Indien deze van oordeel is dat het klaagschrift kennelijk onontvankelijk is, kennelijk ongegrond, of dat hij een bemiddelingspoging van de maandcommissaris, zoals bedoeld in artikel 148, wenselijk acht, brengt hij dit zo spoedig mogelijk schriftelijk ter kennis van de alleensprekende beklagrechter dan wel de beklagcommissie, met mededeling van zijn motieven.

In de andere gevallen deelt hij zo spoedig mogelijk schriftelijk de voor de beoordeling van de gegrondheid van het klaagschrift naar zijn oordeel nuttige informatie en opmerkingen mee.

De inhoud van deze informatie en opmerkingen wordt schriftelijk ter kennis gebracht van de klager.

Art. 148

§ 1. Alvorens het klaagschrift verder te behandelen, kan de Beklagcommissie of de alleenzetelend beklagrechter, ambtshalve of op voorstel van de directeur, het klaagschrift overzenden aan de maandcommissaris, teneinde deze in de gelegenheid te stellen om alsnog, door middel van een bemiddelingspoging, de directeur en de gedetineerde tot een vergelijk te brengen, en in zoverre het vergelijk daartoe aanleiding geeft, aan de gedetineerde de mogelijkheid te geven tot klachtafstand.

§ 2. Mits hij daartoe door de gedetineerde formeel gemandateerd wordt, stelt de maandcommissaris de alleenzetelende beklagrechter dan wel de Beklagcommissie op de hoogte van het bekomen vergelijk en van, in voorkomend geval, de klachtafstand van de gedetineerde.

§ 3. Klachtafstand maakt een einde aan de beklagprocedure.

Art. 149

§ 1. De Beklagcommissie stelt de klager en de directeur in de gelegenheid desgewenst mondelinge opmerkingen te maken met betrekking tot het klaagschrift, tenzij zij het beklag als kennelijk onontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond beoordeelt, zonder dat nader onderzoek vereist is.

§ 2. De beklagcommissie kan de directeur en de klager buiten elkaars aanwezigheid horen.

In dat geval worden zij in de gelegenheid gesteld vooraf de vragen op te geven die zij gesteld wensen te zien en wordt de zakelijke inhoud van de aldus afgelegde verklaring door de voorzitter van de beklagcommissie aan de klager en aan de directeur mondeling medegedeeld.

§ 3. De beklagcommissie kan, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de directeur of van de klager, bij derden mondelinge of schriftelijke inlichtingen inwinnen.

Indien mondelinge inlichtingen worden ingewonnen kunnen de directeur en de klager vooraf de vragen opgeven die zij bij hun afwezigheid gesteld wensen te zien en wordt de zakelijke inhoud van de aldus afgelegde verklaring door de voorzitter van de beklagcommissie aan de klager en aan de directeur mondeling medegedeeld.

Art. 150

§ 1. De klager heeft het recht zich door een advocaat te laten bijstaan of door een door hem gekozen vertrouwenspersoon die daartoe door de Beklagcommissie wordt aanvaard.

§ 2. Zowel de directeur als de klager hebben het recht tot inzage in de stukken van het geding.

Art. 151

In afwachting van de uitspraak over het klaagschrift kan de voorzitter van de beklagcommissie op verzoek van de klager, na de directeur te hebben gehoord, de tenuitvoerlegging van de beslissing waarop het klaagschrift betrekking heeft, geheel of gedeeltelijk schorsen. Hij doet hiervan onverwijld mededeling aan de directeur en de klager.

Art. 152

§ 1. Over het beklag wordt zo spoedig mogelijk en uiterlijk vier weken na de indiening van het klaagschrift uitspraak gedaan.

De uitspraak is met redenen omkleed en vermeldt de mogelijkheid van beroep bij de beroepscommissie van de Centrale Raad, de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit beroep moet worden ingesteld.

§ 2. Aan de klager en de directeur wordt onverwijld en kosteloos een afschrift van de uitspraak van de beklagcommissie overgezonden.

§ 3. De secretaris van de beklagcommissie zendt van alle uitspraken van de beklagcommissie een afschrift naar de minister. De minister stelt de voorwaarden vast waaronder derden een afschrift van deze uitspraken kunnen verkrijgen, mits zij geen gegevens bevatten waaruit de identiteit van de gedetineerde kan worden afgeleid.

Art. 153

§ 1. De beklagcommissie kan beslissen tot het geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk, ongegrond of gegrond verklaren van het beklag.

§ 2. Het beklag wordt gegrond verklaard wanneer de Beklagcommissie van oordeel is dat de beslissing waarover geklaagd is :

1º in strijd is met een in de gevangenis geldend wettelijk voorschrift of met een bindende bepaling van een in België geldend verdrag, of;

2º bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

§ 3. Voor zover het beklag gegrond wordt verklaard, vernietigt de Beklagcommissie de beslissing, en kan zij :

1º de directeur opdragen, binnen een door haar bepaalde termijn, een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak;

2º bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing;

3º zich beperken tot een gehele of gedeeltelijke vernietiging.

§ 4. Bij vernietiging van de beslissing worden de gevolgen van de vernietigde beslissing, voor zover mogelijk, door de directeur ongedaan gemaakt, dan wel in overeenstemming gebracht met de uitspraak van de beklagcommissie.

Voor zover de gevolgen van de vernietigde beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, bepaalt de Beklagcommissie, na de directeur te hebben gehoord, of voor de klager enige compensatie geboden is en stelt zij deze tegemoetkoming vast.

§ 5. Met uitzondering van § 4, tweede lid, is de uitspraak van de Beklagcommissie uitvoerbaar, ongeacht de mogelijkheid van beroep, behoudens in geval van schorsing overeenkomstig artikel 155.

HOOFDSTUK II

Hoger beroep tegen de uitspraak van de Beklagcommissie

Art. 154

§ 1. Tegen de uitspraak van de Beklagcommissie kunnen de directeur en de klager hoger beroep instellen bij de beroepscommissie van de Centrale Raad.

§ 2. Het hoger beroep wordt ingesteld door de indiening bij de Beroepscommissie van een met redenen omkleed beroepschrift, uiterlijk de zevende dag na de ontvangst van het afschrift van de uitspraak zoals bepaald in artikel 152, § 2.

§ 3. Artikel 145, § 2 tot 5, is van overeenkomstige toepassing.

Art. 155

In afwachting van de uitspraak van de beroepscommissie kan de voorzitter, op verzoek van diegene die het beroep heeft ingesteld, en na de andere betrokkene in de procedure te hebben gehoord, de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de Beklagcommissie geheel of gedeeltelijk schorsen. Hij doet hiervan onverwijld mededeling aan de directeur en de klager.

Art. 156

§ 1. Indien het beroep wordt ingesteld door de klager, wordt onmiddellijk na ontvangst van het beroepschrift een afschrift ervan overgezonden aan de directeur. Deze deelt zo spoedig mogelijk schriftelijk de voor de beoordeling van de gegrondheid van het beroepschrift naar zijn oordeel nuttige informatie en opmerkingen mee, die door de beroepscommissie onverwijld ter kennis gebracht worden van de klager.

Indien het beroep wordt ingesteld door de directeur, wordt onmiddellijk na ontvangst van het beroepschrift een afschrift ervan overgezonden aan de klager.

§ 2. De artikelen 149 en 150 zijn van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroepschrift, met dien verstande dat de Beroepscommissie kan bepalen :

a) dat de directeur en de klager uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld het beroepschrift schriftelijk toe te lichten of van commentaar te voorzien;

b) dat de mondelinge opmerkingen ten overstaan van een lid van de beroepscommissie kunnen worden gemaakt;

c) of dat, indien bij een andere persoon mondelinge inlichtingen worden ingewonnen, de directeur en de klager uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld aan die persoon schriftelijke vragen te stellen.

Art. 157

§ 1. De Beroepscommissie doet zo spoedig mogelijk en uiterlijk zes weken na het instellen van het hoger beroep, uitspraak over het beroepschrift.

§ 2. Indien het beroep ontvankelijk en gegrond wordt verklaard beslist de Beroepscommissie zoals de beklagcommissie had behoren doen.

§ 3. De artikelen 151, 152, § 2 en 3 en 153, § 1 tot 4 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de uitspraken van de Beroepscommissie onmiddellijk uitvoerbaar zijn.

HOOFDSTUK III

Bezwaar tegen plaatsing of overplaatsing en beroep tegen de beslissing op bezwaarschrift

Art. 158

§ 1. Tegen de beslissing tot plaatsing of overplaatsing als bedoeld in de artikelen 17 en 18 kan door de gedetineerde bezwaar worden ingediend bij de directeur-generaal van de penitentiaire administratie.

§ 2. Indiening van het bezwaar schorst de beslissing tot plaatsing of overplaatsing niet.

§ 3. Het bezwaarschrift kan rechtstreeks of door bemiddeling van de directeur ingediend worden.

§ 4. Het bezwaarschrift wordt opgesteld in het Nederlands of het Frans en bepaalt de taal van de rechtspleging.

§ 5. Op de bezwaarschriftprocedure is artikel 145, § 2, 4 en 5 van overeenkomstige toepassing.

Art. 159

§ 1. De gedetineerde wordt in de gelegenheid gesteld zijn bezwaarschrift toe te lichten ten aanzien van directeur-generaal of zijn gemachtigde, naar eigen keuze schriftelijk of mondeling.

Hij heeft daarbij recht op bijstand van een advocaat of een zelf gekozen vertrouwenspersoon.

De mondelinge toelichting kan enkel geschieden door vertegenwoordiging van een advocaat of vertrouwenspersoon.

§ 2. De directeur-generaal brengt de indiener van het bezwaarschrift binnen vier weken na de indiening van het bezwaarschrift schriftelijk op de hoogte van zijn met redenen omklede beslissing. Hierbij wijst hij hem op de beroepsmogelijkheid alsmede op de termijnen waarbinnen en de wijze waarop dit beroep moet worden ingesteld.

Art. 160

§ 1. De gedetineerde heeft het recht beroep in te stellen bij de beroepscommissie van de centrale Raad tegen de beslissing van de directeur-generaal over het bezwaarschrift.

§ 2. Het beroep wordt ingesteld uiterlijk de zevende dag na de dag waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de aangevochten beslissing. Bij afwezigheid van een beslissing binnen de termijn bepaald in artikel 159, § 2, beschikt de gedetineerde eveneens over zeven dagen na het verstrijken van deze termijn om beroep in te stellen.

§ 3. Het beroepschrift kan rechtstreeks of door bemiddeling van de directeur worden ingediend.

§ 4. Op de wijze van indiening zijn de artikelen 145, § 2, 4 en 5 en 158, § 4 van overeenkomstige toepassing.

Art. 161

§ 1. Ten aanzien van de behandeling van het beroepschrift zijn de artikelen 149 en 150 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in deze procedure de directeur-generaal of een door hem gemachtigde optreedt en dat de Beroepscommissie kan bepalen :

a) dat de betrokkenen uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld het beroepschrift schriftelijk toe te lichten of van commentaar te voorzien;

b) dat de mondelinge opmerkingen ten overstaan van een lid van de Beroepscommissie kunnen worden gemaakt;

c) of dat, indien bij een andere persoon mondelinge inlichtingen worden ingewonnen, de betrokkenen uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld aan die persoon schriftelijke vragen te stellen.

§ 2. De Beroepscommissie doet zo spoedig mogelijk en uiterlijk zes weken vanaf het instellen van het hoger beroep uitspraak over het beroepschrift. Ten aanzien van de uitspraak van de Beroepscommissie zijn de artikelen 152, § 2 en 3 en 153, § 1 tot 4, eerste lid, van overeenkomstige toepassing. De uitspraak van de Beroepscommissie is onmiddellijk uitvoerbaar.

TITEL IX

Opheffingsbepalingen en wijzigingsbepalingen

HOOFDSTUK I

Opheffingsbepalingen

Art. 162

De wet van 1 mei 1913 tot intrekking van de wet van 4 maart 1870 betreffende de vermindering der straffen onder het stelsel der afzondering ondergaan, wordt opgeheven.

HOOFDSTUK II

Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek

Art. 163

§ 1. De artikelen 22 tot en met 24, 89 en 90 van het Strafwetboek worden opgeheven.

§ 2. Artikel 30ter van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de wet van 18 maart 1970 en hernummerd bij de wet van 10 juli 1996 wordt opgeheven.

Artikel 164

In artikel 157 van hetzelfde wetboek worden de woorden « huizen van bewaring, huizen van arrest of strafhuizen » vervangen door het woord « gevangenissen ».

HOOFDSTUK III

Bepalingen tot wijziging van het Wetboek van strafvordering

Artikel 166

In titel VII van boek twee van het Wetboek van strafvordering wordt het opschrift van hoofdstuk II, vervangen door het opschrift « Gevangenissen ».

Artikel 167

In de artikelen 603 en 604 van hetzelfde wetboek wordt het woord « gevangenissen » telkens vervangen door het woord « strafinrichtingen ».

Artikel 167

In artikel 612 van hetzelfde wetboek vervallen de woorden « huis van arrest of ».

Artikel 168

In artikel 614 van hetzelfde wetboek worden de woorden « van de strafinrichtingen » vervangen door de woorden « van de gevangenissen ».

Artikel 169

In de artikelen 615 en 618 wordt het woord « gevangenis » telkens vervangen door het woord « strafinrichting »

HOOFDSTUK IV

Bepalingen tot wijziging van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964

Artikel 170

In het eerste lid van artikel 15 van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, worden de woorden « De wettelijke onbekwaamheid wordt geschorst en de verjaring van de staffen « vervangen door de woorden « De verjaring van de straffen ».

Artikel 171

Het derde lid van artikel 15 van dezelfde wet wordt opgeheven.

HOOFDSTUK V

Slotbepaling

Art. 172

De Koning bepaalt de datum waarop deze wet in werking treedt.

9 oktober 2003.

Stefaan DE CLERCK.
Hugo VANDENBERGHE.
Sabine de BETHUNE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.
Etienne SCHOUPPE.
Luc VAN den BRANDE.
Clotilde NYSSENS.
Nathalie de T' SERCLAES.
René THISSEN.