3-86/1

3-86/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2003

12 JULI 2003


Wetsvoorstel tot wijziging van de gemeentekieswet en de nieuwe gemeentewet, met betrekking tot het stemrecht en de verkiesbaarheid van niet-Belgen bij gemeente- en provincieraadsverkiezingen

(Ingediend door mevrouw Fatma Pehlivan en de heer Lionel Vandenberghe)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 20 juli 2001 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 2-880/1 — 2000/2001).

De discussie over de uitoefening van politieke rechten door niet-Belgen kent een lange en vaak moeizame voorgeschiedenis. De herziening van de Grondwet op 11 december 1998 (Belgisch Staatsblad van 15 december 1998) is daar op haar beurt getuige van. In artikel 8 van de Grondwet is opgenomen dat kan worden afgeweken van de nationaliteitsvereiste om de politieke rechten uit te oefenen.

Het derde lid van dit artikel geeft de wetgever de mogelijkheid het stemrecht te regelen van burgers van de Europese Unie die niet de Belgische nationaliteit bezitten, overeenkomstig de internationale en supranationale verplichtingen van België. Deze mogelijkheid heeft concreet gestalte gekregen in de wet van 27 januari 1999. Deze wet geeft de onderdanen van de Europese Unie actief en passief kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen. Aldus heeft België zijn nationale wetgeving afgestemd op artikel 19 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (ex-artikel 8B van het Verdrag van Maastricht van 7 februari 1992), dat bepaalt dat iedere EU-burger, in de lidstaat waar hij verblijft, actief en passief kiesrecht bezit bij de gemeenteraadsverkiezingen, « onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die Staat ».

Het vierde lid van artikel 8 van de Grondwet bepaalt dat het stemrecht bij wet kan worden uitgebreid tot de in België verblijvende niet-Europese Unie onderdanen, onder de voorwaarden en op de wijze door die wet bepaald. Een dergelijke wet kon evenwel niet worden aangenomen worden vóór 1 januari 2001 (overgangsbepaling).

Ook nu deze termijn verstreken is, blijven de meningen verdeeld over het al dan niet toekennen van stemrecht aan niet-EU-burgers. Sommigen wijzen dit stemrecht af, anderen koppelen het aan de discussie over de nationaliteitsverwerving en nog anderen zijn ervoor gewonnen om dit stemrecht toe te kennen. Zo hebben zowel de PS [wetsvoorstel tot toekenning van het actief en passief kiesrecht bij de gemeente- en provincieraadsverkiezingen aan de buitenlandse onderdanen (stuk Kamer, nr. 51-076/1, stuk Senaat, nr. 3-13/1)] als Agalev-Ecolo [wetsvoorstel betreffende de uitbreiding van het gemeentelijk stemrecht en het recht om verkozen te worden tot de niet-Europese onderdanen die in België verblijven (stuk Senaat, nr. 548/2); wetsvoorstel tot wijziging van de gemeentekieswet van 4 augustus 1932 en van de gemeentewet, teneinde het gemeentelijk stemrecht en het recht om bij gemeenteraadsverkiezingen verkozen te worden uit te breiden tot de niet-Belgische onderdanen (stuk Kamer, nr. 917/1)] een regeling daartoe voorgesteld.

Ook de SP.A heeft zich klaar en duidelijk uitgesproken voor de toekenning van stemrecht aan migranten bij lokale verkiezingen. Het onderscheid tussen EU-burgers en niet-EU burgers is naar onze mening niet verantwoord. Concreet betekent dit dat 10 % van de volwassen bevolking niet betrokken wordt bij onze democratische instellingen en verstoken blijft van enige controlemogelijkheid op de bestuurslieden. Hoewel ook zij belastingen betalen en een beroep doen op de openbare dienstverlening, het onderwijs, de culturele accomodatie enz., hebben zij niet het recht zich uit te spreken over het begrotingsbeleid of de algemene beleidslijnen.

De betrokkenheid bij het sociaal en economisch leven moet de grondslag vormen voor politieke participatie. Al wie deelneemt aan het leven van de gemeente en dat in de toekomst zal kunnen blijven doen als hij/zij op het Belgisch grondgebied mag blijven wonen, maakt deel uit van de lokale leefgemeenschap. De politieke participatie is de logische politieke concretisering van een sociaal-economische betrokkenheid. Het is een doeltreffende factor van integratie die bijdraagt tot de opheffing van de barrières die nog tussen de Belgen en de vreemdelingen kunnen bestaan. Als men de politieke kloof tussen niet-Belgische EU-burgers en de anderen handhaaft, versterkt men bij die laatsten een gevoel van uitsluiting dat haaks staat op de doelstelling van een evenwichtige integratie van de verschillende gemeenschappen die samen de bevolking van een lokale entiteit vormen.

De buitenlandse inwoners die politiek geen stem krijgen, kunnen geneigd zijn om pressiegroepen op te richten die uitsluitend berusten op een voorgeschreven ethnische, culturele of godsdienstige identiteit, in plaats van aan te sluiten bij democratische bewegingen die politieke eisen stellen. Het democratische draagvlak van het lokale politieke bestel wordt door de politieke participatie van de vreemdelingen gewoon breder. Die participatie draagt er ook toe bij dat de Belgische burger een scherper beeld van de « ander » krijgt.

Zoals reeds aangestipt wordt het vraagstuk van het stemrecht voor niet-Belgen vaak in verband gebracht met de procedures voor naturalisatie en verwerving van de nationaliteit. De wet van 1 maart 2000 (Belgisch Staatsblad van 5 en 6 april 2000) heeft deze procedures grondig herzien en vereenvoudigd. Vandaar de opvatting dat op termijn al wie een tijd in België verblijft, de Belgische nationaliteit zal verwerven en bijgevolg zal kunnen deelnemen aan de verkiezingen.

De verwerving van de Belgische nationaliteit betekent evenwel dat afstand moet worden gedaan van de oorspronkelijke nationaliteit. Voor een aantal vreemdelingen, inzonderheid de zogeheten eerste of tweede generatie, is dat vaak een stap te ver; zij onderhouden nog steeds nauwe affectieve, culturele, religieuze of gevoelsmatige banden met het land van oorsprong, ook al wonen zij al lang en voorgoed in België.

De dubbele nationaliteit zou dit probleem deels kunnen oplossen maar is slechts mogelijk via akkoorden tussen individuele Staten. Noch voor Europa, noch op internationaal vlak is dit trouwens een prioriteit.

Politieke rechten toekennen is niet tegenstrijdig, maar complementair met een procedure tot verwerving van de nationaliteit. Het toekennen van stemrecht is dus een stap naar integratie en nationaliteitsverwerving.

De gemeenteraadsverkiezingen van 2000, waaraan voor het eerst de Europese burgers mochten deelnemen, tonen aan dat die electorale participatie mogelijk is. Er moet evenwel vastgesteld worden dat de verplichte voorafgaande inschrijving op de kiezerslijsten duidelijk belemmerend heeft gewerkt en heeft geleid tot een feitelijke ongelijkheid tussen de Europese en de Belgische kiezers, alsook tussen de Europese onderdanen onderling.

Een aantal Europese kiezers heeft trouwens klacht ingediend, omdat zij niet onder dezelfde voorwaarden konden stemmen als de nationale onderdanen, wat indruist tegen de geest van het Verdrag van Maastricht.

In het licht van die negatieve ervaringen vinden wij dat iedereen, inzake actief en passief kiesrecht, aan dezelfde voorwaarden moet worden onderworpen. Wij stellen dan ook voor artikel 1bis van de gemeentekieswet op te heffen. Mensen met de Belgische nationaliteit, Europese onderdanen, alsook sinds ten minstre drie jaar wettig in België verblijvende niet-Europeanen, zullen dus automatisch op de kiezerslijsten worden ingeschreven, overeenkomstig de in artikel 1 vastgelegde criteria.

De keuze voor de termijn van drie jaar is ingegeven door de resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2001 over de toestand van de grondrechten in de Europese Unie. Punt 122 van deze resolutie, met betrekking tot het Europees burgerschap, beveelt de lidstaten aan het actief en passief stemrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen uit te breiden tot alle burgers die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Unie, maar die gedurende ten minste drie jaar hun verblijfplaats op het grondgebied van de betrokken lidstaat hebben.

De voorgestelde regeling betekent ook dat al deze groepen, zonder onderscheid, gehouden zijn aan de opkomstplicht. De SP.A blijft aan die plicht vasthouden. Het streven naar een ware representatieve democratie en naar een rechtvaardige maatschappij, waarin iedereen gelijkwaardig aan bod komt, dwingt ons daartoe. Alle wetenschappelijke studies tonen aan dat laaggeschoolden, (hoog)bejaarden en zwakkeren in de samenleving als eersten wegblijven als de opkomstplicht wordt afgeschaft. De maatschappelijke uitsluiting wordt op die manier nog vergroot door een de facto politieke uitsluiting. Eén van de gevolgen is dat de problemen van deze mensen steeds moeilijker de politieke agenda halen. Het is immers electoraal niet langer lonend om aandacht te hebben voor de problemen van uitsluiting en armoede, integendeel.

Tot slot lijkt het ons niet logisch een onderscheid te maken tussen de provincieraadsverkiezingen en de gemeenteraadsverkiezingen. Artikel 41 van de Grondwet stelt immers dat de gemeenten en de provincies lokale entiteiten zijn, die uitsluitend gemeentelijke of provinciale belangen regelen, welke verschillen van de nationale belangen. Nog steeds volgens de Grondwet worden die belangen « door de gemeenteraden of de provincieraden geregeld volgens de beginselen bij de Grondwet vastgesteld ». Dat artikel hanteert het begrip lokaal bestuur als een bestuur dat zorgt voor de behandeling van de specifieke aangelegenheden van een maatschappelijke groep die verschilt van de nationale gemeenschap.

Het is onduidelijk waarom met betrekking tot de lokale politieke participatie een onderscheid wordt gemaakt tussen gemeenten en provincies, een onderscheid dat de Grondwet niet maakt.

Fatma PEHLIVAN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 1 van de wet van 19 oktober 1921 tot regeling van de provincieraadsverkiezingen, vervangen bij de wet van 16 juli 1993 en gewijzigd bij de wet van 27 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) paragraaf 1, 1º, wordt aangevuld als volgt : « , onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie of ten minste drie jaar in België verblijven »;

B) in § 5, eerste lid, worden de woorden « lijst van de Belgische kiezers » vervangen door het woord « kiezerslijst ».

Art. 3

In artikel 1 van de gemeentekieswet van 4 augustus 1932, vervangen bij de wet van 16 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) paragraaf 1, 1º, wordt aangevuld als volgt : « , onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie of ten minste drie jaar in België verblijven »;

B) paragraaf 1 wordt aangevuld met het volgende lid :

« Voor de toepassing van het eerste lid worden de niet-Belgische onderdanen van de Europese Unie die in de bevolkingsregisters staan vermeld, geacht te voldoen aan de in 3º van dat lid bedoelde voorwaarde. »;

C) in § 3, eerste lid, worden tussen de woorden « verloren hebben » en « , worden », de woorden « of niet langer in België verblijven » ingevoegd.

Art. 4

Artikel 1bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 januari 1999, wordt opgeheven.

Art. 5

In artikel 3, § 1, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 16 juli 1993 en gewijzigd bij de wetten van 11 april 1994 en 27 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) in het tweede lid, punt 1, worden de woorden « in de artikelen 1, § 1, en 1bis » vervangen door de woorden « in artikel 1, § 1 »;

B) in het derde lid wordt de tweede zin vervangen als volgt : « Voor de niet-Belgische kiezers wordt de nationaliteit vermeld op de kiezerslijst. »

Art. 6

In artikel 23, § 1, achtste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) in de inleidende zin worden de woorden « van de Europese Unie » geschrapt;

B) in 1º en 2º worden de woorden « Lid-Staat van de Europese Unie » vervangen door het woord « Staat ».

Art. 7

In artikel 26, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 27 januari 1999, worden de woorden « van de Europese Unie » weggelaten.

Art. 8

In artikel 65 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 16 juli 1993 en gewijzigd bij de wet van 27 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) in het eerste lid worden de woorden « of artikel 1bis » geschrapt;

B) in het tweede lid, 2º, worden de woorden « de andere Lid-Staten van de Europese Unie » vervangen door de woorden « een andere Staat ».

Art. 9

In artikel 71 van de nieuwe gemeentewet, gewijzigd bij de wetten van 16 juli 1993, 11 juli 1994, 27 januari 1999 en 19 april 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) in het eerste lid, 9º, worden de woorden « van een andere Lid-Staat van de Europese Unie » vervangen door de woorden « van een andere Staat »;

B) het tweede lid wordt vervangen als volgt :

« De bepalingen van het eerste lid, 1º tot 8º, zijn eveneens van toepassing op de onderdanen van een andere Staat die in België verblijven voor de uitoefening in een andere Staat van ambten die gelijkwaardig zijn aan die bedoeld in deze bepalingen. »

Art. 10

In artikel 72, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 januari 1999, worden de woorden « de niet-Belgische onderdanen van de Europese Unie » vervangen door de woorden « de onderdanen van een andere Staat » en de woorden « Lid-Staat van de Europese Unie » door het woord « Staat ».

15 juli 2003.

Fatma PEHLIVAN.
Lionel VANDENBERGHE.