3-137/3

3-137/3

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2003

30 JULI 2003


Ontwerp van programmawet Artikelen 26 tot en met 31


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW BOUARFA


Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nrs. 51-102/1 en volgende).

Het werd op 29 juli 2003 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers. Het werd op diezelfde dag overgezonden aan de Senaat en ook geëvoceerd.

In toepassing van artikel 27, 1, tweede lid, van het reglement van de Senaat, heeft de commissie voor de Sociale Aangelegenheden, die werd gevat voor de artikelen 26 tot en met 31, de bespreking van dit wetsontwerp aangevat vóór de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

De commissie voor de Sociale Aangelegenheden heeft de artikelen 26 tot en met 31 van voorliggend tijdens haar vergaderingen van 25 en 30 juli 2003 besproken in aanwezigheid van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van de staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.

I. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE STAATSSECRETARIS VOOR HET GEZIN EN PERSONEN MET EEN HANDICAP

Mevrouw Isabelle Simonis, staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, legt uit dat de artikelen 26 tot 30 van de programmawet een wijziging zijn van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. Men neemt in de programmawet een wetsontwerp over dat in eerste lezing door de vorige regering werd goedgekeurd (cf. Ministerraad van 20 maart 2003) en waarmee reeds werd ingestemd door de inspectie van Financiën, Begroting en de Raad van State.

De wijziging beoogt een dubbel doel : in de gecoördineerde wet het begrip « wagentje » invoegen en het mogelijk maken dat de Koning een technische raad ad hoc opricht. Het is immers zo dat de regels die momenteel gelden voor de tegemoetkoming van het RIZIV in de kosten voor de aankoop van een rolstoel, strijdig zijn met het beginsel van het vrije verkeer. Men meent dat de Belgische ondernemingen bevoordeeld worden. Op 3 februari 2003 werd bij het Europees Hof van Justitie een officiële vordering ingesteld om de Belgische Staat te veroordelen wegens schending van de artikelen 28 en volgende van het EG-Verdrag.

Daarenboven werd in het kader van de Interministeriële Conferentie ten gunste van Personen met een handicap en van de invoering van een eenheidsdossier een akkoord gesloten tussen de federale overheid en de gemeenschappen en gewesten om de Fondsen voor sociale integratie van personen met een handicap in staat te stellen hun medewerking te verlenen aan de uitwerking van de nomenclatuur betreffende de wagentjes.

Om dat overleg concreet vorm te geven, moet een technische raad, die belast zal worden met de materie van de wagentjes, worden ingesteld bij de dienst Geneeskundige verzorging. De gecoördineerde wet moet dus worden aangepast.

De staatssecretaris wijst erop dat de spoedbehandeling ook gemotiveerd wordt door de datum van inwerkingtreding, 1 oktober 2003.

Over artikel 31 van het ontwerp, dat werd ingevoegd door een amendement dat in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend, verklaart de staatssecretaris dat de wijziging beoogt de inwerkingtreding van de wet van 26 maart 2003 houdende regeling van de autopsie na het onverwachte en medisch onverklaarde overlijden van een kind van minder dan achttien maanden, die oorspronkelijk op 1 augustus 2003 was bepaald (artikel 9 van de wet), uit te stellen tot een datum te bepalen door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

De vorige regering heeft koninklijke uitvoeringsbesluiten niet tijdig genomen. Er zijn besluiten nodig om :

­ de voorwaarden vast te leggen voor het vervoer, de autopsie en de psychologische bijstand aan de ouders en de familie;

­ de daarvoor geldende financieringsregels te bepalen, met het advies van de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen, zodat het systeem gefinancierd kan worden via de middelenbegroting van het ziekenhuis;

­ de specifieke deskundigheid te omschrijven waarover het centrum voor wiegendood moet beschikken teneinde de ouders en de familieleden van overleden kinderen op te vangen.

Het ligt geenszins in de bedoelingen van de regering om afbreuk te doen aan de wet van 26 maart 2003 houdende regeling van de autopsie na het onverwachte en medisch onverklaarde overlijden van een kind van minder dan achttien maanden.

Aangezien de toepassing van die wet echter koninklijke uitvoeringsbesluiten vergt die niet tijdig werden genomen, moet de inwerkingtreding die oorspronkelijk op 1 augustus 2003 was vastgelegd, worden uitgesteld tot een datum te bepalen door de Koning.

II. ALGEMENE BESPREKING

Mevrouw Nyssens meent dat de memorie van toelichting zeer summier is wat de precieze draagwijdte betreft van de klacht die door de Europese Commissie bij het Europees Hof van Justitie werd ingediend en vraagt dat de minister hierover meer uitleg zou geven. Verder is het haar niet duidelijk of voorliggende bepalingen daadwerkelijk de nomenclatuur in verband met de wagentjes wijzigen, dan wel of ze enkel tot doel hebben de personen met een handicap meer inspraak te geven in de procedure, die tot een wijziging van de nomenclatuur leidt.

De minister van Sociale Zaken en Pensioenen antwoordt dat de Europese Commissie bezwaar heeft geuit tegen de té strikte technische criteria die in de bestaande regelgeving werden opgenomen met betrekking tot de productie van de wagentjes, die concreet tot gevolg hebben dat enkel Belgische bedrijven eraan konden voldoen.

Momenteel heeft het koninklijk besluit van 24 augustus 2001 tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen reeds geremedieerd aan een deel van de klachten. Wat de technische en de algemene bepalingen en de rigide bijwerking van de lijst betreft, zal voor de wijzigingen van artikel 28, § 8, van het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekking, ook de oprichting van een Technische Raad belast met de wagentjes een oplossing bieden.

De minister preciseert dat, door voorliggende bepalingen, een technische raad wordt opgericht bij de dienst voor Geneeskundige verzorging waarin ook de betrokken doelgroep zal vertegenwoordigd zijn. Een wijziging in de nomenclatuur van de wagentjes zal slechts mogelijk zijn na raadpleging van deze technische raad, die hierbij niet enkel met technische, maar ook met sociale aspecten dient rekening te worden gehouden.

De heer Schouppe vindt het eigenaardig dat de technische raad ook met sociale criteria rekening zal kunnen houden. Het is hem niet helemaal duidelijk wat precies wordt afgeschaft of opgericht door deze bepalingen en hij vraagt de regering dan ook klaarheid te scheppen over de materies, die worden geregeld in de artikelen van vorige programmawetten die thans worden ingetrokken door de artikelen 26 en 27 van dit ontwerp.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid licht toe dat de voorgestelde artikelen 26 en 27 bepalingen in verband met de Commissie voor tegemoetkoming van bandagen, orthesen en uitwendige prothesen doen vervallen. Deze bepalingen hebben immers geen reden van bestaan meer aangezien de Technische Raad deze taken overneemt.

Wat het uitstel betreft van de inwerkingtreding van de wet van 26 maart 2003, merkt mevrouw Nyssens op dat dit geen alleenstaand feit is. Zij verwijst naar de problematiek van het Alimentatiefonds in verband met de uit te betalen bedragen bij echtscheidingen, dat reeds operationeel had moeten zijn maar dit helemaal nog niet is omdat de regering de nodige uitvoeringsbesluiten niet tijdig heeft genomen. Hier doet zich hetzelfde fenomeen voor.

Spreekster zegt dan ook enorm teleurgesteld te zijn, temeer omdat de regering voor beide dossiers kon rekenen op de steun van zowel de parlementaire meerderheid als van de oppositie. Verder uitstel is dan ook onaanvaardbaar.

Het lid stelt vast dat, waar in de wet van 26 maart 2003 aanvankelijk een vaste datum van inwerkingtreding werd ingeschreven, deze datum nu door de regering zal worden bepaald. Mogelijk was het Parlement iets te optimistisch, maar de voorgestelde wijziging houdt ook gevaren in. Heeft de regering een concrete datum voor ogen om deze wet in werking te laten treden of gaat het hier om een uitstel sine die ?

Ook de heer Schouppe dringt aan op een concreet engagement van de minister van Volksgezondheid.

De minister antwoordt dat hij zich engageert voor een inwerkingtreding begin 2004.

De voorzitster, mevrouw Van de Casteele, merkt op dat het uitstel van de inwerkingtreding er is gekomen als gevolg van een parlementair initiatief en niet van de regering uitgaat. Zij hoopt dat het Parlement haar controlerende taak voldoende zal uitoefenen en de regering zal ondervragen over de stand van zaken.

De heer Paque vraagt of vooraf eveneens overleg heeft plaatsgehad met organisaties die de gehandicapte personen vertegenwoordigen ?

De minister antwoordt dat bij voorgelegde bepalingen enerzijds rekening werd gehouden met de beperkingen opgelegd door de Europese regelgeving en anderzijds met technische financiële beperkingen, waar het risico bestond dat ofwel de gemeenschap ofwel de gebruikers een hogere kostprijs moesten dragen. Er wordt daarom geopteerd om het evenwicht tussen deze beperkingen te respecteren waarbij er wordt op gelet dat de consument geen extra kost moet dragen.

Mevrouw De Schamphelaere is verheugd met de voorgestelde bepalingen en in het bijzonder de verruiming van de Technische Raad. Spreekster herinnert eraan dat deze bepaling in wezen een amendement van haar fractie overneemt dat bij de bespreking van de programmawet van december 2002 werd verworpen door de meerderheid.

Ook de evolutie voor de wagentjes voor personen met een handicap gaat de goede richting uit alhoewel de spreekster zich nog afvraagt welke wagentjes er nu onder de nomenclatuur ressorteren en welke worden gesubsidieerd door het Fonds voor Personen met een Handicap, en alhoewel er nog moeilijkheden zijn in verband met de erkenning van de verkeersveiligheid van bepaalde wagentjes.

III. STEMMINGEN

De commissie neemt daarmee artikelen 26 tot en met 31 van het wetsontwerp, zoals het door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd overgezonden, aan bij eenparigheid van de 13 aanwezige leden.

Dit verslag werd goedgekeurd bij eenparigheid van de 10 aanwezige leden.

De rapporteur,
Sfia BOUARFA.
De voorzitster,
Annemie VAN de CASTEELE