2-1447/3 | 2-1447/3 |
11 MAART 2003
Evocatieprocedure
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd door de Kamer van volksvertegenwoordigers eenparig aangenomen op 30 januari 2003. Het werd op 12 februari 2003 door de Senaat geëvoceerd, op verzoek van 41 senatoren. De onderzoekstermijn verstrijkt op 22 april 2003.
De commissie voor de Justitie heeft het wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 26 februari en 11 maart 2003.
Door de wet van 29 mei 2000 houdende oprichting van een centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling, alsook tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, heeft de wetgever een aantal belangrijke hervormingen inzake beslagrecht doorgevoerd.
Onder deze hervormingen werd het principe ingevoerd dat een beslag op roerend goed op eenvoudige wijze kan worden gemeengemaakt en dat het kan dienen voor andere schuldeisers dan de beslaglegger. Hierdoor beoogde men te voorkomen dat opeenvolgende beslagen gelegd worden op dezelfde goederen van een zelfde schuldenaar.
De strikte toepassing van het gelijkheidsbeginsel tussen de schuldeisers leidt tot samenloop na elke betaling. Dat verzwaart en vertraagt de invorderingsprocedures en zorgt voor een opeenstapeling van beslagkosten, waardoor het beoogde proces-economisch effect verloren gaat. Men kan inderdaad vrezen dat er zich nogal wat betwistingen zullen voordoen omtrent de verdeling van de afbetalingen.
Om aan die bezwaren tegemoet te komen, stellen de indieners het volgende voor : als een beslag op roerend goed is gelegd, kunnen andere schuldeisers hun onderhandelingen met de schuldenaar starten door tussenkomst van de voor hen optredende gerechtsdeurwaarder en op basis van een gewaarmerkt afschrift van het gelegde beslag afgegeven door de beslagleggende gerechtsdeurwaarder.
Bovendien strekt het wetsontwerp ertoe nog enkele technische wijzigingen door te voeren in verband met de controle op de gegrondheid van de in het centraal bestand opgenomen verzetten, de schrapping van de berichten en de te melden berichten.
Het verduidelijkt tevens de bepaling betreffende de rechtsvorderingen tot terugvordering.
Mevrouw de T' Serclaes stipt aan dat voorliggend ontwerp een wijziging aanbrengt aan de wet van 29 mei 2000. Is deze wet al in werking getreden ? Zijn de nodige uitvoeringsbesluiten al genomen ?
De minister antwoordt dat er reeds een koninklijk besluit is genomen om een aantal artikelen van de wet van 29 mei 2000 in werking te laten treden (koninklijk besluit van 31 mei 2001 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van sommige bepalingen van de wet van 29 mei 2000 houdende oprichting van een centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling alsook tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, Belgisch Staatsblad van 20 juni 2001). Deze hebben echter geen betrekking op het geautomatiseerd centraal bestand. Om het bestand zelf in werking te laten treden, zijn een aantal technische schikkingen nodig. De Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders is bevoegd om deze schikkingen te treffen en om het bestand te beheren.
De Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders heeft een beroep gedaan op een consultancy-firma om het systeem te kunnen ontwikkelen. De inhoud van het verslag van de eerste consultancy-firma bleek ontoereikend.
Een andere firma werd aangezocht, diende midden 2002 een verslag in, dat werd bestudeerd in overleg met de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders, het kabinet Justitie en de diensten « administratieve vereenvoudiging » van de eerste minister. Men zoekt momenteel naar de meest efficiënte wijze om het bestand zo snel mogelijk in werking te laten treden.
De heer Vandenberghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1447/2, amendement nr. 1) dat ertoe strekt ook de provincie- en gemeenteontvangers in te voegen in artikel 1391, § 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gelet op de overeenkomst tussen de wettelijke opdrachten van genoemde personen en die van de ontvangers van de administratie der Directe Belastingen en van de administratie van de BTW, Registratie en Domeinen.
De minister vraagt de verwerping van het amendement. Het Centraal Bestand dient zo vlug mogelijk in werking te treden. Voorliggend ontwerp bevat bepalingen die noodzakelijkerwijze moeten gekend zijn opdat het Centraal Bestand kan opgericht worden. De aanneming van het amendement zou leiden tot vertraging.
Het amendement wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.
Het wetsontwerp in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Het verslag wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Jeannine LEDUC. | Josy DUBIÉ. |
De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als het
door de Kamer van volksvertegenwoordigers
overgezonden ontwerp
(zie stuk Kamer, nr. 50-1731/6)