2-1465/1

2-1465/1

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

12 FEBRUARI 2003


Voorstel van resolutie betreffende de samenwerking tussen de federale fiscale administratie en de gemeenschappen met het oog op een optimale toekenning van studiebeurzen

(Ingediend door de dames Myriam Vanlerberghe en Jeannine Leduc)


TOELICHTING


Financiële drempels spelen nog steeds een belangrijke rol bij de onderwijskansen. Recent onderzoek toont aan dat zelfs het leerplichtonderwijs verre van kosteloos is. In het secundair onderwijs lopen de kosten hoog op, vooral in de studierichtingen van het technisch en beroepsonderwijs. In afwachting van maatregelen die het hele leerplichtonderwijs echt kosteloos maken, blijven studiebeurzen in het secundair onderwijs derhalve erg belangrijk. In het hoger onderwijs is de studiefinanciering nog steeds een bepalende factor voor de toegang tot dat onderwijs. Naast de sociale voorzieningen van de hogescholen en universiteiten zijn de studietoelagen een essentiële hefboom om gemakkelijker de drempel van de studiekosten te nemen.

Zolang studiebeurzen nodig zijn om de studiekosten te compenseren, is het ook noodzakelijk dat de uitkering ervan optimaal verloopt. Dit is ­ alle inspanningen ten spijt ­ vandaag helaas niet het geval. Volgens het jaarverslag 2001 van de Vlaamse Ombudsdienst is de samenwerking met het federale ministerie van Financiën nog steeds een pijnpunt. Het is en blijft een structureel probleem dat de gevraagde informatie over inkomensgegevens dikwijls op zich laat wachten, waardoor aangevraagde beurzen laattijdig worden toegekend.

Een veel omvangrijker probleem is dat veel rechthebbenden zelfs geen aanvraag doen. Het Vlaams Parlement vroeg de Vlaamse regering reeds in een resolutie van 7 februari 2000 betreffende de studietoelagen in het secundair onderwijs en het basisonderwijs, initiatieven te nemen opdat de studietoelagen door de rechthebbenden uit het secundair onderwijs maximaal zouden worden opgenomen. De jaarlijkse infocampagne heeft het probleem van de onderbenutting echter nog steeds niet kunnen verminderen.

Volgens de brochure van de dienst studietoelagen van de Vlaamse Gemeenschap, Secundair onderwijs, schooljaar 2002-2003, vraagt momenteel zelfs minder dan de helft van de mensen die in aanmerking komen, effectief een studietoelage aan. Het HIVA stelde in het verleden in het secundair onderwijs herhaaldelijk een onderbenutting van de studietoelagen vast van ongeveer 25 %. Bovendien blijkt deze « non-take-up » geconcentreerd bij de minstbegoede gezinnen. Dit is niet alleen te wijten aan een onbekendheid met het systeem maar ook aan een imago-probleem; aan de studietoelagen kleeft een « bijstandsimago » dat heel wat rechthebbenden ervoor doet terugdeinzen om een aanvraag in te dienen.

Over de non-take-up in het hoger onderwijs zijn geen cijfers bekend, maar HIVA-onderzoeken noemen dat wel als één van de verklaringen voor het verschil tussen de theoretische dekkingsgraad van het studietoelagenstelsel en het werkelijk percentage bursalen onder de studenten.

Uit onderzoek naar de studiekosten, studietoelagen en participatie in het hoger onderwijs blijkt verder dat kennis van studietoelagen geen factor van betekenis is in de keuze tussen stoppen met studeren of toch verder studeren. Dit heeft te maken met de inschatting die men maakt van de te verwachten directe studiekosten.

Hoe hoger die inschatting, hoe eerder men besluit te stoppen. Dit zou kunnen betekenen dat de studietoelagen als niet toereikend worden gezien om de financiële drempels te overwinnen. De kennis over studietoelagen blijkt wel een impact te hebben bij de keuze van studierichting binnen het hoger onderwijs. Jongeren met een hogere kennis over studiebeurzen kiezen voor langere, namelijk universitaire studies. Het loont dus ook de moeite verder te investeren in sensibilisering en informatieverstrekking rond de studiebeurzen in het hoger onderwijs.

De Vlaamse Gemeenschap doet reeds verscheidene jaren inspanningen voor een goede informatiedoorstroming maar moet zich noodgedwongen beperken tot algemene campagnes die niet de volledige doelgroep bereiken. De ruime verspreiding van infofolders en persadvertenties garandeert immers niet dat alle betrokkenen ze ook opmerken en lezen. Niet toevallig zijn de slechtst geïnformeerden vaak ook de sociaal-economisch zwaksten, die eigenlijk het meest nood hebben aan de financiële steun.

De gemeenschappen verkeren echter niet in de mogelijkheid om de rechthebbenden rechtstreeks aan te spreken daar zij niet beschikken over de inkomensgegevens van de potentiële beursgerechtigden. De federale fiscale administratie bezit deze gegevens wel, maar het is geen evidentie om ze te verspreiden. Het gaat immers om informatie die vertrouwelijk behandeld moet worden. Het vrijgeven van inkomensgegevens is dan ook aan specifieke wettelijke voorwaarden gebonden.

Dit sluit echter niet uit dat de federale fiscale administratie op basis van haar inkomensgegevens de bevoegde administraties van de gemeenschappen kan meedelen welke belastingplichtigen aan de inkomenscriteria voor de toekenning van een studiebeurs voldoen. De mogelijkheid dat deze criteria verschillen in de diverse gemeenschappen lijkt geen onoverkomelijk probleem aangezien bij de federale fiscale administratie de taalkeuze van de belastingplichtigen gekend is. Ook het probleem van aanvragen die niet onmiddellijk kunnen worden behandeld omdat de aanvragers een inkomen hebben onder het belastbaar minimum en bijgevolg geen aanslagbiljet ontvangen, kan worden verholpen.

Nu worden hiervoor per dossier de inkomensgegevens opgevraagd bij het ministerie van Financiën waar het soms erg lang duurt vooraleer men de gevraagde informatie kan doorgeven. De belastingshervorming bepaalt echter dat gezinnen die geen of te weinig belasting verschuldigd zijn om de belastingsvermindering voor kinderen ten laste uit te putten, het saldo uitbetaald krijgen. Het federale ministerie van Financiën moet deze gegevens voortaan systematisch bijhouden en kan deze in principe ook sneller aan de bevoegde diensten van de gemeenschappen bezorgen.

Een goede samenwerking en informatiedoorstroming tussen de gemeenschappen en het federale ministerie van Financiëen maakt een rechtstreekse aanspreking van de rechthebbenden of zelfs een automatische uitkering van studiebeurzen in het hele land mogelijk. Om dit mogelijk te maken werd reeds in 1998 een voorstel van resolutie betreffende de samenwerking tussen de federale fiscale administratie en de gemeenschappen ter democratisering van de toekenning van studietoelagen in de Senaat ingediend door de dames Lydia Maximus, Bea Cantillon, de heer Jacques Santkin en mevrouw Vera Dua (stuk Senaat, nr. 1-913/1). Het voorstel werd op 11 februari 1999 besproken in de Senaatscommissie voor Financiën en Economische Aangelegenheden.

De bevoegde commissie besloot, op vraag van toenmalig minister van Financiën Viseur, het voorstel van resolutie niet aan te nemen. Het feit dat de minister « voluntaristisch » de concrete tenuitvoerlegging van de resolutie aanbood, lag aan de basis van het besluit van de commissie. Het aanbod van de toenmalige minister van Financiën is echter nog steeds niet gerealiseerd. Het feit dat er geen resolutie werd aangenomen en dat inmiddels een nieuwe regering en een nieuwe minister van financiën zijn aangetreden die hoogstwaarschijnlijk niet op de hoogte zijn van het aanbod van de vorige minister van Financiën, is hier wellicht niet vreemd aan.

Aangezien de studiekosten nog steeds erg hoog zijn en niet alle rechthebbenden ook effectief een studiebeurs aanvragen, blijft het van groot belang dat de federale regering in overleg treedt met de gemeenschappen over een regeling voor een optimale toekenning van de studiebeurzen. Met dit voorstel van resolutie willen wij vanuit de Senaat aandringen op dergelijk overleg.

Myriam VANLERBERGHE.
Jeannine LEDUC.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

A. Gelet op het voorstel van resolutie van 17 maart 1998 betreffende de samenwerking tussen de federale fiscale administratie en de gemeenschappen ter democratisering van de toekenning van studietoelagen in de Senaat, ingediend door de dames Lydia Maximus, Bea Cantillon, de heer Jacques Santkin en mevrouw Vera Dua;

B. Gelet op de bespreking van dit voorstel in de bevoegde Senaatscommissie op 11 februari 1999 en de belofte van de toenmalige minister van Financiën, die niet werd nagekomen;

C. Overwegende dat :

1. de studietoelagen bijdragen tot de democratisering van het onderwijs;

2. de studietoelagen bij diegenen moeten terechtkomen die daar het meest behoefte aan hebben;

3. de algemene informatiecampagne betreffende de studietoelagen zeer moeilijk de volledige doelgroep kan bereiken;

4. de federale fiscale diensten over gegevens beschikken die een gerichter informatiebeleid van de gemeenschappen toelaten,

vraagt de regering zo snel mogelijk overleg te plegen met de gemeenschappen over een regeling waarbij de bevoegde federale instellingen of administraties aan de bevoegde gemeenschapsinstellingen of administraties meedelen welke belastingplichtigen beantwoorden aan de criteria voor het toekennen van een studiebeurs.

17 december 2002.

Myriam VANLERBERGHE.
Jeannine LEDUC.