2-1188/1

2-1188/1

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

17 DECEMBER 2002


De hervorming van de politiediensten


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE DAMES NAGY, THIJS EN DE HEER WILLE


INHOUD


  1. Inleiding
  2. Hoorzittingen
    1. Burgemeesters van kleine en middelgrote gemeenten
      1. De heer Van Durme, burgemeester van Oosterzele
      2. De heer Bailly, burgemeester van de gemeente Pepinster
      3. De heer Cardoen, burgemeester van de gemeente Bierbeek
      4. Mevrouw J. Herzet, burgemeester van de gemeente Rixensart
      5. De heer Philtgens, burgemeester van de gemeente Kortessem
      6. De heer Deleu, burgemeester van de gemeente Komen-Waasten
      7. De heer Marchal, burgemeester van de gemeente Gerpinnes
      8. De heer Denis, burgemeester van de gemeente Malmedy
    2. De chefs van de politiezones
      1. De heer Garin, chef van de politiezone Bergen-Quévy
      2. De heer Joseph, chef van de politiezone Moeskroen
      3. De heer Bottamedi, chef van de politiezone Gembloux
      4. De heer Maillet, chef van de politiezone Aat
    3. De burgemeesters van de grote steden
      1. De heer Demeyer, burgemeester van Luik
      2. Mevrouw L. Detiège, burgemeester van Antwerpen
      3. De heer Thielemans, burgemeester van Brussel
      4. Bespreking
  3. Vergadering met de heer Guy Verhofstadt, eerste minister
    1. Inleidende uiteenzetting van de eerste minister
    2. Gedachtewisseling
  4. Hoorzitting met de heer Willy Taminiaux, voorzitter van de Union des villes et comunes de Wallonie
    1. Inleidende uiteenzetting door Willy Taminiaux
    2. Gedachtewisseling
  5. Hoorzitting met de heer Lebon, algemeen secretaris van het Syndicaat van de Belgische politie (Sypol)
    1. Inleiding
    2. Eisen
      1. Wat het politiestatuut betreft
      2. Wat de efficiëntie van de politie-instelling betreft
      3. Wat de controlevoorzieningen betreft
    3. Algemene bespreking
  6. Hoorzitting met de heer Brice De Ruyver, expert bij de kanselarij en de diensten van de eerste minister
    1. Inleiding
  7. Aanbevelingen van de commissie
    1. De KUL-norm
    2. Financiële aspecten
    3. Sociale maatregelen
    4. Algemene bespreking
  8. Aanbevelingen van de commissie
    1. De KUL-norm
    2. Financiële aspecten
    3. Sociale maatregelen
    4. Administratieve aspecten
    5. Afspraken tussen lokale en federale politie
    6. Informatica
    7. ASTRID
    8. Computer Crime Unit
    9. Dienstverlening aan de bevolking
    10. Vorming van de politiemensen
    11. Preventie- en veiligheidscontracten
    12. Werking van de politie
  9. Stemming

1. INLEIDING

Dit verslag evalueert de uitvoering van de hervorming van de politiediensten en maakt deel uit van de opdracht die de commissie sinds het begin van deze zittingsperiode op zich heeft genomen. Het sluit aan bij verslag 2-300/1 over de hervorming van de politiediensten van 19 juni 2001 en bij verslag 2-669/1 betreffende de evaluatie van het preventie- en veiligheidsbeleid van de regering van 6 maart 2001.

In de loop van het voorjaar 2002 werd de commissie geconfronteerd met alarmerende berichten over de financiële repercussies van de politiehervorming op het lokale niveau. Zij meende dan ook dat het nuttig en nodig was om te onderzoeken of de voorziene financiering vanuit het federale niveau voor de verwezenlijking van de politiehervorming op het lokale vlak volstaat of dat een en ander moet worden bijgestuurd.

De commissie heeft dan ook hoorzittingen gehouden met de beleidsverantwoordelijken van het lokale vlak (burgemeesters, zonechefs, de Verenigingen van steden en gemeenten) om te zien wat de specifieke problemen zijn en of globale aanbevelingen kunnen worden voorgesteld om het federale beleid bij te sturen.

Om dit verslag voor te bereiden, heeft de commissie vergaderd op 28 mei, 4, 11 en 18 juni, 19 juli, 1 oktober, 26 november en 10 en 17 december 2002.

Ze heeft hoorzittingen georganiseerd :

1. met vertegenwoordigers van middelgrote of kleine gemeenten :

de heer Bailly, burgemeester van de gemeente Pepinster;

de heer Cardoen, burgemeester van de gemeente Bierbeek;

de heer Deleu, burgemeester van de gemeente Komen-Waasten;

de heer Denis, burgemeester van de gemeente Malmedy;

mevrouw Herzet, burgemeester van de gemeente Rixensart;

de heer Leclercq, burgemeester van de gemeente Silly;

de heer Marchal, burgemeester van de gemeente Gerpinnes;

de heer Philtgens, burgemeester van de gemeente Kortessem;

de heer Van Durme, burgemeester van de gemeente Oosterzele;

2. met vertegenwoordigers van de grote steden :

de heer De Meyer, burgemeester van de gemeente Luik;

mevrouw Detiège, burgemeester van de gemeente Antwerpen;

de heer Thielemans, burgemeester van de gemeente Brussel;

3. met chefs van politiezones :

de heer Beaupère, chef van de politiezone Luik;

de heer Bottamedi, chef van de politiezone Gembloux;

de heer Garin, chef van de politiezone Bergen;

de heer Joseph, chef van de politiezone Moeskroen;

de heer Maillet, chef van de politiezone Aat;

4. met vertegenwoordigers van de Verenigingen van steden en gemeenten :

de heer Taminiaux, voorzitter van de « Union des villes et communes de Wallonie »;

de heer Meylaers, van de « Vereniging van Vlaamse steden en gemeenten »;

de heer Robert, « Union des villes et communes de Wallonie « ;

5. met de heer Van De Vloet, vast secretaris voor het preventiebeleid;

6. met de heer G.M. Bourdoux, van het Vast comité van toezicht op de politiediensten (Comité P).

Vervolgens heeft de commissie van gedachten gewisseld met de heer Verhofstadt, eerste minister.

2. HOORZITTINGEN

2.1. Burgemeesters van kleine en middelgrote gemeenten

2.1.1. De heer Van Durme, burgemeester van Oosterzele

De heer Van Durme spreekt namens een werkgroep « Burgemeestersoverleg Kleine Gemeenten » die een concreet standpunt innemen inzake de politiehervorming. De opmerkingen van de heer Van Durme kunnen als volgt worden geresumeerd :

1. De regering voorziet in te weinig budgettaire massa voor de politiehervorming

De meerkost dreigt voor heel wat kleine gemeenten onbetaalbaar te worden. De regering had de kost van de politiehervorming moeten begroten nadat was vastgelegd wat de redelijke inspanning is voor elke gemeente op het gebied van investering inzake de veiligheid voor haar burgers.

2. Niet iedere gemeente is bij machte om eenzelfde budget vrij te maken voor politie

Verstedelijkte gemeenten hebben een heel ander budgettair profiel dan kleinere gemeenten terwijl van de rurale gemeenten wordt verwacht dat ze op het gebied van veiligheid tot eenzelfde inspanning in staat zijn als de steden.

3. Het is zeer storend en onrechtvaardig dat alle kleine gemeenten bestempeld worden als « slechte » leerlingen voor wat hun aandacht inzake veiligheid aangaat

Spreker vraagt dat er een grondige studie zou gemaakt worden over het voor kleine gemeenten haalbare investeringsniveau.

4. De verdeling van de budgettaire massa dient te gebeuren op basis van de KUL-norm maar met een gedifferentieerde multiplicator

Deze multiplicator moet aangepast zijn aan de mogelijkheden van de zones van kleine gemeenten waarbij enerzijds wordt rekening gehouden met de geleverde inspanningen uit het verleden en anderzijds met de financiële draagkracht van iedere zone.

5. Het systeem van een intrazonale verdeling is vooral nadelig voor de kleinere gemeenten die aan een meer verstedelijkte kern worden toegevoegd

Doordat de verstedelijkte zones in het verleden reeds meer investeringen hebben gedaan in de gemeentepolitie, komt het lineaire financieringsmechanisme vooral hen ten goede. Dit valt op bij de opsplitsing van de intrazonale kosten.

6. Aangezien een samenleving steeds in beweging is moet de KUL-norm regelmatig geëvalueerd en geactualiseerd worden

7. De verdeling van de sociale dotatie op basis van de KUL-norm versterkt de huidige problematiek van de kleine gemeenten

Deze gemeenten dienen het overgrote deel van de sociale bijdragen van de overgedragen rijkswachters te betalen. Het lineaire verdeelmechanisme maakt hun begrotingstekort nog groter. Daarom stelt de heer Van Durme voor de sociale dotatie te integreren in de basisdotatie en te zoeken naar een genuanceerder verdeelsysteem, waarbij rekening wordt gehouden met de financiële draagkracht van de verschillende gemeenten.

8. Capaciteitsproblemen en zone-indeling

Het versmelten tot grotere zones is voor landelijke politiezones niet altijd een oplossing. Interzonale samenwerkingsovereenkomsten kunnen daarentegen wel een uitkomst bieden op voorwaarde dat het toezicht en de toepassing ervan voldoende soepel zijn geregeld.

9. Aanvaardbare meerkost

Spreker legt uit dat de landelijke gemeenten de standpunten van de Vlaamse Vereniging van steden en gemeenten (VVSG) omtrent de aanvaardbare meerkost onderschrijven, namelijk :

· de statutaire meerkost moet voor 100 % en voor alle effectieven in kaart worden gebracht en in zijn geheel ten laste worden genomen van de federale overheid. Alle meerkosten, zowel in de landelijke als in de stedelijke gemeenten dienen, zonder afbouw, te worden geïnventariseerd en opgeteld. Dit bedrag moet integraal worden toegevoegd aan de initieel te verdelen enveloppe. Plafonds kunnen enkel worden ingeroepen indien deze met normale situaties overeenstemmen en indien er in zeer uitzonderlijke situaties afwijkingen mogelijk zijn;

· de tegensprekelijkheid van het debat dient mee te worden opgevolgd door de Vereniging van steden en gemeenten;

· de kosten verbonden aan het leveren voor personeel voor de arrondissementele informatiekruispunten (AIK) en communicatie- en informatiecentra (CIC) moeten integraal door de federale overheid worden gedragen. De landelijke zones willen enkel personeel of middelen leveren voor zover bepaalde diensten lokaal kunnen worden uitgespaard;

· de vergoedingen, vastgelegd voor het ondersteunend personeel, moeten aanvaard worden als meerkost;

· de kosten voor de uitrusting in het kader van de marseenheden dienen integraal te worden gedragen door de federale overheid;

· er moet een vergoedingssysteem worden uitgewerkt voor het verrichten van extra federale taken.

10. Toezicht

Het systeem van het dubbel toezicht is in een aantal gevallen ongunstig voor de gemeenten. Het beleid van de federale overheid om minimale normen te ontwikkelen die dan door het algemeen toezicht geïnterpreteerd worden als zijnde de quota waarboven men niet mag gaan, wordt contraproductief. De federale overheid dient voor het publiceren van de normen voorafgaand overleg te plegen met de gewestelijke overheden, vooral voor de normen die een weerslag hebben op personeel en budget.

11. Meer blauw op straat

De concrete implementatie van de politiehervorming op het lokale vlak leidt tot minder politiepersoneel op straat, wat ingaat tegen een van de belangrijkste doelstellingen van de politiehervorming. Hierdoor rijst een belangrijk politiek probleem. Er dient dan ook voor het einde van 2002 een objectieve evaluatie te komen van een jaar werking van de politiehervorming. De bijkomende federale taken en verplichtingen op het tussenniveau tasten de lokale capaciteit aan. Er dient een compensatiemechanisme te worden voorzien voor de taaklast die naar de lokale politie wordt overgedragen ten voordele van de federale overheid. De heer Van Durme illustreert de omvang van de meerkost van de politiehervorming voor de zone « Regio Rhode en Schelde » (zie bijlage 1 in stuk Senaat, nr. 1188/2). Concreet komt hij voor de betrokken zone op een meerkost van 639 111 euro voor de personeelskosten, 192 889 euro voor de werkingsuitgaven en 9 640 euro voor diverse uitgaven. In totaal dus een meeruitgave van 841 640 euro.

De heer Moureaux verwijst naar een nota van een Brusselse zonechef die verklaart dat het « Mammoet-besluit » hem 15 % van zijn personeel kost, rekening houdend met de beperking van de uren nachtwerk en van de overuren. Dat betekent concreet dat er ofwel 15 % minder agenten op straat zijn, ofwel dat dit percentage door aanwervingen gecompenseerd wordt met onvermijdelijke financiële gevolgen voor de gemeenten.

Bij de raming van de meerkosten die door de politiehervorming veroorzaakt worden moet dan ook rekening worden gehouden met deze bijkomende 15 %. Dat geldt voor alle zones, ongeacht of het grote stedelijke gebieden dan wel kleine gemeenten zijn.

2.1.2. De heer Bailly, burgemeester van de gemeente Pepinster

De heer Bailly verklaart dat zijn zone met bijzondere problemen te kampen heeft. Zes aspecten daarvan wil hij toelichten.

1. De begroting 2002 werd opgemaakt op grond van de werkelijke uitgaven voor 2001 van de drie gemeenten van de zone. Daaraan werd een raming van de meerkosten ten gevolge van het « Mammoetbesluit » toegevoegd. Op basis hiervan werd aan de federale overheid gevraagd de meerkost ten belope van 2 662 630 euro te betalen. De meerkost ten laste van de drie gemeenten zou 265 000 euro bedragen. Men wacht nog steeds op het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken, en budgettaire moeilijkheden zullen dan ook niet uitblijven wanneer de betalingen verricht zullen moeten worden.

2. Het is onmogelijk de begroting van dichtbij te beheren en maandelijkse tabellen op te maken aangezien de gemeenten hun oud-agenten nog moeten uitbetalen. Het beheer van de wedden is dus gespreid over de drie gemeenten, terwijl de ex-rijkswachters nog door de federale overheid betaald worden.

3. Het is zeer moeilijk de computersystemen van de politie en de ex-rijkswacht op elkaar af te stemmen en compatibel te maken.

4. Sommige politieagenten worden de hele tijd ingezet voor de bewaking van de hoven en rechtbanken en van de gevangenissen.

5. Het « Mammoet-besluit » zegt niet wie moet instaan voor de terugbetaling van de medische en farmaceutische kosten van de politiemeusen. Bovendien is geen enkele vorm van controle op de ziekteverloven mogelijk.

6. Men weet niet wie zal moeten instaan voor de investeringen die gepaard gaan met de verbouwing van de gebouwen die politiehuizen moeten worden.

Spreker dringt er dan ook op aan dat de federale overheid duidelijkheid schept over de meerkosten van de hervorming. Zijn gemeente zal immers binnenkort de onregelmatige uren van zijn agenten niet meer kunnen uitbetalen, met alle sociale onrust van dien.

2.1.3. De heer Cardoen, burgemeester van de gemeente Bierbeek

Samen met drie andere gemeenten maakt de gemeente Bierbeek deel uit van de zone Lubbeek.

Aangezien de zone boven de KUL-norm zit heeft zij op het gebied van de capaciteit niets verloren, maar ze verliest 10 à 15 % van haar manschappen omdat de opdrachten ingevolge het Mammoet-besluit anders verdeeld worden : voor dezelfde capaciteit als in het verleden is er een meerkost van 2 000 000 euro.

De federale dotatie bedraagt evenwel slechts 20 %. Als men rekening houdt met het feit dat de federale overheid ook nog lokale politie kan vorderen, schat spreker dat de federale dotatie in werkelijkheid slechts 10 % bedraagt. Dit wordt een onrealistische en onhaalbare verhouding tussen de federale en lokale bijdragen.

De grotere steden hebben in het verleden weliswaar meer geïnvesteerd in de bestrijding van onveiligheidproblemen maar ook de kleine landelijke gemeenten hebben in het verleden specifieke inspanningen gedaan voor landelijke politiezorg. Bij de Vereniging van Vlaamse steden en gemeenten is er dan ook een overlegplatform gecreëerd met de kleine landelijke gemeenten. Zij komen tot de vaststelling dat er voor het hele land een bedrag van 58 750 000 euro door de federale overheid wordt doorgeschoven naar de gemeenten.

De inspanningen van de kleine gemeenten moeten dus geobjectiveerd worden en op basis daarvan moeten er meer financiële middelen ter beschikking worden gesteld aan de lokale overheden.

Bovendien zijn grote fusies van zones niet gewenst omdat die niet alleen financieel en operationeel niet haalbaar zijn voor kleine gemeenten maar ook omdat dergelijke fusies de interventietijden doen toenemen.

Net als de heer Van Durme pleit de heer Cardoen dan ook voor bovenlokale samenwerking, op voorwaarde dat ze gestuurd wordt. De centrumsteden hebben thans reeds een tekort aan capaciteit omdat ze op federaal gebied al veel te veel inspanningen moeten leveren. De samenwerking met een kleine zone die een beroep zou doen op hun hulp lijkt dus onmogelijk.

2.1.4. Mevrouw J. Herzet, burgemeester van de gemeente Rixensart

Mevrouw Herzet is ervan overtuigd dat de politiehervorming onmisbaar was. Het is natuurlijk de vraag of ze zo overhaast en op deze manier moest worden uitgevoerd. Zij wil een aantal problemen aankaarten waarover de vorige sprekers nog niet gesproken hebben.

Ten eerste zijn er politieke problemen : burgemeesters in een politiezone hebben verschillende politieke achtergronden, verschillende ervaringen, krijgen te maken met verschillende bevolkingsgroepen, enz. Het is dus zeer moeilijk om tot een akkoord te komen in de politieraad.

Haar politiezone krijgt volgens de KUL-norm 78 mensen ter beschikking. Vroeger was er een team van 100 mensen, wat volgens haar onmisbaar is. Er zijn dus geen ontslagen geweest, maar haar gemeente wordt dus wel van meet af aan geconfronteerd met een financiële handicap.

Bovendien hebben de burgemeesters binnen de zone besloten om, gelet op de politieke toestand, met hun eigen commissariaat te blijven werken, waarbij hun eigen mensen in hun eigen wijken werken.

Een ander neveneffect van het Mammoet-besluit is het ontelbare aantal omzendbrieven aan de politiezonechefs en de burgemeesters, die vaak zijn opgesteld in een onbegrijpelijke taal.

Wat het personeel betreft, is zij van oordeel dat het percentage van de agenten dat naar het federale niveau overgeheveld moet worden, overdreven is en dat er te veel rogatoire commissies zijn. Bovendien is de mobiliteit van de agenten in haar zone een probleem. Ook is de aanwervingsprocedure veel te traag en te log.

Bovendien kan zij aan de politiehervorming geen gezicht geven omdat het nieuwe kenteken nog niet op de politiewagens is aangebracht, omdat de nieuwe uniformen nog niet zijn aangekomen, enz.

Zij besluit dat de hervorming op termijn een zeer goede zaak zal zijn, op voorwaarde dat er de nodige tijd en middelen aan besteed worden en dat een aantal richtlijnen herbekeken worden.

2.1.5. De heer Philtgens, burgemeester van de gemeente Kortessem

De heer Philtgens wijst erop dat voor de politiezone van zijn gemeente de financiële druk vanaf augustus of september 2002 te zwaar zal worden.

Het aanzienlijk begrotingstekort (1 200 000 euro) is niet voorzien in de begroting van de gemeente die heeft rekening gehouden met de kosten van het jaar 2000. Hij vraagt zich af op welke manier dit zal worden opgelost. In zijn gemeente bedraagt de fiscale druk reeds 9 % van de personenbelasting, in andere gemeenten ligt de druk zelfs hoger. Voor kleine gemeenten is het onmogelijk om de meerkost van de politiehervorming op te vangen en de federale overheid moet dan ook snel met een oplossing komen.

2.1.6. De heer Deleu, burgemeester van Komen-Waasten

Komen-Waasten heeft een paar specifieke kenmerken : doordat zij dicht bij Rijsel ligt, is de gemeente blootgesteld aan de Noord-Franse criminaliteit, krijgt zij geen interzonale ondersteuning en ligt zij ver van de opleidings- of vergadercentra.

De zogenaamde Octopusakkoorden van 23 mei 1998 bepalen dat uitsluitend de lokale politie voor de basispolitiezorg instaat en dat zij dus over de nodige middelen moet beschikken om haar taak aan te kunnen.

Deze akkoorden bepalen eveneens dat er protocolakkoorden moeten worden gesloten over interzonale steun, zodat niet elke zone afzonderlijk over alle nodige middelen moet beschikken om de basispolitiefuncties uit te voeren. Spreker stelt echter vast dat een zone geen protocolakkoord mag sluiten met een naburige zone die afhangt van een ander gerechtelijk arrondissement.

Ook al worden de minimumnormen bepaald in het koninklijk besluit van 17 september 2001 voor 5 basisfuncties redelijk in acht genomen, toch rijzen er een paar problemen met betrekking tot de functie interventie. Het koninklijk besluit bepaalt : « Als minimale werkings- en organisatienorm voor de uitvoering van deze functie geldt : per politiezone de inzet van een interventieploeg gedurende 24 uur op 24 uur, aangevuld met een bijkomende ploeg, gedurende 84 uur per week. »

Spreker meent dat de « Mammoet-normen » onmogelijk gehaald kunnen worden met het huidige personeelsbestand. Hij geeft ook aan dat hij, in zijn gemeente die vlak bij Frankrijk ligt, wenst samen te werken met de Franse politie in het kader van gemengde patrouilles.

Uit de ­ weliswaar korte ­ praktijkervaring blijkt duidelijk dat er momenteel te weinig middelen zijn en dat de gemeente het financieel niet aankan om de politie degelijke werkomstandigheden te bieden.

Spreker meent dan ook dat de werkingsnormen bepaald in het koninklijk besluit van 5 september 2001 herbekeken moeten worden en dat de KUL-norm eveneens moet worden herzien.

De grensoverschrijdende samenwerking met Frankrijk is dus nuttig én mogelijk, terwijl samenwerking met Vlaanderen onmogelijk is omdat zulks verboden is. Er kan niet worden samengewerkt met de naburige politiezone Ieper, omdat dat een Vlaamse politiezone is. Om sommige noodoproepen te kunnen beantwoorden moet zijn zone dus een beroep doen op de zone van Moeskroen, dat 30 kilometer verder ligt, terwijl Ieper maar 12 kilometer van Komen-Waasten ligt. Voor samenwerking met de zone Ieper is dus niet voorzien in contacten of structuren.

De minister van Binnenlandse Zaken dreigt momenteel om de zone van spreker niet meer te subsidiëren omdat er nog geen zonechefs zijn. Deze toestand is echter geheel buiten de wil van spreker ontstaan omdat er geen geschikte kandidaten waren.

2.1.7. De heer Marchal, burgemeester van de gemeente Gerpinnes

Spreker benadrukt dat hij reeds in april 2001 op dit spreekgestoelte verklaarde dat de hervorming haar voornaamste doel zou voorbijschieten, namelijk de oprichting van een echte buurt- en eerstelijnspolitie, die dichtbij de burgers zou staan. De feiten bewijzen nu zijn gelijk.

De zone waarvan hij voorzitter is, bestaat uit vier entiteiten voor een bevolking van 50 257 inwoners en een oppervlakte van 18 403 hectaren. Twintig politie-inspecteurs zijn toegewezen aan de cel voor buurtwerk, wat overeenstemt met 1 persoon per schijf van 2 500 inwoners, terwijl de wettelijke minimumnorm 1 agent per schijf van 4 000 inwoners voorschrijft.

In elke voormalige gemeente is een plaatselijke coördinator aangewezen. De cel voor buurtwerk bestaat dus uit 24 politiebeambten op een totaal personeelsbestand van 91.

De plaatselijke inspecteurs kunnen bovendien niet genoeg tijd besteden aan het buurtwerk. Zij worden letterlijk in beslag genomen door hun gerechtelijke taken. Bovendien moeten zij hun werk vaak onderbreken omdat de federale overheid hen opeist voor het toezicht op voetbalwedstrijden, niet alleen in Charleroi en La Louvière, maar ook in Moeskroen, dat 100 kilometer van de gemeente van spreker verwijderd is.

Spreker verklaart dat hij in april 2001 nadrukkelijk heeft verklaard dat de gemeentepolitie niet in staat was om heel specifieke taken als de « SER » of de slachtofferhulp uit te voeren, omdat daarvoor een basisopleiding nodig is. De opleiding van de voormalige gemeentepolitie blijft leemten vertonen, voornamelijk wat betreft de manier waarop onderzoeken moeten worden verricht en waarop moorden moeten worden vastgesteld. Spreker moet helaas bevestigen dat de bedrijfscultuur in de korpsen nogal verschilt en dat daardoor problemen kunnen ontstaan.

Spreker wijst ook op het probleem van de doorstroming van informatie in de dienst-101. In de regio Charleroi moeten mensen vaak 10 tot 15 minuten wachten eer hun telefonische oproep wordt beantwoord. De oproepen komen immers aan bij de politie van Charleroi die ze doorzendt naar de federale politie, die ze op haar beurt doorzendt naar de interventieteams van de politiezones.

Met betrekking tot het budgettaire aspect, heeft de minister van Binnenlandse Zaken zich ertoe verbonden de bijkomende kosten van de hervorming op zich te nemen. Er is echter nog niet vastgesteld wat de « aanvaardbare » uitgaven precies zijn.

2.1.8. De heer Denis, burgemeester van de gemeente Malmédy

De heer Denis stelt vast dat in alle zones over dezelfde punten ongerustheid heerst, ongerustheid die de minister van Binnenlandse Zaken trouwens deelt.

Mevrouw Nagy stelt vast dat de burgemeesters allemaal hetzelfde signaal geven. Op plaatselijk niveau stelt men zich vragen bij de termijnen die zullen worden nageleefd, bij het ontbreken van elke definitie over de meerkosten, over de toepassing van de omzendbrieven en over de taakverdeling.

2.2. De chefs van de politiezones

2.2.1. De heer Garin, chef van de politiezone Bergen-Quévy

Volgens de heer Garin rijzen er problemen op drie specifieke gebieden, zowel voor de grote als voor de kleine gemeenten.

Eerst en vooral is er het probleem in verband met de statutaire meerkosten, die 85 tot 90 % van de meerkosten voor de zones bedraagt. Er zijn ook de verborgen meerkosten, die nog niet konden worden berekend bij gebrek aan methodologie om ze te ramen (in bijvoorbeeld de ziekteverlofregeling kan een personeelslid 30 « bonusdagen » per jaar kapitaliseren, wat op het einde van de loopbaan neerkomt op twee volledige jaren; die meerkosten werden nog niet berekend). Hoewel men het vooral heeft over de meerkosten voor 2002, vraagt hij zich af wie de meerkosten op zich zal nemen voor 2001, 2003 en de daaroopvolgende jaren.

Bepaalde zones werden verplicht administratief en logistiek personeel aan te werven. Hij vraagt zich af of de kosten voor de aanwerving van die personen als meerkosten ten gevolge van de hervorming van de politiediensten zullen worden beschouwd. De aanwerving van bepaalde specialisten moet als dusdanig kunnen worden beschouwd, gezien de technische aard van de hervorming.

Een tweede belangrijk punt is de aanzienlijke werklast die voortvloeit uit de uitvoering van de federale opdrachten (stakingen in gevangenissen, Informatiekruispunt, opdrachten in de gerechtsgebouwen).

De heer Garin meent dat de circulaire waarin staat hoe men de gehypothekeerde capaciteit berekent, volledig moet worden herzien, vooral omdat hierover geen overleg werd gepleegd met de zonechefs. Bepaalde zones die de federale overheid personeel ter beschikking stellen voor het bewaken van gedetineerden, mogen zich niet beroepen op de gehypothekeerde capaciteit. Het gaat om zones die een gevangenis of een voetbalclub op hun grondgebied hebben, wat opdrachten inzake ordehandhaving met zich brengt. De buurzones daarentegen, die dezelfde hulp bieden, mogen dit als gehypothekeerde capaciteit beschouwen. De circulaire benadeelt dus bepaalde zones.

2.2.2. De heer Joseph, chef van de politiezone Moeskroen

Spreker meent dat de fusie van rijkswacht en plaatselijke politie niet geleid heeft tot besparingen op grote schaal.

Wanneer men de circulaire over de taakverdeling tussen het federale niveau en de plaatselijke politie nader bekijkt, moet men vaststellen dat die circulaire geenszins rekening houdt met de opmerkingen van de vertegenwoordigers van de plaatselijke politie, wel integendeel. De economisch-financiële dossiers vallen ten laste van het plaatselijke niveau. Hetzelfde geldt voor de zeden- en jeugddossiers, waarmee een groot aantal personen bezig zijn.

Daarenboven wordt men geconfronteerd met een exploderende delinquentie, terwijl de hervorming van de politiediensten precies tot doel had de veiligheid te vergroten en een einde te maken aan de gebrekkige werking van de politie. Toen die tekortkomingen werden aangeklaagd, had men vooral het onderzoek en het gerechtelijk werk op het oog. Momenteel valt er echter geen verbetering te bespeuren.

2.2.3. De heer Bottamedi, chef van de politiezone Gembloux

Spreker meent dat het belangrijk is de structuur die tot stand werd gebracht door de wet betreffende de hervorming van de politiediensten enerzijds, en de concrete uitvoering van die hervorming anderzijds niet met elkaar te verwarren. De uitvoering doet grote problemen rijzen, omdat de middelen die ter beschikking worden gesteld ontoereikend zijn en omdat de aanwending ervan te wensen overlaat.

Spreker legt uit dat hij heeft voorgesteld een sociologische analyse te maken van de federale politie sinds de hervorming. Behalve de overdreven administratieve taken, is het organisatiemodel immers gebaseerd op een doorgedreven specialisatie van het federale niveau en op een gecentraliseerde leiding die zeer ver staat van wat in het veld gebeurt.

Ook de manier van aanwerven leidt tot overdreven specialisering, terwijl voor het uitbouwen van een basispolitiezorg polyvalente mensen nodig zijn.

Spreker merkt op dat de complexe uitvoering van de hervorming tot uiteenlopende interpretaties van de diverse politiediensten leidt, zelfs bij de bevoegde diensten.

Spreker betreurt dat men de operationaliteit aan statutaire kwesties gekoppeld heeft. Omdat men op het plaatselijk niveau geen financiële middelen heeft, vermijdt men het organiseren van toezichtsopdrachten vooral tijdens het weekend. Hoewel men op het federale niveau aanbeveelt bijzondere maatregelen inzake verkeersveiligheid te treffen tijdens het weekend, een risicoperiode, moet men vaststellen dat de zones momenteel niet de middelen hebben om controles te organiseren.

Hoewel de verhouding met de federale politie in zijn zone uitstekend is, vraagt de heer Bottamedi zich af wie wie ondersteunt in deze hervorming. Ondersteunt de federale overheid de plaatselijke of is het andersom ?

Bovendien verklaart hij tot zijn ontsteltenis te moeten vaststellen hoe moeilijk de gerechtelijke onderzoeksopdrachten zijn die voor het plaatselijk niveau worden gereserveerd terwijl het personeel hiervoor niet de vereiste ervaring heeft. Zelfs een basisopleiding zou niet volstaan om het beheer van de financiële dossiers en van de dossiers over de georganiseerde misdaad aan te kunnen.

De heer Moureaux meent dat rekening moet worden gehouden met het feit dat de federale politie in bepaalde zones dagelijks wordt belast met het begeleiden van geldtransporten, waarvoor voortdurend een groot aantal politiemensen worden ingezet. Die taak zou evenwel aan privé-ondernemingen moeten worden opgedragen.

Hij acht de beschikbaarheid van personeel minstens een even belangrijk probleem als de financiering. Hij moet voor zijn zone te veel mensen ter beschikking van het federaal niveau stellen, voor andere opdrachten. Tevens garandeert niets de aanwerving van bijkomend personeel in de toekomst.

Mevrouw Nagy meent dat het budgettair probleem moet worden opgelost, maar dat dit niet mag betekenen dat men de andere problemen op hun beloop laat.

Mevrouw Van Riet vindt dat vooral het financieel probleem moet onderzocht worden, zonder het te koppelen aan andere kwesties.

Uit studies is gebleken dat het aantal politiemannen in België hoger ligt dan in de meeste landen. Er is dus waarschijnlijk geen nijpend tekort aan personeel in alle gemeenten van het land. Het personeelsaspect moet opgenomen worden in een afzonderlijk hoofdstuk en mag niet worden voorgesteld als een algemeen probleem, want het betreft een uitzondering.

De heer Van Durme gaat akkoord met mevrouw Van Riet, dat het in de eerste plaats een financieel probleem betreft, dat op korte termijn moet opgelost worden.

De heer Malmendier zegt nogal ontgoocheld te zijn door het duidelijk negatieve overzicht van de burgemeesters. Hij wenst dat het verslag rekening zou houden met alle aspecten van de relaties en de taakverdeling tussen de federale en de plaatselijke overheden. Men mag het probleem dus niet opsplitsen. Men moet het integendeel in zijn geheel bekijken.

De heer Moureaux bevestigt dat hij een verslag dat louter de financiële aspecten behandelt niet zal goedkeuren. Om de veiligheid van de burgers te waarborgen, is er echter personeel nodig. Er wordt unaniem geoordeeld dat het Mammoet-akkoord een vermindering van 15 % inhoudt van het beschikbare personeel. Indien men de politiezones niet in staat stelt het personeel dat met pensioen gaat of dat door de mobiliteit wordt « verplaatst » te vervangen, bestaat het risico dat er zones ontstaan waar rechteloosheid heerst.

De heer Bottamedi vindt dat door de manier waarop de politie werd hervormd, namelijk door de oprichting van een geïntegreerde politie op twee niveaus, de twee niveaus niet los van elkaar kunnen worden gezien. De twee zijn onafscheidelijk verbonden. Het is niet zijn bedoeling de federale politie als dusdanig ter discussie te stellen, maar wel de manier waarop die politie georganiseerd wordt.

2.2.4. Hoorzitting van 28 mei 2002 met de heer Maillet, chef van de politiezone van Aat

De heer Maillet vindt dat het probleem van de aanwerving cruciaal is. Vergeleken bij de KUL-formatie van 66 personen, beschikt zijn zone momenteel immers slechts over 57 personen. Ondanks de bereidheid om aan te werven en het grote aantal kandidaten, slaagt zijn zone er vanwege het mobiliteitsprobleem niet in om nieuw personeel in dienst te nemen.

Spreker meent dat de werking van het Arrondissementeel Informatiekruispunt (AIK) dat opgericht is door artikel 105bis van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, ook een belangrijke zorg is voor een kleine zone als de zijne, aangezien het erg eenvoudig is de politiecapaciteit vóór en na de hervorming te toetsen aan alle opdrachten die aan de politie zijn toegewezen. Dit resultaat is zeer belangrijk.

De integratie van de twee politiekorpsen is evenwel zeer geslaagd en heeft geleid tot belangrijke interne besparingen, met name op het vlak van de informatisering.

De heer Moureaux bevestigt dat de geslaagde integratie van de rijkswacht zeker onderstreept moet worden.

De heer Maillet vindt dat de politiecultuur van het verleden moet verdwijnen, maar dat er wel rekening gehouden moet worden met het feit dat politieagenten die jarenlang administratieve taken hebben vervuld, problemen hebben om zich weer in de praktijk in te werken.

2.3. De burgemeesters van de grote steden

2.3.1. De heer Demeyer, burgemeester van Luik

De heer Demeyer onderstreept dat hij eerst dacht dat door de inspanningen van de federale regering de stad Luik heel wat veiliger zou worden. Dit is niet gebeurd.

In maart 2001 blijkt uit de cijfers dat Luik kan beschikken over een bedrag van 4 908 291,79 euro. Dit bedrag is gebaseerd op de federale dotatie, na aftrek van de kosten voor de 234 ex-rijkswachters, de loonschaalverhoging voor de vroegere agenten van de gemeentepolitie en de kosten verbonden aan de administratieve en logistieke personeelsformatie (CALOG). Van de 4 908 291,79 euro heeft de stad 1 685 675,96 euro afgetrokken voor een solidariteitsbijdrage, wat een vertreksom geeft van 3 222 615,82 euro. Dit geld had moeten worden gebruikt voor een verhoging van de middelen van de zone, of voor een vermindering van de gemeentelasten.

Het budget van de zone is op deze basis strikt berekend. De personeelsformatie is uitgebreid van 879 naar 1 113 manschappen en het budget is meegegroeid.

Ondanks het feit dat de zone het budget zeer nauwkeurig berekend had, ziet men in de realiteit echter voorlopige meerkosten ten belope van 359 445,61 euro. Alhoewel dit niet buitensporig is, is dit bedrag veel groter dan het verschil tussen de huidige situatie en wat beloofd was. Er zijn bovendien nog extra kosten die niet in de berekening zijn opgenomen omdat zij nog niet benoemd zijn. Het deficit van de pensioenkas is een probleem. Ook zijn er hoge extra kosten naar aanleiding van ASTRID.

Het verschil tussen de situatie van maart 2001 en de huidige toestand ligt dus rond de 6 693 125,16 euro.

De taken van de lokale politie brengen ernstiger problemen mee. Het doel van de hervorming is een betere lokale politie. Daarom zijn er ook 234 ex-rijkswachters overgeplaatst naar Luik. Theoretisch bestaat het team nu dus uit 1 113 manschappen. In werkelijkheid zijn er echter 50 agenten minder.

Bovendien zijn er een aantal nieuwe taken die het aantal beschikbare personeelsleden nog verminderen. De gerechtelijke politie is bijvoorbeeld van 44 naar 90 manschappen gegaan, zonder dat het probleem van de circulaire COL-6 in verband met de procureurs-generaal ­ en meer bepaald de taakverdeling bij de economische politie ­ is opgelost.

Voor de bewaking van het justitiepaleis en het vervoer van de gevangenen zijn 60 eenheden nodig, voor de verwerking van de informatie 10, en voor de gehypothekeerde capaciteit gemiddeld 20 eenheden. Dit betekent dat 136 van de 1 063 manschappen niet beschikbaar zijn, omdat zij deze specifieke taken moeten uitvoeren. De recente stakingen in de gevangenissen hebben de stad Luik ook de inschakeling van een honderdtal manschappen en 137 500 euro overuren gekost.

De theoretische personeelsformatie bestaat dus uit 927 manschappen, maar door de gevolgen van het nieuwe statuut is dit aantal veel kleiner : alleen al de verhoging van het aantal vrije dagen van 24 naar 36 dagen komt neer op een verlies van 64 eenheden, wat ons op een totaal van 863 eenheden brengt.

Het nieuwe statuut leidt dus grosso modo tot een daling van het aantal beschikbare personeelsleden met 15 % wat vanuit budgettair oogpunt neerkomt op 10 411 528,04 euro.

Voor de heer Demeyer is het duidelijk dat de hervorming haaks staat op de grondbeginselen ervan. Ze leidt tot een aanzienlijke vermindering van het aantal inzetbare politiemensen. Zowel de burgers als de agenten zijn ontevreden. De kosten overstijgen de schatting met 10 % en er zijn 15 % minder manschappen beschikbaar dan gepland. Dit leidt tot ernstige problemen, te meer daar hij van mening was dat de stad Luik niet slecht behandeld was en dat de KUL-norm gunstig uitviel voor gemeenten die vroeger al veel in de politie hadden geïnvesteerd.

De heer Moureaux besluit uit deze uiteenzetting dat de problemen kennelijk overal dezelfde zijn, maar niet overal even ernstig. De zone waar hij voorzitter is, is waarschijnlijk de zone die het kleinste aantal rijkswachters kreeg toegewezen. Op een personeelsformatie van 640 personen telt zijn zone 38 rijkswachters. Van die 640 politieagenten eist het parket 10 % van het personeel op voor gerechtelijke taken, wat neerkomt op 64 personen. Dit betekent dus een verlies aan arbeidskrachten dat veel groter is dan de « winst » van 38 personen. Om die gerechtelijke taken te vervullen moet dan ook een beroep gedaan worden op de politiemensen die vroeger uitsluitend gemeentelijke politietaken vervulden. In Brussel gaat het er net zo aan toe : de « minder belangrijke » financiële en economische opdrachten worden door het parket systematisch aan de lokale politie toegewezen, terwijl het soms om zeer ingewikkelde zaken gaat.

Mevrouw Nagy wenst te weten hoe de ontmoetingen met de minister verlopen. Er is natuurlijk nog steeds de financiële onzekerheid, maar de eerste minister had wel bevestigd dat 95 % van die onzekerheid weggenomen was. Uit de hoorzittingen blijkt echter veeleer het tegenovergestelde.

Spreekster vraagt de burgemeesters hoe men het eens kan worden over het begrip door de federale overheid te dragen « aanvaardbare meerkosten ». Mevrouw Nagy vindt ook dat een eventuele toekomstige fusie van bepaalde zones waarschijnlijk tot nieuwe onzekerheid zal leiden, aangezien dit op het vlak van de inzetbaarheid volgens meerdere burgemeesters belangrijke bijkomende problemen zal meebrengen. Zij vraagt of dit ter sprake is gekomen tijdens de discussies tussen de minister van Binnenlandse Zaken en de vertegenwoordigers van de steden en gemeenten.

De heer Moureaux herinnert eraan dat de eerste minister het idee van een herverdeling van de zones reeds geopperd had tijdens de besprekingen tussen de burgemeesters en de regeringsleden. De reacties op dit idee waren erg negatief, omdat de burgemeesters vinden dat de huidige hervorming al veel te snel is uitgevoerd. Indien men de zones herverdeelt zou dit neerkomen op een nieuwe politiehervorming, met alle problemen van dien.

Spreker maakt zich wel zorgen over de methode die gebruikt wordt om de extra kosten te berekenen. Die houdt rekening met het huidig aantal personeelsleden, wat in vele zones voor een onaangename en onverwachte verrassing zal zorgen. Zij zullen niet alleen geen vergoeding krijgen voor de huidige extra kosten, maar er zullen bovendien onvermijdelijke potentiële meerkosten zijn.

De meeste gehoorde burgemeesters bevestigen dat het capaciteitsverlies ten gevolge van het Mammoetbesluit oploopt tot minstens 15 %. Er zal dus 15 % personeel meer aangeworven moeten worden om alleen maar dezelfde dienstverlening aan te bieden als vroeger en een efficiënte wijkpolitiedienst te waarborgen.

Het is illusoir te denken dat de politiehervorming voltooid is : dit dossier dreigt in het komende jaar voor vuurwerk te zorgen. Heel Europa zit met een veiligheidsprobleem. Ook in zijn zone stelt spreker vast dat de criminaliteit toeneemt en dat het zeer moeilijk wordt ze het hoofd te bieden. Zonder snelle en ingrijpende maatregelen zullen de gemeenten dus te kampen hebben met onoverkomelijke financiële problemen en met een terechte ontevredenheid van de bevolking.

Mevrouw Lizin besluit uit de hoorzittingen dat de meeste gemeenten de financiële verplichtingen die zullen voortvloeien uit de vergadering van de gemeenten met de regering op 11 juni 2002, niet zullen kunnen nakomen. Wanneer zij het federale organigram bestudeert waaruit het aantal overbodige personeelsleden op federaal niveau blijkt, ziet zij twee mogelijke oplossingen. Ofwel moeten alle taken die het federale niveau oplegt aan de lokale politie ­ waaronder de taken die niet tot hun normale takenpakket behoren en alles wat daar nog bovenop komt ­ botweg geweigerd worden, ofwel aanvaardt de lokale politie die taken, maar op voorwaarde dat de federale politie een groot aantal « overbodige » personeelsleden overhevelt naar het lokale niveau.

Er moet ook gewezen worden op het feit dat het onbehagen ook voelbaar is bij de ex-rijkswachters en gemeentelijke politiebeambten : zij weten dat zij meer verdienen door minder te werken omdat het Mammoet-besluit een hele reeks diensten verbiedt, zoals veelvuldig weekendwerk.

Hoe dan ook zal het systeem dus op het vlak van de soepelheid en de flexibiliteit verbeterd moeten worden. Hiertoe is een tweede hervorming nodig die de huidige regering niet meer zal kunnen uitvoeren. Deze regering zal echter wel op zijn minst de gemeenten ten laatste tegen september 2002 de nodige geldmiddelen moeten toekennen zodat zij aan hun verplichtingen kunnen voldoen. Dat geldt zowel voor de grote als de kleine steden. De herziening van de circulaire over de gehypothekeerde capaciteit en de wijziging in de verdeling van menselijke middelen op het federale niveau zullen de twee polen vormen van de volgende hervorming.

2.3.2. Mevrouw L. Detiège, burgemeester van Antwerpen

Mevrouw Detiège geeft een overzicht van de knelpunten en de positieve elementen van de politiehervorming voor de stad Antwerpen.

1. Streven naar eenvormigheid van alle aspecten van het politiestatuut

­ in het nieuwe wettelijk kader wordt gestreefd naar grote éénduidigheid inzake het statuut, de ziekteregeling, de dienstregeling en het sociaal kader; de verschillen tussen ex-rijkswacht en ex-gemeentepolitie zijn in grote mate gereduceerd;

­ er is een cultuurbreuk met vroeger bewerkstelligd; de verticale hiërarchie werd gereduceerd tot een horizontale lijnsorganisatie met oog voor functionele leidinggevende posities en mandaatfuncties;

­ er werd eveneens gestreefd naar een éénduidig verlonings- en vergoedingssysteem, waarbij de financiële anomalieën tussen de oude systemen grotendeels werden weggewerkt; dit komt in elk geval de integratie van de vroegere korpsen ten goede;

­ er is eveneens een sterke financiële opwaardering van het beroep waardoor men op gelijk niveau komt als de buurlanden; dit is een belangrijke externe motivator voor het welslagen van de hervorming;

­ de standaardisatie van de opleiding en de vorming van gemengde dispositieven werken een eenheidskorps in de hand;

­ binnen de politieorganisatie is er zowel horizontale als verticale mobiliteit mogelijk; Dit geeft kansen tot jobrotatie en -roulatie waarbij de bestaande knowhow kan worden meegedragen in de verschillende beleidniveaus;

­ de integratie van de vroegere korpsen maakt een versterking van de inzet in gemeenschapsgerichte aanpak mogelijk door een hogere efficiëntie; de integratie van de verschillende lokale opdrachten in één korps maakt het mogelijk om één beleid te voeren;

­ de wederzijdse bijstandsregeling tussen lokaal en federaal niveau is een goed principe en wordt al toegepast, al moet het nog verder verfijnd worden;

­ de eenheidsstructuur maakt een corporate identity mogelijk waarin politiemensen zich herkennen zonder te verglijden in nieuwe wedijver en dualiteiten.

2. Resterende dualiteit tussen de korpsen

Antwerpen is reeds voor de politiehervorming een pilootzone geweest op het gebied van samenwerking tussen politie en rijkswacht. Op het terrein blijven toch nog een aantal problemen bestaan :

­ het verwerven van één corporate identity wordt gehinderd door de verschillen op het vlak van uniform en voertuigstriping;

­ de maximale keuze van de voormalige gemeentelijke politieleden voor de lokale verankering en van de rijkswachters voor het federale niveau handhaaft eveneens de bestaande dualiteit;

­ er is nog te weinig aandacht besteed aan de integratie van de modi operandi van beide subculturen; hierbij moet een balans worden opgemaakt van wat bestendigd dient te worden en van wat dient te worden veranderd en dient er een consensus te worden gezocht rond de in het nieuwe bestel te hanteren normen en waarden;

­ er is een duidelijke discrepantie tussen de vroegere taakverdeling en inzetbare capaciteit en de huidige; door de politiehervorming komen tal van vaste taken en aandachtsgebieden bij de lokale politie terecht zoals de overbrengingen naar de gevangenis, de bewaking van reizigers- en goederenstations en aanhorigheden, een zeer groot aantal gerechtelijke onderzoeksopdrachten, het onderzoek van financiële misdrijven en milieudossiers.

3. Pensioenregeling

De blijvende discrepantie inzake de pensioenregeling tussen gewezen rijkswachter en gemeentepolitie is een nadelig element omdat het het subcultuurgevoel in stand houdt. Dit is echter door de vakbond onderhandelde materie.

De 58-uitstapregel is daarentegen weliswaar een positief aspect maar komt te snel om er op in te kunnen spelen. Op federaal vlak is dit vermoedelijk minder problematisch, gelet op het hoge aantal ex-rijkswachters, wier statuut niet fundamenteel veranderde. Op lokaal vlak is deze vervroegde uitstapmogelijkheid niet ingecalculeerd en zorgt dit mogelijk voor een tijdelijk tekort dat momenteel niet kan opgevangen.

4. Problematische taakverdeling tussen lokale en federale politie

Er is een finale bespreking nodig tussen de lokale en de federale overheid over de overname van federale taken. Onvermijdelijk onderdeel van deze bespreking is de invulling op lokaal vlak van het aantal voltijdse equivalenten dat zich, voor de hervorming, ontfermde over de invulling van het overgedragen takenpakket.

Ingevolge het subsidiair karakter van de federale politie is haar opdracht beperkt tot het leveren van eventueel opeisbare mankracht voor bovenlokale operaties (ordediensten), het leveren van gespecialiseerde eenheden (paarden, SIE, ...) en het gespecialiseerd tweedelijnsonderzoek (zware criminaliteit en internationale drugshandel). Bovendien heeft de federale politie een relatief grote opeisingbevoegdheid. Antwerpen levert echter zelf de financiële middelen voor ordehandhaving en specialisaties en doet relatief zelden een beroep op de federale politie. Voor de bescherming van de joodse gemeenschap bijvoorbeeld worden dagelijks 100 personen ingezet. Het federale niveau vordert echter vaak de inzet van politiemensen van het lokale niveau. Dit heeft ernstige repercussies op de personeelsinzet voor de verbintenissen op lange termijn van de lokaal gebonden eenheden. Aangezien geen personeel kan worden weggetrokken van de opdrachten inzake basispolitiezorg gaat dit ten koste van planmatige acties die inspelen op vragen van politieke overheden, burgers of bewonersdiensten.

De langetermijnplanning van de lokale politie, die in nauw contact staat met de burger en door deze laatste ook met een kritisch oog wordt bekeken, wordt dus ernstig gehypothekeerd door de veelvuldige bijkomende taken die worden opgelegd door de federale overheid.

De wederzijdse bijstandsregeling tussen lokaal en federaal niveau is een goed principe en wordt al in de regel toegepast, doch moet verder worden verfijnd, rekening houdende met de hierboven geschetste realiteit.

5. Inzetcapaciteit van de lokale politie

Er wordt op federaal niveau rekening gehouden met de norm van 1 500 uren inzetcapaciteit van de politiefunctionaris. De Antwerpse norm is al jaren berekend op 1 350 uren en ligt in werkelijkheid vermoedelijk nog lager als gevolg van de restricties en bepalingen van het Mammoet-besluit. Er moet dus dringend een consensus worden gevonden om dezelfde parameter te hanteren en dit op basis van de werkelijk inzetbare capaciteit. Het feit dat men uitgaat van de 1 500-norm om de opvorderbare capaciteit te berekenen, leidt tot een vertekening van de inzetcapaciteit. Bovendien wordt geen rekening gehouden met de administratieve gevolgen voor de lokale politie, wanneer de opvorderingen daags voordien worden opgelegd. Dit leidt tot een onhoudbare stroom van problemen : het annuleren van afspraken en verbintenissen, hiaten in de continuïteit van de dienst die moeten worden opgevangen ten koste van andere taken.

Op federaal vlak is het derhalve nodig om beleidsmatig inzicht te verwerven in de lokale problematiek door middel van een uitgebreide terreinverkenning in de onderscheiden politiezones. Hierbij kan worden geïnvesteerd in een beter inzicht in functionele noodwendigheden gerelateerd aan de lokaal gevolgde methodiek en de implicaties hiervan voor de personeelsorganisatie.

Het is noodzakelijk zo snel mogelijk een veiligheidskorps op te zetten dat instaat voor de uitvoering van de opdrachten inzake aanhouding, voorleiding en bewaking van gedetineerden in het kader van het strafproces. Dit zou een belangrijke ontlasting betekenen voor het lokale niveau.

6. Noodzaak van overleg tussen lokale en federale politie

Een (in)formeel overlegplatform tussen federale en lokale politie op beleidsvlak kan zorgen voor een beter wederzijds begrip over de bestaande opdrachten en tot een juiste afweging van federale en lokale belangen zodat beide niveaus maximaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Niet alleen hebben beide niveaus weinig voeling voor hun wederzijdse opdrachten maar is er bovendien een fundamenteel verschil tussen de verbintenissen die op beide niveaus worden aangegaan. De schriftelijk gesignaleerde problemen blijven momenteel nog steeds onbeantwoord.

Voor dit overleg is de langetermijnvisie een essentiële invalshoek. Via werkgroepen kan er aandacht worden geschonken aan het oplossen van de diverse bottlenecks, die een onvermijdelijk gevolg zijn van de conflicterende situatie tussen de nieuwe bepalingen van de reorganisatie enerzijds en de bestaande regelingen anderzijds die nog voortvloeien uit de verschillende gemeentelijke structuren waaruit de gewezen gemeentepolitie stamt.

7. Leveren van federale bijstand aan de lokale politie

Gelet op de huidige evolutie zal een duidelijke beleidskeuze moet worden gemaakt tussen enerzijds, een herinvestering in enkele basisfuncties (te weten : de « brandweerpolitie »), gekoppeld aan een hogere sollicitatiefactor op federaal niveau, of anderzijds, een verregaande investering in de gemeenschapsgerichte politiezorg met een maximum aan capaciteitsaanwending op lokaal vlak en een minimum aan federale ondersteuning. Dit laatste was trouwens het aanvankelijk uitgangspunt van de regering bij de politiehervorming.

De capaciteitslevering voor federale taken van 1,5 % voor bovenlokale evenementen en van 10 tot 20 % voor uitzonderingssituaties moet tijdig worden geëvalueerd aan de hand van de reële impact en cijfergegevens.

Het gevaar bestaat dat deze 1,5 % tot 20 % federale bijstand wordt gebruikt in het kader van alle federale opdrachten en verbintenissen terwijl dit percentage eigenlijk te hoog ligt voor het lokale niveau.

Er moet dus gezocht worden naar een werkbaar evenwicht tussen de lokale en de federale belangen. Het uitvoeren van opdrachten op federaal vlak gebeurt steeds ten koste van lokale taakinvullingen waarbij de lokale planning en initiatieven telkens moeten worden aangepast wat bijkomende werklast veroorzaakt zonder waarborg dat er niet opnieuw personeel zal gevorderd worden. Op termijn betekent dit een roofbouw van alle mogelijke engagementen inzake wijkwerking gericht op een leefbare buurt en ondermijnt het het vertrouwen in de lokale politie en haar beleid wat moet leiden tot verdere politiële malaise, met alle gevolgen van dien.

8. Verduidelijking van de berekeningswijze van de prestaties van de lokale politie

Het nieuwe statuut en de randvoorwaarden van de Mammoet-besluitwet zijn absoluut een vooruitgang op onder meer sociaal en financieel vlak. De regelgeving is echter zodanig gedetailleerd en omvattend dat de praktische uitwerking ervan ernstig wordt gehypothekeerd en dat minder flexibel op sociale geëngageerde verzuchtingen kan worden ingegaan. De verregaande regelgeving is contraproductief op sociaal vlak. De dienstregeling van het Mammoet-besluit laat geen ruimte voor een flexibele invulling die rekening houdt met de sociale component van het individu.

De gevolgen op het vlak van de werkbaarheid en onkosten voor de gemeente variëren vermoedelijk van « moeilijk realiseerbaar » tot « desastreus ».

Daarom moet dringend de impact van de nieuwe statutaire bepalingen van het Mammoet-besluit worden onderzocht, gekoppeld aan enige andere realiteiten, op het vlak van de jaarlijkse inzetbaarheid van het personeel. Het voorziene quotum van manuren moet worden verminderd met het aantal verlofuren, het gemiddeld aantal ziektedagen, het gemiddeld aantal opleidingsuren, het aantal uren federale bijstand, ... De uitkomst in een breukcijfer moet een reële kijk geven op het effectief aantal inzetbare manuren voor de uitoefening van de basisopdrachten en gemeenschapsgerichte werking van de lokale politie op Antwerps grondgebied. Dan kan de vergelijking worden gemaakt met de situatie voor de politiehervorming. Zeker zal dit tot de vaststelling leiden dat de inzetbare personeelscapaciteit wezenlijk is afgenoment.

9. Nacht- en weekendprestaties

Eén van de problemen voor de grootsteden is het feit dat over heel het land dezelfde criteria worden gehanteerd voor de nacht- en weekendprestaties. Daarbij wordt geen rekening gehouden met de specifieke realiteit van de grootstad : voetbalordehandhaving, gauw- en winkeldiefstallen, allerhande weekendmanifestaties, prostitutiebeleid, sluitingsuren, enz. Het Mammoet-besluit staat geen enkele soepelheid toe wat betreft de prestatieregeling.

Wat specifiek de stad Antwerpen betreft, rijst een bijzonder probleem inzake ordehandhaving tijdens voetbalmatchen omdat Antwerpen de enige stad is met twee eerste klasse-voetbalclubs. Deze rivaliserende ploegen hebben allebei een grote supportersaanhang waarvan de harde kernen een sterke reputatie hebben als hooligans. Het telkens opnieuw inzetten van 4 à 5 pelotons ordehandhavers voor elke wedstrijd is ingevolge de bepalingen van het Mammoet-besluit op termijn onhoudbaar.

10. Community policing en zorg voor jongeren met psychische problemen

Inzake community policing werd, naar aanleiding van een vraag van de zonale veiligheidsraad, de aandacht van de eerste minister gevestigd op het probleem van de opvang van jongeren, waaronder de psychisch gestoorde meisjes. Recentelijk moesten een aantal jongeren worden vrijgelaten wegens gebrek aan plaatsingsmogelijkheden. Ook is er een ernstig probleem met een 400-tal straatkinderen, van 12 à 13 jaar en meestal van Oost-Europese oorsprong, van wie een 80-tal in acute nood verkeren.

Er wordt dus te weinig rekening gehouden met het feit dat community policing ook community justice vereist. Dit is evenwel noodzakelijk voor een goed functionerend politiesysteem op basis van een weloverwogen visie.

11. Veiligheidsplannen

De organieke wet van 7 december 1998 stelt de diverse veiligheidsplannen weliswaar niet expliciet in een hiërarchisch verband maar toch in een piramidale structuur. De kans op een prioriteitenconflict is ongetwijfeld het grootst tussen het nationale veiligheidsplan en het zonale veiligheidsplan. De dagelijkse realiteit op de straat, de samenleving en haar wisselende aspecten staan dikwijls ver van geglobaliseerde doelstellingen die vanuit een centraal federaal beleid worden geformuleerd.

Van het voorziene veiligheidskorps van 158 personen voor het gehele land zou Antwerpen er normaal een 30-tal moeten kunnen verkrijgen. In de praktijk zullen het er slechts een tiental zijn.

11. Informatie-uitwisseling tussen lokale en federale politie

Er bestaan een aantal communicatieproblemen tussen het federaal en het lokaal niveau omdat de informaticatoepassingen nog steeds niet op mekaar afgestemd zijn. Er is geen informaticaconnectie tussen het RBS-systeem van de federale politie en het ISLP-systeem van de lokale politie. Dit wordt ook niet direct in het vooruitzicht gesteld en legt derhalve een hypotheek op de onderlinge informatie-uitwisseling.

Er werd een toelage toegekend aan de personeelsleden belast met informaticataken in bepaalde openbare diensten en de rijkswacht. Een dergelijke toelage geldt thans enkel voor de federale politie en niet voor de lokale politie. Het bedrag van deze toelage stemt overeen met 12,50 % van de jaarlijkse brutowedde.

12. Financiering en verwachte meerkosten

Wat betreft de financiering en de meerkosten van de politie is voorzien in een stedelijke dotatie van ongeveer 123 946 762,38 euro, een federale dotatie van ongeveer 29 747 222,97 euro en andere ontvangsten van 3 867 138,98 euro, wat een totale kost geeft van 153 693 985,35 euro zonder rekening te houden met de gebouwen.

Als toelichting bij haar uiteenzetting wordt door mevrouw Detiège documentatie verstrekt over de budgettaire gevolgen van de politiehervorming. Deze documentatie wordt opgenomen als bijlage 2 bij dit verslag (stuk Senaat, nr. 2-1188/2).

2.3.3. De heer Thielemans, burgemeester van Brussel

1. Raming van de meerkosten veroorzaakt door de politiehervorming

De heer Thielemans meent dat de toestand, zoals hij door mevrouw Detiège werd beschreven, sterk overeenkomt met de problemen die de stad Brussel heeft. De hervorming van de politiediensten stelt de grote steden voor een zeer specifiek probleem, waarvan de omvang niet altijd goed wordt waargenomen. Om de meerkosten veroorzaakt door de hervorming van de politiediensten goed te kunnen doorgronden, is er een voldoende lange budgettaire periode nodig. De manier waarop de theoretische basiscijfers werden berekend (KUL-normen), was niet erg betrouwbaar, omdat ook rekening werd gehouden met de hulpagenten. Vergeleken bij de algemene functie van een officier van politie is de opdracht van de hulpagenten immers beperkt. Indien ze worden opgenomen in de theoretische personeelsformatie, schept men natuurlijk een weinig realistisch beeld. Dit zwakt immers de werkelijke capaciteit van de korpsen af, te meer omdat men, vóór die berekening, had toegestaan dat in de betreffende gemeenten en de grote steden het aantal hulpagenten in verhouding tot de gehele politiemacht met 15 % mocht worden overschreden. De cijfers bieden dus geen betrouwbare basis voor een degelijke vergelijking.

2. Inzetbare capaciteit en gebrek aan personeelsleden op plaatselijk niveau

Het capaciteitscijfer uitgedrukt in manuren per jaar, zoals het in de federale vereisten wordt vermeld, kan onmogelijk worden gehaald. Geen enkel politiekorps haalt 1 520 uren per jaar.

Bovendien was er geen enkele prognose aan de hand waarvan men zich een idee kon vormen van het nieuwe personeelsstatuut. Er is niet alleen de salarisverhoging voor de politieagenten die gemiddeld 9 % bedraagt, de nieuwe dienstregeling maakt bovendien bepaalde soorten werkzaamheden nagenoeg onmogelijk. Dit geldt vooral voor de nachtdiensten, behalve in enkele uitgelezen commissariaten. Er is bijgevolg's nachts minder personeel op straat, wat in strijd is met de doelstelling van de hervorming van de politiediensten, namelijk het oprichten van een community police.

De heer Thielemans wijst er ook op dat er momenteel een diepe wervingscrisis heerst. Voor de zone Brussel-Hoofdstad-Elsene is er een tekort van 314 personeelsleden, precies het aantal politieagenten dat ingezet wordt voor de ordehandhaving bij een belangrijke politieke manifestatie.

Het mobiliteitsprincipe, dat door de nieuwe wet betreffende de hervorming van de politiediensten werd ingevoerd, dreigt er de agenten bovendien toe aan te zetten de zone Brussel-Hoofdstad te verlaten en een baan dichter bij huis te vragen. Van de 250 rijkswachters die naar de zone werden overgeheveld, hebben er reeds 120 de mobiliteit aangevraagd. Ze moeten dus worden vervangen, terwijl er zich slechts 7 kandidaten aandienen voor 120 vacante betrekkingen van inspecteur.

Indien voor die problematiek niet snel een oplossing wordt gevonden, zal een aantal diensten aan de bevolking moeten worden opgedoekt. Dergelijke ontwikkeling is uiteraard in strijd met de doelstelling van de wet betreffende de hervorming van de politiediensten.

Dezelfde problemen rijzen overigens op het niveau van het administratieve personeel. Er zijn slechts drie kandidaten voor achttien betrekkingen. Op die manier wordt het onmogelijk de administratieve opdrachten uit te voeren, gelet op de omvang van het korps.

Die ontwikkelingen kunnen de politiemensen diep ontmoedigen en een sluimerende politieoorlog veroorzaken. De verleiding om een eenheidspolitie te organiseren zoals in Duitsland of in Frankrijk is reëel.

Er zijn 2 000 evenementen die de aanwezigheid van politie vergen, wat uiteraard de mogelijkheden voor community policing doet afnemen. Elk jaar zijn er op het grondgebied van de zone Brussel-Hoofdstad en Elsene 200 à 300 betogingen. Om de veiligheid van burgers en betogers te waarborgen, moeten heel wat agenten worden ingezet. Dit alles toont aan dat de politie momenteel onder grote druk staat.

Er moeten ook een aantal manschappen worden ingezet voor federale opdrachten. In het bijzonder voor de recherche moet er 10 % van de manschappen ter beschikking worden gesteld door het wegvallen van de gerechtelijke politie. Daarenboven vraagt het centraal gelegen justitiepaleis een grote beschikbaarheid van manschappen.

De begeleiding van gevangenen en de bewaking ter plaatse vergen eveneens een politie-interventie.

Bovenop die problematiek komt dan nog de gehypothekeerde capaciteit. Dat laatste betekent dat politieagenten opdrachten moeten vervullen die niet tot hun normale taken behoren. Politieagenten van Brussel aan wie men vraagt toezicht te houden bij een voetbalwedstrijd in een andere zone, worden uiteraard met een onbekende realiteit geconfronteerd.

De heer Thielemans besluit dat de stad Brussel een belangrijk deel van haar inzetbare capaciteit dreigt te verliezen.

2.3.4. Bespreking

De heer Verreycken stelt een serie vragen aan mevrouw Detiège :

­ wat bedoelt zij wanneer ze spreekt over subculturen binnen de lokale politie;

­ is, in het kader van het ASTRID-project, de vervanging van het computermateriaal van de Antwerpse politie opgenomen in de begroting van de gemeente;

­ bestaat er grensoverschrijdend overleg met de Nederlandse politie rondom de drugstrafiek;

­ kan de cavalerieafdeling van de vroegere rijkswacht niet nuttig worden ingezet in de beboste gebieden van de Antwerpse linkeroever om criminele feiten van exhibitionisme en zedenfeiten te bestrijden; hiertoe wordt trouwens in Nederlandse bladen openlijk opgeroepen omdat er ter plaatse weinig controle is;

­ zal het asielcentrum voor vluchtelingen op de Antwerpse linkeroever ook worden gebruikt voor het plaatsen van criminele jongeren;

­ zou Antwerpen de vastgestelde normen niet halen indien er geen manschappen moesten ingezet worden buiten de zone;

­ wat wordt er door de Antwerpse burgemeester gedaan tegen het gedwongen overtreden van de taalwetten van openbare orde, opgelegd door de federale overheid, door de inzet van Franstalige agenten bij opdrachten van openbare ordehandhaving ?

De heer Malmendier vraagt of de klassieke visie van community policing, met een agent die in elke buurt aanwezig is, nog steeds geldt. Hij meent dat het beter is aanwezig te zijn in de probleembuurten.

Mevrouw Nagy vraagt de zonechefs of het veiligheidsplan en de uurkosten reeds werden besproken in de politieraden.

Spreekster meent dat de arbeidsomstandigheden in de zones Brussel en Antwerpen zwaarder zijn dan in rustiger zones. Ze vraagt hoe men politiemensen in de stadszones kan houden.

De heer Dallemagne vraagt of er binnen de regering een consensus over de huidige hervorming bestaat.

Hij stelt de volgende vragen :

­ waarom menen de burgemeesters dat de regering de hervorming van de politiediensten niet ondersteunt;

­ welke visie hebben de burgemeesters op de organisatie van de aanwervingen;

­ welke voorzieningen bestaan er op federaal niveau om het ernstige probleem van de werving op te lossen;

­ zal de federale politie een aantal taken op zich nemen die in het verleden door de rijkswacht werden vervuld (gevangenisbewaking).

Mevrouw Thijs stelt de volgende vragen :

­ worden ook de overuren voor de uitvoering van lokale opdrachten in aanmerking genomen als aanvaardbare meerkost; wat is het percentage van deze overuren in het geheel voor Antwerpen en Brussel;

­ welke regeling stellen de burgemeesters voor in verband met de problematiek van de gebouwen;

­ wat is het percentage politieagenten dat de steden Antwerpen en Brussel moeten afstaan voor federale taken en welke concrete oplossingen stellen zij voor;

­ hebben de burgemeesters van Antwerpen en Brussel reeds contact genomen met de minister van Begroting die de financiële marges voor de onderhandelingen in deze materie bepaalt.

De heer Kelchtermans maakt de volgende opmerkingen :

­ een globale aanpak van de criminaliteit is nodig zo niet verschuift het fenomeen van de grotere naar de kleine steden;

­ de financiële draagkracht van de kleinere lokale besturen wordt zwaar op de proef gesteld door de hervorming van de politiediensten. De toezichthoudende overheid heeft trouwens aanvaard dat de gemeenten minder financiële middelen zullen krijgen;

­ bij de politiemensen is er echt sprake is van een premiejacht die wordt veroorzaakt door de grote verschillen in vergoeding voor weekendprestaties tegenover de activiteiten tijdens de gewone werkweek;

­ sommige grotere zones weigeren mee te werken aan de opeisingen voor federale opdrachten en dit gaat ten koste van kleinere gemeenten. Hij vindt dan ook dat als de politiediensten van kleinere gemeenten worden opgevorderd voor opvolging van veiligheidsproblemen in andere gemeenten, deze laatste de extra kosten moeten betalen;

­ de opleiding van de rijkswacht is afgezwakt van een operationele training naar een meer administratief gerichte vorming;

­ er moet duidelijkheid komen in de relatie tussen de procureur des Konings en de voorzitter van het politiecollege;

­ inzake de politiehervorming worden te veel tegenstrijdige circulaires gepubliceerd.

De heer Carlier, korpschef van de stad Gent, wijst erop dat de systematische onderbezetting van de gemeentepolitie in de kleinere zones een gevolg is van te weinig investeringen. Deze onderbezetting werd vroeger gecompenseerd door de inzet van de rijkswacht. Nu rekenen de kleine zones op de grotere zones om dit tekort op te vangen. Dit tast echter de reeds gehypothekeerde capaciteit van de lokale politie van de grote zones, alsook de federale dotatie, sterk aan.

Wat de hoge kosten voor overuren en weekendprestaties betreft, wijst de heer Carlier erop dat het begrip werkdag in het Mammoet ­ en DINO-besluit duidelijk gedefinieerd zijn maar verkeerd worden toegepast en geprogrammeerd worden. Zo worden ten onrechte enkel de dagen van maandag tot vrijdag als werkdagen beschouwd waardoor de loonmassa aanzienlijk toeneemt. Het gevaar bestaat dat het koninklijk besluit zou worden aangepast vanwege een foutieve interpretatie.

De aanwerving- en mobiliteitsystemen, die zeer zware problemen opleveren voor de bezetting in de verschillende zones, zijn dringend aan herziening toe.

Ook had de heer Carlier graag vernomen welke bezetting nodig zal zijn voor de bestaffing van het AIK en het ASTRID-systeem. Er zijn 40 personeelsleden nodig waarvan 18 plaatsen reeds door de stad Gent ingevuld zijn. Hij vraagt zich af wat de afspraken zijn inzake bedieningsvoorwaarden van het ASTRID-systeem.

Een aantal bijkomende taken, vastgesteld bij dwingende richtlijnen, zoals VIP-bescherming, jeugdbescherming, toezicht op vervoer van gevaarlijke goederen, de financiële onderzoeken alsook de grotere bureaucratisering, tasten verder de capaciteit van de gemeentepolitie fel aan.

De heer Wymeersch van de politiezone Gent wijst erop dat er belangrijke financiële middelen moeten worden gemobiliseerd door de stad Gent voor het financieren van de meerkosten van de politiehervorming. Het maximum uit de KUL-norm, in 1999 vastgesteld bij lage bezetting, legt beperkingen op. Het capaciteitsverlies door de politiehervorming moet worden hersteld. Er is een belangrijke financiële recuperatie door de federale overheid, omdat voor een investering van 1 500 000 frank de helft wordt terugbetaald via belastingen ten voordele van het federaal niveau. Voor deze laatste is de operatie dus in haar geheel kosteloos.

De heer Blue, zonechef van Charleroi, meent dat het nieuwe statuut belet dat er efficiënt wordt gewerkt. Hij meldt ook dat de storting van het salaris, die voor 1 juni moest plaatsvinden, voor problemen zorgt.

Hij vraagt dat men de taken van de plaatselijke politie nauwkeuriger zou omschrijven, aangezien het geheel van de opdrachten dreigt te worden uitgebreid.

Mevrouw Lizin meent dat men de keuze heeft : ofwel verruimt men de taken van de plaatselijke politie, ofwel breidt men de federale opdrachten uit. Die keuze zal gepaard moeten gaan met het opvoeren van de financiële middelen.

Op de vragen van de heer Verreyken antwoordt mevrouw Detiège als volgt :

­ met « subcultuur » verwijst zij naar de specifieke korpsgeest van de 220 voormalige rijkswachters die de stadspolitie van 1 820 personen zijn komen vervoegen; zij hebben een andere opleiding genoten en dragen nog steeds een ander uniform; die verschillen moeten na verloop van een zekere tijd verdwijnen; Antwerpen is wat de integratie betreft trouwens pilootgemeente geweest;

­ reeds in 1997 werd in Antwerpen de notie van buurtpolitie geïntroduceerd; er werd dan ook overgegaan tot een proactieve aanwerving zodat na de politiehervorming manschappen kunnen worden ingezet;

­ wat de problemen inzake de opleiding en de aanwerving betreft, dringt Antwerpen aan op een gedecentraliseerde aanpak om snel tot een oplossing te komen; zij stipt in dit verband trouwens aan dat er binnen de Antwerpse politie een diversiteitcel bestaat die de inzet van mensen van buitenlandse origine voor politiewerk opvolgt.

­ de inzet van anderstalige politieagenten stelt geen problemen; voor de bewaking van de synagogen is er tijdelijk federale versterking gevraagd en wordt er gewerkt met een gemengd dispositief waarin steeds Nederlandstaligen zitten; deze tijdelijke versterking wordt echter afgebouwd;

­ het ASTRID-systeem betekent inderdaad een meerkost op het vlak van telecommunicatiesystemen;

­ inzake de grensoverschrijdende drugstrafiek met Nederland bestaat er een samenwerking tussen het lokale, federale en internationale niveau;

­ op de Antwerpse linkeroever zullen ook het Sint-Annastrand en de beboste omgeving kunnen bewaakt worden door de ruiterijafdeling;

­ over projecten voor de opvang van jongeren is de discussie tussen de Vlaamse gemeenschapsoverheid en het federale niveau nog steeds aan de gang; zij wacht het resultaat van deze bespreking af;

­ het zonaal veiligheidsplan werd overlegd met de bevoegde instanties en is aan de minister van Binnenlandse Zaken overgemaakt; zij wacht nog op diens reactie;

­ de overuren gepresteerd voor de federale opdrachten worden door de stad zelf bekostigd omdat dit als een lokale taak wordt beschouwd;

­ over een regeling van de overdracht van de gebouwen zijn de onderhandelingen nog lopende;

­ de extra vergoeding voor het politiewerk is beperkt tot de zone Brussel; voor de stad bestaat er wel een probleem om, gelet op de mogelijkheid van mobiliteit, politieagenten in een grote en moeilijke zone als Antwerpen te houden;

­ voor Antwerpen bedraagt de totale meerkost van de politiehervorming ongeveer 7,5 miljoen euro zonder rekening te houden met de noodzakelijke kaderuitbreiding ingevolge het nieuwe statuut (zie bijlage 2).

De heer Thielemans wijst erop dat er in Brussel-Hoofdstad-Elsene geen rechteloze zones zijn. De politie oefent haar taak op bedachtzame wijze uit en zorgt er dus voor dat ze in alle buurten aanwezig is.

De werking van de politieraden is sterk geïnspireerd op die van de gemeenteraden. Eigenlijk worden dezelfde technieken gebruikt om de leden te ondervragen en te informeren. De politieraden beschikken over een secretariaat waarvan de opdrachten niet steeds alle taken die de gemeentesecretarissen reeds uitvoeren, aanvullen. De leden kennen de politiewerking goed. De organisatie verloopt gecentraliseerder en een zone wordt een entiteit op zich, behalve wat het gezag van de burgemeesters betreft, dat uitsluitend op hun geografisch grondgebied geldt.

Spreker meent dat men de vereisten van een opgelegd statuut in werkroosters moet omzetten. Bijgevolg is de aanwezigheidsratio, die voor de hervorming één persoon in het veld op zes personen in dienst bedroeg, momenteel gedaald tot één op acht.

Het eenvormige statuut is ongetwijfeld een grote verbetering voor de politiemensen. Niettemin kan de gelijke behandeling van rustiger gemeenten en van veeleisender gemeenten tot wanverhoudingen leiden. Die worden veroorzaakt door verzoeken tot overplaatsing naar rustiger posten.

De aanwervingsproblematiek is belangrijker dan de taalproblemen. De agenten krijgen voldoende tijd om de taaltests voor te bereiden.

De heer Thielemans meent dat ook rekening moet worden gehouden met andere vormen van tweetaligheid. Men kan immers een beroep doen op politieagenten, stewards en op allochtone ouders om de spanningen bij manifestaties te milderen. Wat dat betreft, is een algemeen beleid nodig.

Hij meent dat de politiehervorming gekelderd wordt door het identiteitsprobleem waarmee de politie worstelt. Bepaalde groepen bij de politie verkiezen een eenheidspolitie naar Duits of Frans model, om het gezag van de burgemeesters te ondermijnen.

Hij herhaalt nog maar eens dat de nieuwe taken die niet worden gecompenseerd, zoals het bewaken van diplomatieke posten, de inzetbaarheid van de lokale politie ernstig in het gedrang brengen.

Wat de ingebruikname van sommige gebouwen betreft wijst hij er op dat dit vaak een zeer dure operatie is. In sommige gebouwen bijvoorbeeld moet eerst het asbest verwijderd worden alvorens het effectief in gebruik kan worden genomen.

Mevrouw Demaght, burgemeester van Aalst vindt het een verbetering dat de hervormde politie vertrekt vanuit de basis. Dit maakt het mogelijk in de zonale veiligheidsplannen lokale aandachtspunten vast te leggen. De samenwerking met het federale niveau zal niet beletten dat men op lokaal vlak ook over genoeg financiële middelen zal beschikken om een eigen planning uit te voeren. Zij wijst er trouwens op dat de politiehervorming zeker niet de enige bron van financiële zorg voor de gemeente is.

Voor de politiezone waartoe Aalst behoort bestaat er een een goede samenwerking tussen het federaal en lokaal beleidsniveau waarbij de voorzitter van de politieraad en de burgemeester er op toezien dat er een evenwicht wordt gevonden in de behartiging van de belangen van de betrokken overheden.

Mevrouw De Maght wijst er op dat verschillende ministers betrokken zijn bij de politiehervorming : onder meer de ministers van Binnenlandse Zaken, Begroting, Openbare Gebouwen alsook de minister van Sociale Zaken, voor wat de pensioenen betreft. Het lokale niveau dient op deze departementen druk uit te oefenen om de beschikking te hebben over degelijke gebouwen en uniformen.

Mevrouw Bataille, voorzitster van de « Union des villes et des communes de Wallonie », benadrukt dat 90 % van de vragen die gesteld zijn alle gemeenten betreffen, wat ook hun grootte is of het gewest waartoe zij behoren. Het is dus essentieel dat de burgemeesters zich tijdens de onderhandelingen van 11 juni 2002 solidair tonen.

Zij merkt op dat de « Union des villes et des communes de Wallonie » in 2001 de statutaire meerkosten per agent geschat had op 5 205,76 euro, in plaats van 3 470,50 euro waarvan oorspronkelijk sprake was. Voor Wallonië is er 14 873 611,48 euro te weinig om de meerkosten veroorzaakt door het nieuwe statuut, te dekken. De regering wil echter slechts 12 394 676,203 euro vrijmaken. Het verschil zal op een andere manier gefinancierd moeten worden.

De lokale politie heeft, in vergelijking met de situatie vóór de hervorming, 15 % aan capaciteit verloren. Er moet dus gekozen worden : de taken van de lokale politie worden met 15 % verminderd, of de financiële middelen die aan de lokale politie zijn toegekend, worden met 15 % verhoogd. Om de doelstellingen van de politiehervorming te verwezenlijken, is er 50 tot 75 miljoen euro nodig.

3. VERGADERING MET DE HEER GUY VERHOFSTADT, EERSTE MINISTER

3.1. Inleidende uiteenzetting van de eerste minister (1)

Het akkoord dat op 11 juni 2002 tot stand is gekomen, is het resultaat van lange onderhandelingen die gestart zijn in november 2000. Tijdens de onderhandelingsperiode werden een tiental vergaderingen georganiseerd met de verenigingen van steden en gemeenten. Uit dit overleg blijkt dat de regering steeds de bedoeling heeft gehad om samen met de steden en gemeenten een financieringssysteem uit te dokteren.

Op vraag van de steden en gemeenten zal het akkoord in een wetsontwerp worden vastgelegd, teneinde het definitief te maken.

Bovendien is overeengekomen dat het financieringsmechanisme gezamenlijk beoordeeld moet worden. Er zal hiervoor een commissie voor de voortgangscontrole worden opgericht, die wordt samengesteld uit leden van de regering en vertegenwoordigers van de verenigingen van steden en gemeenten. Deze commissie kan, indien nodig, veranderingen en verbeteringen voorstellen.

Een eerste beoordeling van het mechanisme zal plaatshebben op 1 september 2003.

Samengevat :

­ is er een akkoord over de parameters en het financieringsmechanisme;

­ worden de cijfers die op die manier zijn geraamd per zone doorgestuurd voor nazicht;

­ zal het financieringsmechanisme bij wet worden vastgelegd;

­ zal dit mechanisme worden beoordeeld door een commissie voor voortgangscontrole die in september 2003 haar eerste verslag zal indienen; indien blijkt dat er gegronde redenen zijn voor veranderingen, kunnen op dat moment aanpassingsvoorstellen worden ingediend in het Parlement.

De eerste minister overloopt in het kort de verschillende etappes die tot het huidig akkoord hebben geleid.

1) Het begin van het financieringsmechanisme van de politiehervorming

De eerste grote stap was het vaststellen van een financieringsmechanisme gebaseerd op de de KUL-norm. Deze norm houdt rekening met tientallen parameters (de omvang en de oppervlakte van de gemeente, het aantal inwoners, de samenstelling en de leeftijd van de populatie, het kadastraal inkomen, de financiële draagkracht, de centrumfunctie, de criminaliteitsstatistieken) en berust dus op een objectieve basis.

Uiteraard zal deze norm mee geëvalueerd worden in september 2003 zodat hij eventueel wordt verfijnd. Sommige burgemeesters wensen immers dat met nieuwe parameters wordt rekening gehouden.

De tweede grote etappe was de beslissing om 7 539 gewezen rijkswachters over te hevelen naar de lokale politiezones. De rest van de rijkswachters wordt, samen met de gerechtelijke politie, ondergebracht bij de federale politie.

Die federale politie bestaat vandaag voornamelijk uit 2 onderdelen :

­ de federale recherche, samengesteld uit 4 000 mensen, die overigens zeer goed werkt en behoorlijke resultaten behaalt;

­ de bestuurlijke politie die, naast het vervullen van administratieve taken, dienst doet als reserve voor specifieke taken; tijdens het akkoord van 11 juni 2002 werd trouwens besloten deze reserve op federaal niveau uit te breiden om het aantal taken te verminderen waarvoor de federale overheid een beroep moest doen op de lokale zones.

De derde operatie bestond uit de indeling van de politiezones in zes categorieën. Kort samengevat maakt men een onderscheid tussen :

­ de bonuszones (categorie 1 en 3), zones die in het verleden veel hebben geïnvesteerd in hun gemeentepolitie. In de toekomst zullen zij geleidelijk meer middelen krijgen gelet op hun inspanningen in het verleden.

­ de behoeftige zones (categorie 2 en 6), zones die in het verleden te weinig hebben geïnvesteerd in politiezorg en van wie men in de toekomst meer inspanningen verwacht.

Er zijn zones die in het verleden minder dan 2 000 frank per inwoner en per jaar hebben geïnvesteerd in hun politie. Sommige zones zitten zelfs nauwelijks boven de 1 000 frank terwijl andere steden soms 8 000 à 9 000 frank per inwoner hebben moeten uitgeven. Het verschil tussen de zones kan dus soms heel groot zijn.

­ de categorieën 4 en 5 zijn de zones die ofwel een overtallig aantal rijkswachters hebben gekregen (categorie 4) omdat deze mensen op basis van de mobiliteit in de toekomst nog naar andere zones moeten worden overgedragen ofwel zones waar er voldoende middelen werden overgedragen gelet op de situatie die ter plaatse bestaat (categorie 5).

Naast deze indeling in categorieën is ook beslist een solidariteitsmechanisme op te bouwen. Het is immers niet haalbaar om de zones van de categorieën 2 en 6 alles onmiddellijk en volledig te laten betalen.

Om die redenen werd een dubbele solidariteit uitgewerkt. Ten eerste is er een solidariteit tussen de politiezones onderling, van de bonuszones naar de behoeftige zones. Deze solidariteit zal worden afgebouwd binnen een periode van twaalf jaar. Concreet betekent dit dat de categorieën 1 en 3 (vaak centrumsteden) tijdens de twaalf komende jaren elk jaar méér middelen zullen krijgen, gelet op de afbouw van de solidariteit.

Ten tweede wordt er een federale solidariteit uitgewerkt die oorspronkelijk niet voorzien was. Er is afgesproken dat er een vast federaal solidariteitsmechanisme zal worden uitgebouwd dat start met 20 300 000 euro en vanaf 2004 wordt opgetrokken tot 32 500 000 euro. Deze federale solidariteit zal voornamelijk worden besteed aan de behoeftige zones.

Het bepalen van de zones die in aanmerking komen voor deze solidariteit, dat was de vierde etappe van het denkproces, op grond van de discussie met de steden en gemeenten. De basisidee is dat de categorieën 2 en 6 meer en meer financiële inspanningen zouden moeten doen maar dat zij niet altijd de hiervoor nodige de financiële draagkracht hebben.

Dit heeft ertoe geleid dat de gemeenten niet alleen worden ingedeeld in deze zes categorieën maar ook volgens de zogenaamde « kwartielen » (q1-q2-q3-q4) die de financiële draagkracht van de gemeenten aanduiden. Kwartiel 1 (q1) heeft betrekking op gemeenten met de zwakste financiële draagkracht per inwoner terwijl kwartiel 4 (q4) betrekking heeft op gemeenten waar die financiële draagkracht het hoogst ligt.

Het is evident dat er meer inspanningen kunnen worden gevraagd van gemeenten q4 dan van gemeenten q1.

Dit heeft tot gevolg dat de gemeenten van categorieën 2 en 6, indien zij ook onder de parameter van kwartiel 1 en 2 vallen, geen eigen inspanningen moeten leveren. Voor hen komt eerst de interzonale solidariteit en daarna de federale solidariteit tussen.

Voor de gemeenten van kwartiel 3 (q3) wordt een specifieke uitzondering voorzien voor de grenszones, die immers vaak met meer criminaliteit worden geconfronteerd dan de andere gemeenten. Ook de grensgemeenten zullen op volledige solidariteit kunnen rekenen en geen financiële inspanningen moeten doen. Voor de andere gemeenten van q3 zal er in een eerste fase een solidariteit zijn die echter verdwijnt vanaf 2004.

De gemeenten van kwartiel 4 (q4), de gemeenten met een grote financiële draagkracht, die in het verleden geen inspanningen hebben gedaan inzake politiezorg zullen enkel op hun eigen inspanningen kunnen rekenen.

Dit betreft dus in de grote lijnen het financieringsmechanisme zoals het tussen november 2000 en maart 2001 werd uitgewerkt.

Na maart 2001 werden veel wijzigingen aangebracht aan de oorspronkelijke regeling. Een voorbeeld hiervan is de wijziging van het burgerlijke aspect van de veiligheidscontracten.

2) De tweede grote stap van de politiehervorming : de nieuwe onderhandelingen over het nieuwe statuut van de politieambtenaren

Begin 2002 is de tweede grote stap gemaakt : wegens de vele operationele en budgettaire problemen heeft de minister van Binnenlandse Zaken toen op vraag van de steden en gemeenten opnieuw onderhandeld over het statuut van de politieambtenaren. In samenspraak met de vakbonden van steden en gemeenten werd dan via de protocollen 57 en 57/1 het statuut gewijzigd.

Deze wijzigingen hadden voornamelijk tot doel om een aantal excessen (zoals de baaldagen, de nachturen, indexeringtoelagen enz.) uit het financieel statuut weg te halen. Ook op operationeel vlak werden verscheidene problemen opgelost : een nieuwe regeling voor de nachturen werd uitgewerkt, het weekend werd geherdefinieerd, de referentieperiodes werden versoepeld ...

3) De derde grote stap : de laatste onderhandelingen met de Unie van steden en gemeenten

I. Het financiële aspect

Een cruciaal punt was natuurlijk de berekening van de meerkosten die het gevolg zijn van het nieuwe statuut en van de nieuwe verplichtingen die voortvloeien uit de wet op de politiehervorming en de vele omzendbrieven (zoals de omzendbrief van het ministerie van Justitie die de lokale politiezones belast met onderzoeks- en opsporingshandelingen in strafzaken en de steden en gemeenten verplichten hiervoor het nodige personeel in te zetten).

Om de meerkosten concreet in de praktijk te kunnen berekenen moest er natuurlijk eerst eenstemmigheid zijn over de parameters ervan.

Dit heeft dan aanleiding gegeven tot een aantal fundamentele aanpassingen van wat als meerkost wordt beschouwd en deze herdefiniëring van de meerkost werd opgenomen in het akkoord. Het betreft een aantal kosten die niet waren opgenomen in het initieel financieringsmechanisme maar die wel aan de steden en gemeenten werden opgelegd.

In de bijlage 3 worden de verschillende parameters in detail toegelicht. De voornaamste punten zijn de volgende :

a) Een afzonderlijke toelage voor de politiezones voor het feit dat zij kunnen worden opgeroepen om een aantal taken uit te voeren; die toelage is bepaald op zes personen voor de zones met méér dan 70 000 inwoners en op twee personen voor zones van minder dan 70 000 inwoners.

b) De inconventiënten = de overuren; op verzoek van de zones werd een grotere soepelheid ingebouwd voor wat betreft de overuren omdat sommige gemeenten aanzienlijke rekruteringsmoeilijkheden hebben en dat overuren een voorlopige oplossing kunnen bieden; de zones met rekruteringsmoeilijkheden zullen dus de plafonds zoals voorzien voor de overuren kunnen overschrijden.

c) De nabijheidstoelage voor wijkagenten; vroeger werd de nabijheidstoelage voor wijkagenten bepaald op één vaste eenheid, 1 per 3 000 inwoners; voortaan zal die toelage worden gedifferentieerd :

­ in grote steden (groter dan 70 000 inwoners) is de norm 1 wijkagent per 2 000 inwoners;

­ in middelgrote zones (groter dan 25 000 en kleiner dan 70 000 inwoners) is de norm 1 wijkagent per 3 000 inwoners;

­ in kleine zones (kleiner dan 25 000 inwoners) is de norm 1 wijkagent per 4 000 inwoners.

d) De gehypothekeerde capaciteit is de capaciteit waarop de federale politie beroep kan doen bij de lokale politie, het betreft 1,5 % van het politiepersoneel. Er is afgesproken dat de federale overheid voor 50 % definitief en recurrent zal tussenkomen in de uitrusting van de gehypothekeerde capaciteit.

e) Lokale opdrachten met federaal karakter. Een aantal lokale opdrachten met federaal karakter worden thans aangerekend op de gehypothekeerde capaciteit. Het betreft allerlei gebeurtenissen (bijvoorbeeld stakingen in gevangenissen) waarbij een beroep wordt gedaan op de lokale politie.

f) Soepele regeling voor de deelneming van het lokale en het federale aan de werking van de steundiensten. Het betreft voornamelijk 2 steundiensten : het arrondissementeel informatiekruispunt (AIK) en het centrum voor informatie en communicatie (CIC) waaronder voornamelijk ASTRID.

Het AIK zal het voor het grootste deel bemand worden door de federale politie : op 614 personeelsleden zullen er 445 van de federale politie komen en 169 van de lokale zones.

Een analoge regeling zal in de toekomst worden uitgewerkt voor de CIC en ASTRID. Dat wordt zeker een zware opdracht omdat dit nog bijkomende kosten zal opleveren. Momenteel is in gezamenlijk overleg beslist om dit probleem nog niet definitief te regelen. Het is echter duidelijk dat de volledige implementatie van het ASTRID-systeem niet volledig moet worden gedragen door de lokale zones.

Het is evenwel duidelijk dat de implementatie van het ASTRID-programma, een uiterst belangrijk werkmiddel, moet worden voortgezet. In Nederland is de regering het onlangs eens geworden om ASTRID op het hele grondgebied te installeren. Finland, een deel van Duitsland en Engeland staan reeds verder dan ons land met de start van het ASTRID-programma. Het gebruik van dit programma zal ongetwijfeld worden veralgemeend in alle Europese landen. Alleen Frankrijk heeft een eigen systeem en dat is jammer, want het zou interessant zijn een eenvormig systeem te hebben, te meer daar het Franse systeem niet zo efficiënt is als ASTRID.

g) De verplichte verzekering burgerrechtelijke aansprakelijkheid. De verplichte verzekering burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor de voertuigen van de plaatselijke zones zal door de federale overheid worden betaald. Voor 2002 werd een bedrag vastgelegd, maar men is ook overeengekomen dat dit bedrag moet worden vergeleken met de reële marktprijzen. Mocht blijken dat dit bedrag ontoereikend is, dan zal de federale overheid het verschil compenseren.

h) Het boekhoudpakket. De federale overheid zal de plaatselijke zones hiervoor een forfaitair bedrag geven.

i) De vergoeding voor de bijzondere boekhouder. De federale overheid zal 50 % van de vergoeding voor die boekhouder betalen.

j) De vergoeding voor de administratieve werking. Er is voorzien in een bijkomend bedrag van 850 000 euro voor de administratieve werking van de zones en de Politieraden. De federale overheid neemt dit bedrag voor haar rekening.

k) De federale steun wordt recurrent. Hij bedraagt 65 miljoen euro voor hulp bij investeringen zoals de informatisering die volgens een tijdschema per zone wordt uitgevoerd. Op die manier kan de informatisering van de zones in enkele jaren worden tot stand gebracht. Die 65 miljoen zijn dus niet beperkt in de tijd, maar worden definitief.

II. Het operationele gedeelte

Bij de besprekingen met de steden en gemeenten is ook een betere taakverdeling voorzien tussen het federale en het lokale niveau. In concreto betekent dit dat een aantal taken definitief worden weggenomen van het lokale niveau om te worden overgedragen naar het federale niveau.

a) Méér overleg via de permanente begeleidingscommissie

Er werd afgesproken dat wanneer de federale regering een aantal opdrachten wenst op te leggen aan de lokale zones, dit eerst moet worden besproken in de permanente begeleidingscommissie die daarover een akkoord moet afsluiten.

b) De gehypothekeerde capaciteit

c) De uitbreiding van de federale reserve

Met het systeem dat nu wordt ontwikkeld, moet het mogelijk worden dat geen beroep moet worden gedaan op de gehypothekeerde capaciteit.

In concreto wordt de directie Algemene Reserve (DAR), onderdeel van de administratie Generale Diensten (AGD), uitgebreid en opgetrokken van een kleine 1 000 eenheden naar ongeveer 1 300 eenheden.

Dit gebeurt door :

­ 147 gewezen rijkswachters die nog overtallig zijn (want niet overgedragen naar de lokale zones) toe te voegen aan de DAR toegevoegd;

­ een hogere kostprijs aan te rekenen voor de geldtransporten die momenteel slechts voor de helft vergoed worden aan de federale politie terwijl dit veel tijd en bemanning vereist (300 eenheden);

­ interne verschuivingen binnen de federale politie; het teveel aan administratief personeel op het niveau van de federale politie zal worden overgeheveld naar de DAR.

d) De CAL 6bis

In die circulaire heeft de minister van Justitie de lokale zones gerechtelijke taken opgedragen in een aantal ­ vooral sociaal-economische ­ dossiers. In de toekomst zal die circulaire niet meer van toepassing zijn en zullen die taken volledig worden vervuld door de 4 000 mensen van de federale opsporingsdiensten.

De eerste minister staat er persoonlijk borg voor dat hierover voor 30 juni 2002 een dwingende richtlijn verschijnt.

e) Veiligheidskorps

Het gevangenenvervoer zal, wanneer het om zware gevallen gaat, worden opgedragen aan de directie Algemene Reserve (DAR) (60 eenheden). Dagelijks worden honderden lokale politieagenten ingezet voor de andere gevallen van gevangenenvervoer, hoewel het duidelijk is dat dit geen taak van de politie mag zijn, maar eerder van de gevangenbewaarders.

Er zullen dus twee zaken worden gewijzigd :

­ er zal bij wet een specifiek korps voor deze functie worden opgericht, het veiligheidskorps; aanvankelijk zal het uit 158 eenheden bestaan, maar later zal een uitbreiding worden overwogen;

­ in de toekomst zouden de zittingen van de raadkamers in de gevangenissen moeten doorgaan; een wetsontwerp hieromtrent wordt momenteel voorbereid door de minister van Justitie.

f) De spoorwegpolitie

In ons land bestaan er minstens 10 zware risicostations (onder andere Brussel-Noord, Brussel-Zuid, Brugge, Gent, Leuven) waar een zware criminaliteit kan worden vastgesteld. Tot op vandaag werd dit probleem overgelaten aan de lokale politiezones.

Thans is beslist dat de spoorwegpolitie deze risicostations volledig zou overnemen. 120 bijkomende federale agenten werden hiertoe overgedragen naar de spoorwegpolitie.

Die spoorwegpolitie zal als enige verantwoordelijk zijn voor het toezicht op en de volledige bewaking van de risicostations.

g) Gratis juridisch en boekhoudkundig advies. Er is beslist dat de diensten van de federale overheid waar nodig gratis juridisch en ander advies zullen geven aan de lokale zones.

h) Laatste parameter. De cijfers die in november 2001 werden vrijgegeven, zijn een minimum waar niet mag worden onder gegaan.

Tot slot herinnert de minister eraan dat een samenwerkingsakkoord wordt voorbereid met de vertegenwoordigers van de zes politiezones van Brussel, met het oog op de bijkomende kosten die volgend jaar zullen worden veroorzaakt door de organisatie van vier Europese topbijeenkomsten in de hoofdstad. Tevens worden koninklijke besluiten voorbereid over de gebouwen waarin de nieuwe politie moet worden ondergebracht.

3.2. Gedachtewisseling

Alhoewel de heer Kelchtermans verklaart de politiehervorming te steunen heeft hij vele twijfels bij de concrete uitvoering ervan.

Ook voor het thans bereikte akkoord met de lokale besturen hebben de mensen van de zones veel tijd moeten besteden aan de interpretatie van de tekst om tussen de lijnen te lezen wat er juist bedoeld werd. Dit gebrek aan duidelijkheid en overzicht is symptomatisch voor de hele politiehervorming. Het gevolg is dat er politiemensen van straat moeten worden gehaald omdat ze zich moeten buigen over de verscheidene omzendbrieven teneinde ze te ontleden en te begrijpen.

Hij heeft eveneens twijfels bij het nieuwe akkoord. Het geeft weliswaar de indruk dat er een tegemoetkoming is vanwege de federale regering maar eigenlijk wordt het tekort slechts voor een klein deel verminderd. De essentie is dat de tekorten blijven bestaan en, met inbegrip van de veiligheidscontracten, 75 000 000 euro zullen bedragen.

De verenigingen van steden en gemeenten hebben de belangen van de zones niet goed verdedigd en nemen vrede met een vrijblijvende formule waarbij pas later zal bekeken worden wat de hervorming precies zal gekost hebben. De manier waarop de politiemensen op financieel vlak in de watten worden gelegd is absoluut schandalig. De andere lokale diensten (technische diensten, de brandweer, ...) kunnen moeilijk aanvaarden dat zij niet dezelfde financiële voordelen (overuren, weekenduren, enz.) krijgen als de politie.

Daardoor zijn de korpschefs vooral bezig met het zorgvuldig verdelen van het aantal overuren en weekendprestaties tussen de politieagenten om geen oorlog of onderlinge jaloezie te veroorzaken. De politieagenten zijn op die manier echte premiejagers aan het worden.

Wat de opeisingen voor gerechtelijke opdrachten betreft deelt hij absoluut het standpunt van de eerste minister niet dat dit nu is rechtgezet. De tijd voor het uitvoeren van gerechtelijke opdrachten varieert per gerechtelijk arrondissement.

Betreffende de gehypothekeerde capaciteit heeft hij begrepen dat de betaling van die prestaties nog steeds ten laste van de lokale zones valt en dat de federale overheid enkel een tussenkomst voor de helft van de uitrusting voorziet evenwel zonder dat er sprake is van een tussenkomst in de wedde.

De eerste minister wijst erop dat gewezen rijkswachters werden overgedragen naar de lokale zones en deze worden volledig uitbetaald door de federale overheid. Het is dus volslagen onjuist te blijven beweren dat de wedden van die politiemannen ten laste van de lokale zones vallen.

De heer Kelchtermans bekritiseert eveneens het feit dat het Mammoet-besluit toelaat dat politieagenten vanaf hun 56 jaar op vervroegd pensioen gaan. De lokale zone dient niet alleen dit vervroegd pensioen te financieren maar daarenboven zit in die onkost 80 % van het ontvangen bedrag voor onregelmatige prestaties. Dit zijn vergiftigde geschenken voor de lokale zones.

Ook voor de gebouwen verneemt hij met verbazing dat de problematiek zou opgelost zijn want hij heeft op het lokale vlak de meest diverse verhalen gehoord over het verwerven van de gebouwen.

De heer Kelchtermans is dan ook zeer sceptisch over het afgesloten akkoord en is ervan overtuigd dat vele zones op het einde van het jaar ernstige problemen zullen ondervinden voor de betaling van al deze nieuwe verplichtingen. Deze politiehervorming is een werkelijke ondergraving van de financiële draagkracht van de gemeenten.

De heer Dallemagne meent te kunnen afleiden uit de uiteenzetting van de minister dat het pas gesloten akkoord het resultaat, de eindfase of het eindpunt zou zijn van de politiehervorming. Thans zou men beschikken over correcte cijfers, correcte rekeningen, enz.

De eerste minister betwist deze zienswijze : vóór alles moeten de cijfers getoetst worden aan de realiteit in de lokale zones. Er is een financieringsmechanisme vastgelegd, maar men heeft nooit gezegd dat deze cijfers definitief zouden zijn. Zij moeten zone per zone nagetrokken worden en als dan blijkt dat een aantal kosten verkeerd berekend zijn, heeft men besloten het mechanisme niet opnieuw ter discussie te stellen maar de bijkomende kosten gewoon onmiddellijk te betalen.

De heer Dallemagne stelt vast dat ondanks de financiële injectie van 25 000 000 euro, een aantal burgemeesters reeds aan de alarmbel trekken en wijzen op de ontoereikendheid van dat bedrag. Blijkbaar zal het dus opnieuw besproken moeten worden.

De hervorming zou in totaal 19,7 miljard frank kosten. Niet inbegrepen zijn echter de kosten die voortvloeien uit de sociale dotatie, de veiligheidscontracten, de federale steun voor ASTRID ... Kortom, het bedrag van 19,7 miljard wordt zeker overschreden. Het wordt tijd dat men een volledige en juiste optelling maakt van de werkelijke kostprijs van de politiehervorming. De cijfers zijn verwarrend, temeer daar sommige bedragen nog niet nauwkeurig berekend kunnen worden (ASTRID bijvoorbeeld). Het zou interessant zijn een nauwkeuriger idee te hebben van de totale kostprijs van deze hervorming.

De eerste minister is het ermee eens dat men rekening moet houden met een aantal bijkomende kosten in de berekening van de totale kostprijs van de hervorming, maar wijst erop dat een aantal posten ook in mindering gebracht moeten worden : zo is de kostprijs van de 7 000 ex-rijkswachters niet nieuw, aangezien hij reeds vroeger bestond. Hij is niettemin bereid ooit de optelsom te maken en na te gaan hoeveel de hervorming in werkelijkheid exact gekost heeft.

De heer Dallemagne herinnert eraan dat de minister van Binnenlandse Zaken enkele maanden geleden heeft aangekondigd dat de hervorming de gemeenten niets zou kosten, terwijl de eerste minister nu heel iets anders verklaart, aangezien hij principes hanteert als « bonuszones » en « behoeftige zones » (categorieën 2 tot 6), solidariteit tussen de zones, enz. Binnen de regering leggen ministers dus tegenstrijdige verklaringen af.

De eerste minister spreekt dit tegen en herinnert eraan dat vele gemeenten in het verleden hebben nagelaten te investeren in de politiediensten op hun grondgebied. Een inspanning, die normaal gezien al vroeger had moeten plaatsgehad, moet nu door iedereen geleverd worden. Het is gewoon een kwestie van rechtvaardigheid.

De heer Dallemagne komt even terug op de evaluatie die voor september 2003 gepland is. Het zal niemand ontgaan zijn dat de huidige regering tegen die tijd dan misschien niet meer aan de macht zal zijn. Deze zware opdracht zal dus op de schouders van de volgende regering rusten.

Hij kan begrijpen dat een overhaaste evaluatie geen zin heeft omdat er op dit ogenblik een groot verschil is tussen het zonebudget en de werkelijke uitgaven van de meeste gemeenten. De hoofdcommissaris van een van de Brusselse zones, de heer Van Reusel, heeft trouwens zijn ongerustheid over de stijging van de werkelijke uitgaven reeds laten blijken. Hij denkt dat de lente van 2003 het beste tijdstip is als men niet te lang wil wachten met het opmaken van deze balans. Een evaluatie in september 2003 had hij ook nog kunnen aanvaarden als er een tussentijdse evaluatie gepland was op het einde van 2002. Er is immers nu al sprake van ernstige ontsporingen.

De eerste minister merkt op dat de toestand in Brussel bijzonder is aangezien er zowel een probleem is op het vlak van de aanwerving als op dat van de mobiliteit. Het is duidelijk dat weinig politieagenten bereid zijn om in de zes Brusselse zones te gaan werken. Er zullen dus dwangmaatregelen genomen moeten worden.

Wat de evaluatie van de hervorming betreft, is overeengekomen dat een commissie de uitgewerkte regeling permanent zal evalueren. Zij zal niet pas in augustus 2003 in actie komen, maar zal doorlopend werken in samenspraak met de verenigingen van steden en gemeenten.

Bovendien zal het eindverslag niet alleen de verschillende parameters moeten evalueren, maar ook oplossingen moeten aanreiken om zeer snel te kunnen bijsturen. Deze doorlopende evaluatie heeft dus wel degelijk tot doel om eventuele correcties aan te brengen, en is dus niet louter een vrijblijvend onderzoek van de regeling.

Hij wijst erop dat de steden en gemeenten ingestemd hebben met het voorgestelde werkschema. Het is trouwens onmogelijk de hervorming fatsoenlijk te evalueren vóór het einde van 2002.

Mevrouw Lizin meent dat de laatste budgetaanpassingen van de gemeenten over het algemeen bekend moeten zijn tegen de maand september van elk jaar. Het komt dus goed uit dat de evaluatie van de hervorming op hetzelfde ogenblik plaatsvindt.

Ten slotte stelt de heer Dallemagne vast dat vele zones met ernstige problemen te kampen hebben. De zonale veiligheidsplannen, bijvoorbeeld, kosten zeer veel geld terwijl de zones niet over de nodige middelen beschikken om een veiligheidsbeleid efficiënt te sturen. De politiehervorming is dus verre van voltooid.

De heer Moureaux meent dat het onvermijdelijk was dat deze grote hervorming zou stuiten op het probleem dat in alle debatten onderhuids aanwezig is, namelijk de beantwoording van de vraag wie doet wat inzake openbare veiligheid ?

Men had kunnen uitgaan van het zeer eenvoudige beginsel dat iedereen dezelfde inspanning moet leveren en hiertoe een gemiddelde kunnen bepalen, maar dat zou niet realistisch geweest zijn. Een andere regeling had erin kunnen bestaan dat een toestand waarin sommigen veel uitgeven voor veiligheid en anderen niets, definitief gehandhaafd werd. Gelukkig heeft men geen van beide willen doen.

Zoals de heer Dallemagne stelt hij echter wel vast dat de minister van Binnenlandse Zaken iedereen om de tuin geleid heeft door te beweren dat de lokale zones niets zouden moeten betalen. Dat stemt niet overeen met de werkelijkheid.

De regeling waarvoor de regering gekozen heeft, probeert het aantal interventies in sommige gemeenten te beperken.

Hij stelt ook vast dat de politiehervorming in overleg voortgezet wordt, wat zeer positief is. Hoewel hij niet helemaal tevreden is met het overleg, heeft de eerste minister toch grote inspanningen geleverd om de standpunten te verzoenen.

De hervorming blijft zeer problematisch op drie gebieden :

1) Financieel. In sommige gemeenten blijft de toestand zeer ingewikkeld, maar er is voorzien in « vangnetten » om ongelukken te voorkomen. Er moet echter afgestapt worden van het idee dat er winnaars en verliezers zullen zijn bij de hervorming. Volgens hem zullen er op termijn geen winnaars zijn omdat bijkomende investeringen in veiligheid onvermijdelijk zijn.

Zijn gemeente, bijvoorbeeld, heeft berekend dat zij nauwelijks meer zal moeten betalen dan bij het begin van de hervorming voorzien was. Zijn zone is dus geen « verliezende » zone, maar als er nieuwe aanwervingen komen, wat hij hoopt, zal men rekening moeten houden met bijkomende wedden en zal men weer nieuwe financiële inspanningen aan de burgers moeten vragen. Bovendien is de openbare veiligheid in de grote steden, die ten onrechte als « winnaars » bestempeld worden, niet alleen van belang voor de inwoners, maar ook voor hen die er alleen komen om te werken, uit te gaan, enz.

2) De aanwervingen. De aanwerving is een beangstigend probleem voor de grote steden, en voor Brussel in het bijzonder. Na contacten met de federale regering hierover zouden in principe nieuwe middelen moeten vrijkomen om dat probleem in Brussel op te lossen. Zonder belangrijke inspanning op dat vlak dreigt er een catastrofe in de grote steden.

De hervorming is in sommige opzichten geslaagd maar vertoont ook zwakke plekken. Geslaagd is bijvoorbeeld het gerechtelijke aspect : de gerechtelijke brigades zijn sterk uitgebreid en doen uitstekend hun werk. Een grote zwakke plek in de grote zones blijft natuurlijk de zogenaamde wijkpolitie. In dit stadium van de hervorming ontbreekt het de zones hiervoor aan middelen en personeel. De Mammoet-hervorming heeft immers geleid tot minder blauw op straat, wat haaks staat op de oorspronkelijke bedoeling. Aanwervingen zullen onvermijdelijk zijn, omdat de bevolking in bepaalde wijken niet te spreken is over deze verminderde politieaanwezigheid.

3) De ingewikkeldheid van de hervorming. De omzendbrieven zijn ingewikkeld, tegenstrijdig en moeilijk te begrijpen. Er moeten eenvoudigere regels komen.

De heer Moureaux benadrukt echter dat de onderliggende bedoelingen van het laatste akkoord lovenswaardig zijn, en hij zal dan ook de verdere ontwikkelingen met interesse blijven volgen. Het is evident dat de gehypothekeerde capaciteit (de bewaking van gevangenen, enz.) ervoor zorgt dat er minder politie op straat aanwezig is, en de oplossingen die het akkoord hiervoor aanreikt zijn dan ook zeer positief. Zij zouden echter wel zeer snel uitgevoerd moeten worden.

Ten slotte wijst de heer Moureaux erop dat het veiligheidsbeleid onlosmakelijk verbonden is met de politie, maar ook met justitie. Het lot van jonge multirecidivisten voor wie weinig oplossingen bestaan, plaatst ons voor een groot probleem. Als men een succesvol beleid wil, moet er meer personeel de straat op, maar moeten er ook concrete mogelijkheden voorhanden zijn om op te treden tegen, onder andere, criminaliteit.

De heer Vankrunkelsven heeft de indruk dat wanneer men over de politiehervorming praat, iedereen aan de klaagmuur staat terwijl men de voordelen ervan vergeet. De politiehervorming heeft een nieuwe dynamiek gebracht, heeft tot doel meer fundamentele problemen op te lossen en is dus een goede beslissing geweest. Hij begrijpt echter wel de kritieken over het nieuwe statuut van de politieagenten, dat voor heel wat financiële problemen zorgt.

De financiering van het systeem is gebaseerd op de KUL-norm met de dotaties die eraan verbonden zijn. Alhoewel hij het ermee eens is dat men naast de KUL-norm ook met een aantal andere elementen rekening houdt heeft hij de indruk dat alles nu op een apothekersschaal wordt afgewogen en dat gaat hem te ver.

Vooreerst heeft men op een bepaald ogenblik een aantal rijkswachters overgedragen, samen met de sociale last die hieruit voortvloeide. De dotatie die eraan verbonden is werd tot zijn grote verbazing evenwel verminderd.

Wat de indeling in kwartielen betreft, de indeling van de zones in functie van de financiële draagkracht, vraagt de heer Vankrunkelsven zich af hoe de dit in de tijd zal gemeten worden. De financiële draagkracht van gemeenten evolueert immers in de tijd. Wordt met deze mogelijke evolutie van de draagkracht rekening gehouden ?

Zijn derde, en meest fundamentele opmerking, betreft het systeem dat is uitgewerkt om de reële meerkost te gaan financieren. Op basis van wat in 1999 of 2000 werd betaald aan politiezorg wordt bepaald wat vandaag de reële meerkost is. Hoe zal de berekening echter in de toekomst gebeuren ? Gaat men de meerkost elk jaar opnieuw berekenen, rekening houdend met het feit dat er jaarlijks politieagenten met veel anciënniteit vertrekken of nieuwe rekruten binnenkomen ? Dit elk jaar opnieuw doen lijkt hem een moeilijke operatie. Daarom stelt hij voor dat de basisdotatie wordt verhoogd en dat men zoekt naar objectieve en vaste parameters die objectieve aanpassingen van de financiering mogelijk maken.

De eerste minister meent dat het beter is eerst het financieringssysteem te evalueren alvorens te stellen dat het niet goed is. De twee volgende belangrijke fases zijn de lancering van het systeem zone per zone en de afgesproken evaluatie in september 2003.

Mevrouw Nagy onderstreept het nut van de gesprekken tussen de zonechefs en de regeringsleden, omdat op die manier op heel wat vragen positief werd gereageerd. Dat geldt vooral voor de financiële criminaliteit : een aantal agenten moeten zich specialiseren en dat moet centraal georganiseerd worden en niet in elke zone afzonderlijk.

Het akkoord dat werd bereikt besteedt kennelijk vooral aandacht aan efficiëntie, maar toch wordt spreekster getroffen door de ingewikkeldheid van het hervormingsproces. Heel wat leidinggevenden hebben overigens gezegd hoe moeilijk het is hulp te krijgen bij het interpreteren van de circulaires en van de nieuwe normen.

Mevrouw Nagy wijst ook op het probleem van de huidige kostprijs en van de kostprijs in de toekomst. De verplichting de commissariaten 's nachts open te houden beantwoordt aan een veiligheidsbehoefte, maar de kosten die dit met zich brengt moeten worden geëvalueerd. De evaluatie die de Vereniging van steden en gemeenten plant en de evaluatie die in september 2003 zal plaatsvinden, bieden de gelegenheid een en ander aan te passen.

Wat de oprichting van het veiligheidskorps betreft, herinnert mevrouw Nagy eraan dat er aanvankelijk sprake was van 400 tot 500 mensen, terwijl men het nu nog slechts over 150 mensen heeft.

De eerste minister antwoordt dat het in een eerste fase om 158 mensen gaat, maar dat er daarna een uitbreiding is gepland. Bovendien mag men niet vergeten dat ook 60 eenheden van de directie Algemene Reserve (DAR) zullen instaan voor het vervoer van zware misdadigers. Dat is dus in totaal 220 eenheden. Indien de raadkamers, zoals gepland, in de gevangenissen kunnen vergaderen, hoopt hij dat het bij dit aantal kan blijven.

Mevrouw Nagy herinnert er ook aan dat heel wat burgemeesters gemeld hebben dat de staking van de cipiers enorme kosten met zich heeft gebracht in de vorn van overuren. Hoewel dit probleem voor de toekomst blijkbaar is opgelost, vraagt ze of het akkoord niet bepaalt dat de federale regering die extra kosten die reeds door de gemeenten zijn betaald, voor haar rekening neemt.

Wat de voorstellen voor de Brusselse zones betreft, meent mevrouw Nagy dat het aanwerven en het behouden van personeel een zeer prangend probleem blijft dat een veel snellere oplossing vergt. De moeilijkheden zijn zo groot, dat ze zich afvraagt of men de omvang van de uitdaging aanvankelijk goed heeft ingeschat. De burgers vragen zich af wat er in Brussel gebeurt en dit gevoel van onrust groeit voortdurend. Ze verheugt er zich overigens over dat binnenkort over een wetsontwerp betreffende de hervorming van de magistratuur wordt gestemd, zodat niet alleen de politionele actie, maar ook de actie bij de parketten en bij het gerecht wordt gewaarborgd.

De eerste minister wijst erop dat de gesprekken over de Brusselse zones zeer binnenkort zullen plaatsvinden. De specifieke maatregelen die kunnen worden getroffen, vallen buiten de begroting die is opgenomen in het samenwerkingsakkoord.

Dit samenwerkingsakkoord bevat twaalf maatregelen om de politiemensen in Brussel te houden. Die hebben betrekking op het behoud van de personeelsformatie, op de compensatie van de bijkomende arbeidsprestaties en op de beperking van de mobiliteit. De eerste minister onderstreept dat hij zich heel goed rekenschap geeft van de specifieke situatie in Brussel.

Op een politiekorps van 5 000 eenheden, wenst de helft te vertrekken op basis van de mobiliteitsregeling en zijn er slechts een dertigtal kandidaten die belangstelling hebben voor een functie in Brussel. Er moeten dus dringend maatregelen worden genomen.

Een analyse van de eerste lijst met de 196 politiezones noopt de heer Verreycken tot de vaststelling dat het solidariteitsmechanisme, wanneer het communautair wordt opgesplitst, aan Vlaanderen 46 % kost terwijl het slechts 30 % ontvangt terwijl Wallonië slechts 16 % bijdraagt en 70 % van ontvangt.

Het benieuwt hem wat het resultaat zal zijn voor deze communautaire transfers na de toepassing van de nieuwe solidariteitstoelage. Hij vraagt derhalve om zo snel mogelijk te kunnen beschikken over een aangepaste lijst met de objectieve cijfers per zone.

In de tweede plaats wenst de heer Verreycken te vernemen welke norm zal worden toegepast voor de de betaling. Is het de KUL-norm of die voorzien in het koninklijk besluit van september 2001 waarover veel burgemeesters hebben gesproken ?

Een derde vraag van de heer Verreycken heeft betrekking op de motivering van het personeel. Bestaat er naast het akkoord tussen de federale regering en de lokale besturen ook een protocol tussen Justitie en Binnenlandse zaken ? Hoe wordt het politiekorps gemotiveerd en bestaan er ook protocollen die het gevoel van moedeloosheid bij de agenten willen bestrijden ?

Wat de overuren betreft, vraagt de heer Verreycken wie bepaalt dat lokale politiemensen worden ingezet voor nationale manifestaties of voor andere bijzondere evenementen ? Tevens wenst hij te vernemen wie de bijzondere risico's bepaalt waarvoor extra personeel moet worden ingezet ? Gebeurt dit door een specialist ?

Hoewel de heer Verreycken gewonnen is voor het ASTRID-systeem wijst hij erop dat het communicatiesysteem op dit ogenblik alleen signalen van Amerikaanse satellieten kan opvangen. België investeert op dit ogenblik echter miljarden in het Galileo-satellietproject. Hij had graag vernomen wie voor de omschakelingkosten zal instaan als België van satellietsysteem verandert. Zal dit worden verhaald op de lokale zones ?

Ten slotte stelt de heer Verreycken vast dat er blijkbaar geen gegevens kunnen verstrekt worden op zijn vraag over de naleving van de tweetaligheidsvereiste bij de aanwerving van politieagenten. Blijkbaar komen er over deze specifieke vraag geen gegevens binnen bij de federale regering. Ondanks het feit dat dit uitdrukkelijk werd gevraagd aan de gemeenten beschikt de federale regering over geen informatie. Moet hieruit worden afgeleid dat er bij de gemeenten een onwil is om de nochtans wettelijk verplichte tweetaligheid na te leven ?

De eerste minister preciseert dat het de KUL-norm is die wordt toegepast voor de betaling. Het koninklijk besluit van september 2001 geldt slechts als « bodem-norm ».

De eerste minister herhaalt dat werd afgesproken om ASTRID pas in een later stadium te bespreken. De federale regering wenst eerst dat het piloot-project in Oost-Vlaanderen goed functioneert, waarna een uitbreiding in Henegouwen en in de zes Brusselse zones wenselijk is. De federale regering gaat dus resoluut voor een generalisering van het ASTRID-systeem en zal ook, in de mate van het mogelijke weliswaar, bijdragen tot de kosten.

Wat betreft de tweetaligheidvraag zijn alle gegevens inmiddels toegekomen. De verificaties zullen dus op die basis kunnen doorgaan.

De heer Verreycken betreurt dat de eerste minister, indien hij inmiddels over deze gegevens beschikt, geen aangepaste en geactualiseerde nota heeft bezorgd aan de commissieleden.

Op vraag van mevrouw Thijs bevestigt de eerste minister dat de extra 25 000 000 euro die in de politiehervorming zullen worden geïnvesteerd in de begroting opgenomen zullen worden. Daartoe zal een amendement worden ingediend in de Kamer.

Op de vraag van mevrouw Thijs of de bijkomende opbrengst van de boetes zal worden doorgeschoven naar de gemeenten wijst de eerste minister erop dat het wetsontwerp op het nieuwe verkeersreglement in de komende dagen in het Parlement zal worden ingediend. Er is voorzien dat vanaf 2002 de bijkomende opbrengst van boetes, die ernstig verzwaard werden, doorgestort kan worden naar de gemeenten en zones die hiertoe een contract hebben afgesloten met het ministerie van Binnenlandse Zaken. De bedoeling van dit contract is uiteraard dat die bijkomende opbrengst door de gemeenten zou worden geïnvesteerd in verkeersveiligheid. De bijkomende opbrengst zal dus zeker niet in mindering worden gebracht van de federale dotatie en het systeem zal worden toegepast van zodra de nieuwe wet is goedgekeurd.

Ten slotte wijst mevrouw Thijs erop dat er binnen de politiediensten een zekere bezorgdheid heerst over de opleiding van de politieagenten. De gewezen rijkswachters hadden een grondige vorming. De politieagenten worden thans opgeleid in politiescholen die niet overal hetzelfde zijn. Volgens de politiediensten zelf schuilt er heel wat gevaar in de opleidingen die blijkbaar minder streng zijn dan in het verleden. Gaat de federale regering deze opleiding evalueren ?

De eerste minister wijst er op dat het opleidingsprogramma in alle scholen hetzelfde is. Daarenboven is het duidelijk de bedoeling dat de permanente begeleidingscommissie dit eveneens grondig zou opvolgen opdat een analoog opleidingsniveau zou worden gewaarborgd in alle scholen.

Ten slotte wijst mevrouw Thijs op het buitensporig hoge loon van sommige politieambtenaren in een aantal steden. Sommige steden hebben in het jaar 1999 8 000 à 9 000 oude Belgische frank per inwoner geïnvesteerd in de politiezorg. Dat is op zich een zeer indrukwekkend bedrag maar als blijkt dat er bijvoorbeeld in Antwerpen 146 hoofdinspecteurs met een gigantisch hoog loon tewerkgesteld zijn dan kan men zich vragen stellen over het rendement van de inspanning die men van de inwoners van Antwerpen vraagt.

De eerste minister antwoordt dat hij deze opmerking zal doorgeven aan de vertegenwoordigers van de federale overheid binnen de begeleidingscommissie. Het is bekend dat Antwerpen een zeer zwaar middenkader heeft.

Mevrouw De Schamphelaere stelt vast dat er weliswaar hard gewerkt is aan het akkoord maar zij betreurt dat dit nog steeds geen definitief akkoord is. Er bestaat dan ook nog geen definitieve rechtszekerheid voor de gemeentelijke begrotingen, de gemeentelijke tewerkstelling en voor de gemeentelijke belastingsbetalers. Het proces-verbaal van het akkoord maakt dit zeer duidelijk : men spreekt over correcties, verrekeningen, meerkosten die ten laste moeten worden genomen. Het is bijgevolg slechts een akkoord over het feit dat er binnenkort een definitief akkoord moet komen.

Daarom wenst ze te weten wanneer er eindelijk definitief rechtszekerheid zal zijn. Een evaluatie wordt slechts voorzien tegen 1 september 2003 terwijl het wetsontwerp met betrekking tot het uitgewerkt financieringssysteem reeds wordt neergelegd begin 2003. Het is dus blijkbaar de ambitie van de regering om het wetsontwerp nog tijdens deze legislatuur te laten stemmen maar het slechts later te evalueren.

De minister wijst erop dat na de verificatie bij de lokale zones, die zal gebeuren binnen de 10 dagen, alle cijfers definitief zullen zijn. Het wetsontwerp dat begin 2003 wordt neergelegd betreft enkel het financieringssysteem en dit op uitdrukkelijk verzoek van de gemeenten : zij wensten dat het systeem en de parameters in een wettelijke vorm zouden worden gegoten opdat men er niet meer op terug zou kunnen komen. Ze wensten dus een wettelijke houvast. Er is op 11 juni 2002 gediscussieerd over het feit dat het wetsontwerp zou kunnen worden neergelegd na de evaluatie van september 2003 maar dat hebben de gemeenten geweigerd. Als er na september 2003 nog aanpassingen moeten gebeuren zal dit gebeuren door de wet opnieuw te wijzigen.

De heer Moureaux vraagt dat de totale kostprijs van de politiehervorming voor respectievelijk de federale Staat en de gemeenten wordt berekend. Het resultaat zou het enthousiasme voor de eengemaakte politiedienst wel eens kunnen doen bekoelen.

4. HOORZITTING MET DE HEER WILLY TAMINIAUX, VOORZITTER VAN DE UNION DES VILLES ET COMMUNES DE WALLONIE

4.1. Inleidende uiteenzetting door Willy Taminiaux

Hoewel de Union des villes et communes de Wallonie (voortaan de Union) de doelstellingen van de hervorming van de politiediensten volledig bijtreedt, wil ze voorkomen dat die hervorming tot het faillissement van de gemeenten leidt.

De wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, was gebaseerd op het Octopus-akkoord, gesloten door de acht democratische partijen. Een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, komt tegemoet aan de vereisten van de democratie en aan de wensen van de burgers, die zich veiliger willen voelen en willen beschikken over een echte buurtpolitie.

Spreker herinnert aan enkele belangrijke fasen in het optreden van de Union aangaande de politiehervorming :

­ In het akkoord van 6 maart 2001 werd het principe behrachtigd van een budgettair neutrale operatie op basis van een degressieve interzonale solidariteit die geldt voor alle zones, behalve voor die welke in het verleden te weinig geïnvesteerd hebben en die er het beste voorstaan.

­ Tijdens de ontmoeting op 4 juli 2001 tussen de Union en de minister van Binnenlandse Zaken bleek op basis van de cijfers van de Union dat de gemiddelde meerkosten veroorzaakt door een Waals lid van de politie de door de regering geschatte kostprijs van 3 470,50 euro met meerdere honderden euro oversteeg. De Union stelde dus vast dat er geen sprake was van de door de regering beloofde budgettair neutrale operatie. De regering gaf toe dat de Union globaal gesproken een juiste analyse maakte.

­ Op 21 november 2001 keurde de regering het principe goed van de zogenaamde aanvaardbare meerkosten.

­ Op 11 juni 2002 vroeg de federale regering de Vlaamse en de Waalse Verenigingen van steden en gemeenten om in te stemmen met de aanvaardbare meerkosten met betrekking tot de politiehervorming. De eerste minister liet uitschijnen dat zonder de instemming van de verenigingen met de parameters aangaande die aanvaardbare meerkosten, geen beslissing zou worden genomen over de overname van bepaalde taken door het federale niveau, noch over de bijdrage van 25 miljoen euro van de federale Staat.

De Verenigingen van steden en gemeenten waren dus wel verplicht om in te stemmen met de parameters van de regering tot vaststelling van de aanvaardbare meerkosten. Er werd voorzien in een financiering van 24 789 352,47 euro voor de gemeenten, waarvan ongeveer 14 miljoen voor de Waalse politiezones.

De Waalse Vereniging heeft dan bij eenparigheid van de vertegenwoordigers van de vier partijen ­ MR, CdH, Ecolo en PS ­ met dit akkoord ingestemd, op voorwaarde dat :

1. De cijfers aangaande de financiering zo snel mogelijk door de regering aan de zones worden meegedeeld en dat zij over tien dagen beschikken om te reageren.

2. Als ondanks de dotatie van de regering aan de politiezones blijkt dat bepaalde zones er bijzonder ernstig aan toe zijn, de Vereniging de regering nog in 2002 kon waarschuwen.

3. De toegekende dotatie als een minimum wordt beschouwd, waaronder men niet mag zakken.

4. De vastgestelde maatregelen op basis van een evaluatie in september 2003 opnieuw kunnen worden bekeken.

­ Naar aanleiding van de beslissing van de regering aangaande de tenlasteneming van de aanvaardbare meerkosten, heeft de Union op 11 juli 2002 de burgemeesters van de Waalse steden en gemeenten bijeengeroepen, nadat zij vooraf een tabel had opgesteld van de reële meerkosten van de lokale politiediensten die in de verschillende zones zou moeten worden ingevuld. Een hele reeks parameters is vastgesteld om tot een objectief dossier te komen. Daaruit blijkt dat qua personeels- en werkingskosten het reële tekort van de Waalse zones is opgelopen tot 44 620 834,45 euro.

Bovendien investeren de zones een bedrag van 29 747 222,97 euro terwijl de federale regering slechts een bijdrage levert van 2 478 935,24 euro.

De federale regering moet oog hebben voor die reële meerkosten. In de zones die er het ergst aan toe zijn, beweert men immers vanaf de maand oktober 2002 tot staking van betaling te moeten overgaan.

De Union heeft acht ideeën op een rijtje gezet, die een heel belangrijke financiële weerslag hebben en die zij bij de regering wil verdedigen :

1. De « tweevoudig » deficitaire zones

De situatie van de reeds deficitaire zones, dat wil zeggen de categorieën 2 en 6, wordt nog enorm verzwaard doordat zij daar ook nog eens de niet-aanvaardbare meerkosten moeten bijnemen.

De Union vraagt dat de federale overheid de bedragen van de aanvaardbare meerkosten, die berekend zijn op basis van het bestaande operationele personeelsbestand, volledig ten laste zou nemen. Concreet bevinden zich 22 Waalse zones, dat wil zeggen bijna 1 Waalse zone op 3, in deze situatie.

De toestand van de behoeftige zones in categorie 6 is niet beter. Het tekort van een aantal onder hen is immers zo acuut geworden dat ze geen betalingen meer zullen kunnen verrichten. Ook hier moet de federale overheid iets doen aan de structurele onderfinanciering.

2. De afwijkingen van de financiering

Behalve de zones van categorieën 2 en 6 bestaan er verschillende zones waarvan de niet-aanvaarde meerkosten uitzonderlijk hoog zijn omdat de federale dotatie te weinig rekening gehouden heeft met hun specifieke toestand. Het betreft bijvoorbeeld de aanwezigheid van een universiteit of van gevangenissen, de nabijheid van een grens, het toerisme, enz. De federale overheid moet dat probleem oplossen.

3. De wijkagenten

De versterking van de wijkpolitie is een van de essentiële aspecten van de politiehervorming. In de meeste zones is daar echter niets van te merken.

De regering moet, overeenkomstig het « Mammoet-statuut », de voorrang geven aan de financiering van de nabijheidstoelage van de wijk-, onthaal- en interventieagenten. De Union vraagt de federale overheid dan ook een herstelmaatregel te treffen door het financieringsplafond van de meerkosten van 1 agent voor 2/3/4 000 inwoners op te heffen.

4. De korpschef

De wedde en de toelage van de korpschef zijn meerkosten die de hervorming oplegt, en moeten derhalve door de federale overheid gefinancierd worden.

5. Geïntegreerde werking

De zones hebben de administratieve en logistieke steun van 700 personen verloren, terwijl zij 580 agenten voor de coördinatie moeten afstaan; deze kosten moeten dus gedragen worden door de federale overheid.

6. De werkings-en investeringskosten

De bijdrage van de federale overheid hierin, een forfait van 1 660,88 euro per ex-rijkswachter, moet opgetrokken worden tot het gemiddelde bedrag van de werkelijke werkingskosten van de gewezen brigades. Bovendien moet het aandeel in de investeringskosten van 818,04 euro per ex-rijkswachter opgetrokken worden tot een aanzienlijk percentage van de werkelijke investeringen in elke zone.

7. De inconveniënten veroorzaakt door de overuren, het weekend- en nachtwerk

De plafonds van de inconveniënten werden vastgesteld op grond van een niet-pertinent referentiejaar, waardoor zij helemaal niet overeenkomen met de huidige werkelijkheid. De federale overheid moet dus een nieuwe, bruikbare grondslag vinden. De federale overheid heeft het jaar 2000 als niet-pertinent beschouwd, maar er moet op gewezen worden dat 1999 dat ook niet is. De Union stelt dan ook voor dat de plafonds van de inconveniënten herzien worden op grond van het gemiddelde van de jaren 1999 en 2000.

8. De federale steun

De gemeenten verwachten dat de federale overheid onverwijld duidelijkheid verschaft over de steunverdeling, per soort steun, per zone en over een efficiënt gebruik van die steun door middel van een sociaal secretariaat van de GPI, een dienst voor boekhoudkundig en juridisch advies, openbare aanbestedingen van de federale politie, enz.

Bovendien moet er absoluut zo snel mogelijk ­ in ieder geval voor eind september 2002 ­ een eerste vergadering belegd worden van de Begeleidingscommissie voor de politiehervorming.

4.2. Gedachtewisseling

De heer Wille stipt aan dat er veel gelijkenis bestaat tussen de aanpak van de politiehervorming in het Vlaamse en het Waalse Gewest. De hervorming moet echter stoelen op een globaal overleg tussen de federale overheid en de lokale besturen.

De discussie over de politiehervorming wordt gevoerd tegen de achtergrond van het debat over de verdeling van de kerntaken tussen lokale en bovenlokale overheid. De lokale overheden zullen een aantal bijkomende taken moeten vervullen, wat een toename van hun middelen vergt via fiscale inkomsten. Deze stijging is alleen maar mogelijk indien ze gepaard gaat met een daling van de fiscale inkomsten van andere bestuursniveaus zodat deze fiscale operatie een neutraal karakter heeft. Graag had hij vernomen of de Verenigingen van steden en gemeenten bereid zijn dit globaal debat te voeren.

De heer Taminiaux antwoordt dat hij bereid is aan die discussie deel te nemen, maar dat moet worden gezorgd voor een aangepaste financiering van de door de politiehervorming veroorzaakte meerkosten op het lokale niveau.

Mevrouw De Schamphelaere stipt aan dat de regering op 19 juli 2002 een krediet heeft vrijgemaakt dat bepaald is op 28,3 miljoen euro. Zij vraagt of de regering hierbij heeft rekening gehouden met de precieze becijfering van de meerkost door de « Union des villes et communes de Wallonie ».

De heer Taminiaux antwoordt dat later met de federale regering zal worden overlegd over de meerkosten en de financiering van de hervorming.

De heer Malmendier wenst te weten waarom het gemiddelde van 1999, dat qua politiewerk een normaal jaar was en van 2000, dat inzake politieopdrachten een overbelast jaar was, in aanmerking werd genomen. Spreker vraagt zich af of de « Union » geraadpleegd werd over de herwaardering van de lonen. Het lid maakt zich zorgen over het feit dat de verschillende gezagsniveaus hun beleid beperken tot het stellen van eisen. Dat kan het moreel van de politiemensen ondermijnen en dreigt de politie met een ongunstig imago op te zadelen.

De heer Taminiaux antwoordt dat de « Union » niet werd geraadpleegd over de herwaardering van de politiesalarisssen.

De heer Wille wijst erop dat er grote verschillen bestaan tussen de gemeenten op het vlak van de financiële middelen. Dat kan niet alleen een gevolg zijn van het gevoerde beleid maar ook soms van toevallige omstandigheden. Door het herverdelende karakter van de tussenkomst van de gemeentelijke fondsen wordt deze ongelijkheid gecorrigeerd op basis van het principe van de fiscale solidariteit. Dit financieringsprobleem kan echter niet als een louter federaal probleem afgedaan worden, maar moet worden opgelost binnen het globaal debat over de financiering van alle lokale besturen.

De gemeenten eisen een exponentiële verhoging van hun financiële middelen en zijn pas daarna bereid te debatteren over de verdeling van de kerntaken tussen de gemeenten, de gewesten en de federale overheid.

De heer Taminiaux antwoordt dat op institutioneel gebied de « Commission des 27 », die bestaat uit 9 Waalse parlementsleden, 9 vertegenwoordigers van de steden en gemeenten en 9 vertegenwoordigers van de Waalse regering, belast is met het bestuderen van de krachtlijnen van de taakverdeling tussen de verschillende gezagsniveaus in Wallonië.

Hij onderstreept dat de financiële middelen die voortkomen uit gemeentebelastingen, van gemeente tot gemeente verschillen wegens de verschillende opbrengst die aan het belastingspercentage gekoppeld is. Bovendien zal het gemeentefonds, dat grotendeels voor de financiering van de gemeenten instaat, in 2004 worden hervormd om beter aan de werkelijke praktische behoeften van de gemeenten te voldoen.

5. HOORZITTING MET DE HEER LEBON, ALGEMEEN SECRETARIS VAN HET SYNDICAAT VAN DE BELGISCHE POLITIE (SYPOL)

5.1. Inleiding

De heer Lebon legt uit dat zijn vakvereniging deelt uitmaakt van de raad van bestuur van de Belgische politie, die een uitvloeisel is van de voormalige autonome vakbond van de gerechtelijke politie. Ze werd opgericht in het raam van de fusie van de politiediensten en telt momenteel meer dan 2 500 leden.

5.2. Eisen

5.2.1. Wat het politiestatuut betreft

De integratie van de diverse politiekorpsen ging niet steeds gepaard met de aanpassing van de bestaande statuten. Dat geeft aanleiding tot conflicten, met name tussen de gewezen rijkswachters van de BOB en de gewezen agenten van de gerechtelijke politie, wat de menselijke verhoudingen betreft. Voor die problemen moet absoluut een statutaire oplossing worden gevonden, maar zonder dat dit budgettaire gevolgen heeft.

Spreker legt uit dat, overeenkomstig de nieuwe indeling van het politiepersoneel, de gewezen officieren van gerechtelijke politie, die tot het niveau 2+ behoorden, nu zijn ingeschaald in niveau twee. Zowel financieel als menselijk is dat een aanzienlijke depreciatie.

5.2.2. Wat de efficiëntie van de politie-instelling betreft

Spreker herinnert eraan dat het zijn vakbond was die de « Othello »-operatie aan het licht heeft gebracht, wat in 1996 aanleiding heeft gegeven tot de onderzoekscommissie « Dutroux ». Die onderzoekscommissie heeft op haar beurt aanleiding gegeven tot de hervorming van de politiediensten.

Spreker verklaart dat uit een pre-audit die anderhalf jaar geleden door zijn vakvereniging werd uitgevoerd, blijkt dat overdreven bureaucratie en het ontbreken van een « nieuwe politiecultuur » problemen zijn die nog steeds bestaan (dagelijks moet het personeel 38 000 steekkaarten invullen om de verrichte handelingen te inventariseren). Het veldwerk lijdt daar aanzienlijk onder. Op lokaal niveau is er een tekort aan middelen en aan operationele manschappen.

De « Computer Crime Unit » kampt met een gebrek aan computeruitrusting en personeelsleden. Eén derde van het personeel verricht administratieve taken.

Alle waarnemers zijn het erover eens dat de wetenschappelijke politie feiten moet onderzoeken die verband houden met strafbare handelingen. Om die feiten vast te stellen, doet de politie momenteel uitsluitend een beroep op tipgevers, waarvan de betrouwbaarheid vaak twijfelachtig is.

Uit een nota van de commissaris-generaal van begin juli 2002 blijkt dat de politie bij gebrek aan financiële en materiële middelen niet kan instaan voor de follow-up van de aanbevelingen van de politici inzake veiligheid.

Spreker onderstreept het belang van goede communicatie tussen alle politiediensten enerzijds en tussen de politiedienst en de gerechtelijke overheden anderzijds, om de efficiëntie van de onderzoeken te waarborgen.

De ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie willen de politiediensten die deel uitmaken van het apparaat ter bestrijding van het terrorisme reorganiseren.

5.2.3. Wat de controlevoorzieningen betreft

Om de overdreven bureaucratie te bestrijden, is een soepel en efficiënt management nodig, dat de omvang van het administratieve werk kan verminderen. Op die manier kan het gebrek aan capaciteit in het veld worden verholpen. Het is immers raadzaam de politiewachtdiensten 's nachts en in het weekend niet te verminderen. Men moet de personeelsbezetting versterken, zodat de politiediensten ononderbroken kunnen werken.

Spreker onderstreept dat de vakbond momenteel een stakingsaanzegging voorbereidt.

5.3. Algemene bespreking

Mevrouw Thijs vraagt zich af of Sypol een alternatief kan bieden voor de overdreven bureaucratie binnen de politiediensten. Spreekster vraagt inzage in de pré-audit waarnaar de heer Lebon verwijst om de erin verwerkte aanbevelingen te bestuderen.

Mevrouw Nyssens wil weten of de hervorming op zich uitvoerbaar is, los van het probleem van de financiële middelen om ze uit te voeren.

Spreekster vraagt of met externe aanwervingen is begonnen, aangezien de interne rekruteringsbronnen opgedroogd zijn.

De heer Verreycken vraagt of de heer Lebon kan bevestigen dat er sinds de politiehervorming veel minder agenten straatpatrouilles verrichten.

De heer Lozie vraagt of er aanwijzingen zijn van een communicatieprobleem binnen de geïntegreerde politiediensten, ten gevolge van een verholen interne « oorlog ». Hij wenst te vernemen of dit formeel wordt onderzocht omdat door het eventueel achterhouden van informatie politionele onderzoeken in het gedrang kunnen komen.

Mevrouw Leduc wenst te weten of er binnen de politiediensten een korpsgeest wordt ontwikkeld die leidt tot een goede werking van de diensten. Zij meent dat de politiediensten momenteel te veel bezorgd zijn over hun eigen situatie op vlak van personeel en middelen.

Mevrouw Lizin meent dat er een keuze moet worden gemaakt : ofwel versterkt men het politionele veldwerk, ofwel richt men een nieuwe administratieve dienst op. Het lid wil de inhoud kennen van een brief aan de algemene directie van de gerechtelijke politie over het zeer hoge percentage personeelsleden dat administratieve taken uitvoert. Ze vraagt hoe de directie van de politie haar diensten de geest van de hervorming wil bijbrengen.

De heer Lebon antwoordt dat de hervorming op zich een stap vooruit is, maar dat de concrete invulling van de nieuwe politiecultuur een probleem is. Hoewel er geen sprake is van een echte politieoorlog, is er nog steeds een sluimerend conflict. Aan de POSC-audit, ide een gedecentraliseerd management en de invoering van een nieuwe cultuur aanbeveelt, werd in de praktijk geen gevolg gegeven.

De heer Callens, adjunct-secretaris-generaal van Sypol, is van oordeel dat er voldoende financiële middelen en personeel zijn, maar dat zij verkeerd worden ingezet. Als men de hyperbureaucratisering kon terugdringen, zouden er meer agenten kunnen patrouilleren. Spreker is van oordeel dat de slogan « meer blauw op straat » moet worden « blauw : meer op straat ».

Aan mevrouw Leduc antwoordt hij dat Sypol geen financiële eisen stelt en ook geen gebrek aan beroepsfierheid kan worden verweten.

Spreker is van oordeel dat het vooral voor de voormalige rijkswachters een groot probleem is om zich aan te passen aan de nieuwe geïntegreerde politie, gezien hun zeer sterke korpsgeest. Spreker legt er de nadruk op dat de nieuwe complexe structuur van de politiediensten de echte integratie soms in de weg staat.

Mevrouw Leduc wijst erop dat de bevolking grote verwachtingen koestert tegenover de politiediensten, die volgens haar dan ook moeten blijk geven van beroepsfierheid.

Mevrouw Taelman stelt vast dat er op het niveau van de federale politie een probleem rijst op het vlak van het financieel management. Op lokaal vlak worden goede resultaten geboekt in die zones waar het personeel en de financiële middelen doelmatig worden aangewend. Zij wenst te weten of de heer Lebon deze vaststellingen kan beamen. Zij vraagt ook of de grotere zones die beschikken over meer financiële middelen en personeel bevoordeeld zijn.

De heer Lebon antwoordt dat de beoordeling die mevrouw Taelman maakt van de situatie bij de federale en lokale politie strookt met de werkelijkheid. Spreker bevestigt dat de grote zones waar veel personeel is en veel financiële middelen voorhanden zijn, over het algemeen minder goed werken dan zones met een beperkter budget en personeelsbestand. Kleine zones met een geografisch beperkt gebied en met een lage criminaliteitsgraad, werken efficiënt.

Spreker meent dat het niet in de eerste plaats de vroegere leden van de gerechtelijke politie en de rijkswacht zijn die met elkaar in de clinch gaan, maar dat de rivaliteit veeleer opduikt binnen de nieuwe structuren die bij de politiehervorming zijn gecreëerd.

De heer Verreycken vraagt of de politiediensten zich niet zouden moeten beperken tot het vervullen van haar kerntaken zoals beteugeling en controle en een aantal bijkomende taken afstoten. Op die manier zou er duidelijkheid worden geschapen en kan er een korpsgeest groeien.

De heer Lebon bevestigt dat de hulpagenten preventieve politietaken uitvoeren zoals het controleren van parkeermeters. Die politieaanwezigheid heeft een ontradend effect. Spreker betreurt dat wordt overwogen hun taken te privatiseren.

De heer Callens antwoordt dat de korpsgeest reeds wordt bijgebracht vanaf de politieopleiding. Dit was zeker het geval voor het vroegere rijkswachtkorps. Voor de vroegere gemeentepolitie was dit enkel op lokaal vlak het geval. Spreker wijst erop dat het opbouwen van een korpsgeest binnen de nieuwe politiediensten geleidelijk moet groeien. De politiediensten kunnen zich volgens spreker beter beperken tot het vervullen van hun kerntaken. De preventietaken moeten daarom niet vervuld worden door de federale of lokale politie maar wel door burgerpersoneel zoals tewerkgestelde werklozen waaronder stadswachten.

Spreker concludeert dat het aangewezen zou zijn om zoveel mogelijk leden van de politie op straat in te zetten in plaats van het personeel te belasten met eindeloze analyses van de nieuwe politiestructuren.

6. HOORZITTING MET DE HEER BRICE DE RUYVER, EXPERT BIJ DE KANSELARIJ EN DE DIENSTEN VAN DE EERSTE MINISTER (17 DECEMBER 2002)

De heer De Ruyver stelt vast dat een groot deel van de aanbevelingen aansluiten bij de bekommernissen van de regering. Een aantal van de aanbevelingen zullen deze week trouwens door de Ministerraad in beslissingen worden omgezet.

6.1. Inleiding

De discussie over de financiële en operationele aspecten van de politiehervorming is sterk geëvolueerd. Sedert het akkoord van maart 2001 is er een akkoord gesloten op 11 juni 2002. Op 6 december 2002 heeft de regering beslist tot het vrijmaken van een bijkomende enveloppe ter uitvoering van dit akkoord. Ingevolge dit akkoord werd aan de zones de mogelijkheid geboden om hun operationele of financiële problemen in een geïndividualiseerd dossier voor te leggen aan de evaluatiecommissie die dan ook de beslissing van 6 december 2002 heeft voorbereid.

135 zones hebben een dergelijk dossier ingediend. In het geheel wordt een bijkomende enveloppe voorzien van 40 miljoen euro.

Voor een aantal parameters wordt bovendien nog een bijkomende inspanning gedaan : de tegemoetkoming voor het veiligheidskorps, de integrale vergoeding van de bijzonder rekenplichtige, het voor de helft vergoeden van de externe korpschef en de secretaris.

Daarbij mag niet over het hoofd gezien worden dat het herzien van een aantal andere parameters geleid heeft tot het optrekken van de werkingsmiddelen, het verstrekken van hulp aan een aantal zeer arme zones en een tussenkomst voor de overuren.

Dit alles heeft ertoe geleid dat er een zeer objectieve evaluatie is gebeurd die zeer veel informatie heeft opgeleverd. De leden van de evaluatiecommissie hebben dan ook het gevoel dat de hervorming van de politie op het terrein de gunstig evolueert. Een groot aantal zones slagen erin om met weinig operationele middelen een behoorlijke politiezorg te verzekeren. Dit pleit voor de kwaliteit van de zonechefs en de burgemeesters.

De door de zones gedane inspanningen moeten dus naar waarde worden geschat. Toch is de beloning voor de zones die in het verleden grote inspanningen hebben gedaan rond politiezorg niet zo omvangrijk als het soms wordt voorgesteld. Hij verwijst hierbij naar de grote steden die steeds zwaar in hun politiekorps hebben geïnvesteerd. Op basis van de federale dotatie en alle bijkomende maatregelen die genomen zijn krijgen zij een niet onaanzienlijke federale ondersteuning. Die steun dient echter gerelativeerd te worden als men ziet dat de zones die in het verleden te weinig inspanningen hebben gedaan toch nog zeer genereus worden behandeld.

Het onderscheid dat is gemaakt in functie van de financiële draagkracht van de zones (Q1 en Q2) heeft ertoe geleid dat de arme zones zeer sterk geholpen worden met tal van maatregelen. Ook van de rijkere zones (Q3 en Q4) wordt niet geëist wat er redelijkerwijs van zou kunnen geëist worden. We zitten nog steeds in een situatie waarbij de inspanningen van bepaalde landelijke zones zeer redelijk is. In de rijke gordel rond Gent wordt er rond de 2 500 tot 2 700 frank per inwoner aan politiezorg besteed. Dat is nog altijd substantieel minder dan wat de zone Gent investeert waar dit bedrag rond de 10 000 frank per inwoner schommelt.

Dit illustreert dat de inspanning die van de rijkere gemeenten gevraagd wordt zeer redelijk is en pleit voor het solidariteitsmechanisme tussen de zones dat in het akkoord van maart 2001 met de steden en gemeenten is afgesproken. Dit solidariteitsmechanisme wordt over een periode van twaalf jaar afgebouwd en vervangen door een systeem van de federale solidariteit. Het solidariteitsmechanisme blijkt intussen zijn degelijkheid te bewijzen.

7. DE AANBEVELINGEN VAN DE COMMISSIE

De heer De Ruyver vindt dat de aanbevelingen over de perceptie van de burger van de kosten van de politiehervorming iets te sterk geformuleerd zijn. Als men de hervorming aan de burgers van dit land uitlegt dan begrijpt elke burger dat er voor veiligheid een investering nodig is. Die inspanning dient voor elke burger gelijkwaardig te zijn in functie van de zone waar men woont (urbanisatiegraad, financiële draagkracht).

Binnen dit en twee jaar zal niet meer worden gewerkt met de KUL-norm maar met een standaard die varieert in functie van het typen van zone. Voor een zone van een bepaald zal een bepaalde inspanning worden verwacht. Dat is de enige manier om een voor iedereen rechtvaardig systeem te organiseren.

De beslissingen van de Ministerraad van deze week moeten ertoe leiden dat de operationele slagkracht van de zones substantieel vergroot. Zelfs aan kleine zones met een kleine capaciteit wordt de mogelijkheid geboden om toch maximaal politiemensen op het terrein in te zetten. Ook rond de nabijheidpolitie zijn specifieke maatregelen genomen omdat dit een zwak punt bleek te zijn. Het statuut van de politie maakte de wijkfunctie minder aantrekkelijk en maakte het bijzonder moeilijk om mensen in wijkpolitie te laten functioneren.

De slogan « meer blauw op straat » moet worden genuanceerd. Het is vooral de bedoeling om een meer gerichte politiewerking te verzekeren. In de evaluatiecommissie is het opvallend dat ook de kleinere zones toegeven dat zij op dit ogenblik over recherchediensten beschikken daar waar dit vroeger niet het geval was. Recherchediensten werken in burgerkledij zodat er weliswaar niet meer blauw op straat is maar zij verzekeren wel een politiezorg ten bate van de gemeenschap.

7.1. KUL-norm

Wat de KUL-norm betreft, herinnert de heer De Ruyver er aan dat met de steden en gemeenten is overeengekomen een permanente begeleidingscommissie te installeren. Deze is nog niet bijeengekomen omdat totnogtoe prioriteit is gegeven aan de evaluatiecommissie. Vanaf januari 2003 zal de begeleidingscommissie echter opstarten. Een van haar belangrijkste opdrachten is de bijsturing van de KUL-norm omdat is gebleken dat de huidige parameters onvoldoende beantwoorden aan de operationele noden.

Bij de beslissing van 6 december 2002 zijn bijvoorbeeld twee parameters bijgestuurd, namelijk de factor grens en de factor toerisme. Het is duidelijk dat deze twee elementen een verhoogde behoefte inzake operationaleit genereren. Daarbij zal bijvoorbeeld het begrip « grens » verder moeten worden verfijnd. Totnogtoe werd dit beschouwd als landsgrenzen. Er zijn echter redenen om ook de grens tussen bepaalde regio's als grenszone in aanmerking te nemen omdat die regio's de effecten ondervinden van een « grensoverschrijdende » criminaliteit. Dit is met name het geval voor het Luikse, Zuid-West-Vlaanderen en het noorden van Antwerpen. De KUL-norm zal dus op korte termijn worden aangepast.

Eenmaal de rekeningen van het jaar 2002 bekend zijn zal ook kunnen worden nagegaan of de operatie ook in budgettair opzicht geslaagd is.

7.2. De financiële aspecten

Wat de vraag voor budgettaire neutraliteit voor de gemeenten betreft, benadrukt de heer De Ruyver dat de regering bewust een inspanning vraagt van de zones die in het verleden te weinig hebben geïnvesteerd in politiezorg. Men moet echter de financiële belasting voor deze zones relativeren en de gevraagde inspanning is zeer relatief in vergelijking met de stedelijke normen. Vooral de rijkere zones die in het verleden weinig inspanningen hebben gedaan (zones Q4) zullen in elk geval nog bijkomende inspanningen moeten doen. Het is niet verdedigbaar dat die zones vier keer minder investeren dan de grote zones.

Vastgesteld kan worden dat de criminele fenomenen, door de grote inspanningen en de betere samenwerking tussen politie en parketten in de grote zones, zullen opduiken in die zones die te weinig hebben geïnvesteerd.

Wat de aanvaardbare meerkost betreft, betreurt de heer De Ruyver dat de voorzitter van de Vlaamse Vereniging van steden en gemeenten beweert dat de door de regering op 6 december 2002 bijkomend toegezegde 40 miljoen euro in werkelijkheid slechts 12 miljoen euro zou zijn omdat de reeds in maart 2002 toegezegde bijkomende middelen hiervan moesten worden afgetrokken. De heer De Ruyver benadrukt dat het wel degelijk om 40 miljoen extra bijkomende middelen gaat. Deze middelen zijn bovendien recurrent.

Wat een aantal posten betreft zouden die middelen nog kunnen toenemen. Terecht heeft de commissie in dit verband gewezen op de kosten van de informatisering. Zo vraagt hij zich af of de federale steun, die op dit ogenblik 2,6 miljard frank bedraagt, zal volstaan om de behoeften inzake informatisering te dekken. Hij vreest dan ook de federale steun op dit vlak zal moeten worden opgetrokken omdat die informatisering van belang is voor de operationele slagkracht van de politie.

Op dit ogenblik zijn de personeelskosten voor de politie in verhouding te hoog tot de werkings- en investeringskosten. Er zal in elk geval moeten worden gesleuteld om de verhouding tussen deze kosten te wijzigen.

Of dit nu betekent dat ook de voertuigen door het federale niveau moeten betaald worden durft hij betwijfelen. In het verleden stond de gemeentepolitie ook in voor haar eigen voertuigenpark.

Wat van het federale niveau naar de zones is overgedragen inzake materiële middelen is weliswaar niet zeer veel maar hij meent dat de federale bijdrage moet volstaan voor de behoeftes van de zones op dit vlak.

De heer De Ruyver is het volledig eens met de aanbeveling inzake een meerjarig investeringsplan maar wijst er op dat de politiehervorming noodgedwongen is gerealiseerd door de enorme inspanningen die op elk niveau zijn gedaan. Zodra er meer duidelijkheid is over de globale kostprijs zal er inderdaad een meerjarig investeringsplan moeten worden op punt gesteld. Hij wijst er evenwel op dat de financiële bijdrage vanwege de federale overheid zeer aanzienlijk is. Door deze inspanning zullen zelfs de armere zones op termijn hun personeelsformatie kunnen vervolledigen.

7.3. Sociale maatregelen

Het politiestatuut is zowel op financieel als op sociaal vlak zeer aantrekkelijk. Dit is en blijft verdedigbaar voor zover de kwaliteit van de dienstverlening op hetzelfde niveau staat.

Spreker verheugt zich over het engagement van de burgemeesters en de parketten in de toepassing van de politiehervorming. Wil deze slagen moet er een investeringsplan op lange termijn worden uitgewerkt.

Spreker wijst erop dat de overheid herhaalde inspanningen levert om de personeels-formaties van de kleine zones aan te vullen.

Er moet echter met de vakbonden worden onderhandeld over een versoepeling van het statuut. Er zal in de nabije toekomst een omzendbrief worden gepubliceerd betreffende de versterking van de interzonale samenwerking tussen kleinere en grote politiezones. Hierdoor verkrijgen de kleinere politiezones een verhoogde capaciteit op structurele basis, wat voor de grotere zones ook voordeliger is.

Er zal op vrijdag 20 december 2002 een voorontwerp van koninklijk besluit worden besproken op de Ministerraad waardoor de zonechefs van de minimum normen kunnen afwijken indien ze onderling samenwerken. Op deze manier kan immers bespaard worden op de in te zetten materiële middelen. De lokale vakbonden moeten echter mee akkoord gaan met de versoepelde dienstregeling.

De gehypothekeerde capaciteit zal voortaan (MFO2bis) slechts nog binnen de eigen provincie worden geleverd. Bovendien kan voor commerciële evenementen de politietussenkomst worden aangerekend aan de betrokken zone. Dit is van belang gezien de hoge kost van massabijeenkomsten zoals bijvoorbeeld popconcerten.

Spreker verwijst naar het wetsontwerp houdende de inrichting van de functie van veiligheidsbeambte met het oog op de uitvoering van taken die betrekking hebben op de politie van hoven en rechtbanken en de overbrenging van gevangenen (stuk Kamer, nr. 50-2001/006), waarvan de tekst op 5 december 2002 in de plenaire vergadering van de Kamer is gestemd. Indien de Senaat, het wetsontwerp niet evoceert, zou het vrij snel wet kunnen worden en op basis van de reeds afgewerkte besluiten worden uitgevoerd.

Er werd op 6 december 2002 beslist om het financieel equivalent aan de zones toe te kennen, van de veiligheidsbeambten die hen, overeenkomstig het geciteerde wetsontwerp, zullen worden toebedeeld. Hierdoor krijgen de zones, die gevangenissen op hun grondgebied hebben, een belangrijke financiële tegemoetkoming wat de operationele capaciteit ten goede komt.

7.4. Algemene bespreking

De heer Moureaux spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de regering het kader wil versoepelen door een samenwerking tussen de zones op te leggen. Hij vraagt zich af of Brussel als een provincie beschouwd zal worden en of zijn gehypotheceerde capaciteit in voorkomend geval beperkt wordt tot het grondgebied van de provincie.

De verdeling van de financiële middelen heeft de reeds geleverde inspanningen van de grote zones uiteindelijk niet gecompenseerd.

Hoewel vele Brusselse politiezones hebben kunnen besparen door het feit dat de personeelsformatie van de politiediensten niet opgevuld is, dreigt daar verandering in te komen wanneer de bestanden in de steden opgevuld raken.

Het lid is niettemin van oordeel dat de gerechtelijke brigades veel doelmatiger optreden. Bovendien heeft de strijd tegen de leegstand en tegen overtredingen inzake ruimtelijke ordening interessante resultaten opgeleverd.

Daartegenover staat dat de verminderde aanwezigheid van politieagenten op straat volgens spreker tot meer criminaliteit leidt. Hij benadrukt dat de aanwezigheid van « blauw », zelfs van parkwachters, een afschrikwekkende werking heeft.

De heer De Ruyver antwoordt dat de toepassing van de politiehervorming telkens moet aangepast worden aan de evolutie van de maatschappij en de criminaliteit.

Spreker is van mening dat het van het grootste belang is dat de veiligheidszorg in Brussel wordt verbeterd. De Brusselse politiezones zullen enkel in Brussel zelf, de ordehandhaving doen. Zij zullen echter wel, in samenwerking met de federale politie, de orde handhaven tijdens de Europese Topbijeenkomsten.

Hij verheugt er zich over en verklaart zich eens met de aanbevelingen dat de politiecapaciteit van ongeveer 300 eenheden die nu instaat voor de bewaking van de geldtransporten terug zou kunnen opgenomen worden binnen de reservecapaciteit.

Over het algemeen heeft de hervorming geleid tot een verontrustende verslechtering van de toestand bij de politie. Het verlies van inzetbare manschappen moet door wervingen gecompenseerd worden.

Mevrouw Nagy meent dat de opleiding en de werving van autochtone en allochtone politieagenten gedecentraliseerd moet verlopen.

De heer De Ruyver antwoordt dat allochtonen in eerste instantie zullen worden aangetrokken in het politiehulpkader omdat de stap naar het basiskader vaak veel te groot is. Het hergewaardeerde hulpkader houdt zich vooral bezig met verkeer. De agenten van het hulpkader kunnen binnen de drie jaar doorstromen naar het basiskader. Op die manier wordt het probleem van onvoldoende allochtonen en rekruteringen meteen opgelost.

Mevrouw Lizin meent dat wat de CALOGS betreft, de zones onafhankelijker zouden moeten zijn.

Mevrouw Thijs dringt er op aan dat de opleiding van de politieagenten in essentie dezelfde zou zijn voor alle zones. Zij vraagt hoe men de terugbetaling van verleende assistentie van de ene zone aan de andere praktisch gaat regelen. Zij vreest dat de politieagenten door de zware administratieve verplichtingen minder aanwezig zullen kunnen zijn op straat. Daarenboven dreigt de verhoging van het aantal vakantiedagen van 24 naar 36, de doelmatigheid van het politiewerk in gevaar te brengen.

De heer De Ruyver antwoordt dat indien de lokale onderhandelingscomité voldoende soepel zijn, de verhoging van het aantal vakantiedagen kan worden opgevangen. Er moet echter een strikte controle worden uitgeoefend op de ziektegevallen en de personen die niet geheel inzetbaar zijn. Door de interzonale samenwerking kan er echter extra capaciteit worden tot stand gebracht zonder dat men daarbij tot het concept van de eenheidspolitie komt. Deze samenwerking wordt trouwens omkaderd door de provinciegouverneurs.

Spreker acht een eenmaking van de opleiding ook noodzakelijk.

De heer Wille vraagt of de leden van deze commissie over het rapport met betrekking tot de evaluatie van de zones zouden kunnen beschikken om een jaarlijkse appreciatie te doen.

De heer De Ruyver antwoordt dat dit rapport ter beschikking van de leden is (zie bijlage).

8. AANBEVELINGEN VAN DE COMMISSIE

Het opzet van de werkzaamheden van de commissie was om na te gaan of de voorziene financiering door de federale overheid volstaat voor de verwezenlijking van de politiehervorming.

Bij voorbaat was te voorspellen dat deze hervorming, gelet op haar omvang en ingewikkeldheid, tot ernstige praktische problemen zou leiden. Ook het krappe tijdsbestek waarbinnen deze hervorming gerealiseerd diende te worden heeft daarin meegespeeld.

In deze discussie is vooral het financiële kostenplaatje komen bovendrijven. Een werkbaar evenwicht tussen de lokale en de federale belangen werd en wordt nagestreefd.

In deze discussie mag echter niet uit het oog verloren worden dat in het verleden heel erg ongelijkmatig geïnvesteerd werd in de lokale politie en de lokale veiligheid. Het is dan ook een uitgangspunt dat de slechte leerlingen in de klas niet beloond mogen worden in deze evenwichtsoefening.

Het is duidelijk dat de federale overheid ernstige inspanningen geleverd heeft om tegemoet te komen aan de terechte bedenkingen van de steden en gemeenten. Voorbeelden daarvan zijn de sterke verhoging van de federale middelen, het onttrekken van een aantal taken aan de lokale politie (bijvoorbeeld : gevangenenvervoer, rechercheopdrachten, ...) en het opnieuw onderhandelen van het zogenaamde Mammoetbesluit. Daarenboven is een permanente opvolging en evaluatie van de kosten afgesproken. Een eerste rapportage is voorzien voor september 2003, met ruime mogelijkheden tot bijsturing.

De discussie over wie welke kosten moet dragen in de politiehervorming is een discussie die elk van de belanghebbende bestuursniveaus aangaat. De modale burger ergert zich echter vooral over het feit dat hij of zij hoe dan ook opdraait voor de kosten van de politiehervorming. Deze ergernis is des te groter omdat de grootse verwachtingen, die naar aanleiding van het Octopusakkoord geschapen zijn, meer bepaald naar de zichtbaarheid en de aanwezigheid van de politie, niet ingelost zijn.

Het is dan ook absoluut noodzakelijk de politiehervorming niet alleen op zijn financiële implicaties maar vooral op zijn inhoud te beoordelen. Uit de hoorzittingen blijkt immers duidelijk dat er niet meer blauw op straat is, wat nochtans een duidelijke prioriteit was van de hervorming.

Recent stellen we vast dat ­ extremistische ­ groeperingen van allochtonen het nodig vinden om de politiediensten te controleren op « racisme ». De commissie acht dit onaanvaardbaar. Wel moet het duidelijk zijn dat racisme en xenofobie niet thuishoren in de politiekorpsen. In het verleden zijn daaromtrent in diverse steden trouwens duidelijke inspanningen geleverd Het lijkt ons dan ook gepast dat de minister van Binnenlandse Zaken dat uitgangspunt uitdrukkelijk bevestigt en de inspanningen die terzake worden geleverd, waar nodig, ondersteunt en aanmoedigt.

8.1. De KUL-norm

1. De KUL-norm die gehanteerd wordt moet jaarlijks geëvalueerd en geactualiseerd worden op grond van objectieve parameters. Ten laatste eind 2003 dient hij te worden verfijnd, en eventueel dienen nieuwe parameters te worden ingebracht.

8.2. Financiële aspecten

2. De commissie wijst de regering erop dat het onderzoek naar financiële en operationele problemen moet worden voortgezet. Hierbij moet er worden op gewezen dat de minister van Binnenlandse Zaken zich heeft verbonden tot het naleven van het principe van budgettaire neutraliteit voor de financiën van de gemeenten.

3. De volledige meerkost van de politiehervorming moet door de federale regering gedragen worden, niet alleen voor 2002 en 2003, maar ook in de toekomst.

4. Er dient overeenstemming bereikt te worden over het begrip « aanvaardbare meerkost » die de federale overheid moet dragen.

5. De investeringen voor nieuwe voertuigen en ander materiaal zijn recurrente investeringen, terwijl de momenteel geplande financiering eenmalig is.

De commissie beveelt aan om het nodige geld vrij te maken voor de volledige werking van de politiediensten en een meerjareninvesteringsplan op te stellen om een operationele planning mogelijk te maken.

6. De commissie voor de Binnenlandse Zaken beveelt aan om budgettaire maatregelen te nemen om de personeelsformatie van de politiezones aan te kunnen vullen.

8.3. Sociale maatregelen

7. De discrepantie inzake pensioenregeling tussen de leden van de vroegere onderscheiden korpsen dient in eerste instantie te worden gemilderd en vervolgens zo snel mogelijk weggewerkt.

8. De impact van de statutaire bepalingen van het Mammoet-koninklijk besluit dient te worden onderzocht en gekoppeld aan een aantal realiteiten op het vlak van jaarlijkse inzetbaarheid van het personeel, rekening houdend met ziektedagen, verlof, opleidingsuren en dergelijke.

9. De sociale bijdrage dient geïntegreerd in de basisdotatie en er dient gezocht naar een genuanceerd verdeelsysteem, waarbij rekening wordt gehouden met de financiële draagkracht van de verschillende gemeenten.

8.4. Administratieve aspecten

10. De commissie wijst de minister erop dat de omzendbrieven naar de zonechefs en burgemeester in een uiterst schimmige en dubbelzinnige stijl zijn opgesteld en bol staan van de juridische vergissingen. De commissie vraagt de minister de nodige maatregelen te nemen om omzendbrieven in de toekomst duidelijker en begrijpelijker op te stellen.

11. De activiteiten op het terrein dienen zo weinig mogelijk te lijden onder de administratieve verplichtingen die aan deze activiteiten zijn verbonden. Het oprichten van een aparte lokale administratieve dienst moet worden overwogen, na evaluatie van de huidige aanwending van middelen en manuren.

12. De taken die nu uitgevoerd worden door de politie, doch die niet de specifieke inzet van politiemensen vergen (bijvoorbeeld controle parkeermeters, ophalen en plaatsen filmrolletjes in camera's), zouden minstens ten dele uitbesteed moeten worden aan privé-personen, voor zover dit de effectiviteit van de politiediensten in de uitoefening van haar kerntaken verhoogt en weinig tot geen meerkost betekent.

13. De commissie beveelt eveneens aan om de inzet van hulpagenten van politie en van preventie- en veiligheidsambtenaren verder te ontwikkelen.

14. De commissie beveelt aan dat de administratieve structuren van de politie worden vereenvoudigd, de controlemechanismen worden versoepeld en de administratieve diensten van de lokale en de federale politie een betere informaticainfrastructuur krijgen.

8.5. Afspraken tussen lokale en federale politie

15. De commissie stelt vast dat de concrete uitvoering van de politiehervorming op lokaal niveau er toe leidt dat het aantal agenten op straat vermindert terwijl een van de basisdoelstellingen van de politiehervorming toch precies een gemeenschapsgerichte politie is. Het is een feit dat de federale taken en verplichtingen van de lokale politie hun capaciteit op het lokale niveau inperkt. De commissie vraagt de minister dan ook een mechanisme uit te werken om de werklast die naar de lokale politie is verplaatst, op het federale niveau te compenseren.

16. De circulaire, waarin men de gehypotheceerde capaciteit berekent (gevangenisstaking en dergelijke) moet volledig worden herzien met behoud van voldoende effectief voor het garanderen van de algemene openbare veiligheid in alle gevallen.

17. De zones dienen voldoende middelen te krijgen om in de weekends toezicht te houden op de verkeersveiligheid.

18. Het probleem van de taakverdeling bij de economische politie (Centrale Dienst economische en financiële delinquentie van de gerechtelijke politie) dient te worden opgelost. De « minder belangrijke » financiële en economische opdrachten mogen door het parket niet aan de lokale politie worden toegewezen, wanneer dit gaat om zeer ingewikkelde zaken.

19. De personeelsleden die op federaal niveau « overbodig » zijn dienen overgeheveld te worden naar het lokaal niveau voor hulp bij taken die door de federale politie aan de lokale politie opgelegd worden, wanneer deze taken niet tot het normale takenpakket behoren.

Het gehele systeem van taakverdeling dient voor eind 2003 beoordeeld te worden en waar nodig dient de flexibiliteit te worden vergroot.

20. Er dient een balans te worden gemaakt van de onderscheiden modi operandi van vroegere rijkswacht en politie, om telkens de beste als de nieuwe standaard te kiezen.

21. Er is een finale bespreking nodig over de overname door het lokaal niveau van federale taken.

22. De wederzijdse bijstandsregeling tussen lokaal en federaal niveau moet verder worden verfijnd, in het bijzonder wat betreft de Dirco.

23. Ter ontlasting van het lokale niveau dient zo snel mogelijk een veiligheidskorps te worden opgezet dat instaat voor de uitvoering van opdrachten van voorleiding en bewaking van gedetineerden in het kader van het strafproces.

24. De commissie beveelt aan de hierarchie van de diensten die zich bezig houden met terrorisme te vereenvoudigen en de anti-terrorische diensten op het terrein aanzienlijk te versterken.

8.6. Informatica

25. Wat de de arrondissementele informatiekruispunten (AIK) en communicatie- en informatiecentra (CIC) betreft moet de federale overheid regels vastleggen omtrent de bescherming van de privacy en de controle daarop.

26. De databanken en informaticasystemen van voormalige politie en rijkswacht dienen zo snel mogelijk geheel geïntegreerd en compatibel te worden.

27. Het bedrag voor investeringen inzake informatica dient periodiek te worden geëvalueerd en aangepast aan de snel wijzigende behoeften, met inbegrip van de opleiding in nieuwe vormen van criminaliteit en nieuwe informaticasystemen.

8.7. ASTRID

28. ASTRID veroorzaakt aanzienlijke kosten voor de gemeenten. Ongelukkigerwijze worden die kosten tegelijk met de hervorming opgedrongen.

De commissie beveelt aan dat, wanneer de NV ASTRID het binnen enkele jaren nodig acht de computers te vervangen, de federale overheid deze kosten zou dragen.

29. Met betrekking tot de implementering van ASTRID beveelt de commissie aan op de federale begroting een bijzondere dotatie te voorzien om de kosten van de steden en gemeenten te dekken.

30. De mogelijkheden van het ASTRID-systeem dienen ten volle te worden benut. Er dient onderzocht te worden of en tegen welke kost een uitbreiding naar andere hulpdiensten mogelijk is. Tegen het einde van het jaar 2003 moet het systeem in heel het land operationeel zijn.

8.8. Computer Crime Unit

31. De administratieve taken van de « Computer Crime Unit » dienen opnieuw te worden onderzocht en deze eenheid dient te worden ontlast van louter administratief werk.

32. De operationele benodigdheden van de « Computer Crime Unit » dienen specifiek halfjaarlijks te worden nagegaan, gelet op de snelle evolutie in deze sector. Deze eenheid dient op de meest actuele wijze uitgerust te worden met alle nieuwe technologieën.

33. Specifieke opleidingsmodulen dienen te worden voorzien voor het personeel van de « Computer Crime Unit » en van alle databanken.

8.9. Dienstverlening aan de bevolking

34. De politiezones dienen voldoende middelen te krijgen om in de weekends toezicht te houden op de verkeersveiligheid.

35. De verhoging van het aantal vrije dagen van 24 naar 36 mag niet leiden tot een verlies van eenheden op het terrein.

36. Er dient 's nachts minstens evenveel personeel op het terrein te zijn als voor de hervorming, zo niet is dit in strijd met de doelstelling, namelijk het verzekeren van een gemeenschapsgerichte politiezorg.

37. De onderbezetting in kleinere korpsen mag niet leiden tot een aantasting van de capaciteit in de grotere zones of van de capaciteit van de federale dotaties.

38. De activiteiten op het terrein dienen zo weinig mogelijk te lijden onder de administratieve verplichtingen die aan deze activiteiten zijn verbonden. Het oprichten te dien einde van een aparte administratieve dienst moet worden overwogen, na controle van de huidige aanwending van middelen en manuren.

39. De politie dient naar de burger toe over te komen als één korps. Hierbij is een snellere uniformisering van de kentekens en de uniformen, het materiaal en de gebouwen.

40. De commissie beveelt eveneens aan om een vergoeding te vorderen voor de begeleiding van geldtransporten ten belope van 75 à 100 % van de reële kost. De opbrengst daarvan dient integraal gebruikt te worden voor de financiering van de meerkost.

8.10. Vorming van de politiemensen

41. Omdat er in het verleden meermaals moeilijkheden waren bij de aanwerving van politieagenten, benadrukt de commissie de betekenis van verbeterde aanwervingsprocedures.

42. De commissie beveelt de regering aan aanzienlijke inspanningen te leveren om vrouwen en allochtonen aan te werven en hun meer promotiekansen te bieden.

Aangezien de politie bij zijn optreden moet streven naar doelmatigheid en naleving van de democratische regels, aangezien elke burger moet kunnen rekenen op een politie die zijn persoonlijke levenssfeer eerbiedigt en hem een discrete doch doelmatige bescherming biedt, moet de politie waarden als rechtvaardigheid en gelijkheid opnieuw onderschrijven en in de praktijk toepassen als basisbeginselen voor zijn optreden. Dat houdt meer bepaald in dat het personeel en vooral het leidinggevend personeel zeer waakzaam is voor uitingen van discriminerend gedrag of racisme zowel in de samenleving als in de eigen rangen.

Daarom beveelt de commissie aan een aanzienlijke inspanning te leveren om de aanwerving van vrouwen en allochtonen te bevorderen en hun meer promotiekansen te bieden zodat de politie meer een afspiegeling is van de bevolking.

43. De opleiding van de politieagenten dient gecontroleerd te worden, er dient nagegaan te worden welke punten van de vroegere politie- en rijkswachtopleidingen in welbepaalde gevallen dienen behouden te worden, en deze opleidingen moeten geüniformiseerd worden, over heel het land, in alle provinciale politiescholen.

44. Er moet blijvende aandacht uitgaan naar de permanente opleiding van politieagenten. Deze permanente opleiding kan bestaan zowel uit een vervolmaking als uit een bijscholing. De permanente opleiding dient afgestemd te zijn op de specifieke noden van de lokale politiediensten en dient georganiseerd te worden in de dichtstbijzijnde politiescholen.

45. De commissie beveelt de minister van Binnenlandse Zaken aan door te gaan met de permanente evaluatie en de opleiding van agenten door het Vast Secretariaat voor het preventiebeleid, om het hoofd te kunnen bieden aan de steeds groter wordende vraag naar professionalisering in de sector.

8.11. Preventie- en veiligheidscontracten

46. De commissie benadrukt de noodzaak van de voortzetting van de preventie- en veiligheidscontracten. Dat zijn immers onmisbare instrumenten voor steden en gemeenten die te maken krijgen met delinquentie en criminaliteit. Het meerjarenbeleid waarvoor het startsein is gegeven na de beslissing van de Ministerraad van 21 december 2001, moet worden voortgezet.

47. Met betrekking tot de preventie- en veiligheidscontracten beveelt de commissie het behoud aan van een coherente aanpak van de federale en gewestelijke cofinanciering, waarbij de bevoegdheden van de deelgebieden in acht worden genomen.

48. De commissie vraagt de minister van Binnenlandse Zaken voor het nodige personeel te zorgen voor het Vast Secretariaat voor het preventiebeleid, dat de preventie- en veiligheidscontracten moet voorbereiden, opvolgen en evalueren. Bijzondere aandacht moet gaan naar de middelen voor de analyse van geïntegreerde misdaadstatistieken van de federale politie. Het Vast Secretariaat moet die statistieken analyseren in het licht van de misdaadfenomenen die zijn opgenomen in de 73 preventie- en veiligheidscontracten.

49. De commissie beveelt de minister van Binnenlandse Zaken aan een omzendbrief op te stellen, waarin het gemeentelijke preventiebeleid en de zonale politieaanpak uiteengezet worden. Aangezien de nieuwe contracten geen gedeelte « politie » meer omvatten, moet bij het bepalen van de complementariteit rekening worden gehouden met de specifieke beroepsvereisten en deontologische regels van de betrokkenen.

8.12. Werking van de politie

50. De commissie beveelt aan dat politieacties een proactieve doelstelling hebben (anticiperen en voorkomen) in plaats van een reactie te zijn op gebeurtenissen. Om problemen op een duurzame manier op te lossen, moeten de oorzaken worden aangepakt.

51. De commissie beveelt aan dat de strijd tegen de zware en de georganiseerde misdaad en de mensenhandel voor zowel politie als justitie een prioriteit zijn.

52. De commissie voor de Binnenlandse Zaken beveelt aan dat duidelijk wordt gesteld wat de prerogatieven van de gerechtelijke autoriteiten zijn en binnen welk kader zij efficiënt en nauw moeten samenwerken met de bevoegde politiediensten.

53. De commissie beveelt aan dat de minister een daadwerkelijke controle uitoefent op de hoge politiefunctionarissen aan wie hij machtigingen verstrekt.

54. De commissie beveelt eveneens de opwaardering aan van de rol van de wijkagenten. Zij moeten in de eerste plaats gemeenschapsgerichte taken uitvoeren en moeten gemotiveerd en speciaal opgeleid worden voor die taak. De bevolking moet ook duidelijk ingelicht worden over de rol van de wijkagenten.

55. Met betrekking tot de gemeenschapsgerichte politietaken vraagt de commissie de minister toe te zien op de goede werking van de wachtdiensten van de politie's nachts en in het weekend. Om de politiediensten ononderbroken te kunnen voortzetten, moeten er meer manschappen ter beschikking zijn.

9. STEMMING

De aanbevelingen en dit verslag worden eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.

De rapporteurs,
Marie NAGY.
Erika THIJS.
Paul WILLE.
De voorzitster,
Anne-Marie LIZIN.

(1) De eerste minister verwijst naar de documenten die als Bijlage 3 bij onderhavig verslag zijn gevoegd (stuk Senaat, nr. 1188/2) en waarin het financieringssysteem wordt toegelicht dat is overeengekomen met de drie verenigingen van steden en gemeenten, dat wil zeggen de vertegenwoordigers van Vlaanderen, Wallonië en het Brussels Gewest. Deze bijlage bevat tevens de notulen met het akkoord over de parameters die in aanmerking genomen moeten worden bij de financiering, alsook een werkwijze voor de eerstkomende dagen en maanden. Naar aanleiding van het akkoord zijn immers de cijfers berekend per zone en op vrijdag 21 juni 2002 worden die cijfers door elke zone afzonderlijk bestudeerd. Indien een aantal parameters (overuren en dergelijke) per ongeluk niet in aanmerking zijn genomen, zullen op dat moment verschillen worden vastgesteld.