2-1325/3 | 2-1325/3 |
3 DECEMBER 2002
Evocatieprocedure
De tekst van het wetsontwerp vervangen als volgt :
« Wetsontwerp betreffende de Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden
Algemene bepaling
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Bepaling betreffende het Bijzonder Fonds
tot hulp aan de slachtoffers
van opzettelijke gewelddaden
Artikel 2
Bij de begroting van het ministerie van Justitie wordt een Bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden ingesteld, hierna te noemen « het fonds ». Het fonds wordt gestijfd door de bijdragen bepaald in het volgende lid.
Bij iedere veroordeling tot een criminele of correctionele hoofdstraf spreekt de rechter de verplichting uit om een bedrag van 25 cent te betalen als bijdrage tot het fonds. Dit bedrag is onderworpen aan de verhoging voorzien in de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten en kan worden gewijzigd bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
De federale overheidsdienst Financiën zorgt voor de invordering van de bedragen bedoeld in het vorige lid, volgens de regels van toepassing op de invordering van de strafrechtelijke geldboeten. De ingevorderde sommen worden driemaandelijks overgemaakt aan het fonds.
De betalingen door de veroordeelde gedaan, worden eerst op de gerechtskosten verschuldigd aan de Staat, vervolgens op de bijdrage bedoeld in het eerste lid en ten slotte op de strafrechtelijke geldboete toegerekend, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 49 van het Strafwetboek.
Bepalingen houdende de samenstelling en werking van de Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden
Artikel 3
Er wordt een Commissie voor de financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden ingesteld, hierna te noemen « de commissie ». Zij wordt ingedeeld in kamers. De Koning bepaalt het aantal kamers.
De voorzitter en de ondervoorzitters van de commissie zijn magistraten van de rechterlijke orde. Het aantal ondervoorzitters is hetzelfde als het aantal kamers min één.
De commissie bestaat verder uit evenveel advocaten of ereadvocaten en ambtenaren of gepensioneerde ambtenaren van niveau 1 als er kamers zijn. Andere categorieën commissieleden kunnen door de Koning worden aangewezen. Hij kan hiertoe bijzondere voorwaarden opleggen. De helft van de leden behoort tot de Nederlandse taalrol, de andere helft tot de Franse taalrol. De voorzitter, de ondervoorzitters en ieder lid hebben een plaatsvervanger.
De voorzitter moet het bewijs leveren van de kennis van het Nederlands en het Frans, overeenkomstig de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. Ten minste één van de personen vermeld in het vorige lid moet, op de door de Koning bepaalde wijze, het bewijs leveren van een voldoende kennis van de Duitse taal. De voorzitter, de ondervoorzitters, de leden en hun plaatsvervangers worden door de Koning aangewezen. De helft van de ambtenaren wordt aangewezen op voordracht van de minister van Financiën, de andere helft op voordracht van de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort.
Het mandaat van de voorzitter, de ondervoorzitters, de leden en hun plaatsvervangers duurt zes jaar, zonder dat de titularis de leeftijd van 70 jaar mag overschrijden. Het mandaat is vernieuwbaar.
De commissie wordt bijgestaan door een secretaris, evenveel adjunct-secretarissen min één en evenveel plaatsvervangende secretarissen als er kamers zijn. Zij worden aangewezen door de minister van Justitie. De helft behoort tot de Nederlandse taalrol, de andere helft tot de Franse taalrol.
Iedere kamer wordt voorgezeten door de voorzitter of een ondervoorzitter, of door hun plaatsvervanger.
De kosten verbonden aan de werkzaamheden van de commissie en het secretariaat komen ten laste van de begroting van de federale overheidsdienst Justitie.
Artikel 4
De kamers doen uitspraak over de verzoeken om financiële hulp en de verzoeken om aanvullende hulp bedoeld in de artikelen 12 en 17.
De voorzitters van de kamers houden zitting als enig lid inzake verzoeken om noodhulp als bedoeld in artikel 7 van dezelfde wet, inzake verzoeken die kennelijk onontvankelijk of kennelijk ongegrond zijn, of wanneer ze de afstand van het geding toewijzen of de zaak van de rol afvoeren.
Artikel 5
De vraag om financiële hulp, noodhulp of aanvullende hulp geschiedt bij verzoekschrift dat in twee exemplaren wordt neergelegd bij het secretariaat van de commissie of haar wordt toegezonden bij een ter post aangetekende brief. Het wordt ondertekend door de verzoeker of door zijn advocaat.
In het verzoekschrift wordt melding gemaakt van :
1º de dag, de maand en het jaar;
2º de naam, de voornamen, het beroep, de woonplaats en de nationaliteit van het slachtoffer, de verzoeker en, in voorkomend geval, de wettelijke vertegenwoordiger;
3º de datum, de plaats en een korte beschrijving van de opzettelijke gewelddaad;
4º de datum waarop klacht is ingediend, waarop de hoedanigheid van benadeelde persoon is aangenomen en, in voorkomend geval, de datum van de burgerlijke partijstelling;
5º de middelen waarover de verzoeker beschikt om schadevergoeding te verkrijgen;
6º de raming van de verschillende bestanddelen van de schade waarvoor hulp wordt gevraagd en het totale bedrag van de gevraagde hulp.
Het verzoekschrift eindigt met de woorden : « Ik bevestig op mijn eer dat deze verklaring oprecht en volledig is. »
Bij het verzoekschrift worden gevoegd :
een afschrift van, naargelang het geval, de beslissing tot seponering wegens het onbekend blijven van de dader, de beslissing van het onderzoeksgerecht, de definitieve rechterlijke beslissing over de strafvordering en de eventuele beslissing over de burgerlijke belangen;
de stukken tot staving van de bestanddelen van de schade waarvoor hulp wordt gevraagd, waaronder de medische attesten en verslagen.
Artikel 6
De commissie kan alle nuttige onderzoeken uitvoeren of gelasten die ertoe strekken de financiële toestand na te gaan van de verzoeker en van degene die de opzettelijke gewelddaad heeft gepleegd. Ze kan iedere overheid om inlichtingen vragen betreffende hun beroepssituatie en hun financiële, sociale en fiscale toestand, zonder dat die overheid haar de plicht tot geheimhouding kan tegenwerpen. Ze kan, met machtiging van de procureur-generaal of de auditeur-generaal, de politiediensten verzoeken een financieel onderzoek in te stellen.
De commissie kan, met machtiging van de procureur-generaal of de auditeur-generaal, de mededeling gelasten van het origineel of een afschrift van het strafdossier.
De commissie kan de gerechtelijke geneeskundige dienst opdragen een deskundig onderzoek uit te voeren of te gelasten waarbij de letsels van het slachtoffer worden vastgesteld en omschreven. Zij kan eventueel andere deskundigen aanstellen en getuigen horen.
Het resultaat van de onderzoeksverrichtingen is uitsluitend bestemd voor het onderzoek van het verzoek en blijft gedekt door het beroepsgeheim.
Elk lid van een kamer kan de onderzoeksverrichtingen vermeld in het eerste tot derde lid uitvoeren of gelasten.
De secretaris en de adjunct-secretarissen bereiden de dossiers voor en vullen ze aan. Ze maken in elke zaak een verslag op en kunnen de commissieleden voorstellen om een onderzoeksverrichting te bevelen als bedoeld in het eerste tot derde lid. Het verslag omvat een beknopte weergave van de objectieve feitelijke gegevens en de genomen rechterlijke beslissingen, en geeft in voorkomend geval aan welke gegevens nog ontbreken en welke wettelijke voorwaarden niet of nog niet vervuld lijken te zijn.
Artikel 7
De commissie doet uitspraak bij een met redenen omklede beslissing.
De verzoeker wordt door de commissie gehoord indien hij daar schriftelijk heeft om verzocht of indien ze dit noodzakelijk acht. Hij kan zich hiervoor laten bijstaan of vertegenwoordigen door zijn advocaat. Hij kan zich ook laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
De minister van Justitie of zijn afgevaardigde kan een schriftelijk advies uitbrengen betreffende de naleving van de voormelde wet.
Artikel 8
De verzoeker en de minister van Justitie kunnen tegen de beslissing van de commissie een beroep tot nietigverklaring instellen bij de Raad van State, overeenkomstig artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
Artikel 9
De beslissing van de commissie wordt binnen acht dagen na de uitspraak bij een ter post aangetekende brief bekendgemaakt aan de verzoeker, en per gewone post aan de advocaat van de verzoeker en de minister van Justitie.
De kennisgeving aan de verzoeker vermeldt de inhoud van artikel 8.
Artikel 10
De Koning stelt de nadere regels inzake de procedure en de werking van de commissie vast.
Bepalingen houdende de voorwaarden waaronder de Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden een hulp kan toekennen
Artikel 11
De Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, hierna « de commissie » te noemen, kan een financiële hulp toekennen aan :
1º personen die ernstige lichamelijke of psychische schade ondervinden als rechtstreeks gevolg van een opzettelijke gewelddaad;
2º nabestaanden van of personen die in duurzaam gezinsverband samenleefden met een persoon die overleden is als rechtstreeks gevolg van een opzettelijke gewelddaad;
3º ouders of personen die voorzien in het onderhoud van een minderjarig slachtoffer dat als gevolg van een opzettelijke gewelddaad een langdurige medische of therapeutische behandeling behoeft;
4º verwanten tot en met de tweede graad van of verwanten die in duurzaam gezinsverband samenleefden met een slachtoffer dat sinds meer dan een jaar vermist is, indien deze vermissing naar alle waarschijnlijkheid te wijten is aan een opzettelijke gewelddaad.
Artikel 12
De financiële hulp als bedoeld in artikel 11 wordt toegekend onder de volgende voorwaarden :
1º De gewelddaad is in België gepleegd.
Hiermee wordt een in het buitenland gepleegde opzettelijke gewelddaad gelijkgesteld, waarvan een in artikel 42, § 2, van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen bedoeld persoon in bevolen dienst het slachtoffer is.
2º Het slachtoffer bezit op het ogenblik van de gewelddaad de Belgische nationaliteit, is gerechtigd het Rijk binnen te komen, er te verblijven of er zich te vestigen, of heeft naderhand van de Dienst Vreemdelingenzaken een verblijfsvergunning van onbepaalde duur verkregen in het kader van een onderzoek wegens mensenhandel.
3º Er is een definitieve rechterlijke beslissing over de strafvordering genomen en de verzoeker heeft schadevergoeding nagestreefd door middel van een burgerlijke partijstelling, een rechtstreekse dagvaarding of een vordering voor een burgerlijke rechtbank.
Indien het strafdossier geseponeerd is wegens het onbekend blijven van de dader, kan de commissie oordelen dat het voldoende is dat de verzoeker klacht heeft ingediend of de hoedanigheid van benadeelde persoon heeft aangenomen. De hulp kan ook worden aangevraagd indien er meer dan een jaar verstreken is sinds de datum van de burgerlijke partijstelling en de dader onbekend blijft.
4º Het verzoek is binnen drie jaar ingediend. De termijn loopt, naargelang het geval, vanaf de eerste beslissing tot seponering, de beslissing van het onderzoeksgerecht, de dag waarop definitief uitspraak is gedaan over de strafvordering of de dag, indien die van latere datum is, waarop uitspraak is gedaan over de burgerlijke belangen.
5º De schade kan niet afdoende worden hersteld door de dader of de burgerlijk aansprakelijke partij, op grond van een stelsel van sociale zekerheid of een private verzekering, noch op enige ander manier.
Artikel 13
§ 1. Voor de toekenning van hulp aan de personen bedoeld in artikel 11, 1º, steunt de commissie uitsluitend op de volgende bestanddelen van de geleden schade :
1º de morele schade, rekening houdend met de tijdelijke of blijvende invaliditeit;
2º de medische kosten en de ziekenhuiskosten, met inbegrip van de prothesekosten;
3º een verlies of vermindering aan inkomsten ten gevolge van de tijdelijke of blijvende arbeidsongeschiktheid;
4º de esthetische schade;
5º de procedurekosten;
6º de materiële kosten;
7º de schade die voortvloeit uit het verlies van een of meer schooljaren.
§ 2. Voor de toekenning van hulp aan de personen bedoeld in artikel 11, 2º, steunt de commissie uitsluitend op de volgende bestanddelen van de geleden schade :
1º de morele schade;
2º de medische kosten en de ziekenhuiskosten;
3º het verlies aan levensonderhoud voor personen die op het ogenblik van de gewelddaad ten laste waren van het slachtoffer;
4º de begrafeniskosten;
5º de procedurekosten;
6º de schade die voortvloeit uit het verlies van een of meer schooljaren.
§ 3. Voor de toekenning van hulp aan de personen bedoeld in artikel 11, 3º en 4º, steunt de commissie uitsluitend op de volgende bestanddelen van de geleden schade :
1º de morele schade;
2º de medische kosten en de ziekenhuiskosten;
3º de procedurekosten.
§ 4. De hulp voor het nadeel omschreven in § 1, 5º en 6º, in § 2, 4º en 5º, en in § 3, 3º, wordt toegekend onvereenkomstig de voorwaarden en de maximumbedragen bepaald bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Artikel 14
§ 1. Het bedrag van de hulp wordt naar billijkheid bepaald.
De commissie kan onder meer rekening houden met :
het gedrag van de verzoeker indien deze rechtstreeks of onrechtstreeks heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade of de toename ervan;
de relatie tussen de verzoeker en de dader.
2. De hulp wordt per schadegeval en per verzoeker toegekend voor schade boven 500 euro en is beperkt tot een bedrag van 62 000 euro.
Artikel 15
De hulp kan ook worden toegekend wanneer geen definitieve rechterlijke beslissing over de burgerlijke belangen is genomen. In dat geval raamt de commissie zelf het nadeel dat ze in aanmerking neemt. Deze raming bindt de hoven en rechtbanken niet.
Artikel 16
Onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 11 tot 14, § 1, kan de commissie een noodhulp toekennen wanneer elke vertraging bij de toekenning van de hulp de verzoeker een ernstig nadeel kan berokkenen, gelet op zijn financiële situatie.
De noodhulp wordt per schadegeval en per verzoeker toegekend voor schade boven 500 euro en is beperkt tot een bedrag van 7 500 euro.
Het verzoek tot toekenning van een noodhulp kan worden ingediend zodra de verzoeker klacht heeft ingediend of zich burgerlijke partij heeft gesteld.
Artikel 17
De commissie kan een aanvullende hulp toekennen wanneer na de toekenning van de hulp, het nadeel kennelijk is toegenomen, onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 11 tot 14, § 1.
De aanvullende hulp wordt per schadegeval en per verzoeker toegekend voor schade boven 500 euro en is beperkt tot een bedrag van 62 000 euro verminderd met de reeds toegekende hulp en de eventuele noodhulp.
Het verzoek tot toekenning van een aanvullende hulp wordt, op straffe van verval, ingediend binnen tien jaar te rekenen van de dag waarop de hulp uitbetaald is.
Artikel 18
De bedragen vermeld in de artikelen 14, 16 en 17 kunnen bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, worden verhoogd.
Uitbetaling, subrogatie en terugvordering
Artikel 19
De door de commissie toegekende hulp wordt door de minister van Justitie rechtstreeks uitbetaald aan de verzoeker, rekening houdend met de beschikbare middelen van het Bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden bedoeld in artikel 2, § 1.
Artikel 20
§ 1. De Staat treedt van rechtswege in de rechten van het slachtoffer voor het bedrag van de toegekende hulp tegen de dader of de burgerlijk aansprakelijke partij.
§ 2. De Staat kan de volledige of gedeeltelijke terugbetaling van de toegekende hulp vorderen wanneer het slachtoffer na de uitbetaling ervan in enige hoedanigheid schadeloosstelling verkrijgt.
Vooraleer een vordering tot terugbetaling wordt ingeleid, verstrekt de commissie aan de minister van Financiën een met redenen omkleed advies.
§ 3. De Staat kan de volledige of gedeeltelijke terugbetaling vorderen wanneer de hulp geheel of gedeeltelijk is toegekend op grond van valse of onvolledige verklaringen van de verzoeker.
Het koninklijk besluit van 31 mei 1993 betreffende de verklaring te doen in verband met de subsidies, vergoedingen en toelagen van elke aard, die geheel of gedeeltelijk ten laste van de Staat zijn, is van overeenkomstige toepassing.
Wijzigingsbepalingen
Artikel 21
In artikel 42, § 4bis, van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, ingevoegd bij de wet van 24 augustus 2001, worden de woorden « bedoeld in artikel 32, § 1 » vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 13, § 1, van de wet van ... betreffende de Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden » en worden de woorden « in artikel 32, § 2 » vervangen door de woorden « in artikel 13, § 2, van dezelfde wet ».
Opheffingsbepaling
Artikel 22
De artikelen 28 tot 41 van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, worden opgeheven.
Overgangsbepaling
Artikel 23
Met uitzondering van artikel 5 en van de drempel bedoeld in artikelen 14, § 2, 16, tweede lid, en 17, tweede lid, is deze wet ook van toepassing op de verzoeken die hangende zijn bij de commissie op het moment van zijn inwerkingtreding.
Inwerkingtreding
Artikel 24
Deze wet treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum. »
Verantwoording
Zowel het wetsvoorstel houdende de samenstelling en werking van de Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden als het wetsontwerp houdende de voorwaarden waaronder de Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden een hulp kan toekennen, strekken ertoe de procedure te verduidelijken en dus toegankelijker te maken voor de burger. Als dit voorstel en dit ontwerp echter worden aangenomen, zal de burger die een algemeen overzicht wenst te krijgen van de wetgeving drie verschillende teksten moeten raadplegen : namelijk deze twee nieuwe wetten en de artikelen 28, eerste lid, en 30, § 1, van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, die nog steeds van kracht is.
De indieners van dit amendement stellen voor het voorstel, het ontwerp en de artikelen van de wet van 1985 die betrekking hebben op de Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, te bundelen in een enkele wet, met als opschrift : « Wetsontwerp betreffende de Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden ».
Als dit amendement wordt aangenomen, vervalt het wetsvoorstel 2-1324.
Nathalie de T'SERCLAES. Jean-Pierre MALMENDIER. |
Art. 5
Paragraaf 2 vervangen als volgt :
« De hulp wordt per schadegeval en per verzoeker toegekend voor schade boven 500 euro en is beperkt tot een bedrag van 75 000 euro. »
Verantwoording
Op vraag van de commissie zelf wordt het maximale bedrag waarvoor tegemoetgekomen wordt, opgetrokken naar 75 000 euro. Dit laat een betere differentiatie naar de slachtoffers toe.
Art. 7
Het tweede lid aanvullen als volgt :
« Desgevallend kan aan dezelfde verzoeker voor hetzelfde schadegeval een tweede maal noodhulp toegekend worden, eveneens beperkt tot een bedrag van 7 500 euro. Het totale bedrag van de toegekende noodhulp is echter beperkt tot een bedrag van 15 000 euro. »
Verantwoording
Indien er meer moet toegekend kunnen worden, is het eerder aangewezen om de commissie de mogelijkheid te bieden om, nadat reeds een eerste keer een aanvraag tot het bekomen van een noodhulp positief ingewilligd werd, nog een tweede maal tussen te komen.
Dit bedrag is opnieuw beperkt tot 7 500 euro zodat er dan tot maximaal 15 000 euro als noodhulp toegekend kan worden.
Art. 8
Het tweede lid vervangen als volgt :
« De aanvullende hulp wordt per schadegeval en per verzoeker toegekend voor schade boven 500 euro en is beperkt tot een bedrag van 75 000 euro verminderd met de reeds toegekende hulp en de eventuele noodhulp. »
Verantwoording
Op vraag van de commissie zelf wordt het maximale bedrag waarvoor tegemoetgekomen wordt, opgetrokken. Dit laat een betere differentiatie naar de slachtoffers toe.
Mia DE SCHAMPHELAERE. |
(Subamendement op amendement nr. 4)
Art. 16
Het voorgestelde artikel 16 aanvullen met een vierde lid, luidende :
« Met betrekking tot de kosten bedoeld in artikel 13, § 1, 2º, wordt altijd vermoed dat het om noodhulp gaat. Artikel 14, § 1, is niet van toepassing wanneer de commissie zich uitspreekt over een verzoek tot tenlasteneming van de kosten bedoeld in het vorige lid. De commissie houdt rekening met het werkelijke bedrag van de kosten en past de in het tweede lid vastgestelde begrenzing niet toe. »
Verantwoording
De wet van 1 augustus 1985, waarmee een Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden werd ingesteld, tracht de door de slachtoffers geleden schade te vergoeden wanneer de daders onvermogend blijken. Zo kan het verlies van inkomsten, de morele schade, het fysieke en psychische lijden in elk geval worden vergoed, maar pas aan het einde van het strafproces en nadat is vastgesteld dat de dader onvermogend is.
Hoewel het belangrijk is dat een eventueel inkomstenverlies wordt vergoed, lijkt het ons nog essentiëler en dringender ervoor te zorgen dat het slachtoffer, vooraleer het enige schadevergoeding krijgt, niet gedwongen is om de omvangrijke kosten veroorzaakt door de gewelddaad zelf te betalen. In de praktijk is dat nochtans wat meestal gebeurt, aangezien het slachtoffer de kosten moet dragen van de verzorging die hij nodig heeft ten gevolge van de ondergane (lichamelijke of psychische) mishandelingen.
Om deze situatie te verhelpen, stellen wij voor het voorliggende wetsontwerp te wijzigen.
Het voorgestelde systeem berust op drie principes :
1º de terugbetaling van ziekenhuiskosten moet snel en prioritair gebeuren. Volgens de huidige tekst van artikel 16 van amendement nr. 4, hanteert de commissie bij de beoordeling van het verzoek om noodhulp als criterium de vraag of « elke vertraging bij de hulpverlening de verzoeker een aanzienlijk nadeel zou kunnen berokkenen ». De hier voorgestelde tekst voert een vermoeden van nood in wanneer het gaat om medische en ziekenhuiskosten als bedoeld in artikel 13, § 1, 2º;
2º er moet voor worden gezorgd dat de Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden de medische en ziekenhuiskosten volledig en automatisch ten laste neemt. Om ervoor te zorgen dat dit inderdaad automatisch gebeurt, schaft dit voorstel de beoordelingsbevoegdheid af die de commissie is toegekend door artikel 14 van het ontwerp, dat bepaalt dat de hulp « naar billijkheid » wordt vastgesteld, rekening houdend met de financiële toestand van de verzoeker en met zijn gedrag op het ogenblik van het ontstaan van het nadeel. Het doel van dit voorstel is immers heuse « rechten van het slachtoffer » vast te stellen. Zoals een kind recht heeft op kinderbijslag, en een werknemer op een werkloosheidsuitkering zonder dat men rekening houdt met het vermogen van de ouders of de werkloze, zo moet elk slachtoffer er recht op krijgen dat de overheid de kosten van de medische zorg ten gevolge van een gewelddaad ten laste neemt.
Die tenlasteneming mag overigens niet beperkt blijven tot de som van 7 500 euro waartoe de noodhulp momenteel is begrensd, maar moet de werkelijke medische en ziekenhuiskosten dekken. Uiteraard worden alleen de kosten ten laste genomen die het slachtoffer zelf worden aangerekend buiten het gewone optreden van de sociale zekerheid; in dat verband wordt niet afgeweken van het principe dat is vastgestelt in artikel 12, 5º;
3º ten slotte moeten er, aangezien de commissie alle medische en ziekenhuiskosten automatisch ten laste neemt en geen beoordelingsbevoegdheid meer heeft aangaande het gedrag van het slachtoffer, waarborgen worden ingebouwd voor de Staat. Dit amendement machtigt de Staat er dan ook toe de noodhulp met betrekking tot medische en ziekenhuiskosten gedeeltelijk of geheel terug te vorderen als uit een gerechtelijke beslissing die in kracht van gewijsde is getreden, blijkt dat het slachtoffer zelf gedeeltelijk verantwoordelijk is voor het ontstaan van het nadeel. Het is immers niet de bedoeling het slachtoffer een voordeligere « deal » te bieden dan het zou krijgen na een gerechtelijke procedure tegen de dader van de gewelddaad.
Wij hopen en menen dat dit amendement ervoor kan zorgen dat in de toekomst beter wordt tegemoet gekomen aan de altijd moeilijk en vaak catastrofale materiële situatie van het slachtoffer, wiens leven op sociaal en affectief vlak in elk geval onherstelbaar getekend blijft door een ongelukkig toeval dat hem het pad heeft doen kruisen van gewetenloze schurken en boosdoeners.
(Subamendement op amendement nr. 4)
Art. 20
Het voorgestelde artikel 20 aanvullen met een § 4, luidende :
« § 4. De Staat kan eveneens de volledige of gedeeltelijke terugbetaling van de noodhulp bedoeld in artikel 16, vierde lid, eisen, als uit een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing blijkt dat het slachtoffer geheel of gedeeltelijk zelf de verantwoordelijkheid draagt. »
Verantwoording
Zie verantwoording bij amendement nr. 8.
Jean-Pierre MALMENDIER. |
Art. 7
Dit artikel aanvullen met een vierde lid, luidende :
« De beslissing tot het al dan niet toekennen van noodhulp wordt door de commissie genomen binnen de drie maanden na het indienen van het in vorige lid bedoelde verzoek. Indien de commissie binnen deze termijn nalaat te beslissen, kan de verzoeker een vraag tot rechtstreekse uitbetaling richten aan de minister van Justitie, die deze uitbetaling enkel kan weigeren op de grond bedoeld bij artikel 10, of wanneer blijkt dat de schade niet afdoende bewezen is. »
Verantwoording
Zowel ten aanzien van hemzelf als ten aanzien van zijn eventuele schuldeisers heeft het slachtoffer recht op rechtszekerheid binnen een redelijke termijn. Indien de commissie binnen de drie maanden niet op zijn verzoek antwoordt, dient de verzoeker een rechtstreeks vorderingsrecht te hebben op het fonds, via de minister, ten bedrage van het aan de commissie gevraagde bedrag. Enkel om financiële redenen of bij manifest gebrek aan bewijs kan uitbetaling geweigerd worden.
Mia DE SCHAMPHELAERE. |