2-1248/5

2-1248/5

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

17 JULI 2002


Ontwerp van programmawet


Evocatieprocedure


(Artikelen 152 tot 165 en artikelen 179) VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW LEDUC


I. INLEIDING

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp is door de regering in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend op 21 mei 2002.

De Kamer heeft het geamendeerde wetsontwerp goedgekeurd in haar vergadering van 15 juli 2002 en de Senaat heeft het op dezelfde dag geëvoceerd.

Met toepassing van artikel 27.1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat heeft de commissie de bespreking aangevat voor de eindstemming in de Kamer.

De commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden heeft aldus de artikelen 152 tot en met 165 en het artikel 179 besproken tijdens haar vergaderingen van 2 en 16 juli 2002.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Artikel 152

In verband met de wijziging die door artikel 152 van het ontwerp wordt voorgesteld, herinnert de minister eraan dat de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming de minister van Binnenlandse Zaken heeft gemachtigd om een systeem uit te werken voor de verdeling van de kosten van de gewestelijke brandweerdiensten. In het huidige systeem worden de kosten die gemaakt zijn door de gemeenten die het centrum van een groep vormen, de zogenaamde gewestelijke groepscentra, verdeeld per categorie van brandweerdiensten. Zo dragen de gemeenten die beschermd zijn door de brandweerdienst van centrum X bij in de kosten die veroorzaakt worden door de centra X van de provincie; de gemeenten van de 100-centra die beschermd worden door een centrum Y dragen bij in de kosten van de centra Y van de provincie. De gemeenten die beschermd worden door een centrum Z dragen bij in de kosten van de centra Z van de provincie. De gemeenten die hun eigen brandweerdienst organiseren, de C-gemeenten genaamd, hebben geen aandeel in dit systeem. Zij betalen voor de eventuele versterking volgens de regeling die is afgesproken met de diensten die die versterking eventueel leveren. In de praktijk bepaalt de gouverneur in eerste instantie het aandeel van de gemeenten die het centrum vormen van een groep, de rest van de kosten wordt verdeeld over de gemeenten volgens een welbepaalde formule waarbij met twee objectieve criteria wordt rekening gehouden : het aantal in de gemeente gedomicilieerde inwoners en de kadastrale inkomens.

Overeenkomstig de huidige instructies nemen de centra X ongeveer 90 % van de kosten voor hun rekening, de centra Y tussen 70 en 80 % en de centra Z tussen 45 en 55 %.

In het huidige systeem betekent dit dat de kosten verbonden aan de exploitatie van de 100-centra en die veroorzaakt zijn door dienstverlening die geen deel uitmaakt van de dringende geneeskundige hulpverlening, met name de verdeling van de noodoproepen voor brandbestrijding, ontvangen via de nummers 100 en 112, over alle brandweerdiensten van de provincie, ongeacht de categorie waartoe zij behoren, gedragen worden door de stad die dit centrum organiseert en door de beschermde gemeenten.

Hieruit volgt dus dat de gemeenten C en de groepscentrumgemeenten geenszins bijdragen voor een belangrijke dienst waarop zij een beroep kunnen doen en dat anderzijds de steden die het 100-centrum organiseren en hun beschermde gemeenten alles ten laste nemen.

De aanpassing van de wet die de regering voorstelt, heeft tot doel alle steden en gemeenten van een provincie die een beroep kunnen doen op de diensten van het 100-centrum te laten bijdragen in de kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van andere taken dan die welke verband houden met de dringende geneeskundige hulpverlening en dit op grond van twee parameters, namelijk hun bevolking en hun kadastraal inkomen.

De minister wijst er op dat dit nieuwe systeem dus geenszins bijkomende kosten meebrengt voor de steden en de gemeenten. Het zorgt enkel voor solidariteit tussen alle steden en gemeenten die een beroep kunnen doen op de diensten die worden aangeboden door enkele van die steden en gemeenten.

Daar de minister van Binnenlandse Zaken krachtens de wet op de dringende geneeskundige hulpverlening verantwoordelijk is voor de installatie en de werking van de 100-centra, wordt de wet van 8 juli 1964 aangepast.

De concrete regeling wordt vastgelegd bij ministerieel besluit.

Artikel 153

Artikel 153 van het ontwerp voorziet in een wijziging van de organieke wet houdende de oprichting van de begrotingsfondsen van 27 december 1990.

Bij de programmawet van 22 december 1989, inzonderheid artikel 305 daarvan, werd een veiligheidsfonds voor preventie en bestrijding tegen brand en ontploffing ingeschreven op de afzonderlijke sectie van de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken.

Dat fonds is bestemd voor de financiering van de beroepsopleiding van de leden van de brandweerkorpsen en van de civiele bescherming, de financiering van het onderzoek en de informatie betreffende de preventie van brand en ontploffing, de aankoop van brandweermaterieel en tenslotte de implementatie van de hulpverleningszones voor de brandweer. Oorspronkelijk moest dat fonds worden gespijsd met de inkomsten uit een percentage dat werd geheven op de verplichte aansprakelijkheidsverzekering betaald door inrichtingen die klanten ontvangen zoals cafés, restaurants, dancings enzovoort.

Jammer genoeg volstaan de huidige middelen van het fonds, dat wil zeggen 275 000 euro, niet om de waaier aan taken die het toebedeeld heeft gekregen, te verrichten. Bijgevolg is het geregeld onmogelijk in opleiding te voorzien of aan onderzoek te doen. Bovendien zullen een hele reeks nieuwe initiatieven, zoals risico-analyses in het kader van de implementatie van de hulpverleningszones, nieuwe kosten met zich meebrengen waarvoor de nodige middelen moeten worden gevonden.

De wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 is erop gericht, in het veiligheidsfonds voor preventie en bestrijding tegen brand en ontploffing de inkomsten te storten van de operationele diensten van de civiele bescherming die afkomstig zijn van bepaalde taken, te weten ambulanceritten, haar optreden in geval van milieuvervuiling en niet bij wet bepaalde opdrachten. Hierdoor zouden de middelen toenemen met 400 000 euro.

Artikelen 154 tot 165

De minister herinnert eraan dat titel VII, hoofdstuk III, van dit wetsontwerp een reeks bepalingen inzake de politiehervorming bevat.

Sommige zijn louter technisch en strekken ertoe kleine verbeteringen aan te brengen in de bestaande wetgeving. Een aantal hebben ten doel een juridisch vacuüm te verhelpen dat tot een gebrek aan billijkheid leidt.

Artikel 154 van het wetsontwerp voorziet in een regeling krachtens welke de personeelsleden van de gemeentebesturen hun oorspronkelijke rechtspositie kunnen behouden wanneer zij ervoor kiezen over te gaan naar het administratief en logistiek kader van de lokale politiekorpsen.

Hetzelfde hiaat doet zich voor inzake de reïntegratie van voormalig politiepersoneel. In tegenstelling tot de regeling die bestond voor voormalige rijkswachters, bestond die mogelijkheid niet voor de personeelsleden van de voormalige gemeentelijke politiekorpsen. Artikel 155 van het wetsontwerp verhelpt die leemte.

Zonder te willen vooruitlopen op de bespreking van de artikelen wijst de minister van meet af aan op artikel 157 van het wetsontwerp dat een van de punten bekrachtigt waaronder eind 2001 en begin 2002 met de vakbonden onderhandelingen werden gevoerd die gewijd waren aan aanpassingen van het personeelsstatuut. De regering heeft die onderhandelingen gevoerd op grond van het principe dat sommige uitkeringen en vergoedingen gedurende twee jaar en voor twee indexsprongen niet aan de index zouden worden aangepast. Dat is het doel van artikel 157 van het ontwerp.

Artikel 159 van het wetsontwerp verstrekt de wettelijke basis om de hulpagenten met arbeidscontract op te nemen in de personeelsformatie. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder dit geschiedt.

Artikel 160 beoogt de continuïteit in de samenstelling van de administratieve en logistieke personeelsformatie van de lokale politiekorpsen. Het maakt het voor personeelsleden van een gemeentebestuur immers mogelijk op een soepele wijze ter beschikking te worden gesteld van een lokaal politiekorps dat uitzonderlijk en tijdelijk te kampen zou hebben met een tekort aan administratief en logistiek personeel. Dat is een soort bijdrage in natura van de gemeente aan de werking van de politiezone.

Ook artikel 164 vloeit voort uit dezelfde ervaringen opgedaan tijdens de eerste maanden van de installatie van de lokale politiekorpsen. In heel wat gevallen hebben lokale politiekorpsen belangstelling getoond voor voormalige woningen van rijkswachters of voor gedeelten van gebouwen die de federale politie verlaten heeft. Omgekeerd kan de Belgische Staat geïnteresseerd zijn om gebouwen over te nemen van vroegere rijkswachtebrigades die de politiezones wensen te houden. In de beide gevallen lijkt het billijk voor die twee rechtspersonen een recht van voorkoop in het leven te roepen waardoor ze de voorkeur zouden genieten ten aanzien van derden.

Artikel 165 van het ontwerp stelt een Commissie ter begeleiding van de politiehervorming op lokaal niveau in. Die bepaling verleent een wettelijke grondslag aan de collegiale instantie die reeds meermaals heeft vergaderd, onder het voorzitterschap van de eerste minister, om meer bepaald de financiering te onderzoeken van de politiehervorming op lokaal vlak. Die commissie zal vooral tijdens de oprichtingsperiode van de lokale politiekorpsen actief zijn, dat wil zeggen tijdens het komende jaar. Naderhand zal ze ook van advies moeten dienen over de verdeling van de nieuwe taken waarmee de politiediensten worden belast.

Voor het overige verwijst de minister naar de memorie van toelichting van het wetsontwerp.

Artikel 179

De vertegenwoordiger van de eerste minister legt uit dat het doel van het begrotingsfonds bedoeld in artikel 179 van het ontwerp erin bestaat middelen te verkrijgen in het kader van het beleid dat met andere partners wordt gevoerd of door ontvangsten ter recupereren die verband houden met de verkoop van producten aan Belgische burgers. Dit zal het mogelijk maken het fonds te spijzen met het oog op de implementatie van een nieuw communicatiebeleid. De ontvangsten voor het jaar 2003 worden geraamd op 500 000 euro.

Spreker haalt het voorbeeld aan van de overeenkomst die tussen de Europese Unie en verschillende Belgische organisaties werd gesloten om de Belgische burger vertrouwd te maken met de euro. De tussenpersoon hierbij is de algemene directie Externe Communicatie die de retributies van de Europese Unie zal verdelen over de verschillende Belgische organisaties.

III. ALGEMENE BESPREKING

Mevrouw Cornet d'Elzius vraagt of artikel 152 leidt tot een verlaging van de bijdrage van de gemeenten die tot op heden hun aandeel betaald hebben.

De minister antwoordt dat aangezien het aantal gemeenten die zullen bijdragen, toeneemt, de bijdrage van de gemeenten die reeds betaald hebben voortaan verlaagd wordt.

Mevrouw Lizin vraagt wie dat verlagingsmechanisme voor de gemeenten zal implementeren.

De minister antwoordt dat overeenkomstig artikel 152 van het ontwerp van programmawet het aandeel van de gemeenten die door de Koning zijn aangewezen als centra van het eenvormig oproepstelsel, bepaald zal worden overeenkomstig de normen die door de minister van Binnenlandse Zaken worden bepaald. De rest van de bijdrage zal bepaald worden op grond van twee objectieve criteria, namelijk het kadastraal inkomen en de bevolking.

Mevrouw Willame-Boonen betreurt dat die maatregelen niet eerder werden genomen.

Zij betreurt eveneens dat de samenstelling en de regels voor de werking van de commissie ter begeleiding van de politiehervorming waarin artikel 165 van het voorliggend ontwerp voorziet, niet ter bekrachtiging aan het Parlement worden voorgelegd.

Zij is ook van mening dat het begrip « uitzonderlijke en tijdelijke omstandigheden » in artikel 160, krachtens hetwelk leden van een gemeentelijke administratie ter beschikking kunnen worden gesteld van de lokale politie, zou moeten worden verduidelijkt.

De uitvoering van de wetswijziging is een prerogatief van de uitvoerende macht dat echter geenszins het controlerecht van het Parlement aantast. Tal van organen moeten een advies geven over de werking van de politiediensten, onder meer de Federale Politieraad en de Adviesraad van burgemeesters. Wat betreft de KUL-norm van de financiering van de lokale politie is er een orgaan nodig dat de dialoog leidt tussen de regering en de vertegenwoordigers van de steden en gemeenten, enerzijds, en de gewesten, anderzijds. Dit orgaan, dat zal worden opgericht bij de eerste minister, is ermee belast de budgettaire aspecten en de verdeling van taken te evalueren. Men moet de problemen die op lokaal gebied dreigen te rijzen, ontleden.

De gemeenten die een van haar personeelsleden ter beschikking stelt, zal worden beloond via de berekening van haar bijdrage in de werkingskosten van de zone.

De minister verduidelijkt eveneens dat om de acute nood te kunnen lenigen die het gevolg is van een personeelstekort in de verschillende diensten, de lokale politie tijdelijk een beroep kan doen op hooggeschoold gemeentepersoneel. De leden van het gemeentepersoneel die ter beschikking worden gesteld van de lokale politie blijven de rechtspositie behouden die zij bekleden als lid van het personeel van de gemeentelijke administratie waartoe zij behoren. Bijgevolg worden de wedden, de toelagen en de vergoedingen uitbetaald door de gemeente.

Mevrouw Willame-Boonen vraagt te verduidelijken waarom de commissie ter begeleiding van de politiehervorming op lokaal niveau slechts een tijdelijke structuur is zoals blijkt uit de memorie van toelichting bij artikel 165 van het ontwerp van programmawet.

De minister antwoordt dat die structuur in principe verschillende jaren kan blijven bestaan; dit zal afhangen van de raming en van de impact op de begroting van de middelen en de personeelsleden van de verschillende lokale politiezones, waarbij rekening moet worden gehouden met de manier waarop de verdeling van de taken tussen het federale en het lokale niveau zich zal ontwikkelen.

De heer Verreycken wenst verduidelijking over de grootte van de kosten bedoeld in artikel 152 van het ontwerp.

Tevens wenst hij te vernemen of het advies van de commissie ter begeleiding van de politiehervorming op lokaal niveau, voorzien in artikel 165, enkel wordt verstrekt aan de minister of ook aan de Federale Politieraad, de Adviesraad van burgemeesters, de Vaste Commissie van de lokale politie en de mensen op het terrein.

De minister antwoordt dat er politieke wil nodig is om de politiehervorming te doen slagen. Er moet onder meer een efficiënte tuchtregeling en een efficiënt veiligheidssysteem worden ingevoerd gelet op de ingewikkeldheid van de regelgeving met betrekking tot de politiehervorming.

De Federale Politieraad moet oordelen over de manier waarop de politiediensten werken. De Adviesraad van burgemeesters moet een advies uitbrengen over de besluiten die een invloed kunnen hebben op de organisatie van de lokale politie. Er is voorzien in gesprekspartners die eigenlijk tussenpersonen zijn : de Vereniging van Belgische steden en gemeenten die zich buigt over een aantal lokale aandachtspunten, geeft technisch advies en kaart die punten bij de regering aan. Bovendien zijn de vertegenwoordigers van de gewesten die belast zijn met het algemeen budgettair toezicht inzake politie eveneens betrokken bij dit overleg.

De heer Verreycken antwoordt dat deze verschillende raden een doelmatige en transparante werkwijze in de weg staan.

De minister verwijst naar zijn inleidende uiteenzetting en herinnert eraan dat in de huidige regeling de kosten die verbonden zijn aan de exploitatie van de 100-centra, en die het gevolg zijn van dienstverlening die geen deel uitmaakt van de dringende geneeskundige hulpverlening, gedragen worden door de stad die dit centrum organiseert en door de door dit centrum beschermde gemeenten.

Hieruit vloeit dus, enerzijds, voort dat er gemeenten zijn die geenszins bijdragen voor een belangrijke dienst waarop zij een beroep kunnen doen en dat, anderzijds, de steden die het 100-centrum organiseren en hun beschermde gemeenten alle kosten dragen.

De aanpassing van de wet die de regering voorstelt, heeft tot doel alle steden en gemeenten van een provincie die een beroep kunnen doen op de diensten van het 100-centrum te laten bijdragen in de kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van andere taken dan die welke verband houden met de dringende geneeskundige hulpverlening.

Het nieuwe systeem brengt dus geenszins bijkomende kosten mee voor de steden en gemeenten; het zorgt enkel voor solidariteit tussen alle steden en gemeenten die een beroep kunnen doen op de diensten die worden aangeboden door enkele van die steden en gemeenten.

De heer Verreycken meent dat het aanbeveling verdient om de parameters in de wettekst of in de memorie van toelichting duidelijk te vermelden.

De minister is van mening dat de betrokken tekst voldoende duidelijk is. De concrete invulling geschiedt overigens bij ministerieel besluit, waarbij de verschillende aanpak van de gouverneurs eenvormig zal worden gemaakt.

Mevrouw Lizin verwijst naar een recente verklaring van de eerste minister in deze commissie en volgens welke de kleine economische en financiële delinquentie waarmee de politiezones geconfronteerd worden, voortaan door de federale politie moet worden bestreden. De lokale politiekorpsen hebben echter de indruk dat zij bevoegd zullen blijven voor de dossiers die al zijn aangelegd.

De minister antwoordt dat die aangelegenheid tot de bevoegdheid van de minister van Justitie behoort die bindende richtlijnen zal geven. Het is een uitgemaakte zaak dat het federale niveau bevoegd is voor dit soort delinquentie maar om de rechten van de rechtzoekende te beschermen, is het wenselijk dat de lokale politie de dossiers die al in behandeling zijn, tot een goed einde brengt.

Mevrouw Lizin wenst dat er waarborgen komen dat alle dossiers inzake economische en sociale delinquentie worden overgenomen door het federale niveau, enkele uitzonderlijke zaken eventueel buiten beschouwing gelaten. Dit zou de lokale politie in staat stellen middelen en manschappen vrij te maken voor de andere taken waarmee zij is belast.

De heer Vandenberghe wijst erop dat de oppositiepartijen de programmawet niet hebben geëvoceerd maar dat dit een initiatief is van de meerderheidspartijen. Hij wijst erop dat de evocatie enkel gebeurt met het oog op de amendering van het door de Kamer gestemde ontwerp van wet. Het enige amendement dat hij tot nog toe gezien heeft vanwege de meerderheidspartijen, is het amendement nr. 1 van mevrouw Lizin (stuk Senaat, nr. 2-1248/2).

Voor de zoveelste maal zal dat de Senaat zich buigen over de politiehervorming. Bij elke bespreking van een programmawet van deze regering komt zij ter sprake.

Spreker betreurt dat de politiehervorming niet in één globale wet werd gestemd, met minder overhaasting en met meer ruimte om met de argumenten van de meerderheid, de oppositie en de opmerkingen van de Raad van State rekening te houden.

De meeste bepalingen in de programmawet met betrekking tot de politiehervorming, werden reeds behandeld in het Parlement maar de regering heeft gedraald met de wettelijke regeling van het statuut van de politiediensten.

Bovendien innoveert de regering opnieuw op het vlak van de wetgevingstechniek. Daar waar vroeger de praktijk bestond van de zogenaamde « reparatiewetten », worden we nu geconfronteerd met de reparatie van de reparatiewetten. Men kende in de rechtsleer reeds de metawetten, nu kent men, aldus de spreker, dankzij deze regering ook de metareparatiewetten. We beleven met andere woorden een dieptepunt inzake wetgevingstechniek. De regering gaat zelfs zover dat zij een ontwerp van reparatiewetten schrijft vooraleer de basiswet zelf is gestemd.

Deze gang van zaken maakt het zeer moeilijk voor de parlementsleden om de inhoud van de voorgestelde regeling te vatten. Bovendien werden de bepalingen van de programmawet, die thans in deze commissie ter bespreking voorliggen, opgesteld terwijl de regering nog aan het onderhandelen was over een akkoord met de lokale besturen.

Tijdens deze onderhandelingen had de regering blijkbaar reeds de intentie om met de ene hand, via het ontwerp van programmawet, terug te nemen wat ze met de andere hand aan het onderhandelen was met de gemeenten. In zekere mate is het afblazen van het laatste akkoord een « zege » in de mate dat de gemeenten, na de goedkeuring van deze programmawet, met een volledige kennis van het standpunt van de regering verder zullen kunnen onderhandelen. De heer Vandenberghe heeft immers de indruk dat de programmawet op sluikse wijze een aantal transfers van het lokale niveau aan het federale niveau doorvoert. De federale overheid poogt met alle mogelijke middelen de financiering van de lokale politie op de gemeenten af te schuiven.

Deze programmawet is ook niet op een zorgvuldige wijze voorbereid. De regering heeft de leden van de Raad van State eens te meer op een onheuse manier behandeld door hen zonder enige reden de spoedeisendheid op te leggen. Het gevolg is dat er op 13 van de 14 artikelen die door deze commissie worden onderzocht, geen advies is uitgebracht. De heer Vandenberghe besluit dat het niet ernstig is de Raad van State niet meer tijd te geven om een behoorlijk advies uit te brengen. De regering kan niet beweren dat wetsartikelen die betrekking hebben op een hervorming die minstens twee jaar vertraging heeft opgelopen, nog enige graad van spoed vertoont.

Voor wat de artikelen 152 en 153 van de programmawet betreft, die betrekking hebben op de dringende medische hulp en de begrotingsfondsen, is het volgens de heer Vandenberghe een moeilijk houdbare situatie dat de kosten van de 100-centra enkel ten laste vallen van die gemeentebesturen die deze centra toevallig herbergen. Het spreiden van deze kosten over alle gemeenten, die op deze centra een beroep doen, is echter de wereld op zijn kop zetten. Uiteindelijk komen de 100-centra tegemoet aan het algemeen belang. Voor zijn politieke fractie is het duidelijk dat deze uitgaven niet op de gemeenten moeten worden afgewenteld maar door de federale overheid moeten worden gedragen.

Op grond van zijn ervaring op het lokale politieke vlak stelt de heer Vandenberghe bovendien vast dat de uitgaven voor de brandweer in zijn gemeente jaarlijks stijgen. Eenzelfde probleem zal opduiken voor het doorrekenen van de beroepen op de 100-centra. De gemeenten hebben in deze uitgaven geen enkele inspraak. De factuur wordt via de provinciegouverneur aan de gemeenten overgemaakt en deze laatste zijn verplicht te betalen. De gemeenten worden bijgevolg geconfronteerd met een bijkomend financieel probleem terwijl het in de eerste plaats de federale overheid is die moet instaan voor de fysieke veiligheid op de openbare weg.

Opnieuw staat men derhalve voor een aantal wetsbepalingen die ingrijpen in het functioneren van de politiediensten terwijl er nog steeds geen duidelijkheid bestaat rond de aanvaardbare meerkost. De lokale zones zouden normaal deze week meer duiding krijgen rondom de bijkomende dotatie die hen wordt toegewezen in het kader van de aanvaardbare meerkost. Hun bemerkingen zouden daarna aan de regering moeten worden overgemaakt. De door de regering gehanteerde timing is té krap om een behoorlijke analyse van de toegekende budgetten toe te laten.

De regering had bovendien steeds vooropgesteld dat het rapport dat aan de lokale zones werd opgestuurd tegenstelbaar zou zijn. Het lijkt de spreker dan ook billijk dat de zones over meer tijd zouden beschikken om hun bedenkingen aan de minister over te maken. Welke ook de procedurele regelingen zijn, de heer Vandenberghe stelt zich toch de vraag waar het finaal akkoord blijft over de invulling van de meerkost van de politiehervorming. Reeds meer dan een half jaar dringt de spreker aan op het afsluiten van een dergelijk akkoord. Hij hoopt dat de minister eindelijk de nodige duidelijkheid en rust voor de gemeenten zal kunnen brengen.

Het telkens opnieuw wijzigen van de wetgeving in het kader van een programmawet, destabiliseert, aldus de heer Vandenberghe, de lokale bestuurders en dit zowel in Vlaanderen als in Wallonië.

De onzekerheid over de begroting voor 2002, laat staan de begroting voor 2003, is zeer groot. Bovendien is niet enkel de meerkost voor de politiehervorming aan de orde maar ook de onzekerheid over de andere inkomsten die wegvallen, zoals de dividenden van de elektriciteitsmaatschappijen en de weerslag op de gemeentelijke belastingen van de eventuele wijziging van de belastingshervorming.

Spreker wijst erop dat men op 11 juli 2002 de opstand van de gemeentenaren van 1302 heeft gevierd. De vrijheidsliefde van de gemeentenaren is voldoende gekend, aldus de spreker. Hij waarschuwt de minister er dan ook voor dat hij juist nu met zijn maatregelen inzake de financiering van de politiehervorming en de bijkomende financiële uitgaven een nieuwe storm bij de gemeentenaren in het land zou kunnen veroorzaken. De heer Vandenberghe wijst erop dat hij niet alleen staat met zijn kritiek. Hij verwijst ter ondersteuning van zijn stelling naar de tussenkomsten van de heer C. Eerdekens in het kader van de bespreking van voorliggende programmawet in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

De heer Vandenberghe wenst te vernemen in hoeverre de vakbonden de protocolakkoorden hebben aanvaard. Zo zou voor de terbeschikkingstelling van het gemeentepersoneel aan de politiezones het advies van de vakbonden niet zijn ingewonnen en over het protocol 70 zou niet zijn onderhandeld met het gemeentepersoneel maar enkel met politievakbonden.

Hij wenst ook te vernemen of de minister van Binnenlandse Zaken van de gewestregeringen de voogdij verkrijgt over de bevoegdheden over de gedeconcentreerde federale besturen die aan de gewesten werden overgedragen.

Spreker is van mening dat de regeling, zoals bedoeld in artikel 157 van het ontwerp, waarbij de indexering van de weddenbijslagen, toeslagen en vergoedingen, wordt opgeschort tot 1 januari 2004, geen besparingsmaatregel is. Het lid vindt dit een doorschuifoperatie omdat overeenkomstig artikel 157, 2º, de indexering gewoon terug uitwerking krijgt vanaf deze datum, alsof deze nooit onderbroken werd.

De heer Vandenberghe stipt aan dat, overeenkomstig artikel 165 van het ontwerp, de commissie ter begeleiding van de politiehervorming op lokaal niveau, onder meer belast wordt met de berekening van de meerkosten van de hervorming van de politiezones. Spreker is van mening dat men deze opdracht evenzeer had kunnen toevertrouwen aan de Adviesraad van burgemeesters.

Hij betreurt trouwens dat de samenstelling en de werkingsregels van deze commissie door de Koning zullen worden bepaald. Men had de uitvoering van de wet kunnen bespoedigen door deze bepalingen reeds in het ontwerp op te nemen.

De oprichting van een begrotingsfonds bestemd voor de informatie-en communicatieopdrachten ontwikkeld door de algemene dienst Externe Communicatie, voorzien in artikel 179 van het ontwerp, is een partijdig initiatief. De heer Vandenberghe wenst dan ook te vernemen wat het onderscheid is tussen sponsoring, verboden krachtens § 2 van artikel 179, en de eigenlijke financiering van dit fonds.

Algemeen betreurt de heer Vandenberghe dat de meerderheid geen beroep heeft gedaan op de oppositie om de hervorming van de politiediensten met een zo breed mogelijke basis te verwezenlijken.

Hij vraagt ten slotte wanneer de eigenlijke hervorming van de politie zal zijn afgerond.

Mevrouw De Schamphelaere wenst te weten hoe de regering staat tegenover de uitvoering van het protocol dat zij met de gemeenten op 11 juni 2002 heeft afgesloten en dat onder meer een financiële regeling omvat van de uitvoering van de politiehervorming op lokaal vlak.

De minister van Binnenlandse Zaken antwoordt duidelijk dat de politiehervorming afgerond is : de federale politie bestaat al langer dan een jaar en er moet nog slechts één lokale politiezone worden erkend. Hier en daar moet nog een korpschef worden aangewezen.

Dat betekent niet dat alles achter de rug is. De wind van de hervorming moet blijven waaien. Alles moet in het werk worden gesteld om van het Nationaal Veiligheidsplan een nuttig en efficiënt instrument te maken. De zonale veiligheidsplannen moeten nog doelstellingen vastleggen, nagaan of de toegekende middelen volstaan en controleren of de doelstellingen worden bereikt, om in voorkomend geval de vereiste aanpassingen uit te voeren. Een volwaardig veiligheidsbeleid betekent dat men alle bestaande middelen optimaal aanwendt.

Naast het preventieve gedeelte van het veiligheidsbeleid, moet er ook een repressief gedeelte bestaan. De politiehervorming zal pas zin hebben indien ze gepaard gaat met een diepgaande hervorming van het optreden van de gerechtelijke overheid.

Voorts is het noodzakelijk de criteria voor de spreiding van de beschikbare financiële middelen over de politiezones te evalueren. Er zullen nog ideale werkingsnormen per zonesoort moeten worden vastgelegd, meer bepaald personeelsnormen.

Begin 2003 zal de regering een wetsontwerp indienen om de bedragen die aan de politiezones worden toegekend, te stabiliseren op basis van de federale dotatie, en dat tegelijk voor die bedragen een indexeringssysteem vastlegt.

De Begeleidingscommissie, waarvan de oprichting in het ontwerp van programmawet wordt voorgesteld, krijgt als taak een reflectie te wijden aan de verdeling van de middelen tussen de federale politie en de lokale politiezones alsook aan de taakverdeling tussen de federale politie en de lokale politiezones. Deze nieuwe structuur overkoepelt diverse autoriteiten, zoals de eerste minister, de minister van Binnenlandse Zaken, de minister van Justitie, de minister van Sociale Zaken, de minister van Begroting, de minister van de Regie der Gebouwen, en de Verenigingen van steden en gemeenten.

Dankzij de onderhandelingen tussen de eerste minister en de vertegenwoordigers van de Verenigingen van steden en gemeenten, die in maart 2001 werden aangevat, werden bijkomende federale middelen vrijgemaakt. Na de huidige correcties zal het gaan om een totaalbedrag van meer dan 25 miljoen euro.

Op vrijdag 19 juli 2002 zal de regering beslissen die bijkomende middelen toe te kennen. Normaal zullen de politiezones ze eind juli 2002 ontvangen. Ze werden berekend volgens de vastgestelde behoeften in het veld in elke politiezone. Werkgroepen hebben ook partners vastgelegd.

De regering blijft de evolutie van de toestand aandachtig volgen. De opmerkingen die in de toekomst in de Begeleidingscommissie worden gemaakt, zullen eveneens het debat gaande houden. Uiterlijk in september 2003 zal een nieuwe evaluatie van de behoeften tot het vastleggen van nieuwe werkingsparameters leiden.

Voor het overige bevat de ontworpen programmawet een aantal minder belangrijke corrigerende maatregelen in het licht van wat het reeds verrichte reglementerende arbeid voorstelt. Daarover heeft de Raad van State geen opmerkingen gemaakt.

Over protocol nr. 69 waren de vakbonden het onderling niet eens. Te noteren is dat het onderhandelingscomité en Comité C uit dezelfde leden en dezelfde organisaties bestaan. Nu is het wel zo dat er besloten werd geen rekening te houden met het advies van een of andere vakbond, doch dat belet niet dat er overleg is geweest.

Ten slotte spreekt het vanzelf dat de hervorming van de politie, waarbij 38 000 personen betrokken zijn, uiteraard niet volledig tot een goed einde is gebracht doch dat in twee jaar heel wat is bereikt. Het belangrijkste doel werd gehaald, ook al zijn er nog tal van zaken te verbeteren. Thans is het zaak de geiïntegreerde politie in de toekomst degelijk te laten functioneren.

Via de politieoperaties op het hele grondgebied, die de verschillende politiezones maar ook de politiezones in samenwerking met de federale politie uitvoeren, is het de bedoeling dat de burger een beeld krijgt van de 38 000 politiemensen. Niemand mag echter de indruk wekken dat men te veel tegemoetkomt aan overdreven veiligheidsbehoeften.

Op de vraag van de heer Vandenberghe antwoordt de minister van Binnenlandse Zaken dat het probleem met de uniformen van de geïntegreerde politie thans van de baan is.

Het tweede doel van de operaties op heel het grondgebied bestaat erin ontradend op te treden tegen misdadigers en bij hen een onveiligheidsgevoel op te roepen.

Er moet ook een aspect bestraffing zijn. Het gebeurt immers maar al te vaak dat de politie op zeer ernstige feiten stoot. Soms is het zelfs zo dat kleine delinquentie een vorm van onderaanbesteding van zwaardere delinquentie is.

De heer Vandenberghe stelt vast dat zijn vraag over de effectieve kostprijs van de politiehervorming en de weerslag ervan op de financiën van de gemeenten, niet duidelijk is beantwoord. De minister heeft evenmin geantwoord op het voorstel om de kosten van de 100-centrales, in plaats van ze te herverdelen over de verschillende gemeentes, te laten financieren door de federale overheid.

De minister van Binnenlandse Zaken verwijst naar de toelichting in zijn inleidende uiteenzetting.

Met verwijzing naar het standpunt van de Vereniging van steden en gemeenten vraagt mevrouw De Schamphelaere wanneer de lokale besturen zullen kunnen beschikken over het Verkeersboetefonds ?

Op 19 juli 2002 beslist de regering over de financiering van de meerkosten. Wat wordt precies bedoeld met een « open krediet » van 25 miljoen euro ? Sommige schattingen maken gewag van 75 miljoen euro aanvaardbare meerkosten. Wat is de marge om dat « open krediet » eventueel te verhogen ?

De heer Vandenberghe begrijpt de logica van de tekst over het Verkeersboetefonds niet. Boetes zijn er om burgers een bepaald gedrag te ontraden. Met de voorliggende tekst worden boetes een vorm van belasting.

De minister van Binnenlandse Zaken verwijst naar de toelichting van de eerste minister over het gesloten akkoord. Ter uitvoering daarvan wordt thans een punt gezet achter het nazicht in de verschillende politiezones. Hij stelt met genoegen vast dat het over een « open krediet » gaat aangezien de nieuwe berekeningen uitwijzen dat de toegestane meerkosten het aanvankelijk voorziene krediet van 25 miljoen euro ruimschoots overschreden hebben.

De minister antwoordt dat er in de Kamer inderdaad een wetsontwerp is ingediend door de minister van Mobiliteit. Dat ontwerp voorziet erin dat het extra bedrag van de boetes in een fonds wordt gestort dat herverdeeld wordt onder de gemeenten die een inspanning leveren op het vlak van de verkeersveiligheid. Het gaat niet over de programmawet die thans besproken wordt.

De heer Vandenberghe vindt echter dat het juist wel een geschikt moment is, omdat het net gaat over de financiering van de politiehervorming. Hij verbaast er zich over dat deze problematiek bij de minister van Mobiliteit terecht komt. Het zou logisch zijn als het onderwerp bijvoorbeeld aan de minister van Justitie wordt toevertrouwd.

De minister antwoordt dat het ontwerp uiteraard ondertekend is door alle bevoegde ministers, maar dat de minister van Mobiliteit de aangewezen persoon blijft.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING EN STEMMINGEN

Article 152

Amendement nº 2

Amendement nr. 2 (stuk Senaat, nr. 2-1248/2) van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere strekt ertoe het artikel te vervangen door een bepaling die, door de oprichting van een bijzonder federaal fonds, een betere verdeling tussen de gemeenten voorstelt van de middelen bestemd voor dringende geneeskundige hulpverlening.

Het is immers een opdracht van de federale overheid om de gemeenten de nodige middelen te geven om deze diensten te laten functioneren.

De minister merkt op dat er reeds een « fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening » bestaat. Dat heeft als taak de diensten die het vervoer per ambulance verzorgen, te vergoeden voor niet-terugvorderbare kosten, dat wil zeggen voor de ritten die niet door de patiënten worden betaald. Die kosten kunnen veroorzaakt zijn door een niet-geïdentificeerde patiënt, een niet-verzekerde patiënt, of een insolvente patiënt. Het fonds wordt gespijsd door de minister van Volksgzondheid en door de verzekeringsmaatschappijen, die elk de helft van de financiering op zich nemen. In 2002 bezit het fonds ongeveer 450 000 euro.

Het voorliggende wetsvoorstel strekt ertoe de kosten te dekken die geen deel uitmaken van de dringende geneeskundige hulpverlening, maar die verband houden met het doorschakelen van de oproepen naar de brandweer, met brand, met bevrijding (uit wrakken) of met het verwijderen van wespennesten.

Amendement nr. 3

Op amendement nr. 2 wordt door de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere een subsidiair amendement ingediend (amendement nr. 3).

Amendement nr. 3 wil de bevoegdheid die in dit artikel wordt verleend aan de minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoort, vervangen door die van de Koning omwille van een betere samenhang en om aan dezelfde overheid de aanduiding van de betrokken gemeenten en de bepaling van de verdelingsnormen op te dragen.

De minister verduidelijkt dat dit artikel een regeling instelt die vergelijkbaar is met die voor de verdeling van de openbare brandweerdiensten tussen de gemeenten. Ook voor de verdeling van deze kosten worden de regels en criteria bepaald bij ministerieel besluit dat aan een advies van de Raad van State onderworpen is.

Het Lambermont-akkoord heeft de exclusieve bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken voor het brandweerbeleid en de organisatie van de brandweerdiensten bevestigd. De gewesten hebben terzake geen enkele bevoegdheid en hebben die ook nooit gehad.

Beide amendementen worden verworpen met 9 tegen 3 stemmen.

Artikel 154

Amendement nr. 4

Amendement nr. 4 van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere wil dit artikel doen vervallen omdat het strijdig zou zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. In haar huidige vorm werkt de bepaling immers terug, waardoor van de reflectietermijn waarover het gemeentepersoneel beschikt, niets meer overblijft. Zo werkt men discriminatie in de hand tussen zones waarvoor reeds een besluit in het Belgisch Staatsblad verschenen is, en de andere zones.

Betreffende dit amendement wijst de minister erop dat artikel 154, in tegenstelling tot wat de indiener van het amendement beweert, juist tot doel heeft een gelijke behandeling te waarborgen van alle administratieve personeelsleden die voor een korps van de lokale politie kiezen.

Amendement nr. 5

Op amendement nr. 4 wordt door de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere een subsidiair amendement ingediend (amendement nr. 5).

Amendement nr. 5 strekt ertoe het woord « nogmaals » te doen vervallen. Het is juridisch en wetgevingstechnisch niet op zijn plaats omdat het de indruk wekt dat een keuze die in het verleden werd gemaakt, kan worden gewijzigd.

De minister antwoordt dat het woord « nogmaals » wel degelijk noodzakelijk is : de belanghebbenden hebben impliciet gekozen voor het nieuwe statuut, omdat ze niet de mogelijkheid hebben gehad uitdrukkelijk te kiezen voor het behoud van het oude statuut. Die onmogelijkheid is het gevolg van het feit dat heel wat lokale politiekorpsen in de eerste drie à vier maanden van 2002 met terugwerkende kracht op 1 januari 2002 werden opgericht.

Beide amendementen worden verworpen met 9 tegen 3 stemmen.

Artikel 155

Amendement nr. 6

Amendement nr. 6 van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere strekt ertoe het artikel te doen vervallen, omdat het slechts om een overgangsmaatregel gaat.

De minister verklaart dat hij de personeelsleden afkomstig uit de drie vroegere korpsen gelijk wil behandelen en de goede krachten de kans wil geven bij de nieuwe politie opgenomen te worden.

Het amendement wordt verworpen met 9 tegen 3 stemmen.

Artikel 157

Amendement nr. 7

Amendement nr. 7 van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere strekt ertoe het artikel te doen vervallen, omdat het de indexering van bepaalde vergoedingen opschort en het probleem voor de gemeenten slechts uitstelt. Bovendien is het niet correct de maatregel voor te stellen als een overgangsbepaling.

De minister herinnert eraan dat deze bepaling op protocolakkoord nr. 57 van maart 2002 gebaseerd is. Er is dus overleg geweest met de vakbonden.

Het amendement wordt verworpen met 9 tegen 3 stemmen.

Artikel 158

Amendement nr. 8

Amendement nr. 8 van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere strekt ertoe de wijze te bepalen waarop de termijn kan worden verlengd waarbinnen de tuchtoverheid haar onderzoek kan voeren.

De minister verklaart dat dit artikel eenvoudigweg beoogt de gelijkheid der partijen te herstellen en te voorkomen dat vertragingsmanoeuvres van de belanghebbende de overheid verhinderen tijdig te beslissen.

Het amendement wordt verworpen met 9 tegen 3 stemmen.

Artikel 159

Amendement nr. 9

Amendement nr. 9 van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere strekt ertoe artikel 159 te doen vervallen, omdat het niet logisch is dat de Koning de voorwaarden kan vaststellen waaronder de personeelsleden die het ambt van hulpagent bekleden worden benoemd, terwijl het statuut van de politiediensten bij wet wordt geregeld.

De minister herinnert eraan dat de wet dergelijke aanpassing van de rechtspositie van de hulpagenten toestaat, zoals de heer Vandenberghe het overigens heeft gewild. Die aanpassing werd in 1998 door de wetgever vergeten : de hulpagenten waren de enigen die geen statuut konden krijgen.

Het amendement wordt verworpen met 9 tegen 3 stemmen.

Artikel 160

Amendement nr. 10

Amendement nr. 10 van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere heeft tot doel het artikel te schrappen dat de mogelijkheid biedt om leden van een gemeenteadministratie te detacheren naar de betrokken lokale politie. Die maatregel zal de kosten voor de gemeenten alleen maar verzwaren.

De minister merkt op dat de betaling van de bezoldigingen door de gemeenten gebeurt maar dat het een bijdrage aan de zone in natura is, die moet worden afgetrokken van de inbreng van de gemeente in de zone.

Amendement nr. 11

Op amendement nr. 10 wordt door de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere een eerste subsidiair amendement ingediend (amendement nr. 11).

Amendement nr. 11 heeft tot doel om in de tweede alinea van artikel 160 de woorden « met redenen omkleed » te vervangen door een bepaling die een verantwoording eist voor het uitzonderlijk en tijdelijk karakter van de toestand om de algemene motiveringsplicht te vervangen door een bijzondere motivering.

De minister is van oordeel dat dit amendement volkomen nutteloos is. De verantwoording die mevrouw De Schamphelaere geeft spreekt vanzelf.

Amendement nr. 12

Op amendement nr. 10 wordt door de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere een tweede subsidiair amendement ingediend (amendement nr. 12).

Amendement nr. 12 wil in het derde lid van artikel 160 de woorden « aan de hand van de gegevens die worden verstrekt door de korpschef » doen vervallen. Terwijl de terbeschikkingstelling immers duidelijk is, moeten de personeelsleden bezoldigd blijven worden volgens hun statuut en niet volgens de loonschalen van de lokale politie. De indieners willen voorkomen dat personeelsleden uiteindelijk definitief ter beschikking van de lokale politie worden gesteld, terwijl de kosten voor de gemeenten zouden zijn.

In verband met dit amendement verwijst de minister naar zijn antwoord op amendement nr. 13.

Amendement nr. 13

Op amendement nr. 10 wordt door de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere een derde subsidiair amendement ingediend (amendement nr. 13).

Amendement nr. 13 bedoelt de tweede en de derde volzin van het derde lid te vervangen door een bepaling om de bezoldiging, de toelagen en vergoedingen door de politiezone te laten uitbetalen aan de leden van een gemeenteadministratie die ter beschikking worden gesteld van de lokale politie.

Volgens de minister hoeft men de taak van de bijzondere zoneboekhouder niet te verzwaren door hem te verplichten een contractueel of statutaire regeling toe te passen waarvan hij niet noodzakelijkerwijze op de hoogte is. Daarom gaat de betaling door de gemeente samen met een aftrek van de bijdrage in het budget van de zone.

Amendement nr. 14

Op amendement nr. 10 wordt door de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere een vierde subsidiair amendement ingediend (amendement nr. 14).

Bij amendement nr. 14 stellen zij voor aan het ontworpen artikel 160 een bepaling toe te voegen, volgens welke het ter beschikking gestelde gemeentepersoneel uitsluitend taken kunnen worden toevertrouwd die onmiddellijk betrekking hebben op de lokale politie. Het kan nooit worden ingezet ter ondersteuning van taken die toebehoren aan de federale politie.

De minister wijst erop dat de lokale politie niet louter basispolitie-opdrachten uitvoert maar ook federale opdrachten. Uiteraard moet al het personeel van de lokale politie meewerken aan al die opdrachten.

Amendement nr. 15

Op amendement nr. 10 wordt door de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere een vijfde subsidiair amendement ingediend (amendement nr. 15).

Amendement nr. 15 heeft tot doel artikel 160 aan te vullen met een nieuw lid, dat bepaalt dat de gedetacheerde personeelsleden die prestaties leveren voor de federale politie door deze laatste worden bezoldigd voor de betreffende arbeidsuren.

In verband met dit amendement verwijst de minister naar zijn antwoord op amendement nr. 13.

Amendement nr. 10 en de vijf subsidiaire amendementen worden telkens verworpen met 9 tegen 3 stemmen.

Artikel 160bis (nieuw)

Amendement nr. 1

Amendement nr. 1, ingediend door mevrouw Lizin, bepaalt dat wordt overgegaan tot de benoeming in de graad van commissaris van 71 voormalige afdelingsinspecteurs van de gerechtelijke politie om het evenwicht te herstellen waarin de wet voorziet op het vlak van de gerechtelijke diensten.

In verband met het amendement stelt de minister dat hij een delegatie van een niet-representatieve vakorganisatie heeft ontvangen. De minister heeft zich ten aanzien van die delegatie ertoe verbonden hun voorstel voor te leggen aan de erkende vakorganisaties. Deze hebben het voorstel unaniem verworpen. Men mag niet vergeten dat de overeenkomst die met de vakbonden gesloten is, het resultaat is van vijf maanden onderhandelingen en men kan niet eeuwig het delicate evenwicht dat werd gevonden blijven betwisten.

Het probleem dat de delegatie heeft opgeworpen zal in elk geval binnen een tijdspanne van vier jaar worden opgelost.

Bij de onderhandelingen van wat het Mammoetbesluit zou worden over het statuut van het personeel van de geïntegreerde politie werd met de representatieve vakorganisaties overeengekomen dat er binnen de gerechtelijke pijler een proportionaliteit in de verdeling van de leidinggevende ambten zou worden gewaarborgd tussen de gewezen leden van de gerechtelijke politie en die van de BOB's.

Gelet op het feit dat de personeelsstructuur van de gewezen gerechtelijke politie duidelijk veel meer officieren omvatte dan de voormalige BOB's, kon het beoogde resultaat alleen maar worden bereikt door de aanstelling van 270 middenkaders van de gewezen BOB's in de graad van comissaris.

Bij de vorming van de gerechtelijke pijler kwamen bij de voormalige BOB's en leden van de gerechtelijke politie ook nog oud-leden van de rijkswacht, waaronder een kleine honderd officieren maar ook honderden leden van het basiskader en middenkader van de rijkswacht.

Een erkende vakbond heeft de minister van Binnenlandse Zaken gevraagd dat hij een bepaalde verhouding binnen de gerechtelijke pijler zou herstellen door een aantal gewezen leden van het middenkader van de voormalige gerechtelijke politie aan te stellen.

Op het einde van juni 2002 heeft de minister aan het onderhandelingscomité van de politiediensten een voorstel gedaan om 71 leden van het middenkader van de voormalige gerechtelijke politie aan te stellen, die allen in hun korps van herkomst de graad van de divisie-inspecteur 2D hadden.

De vijf representatieve vakbondsorganisaties die in het overlegcomité zitten, hebben unaniem verklaard het niet eens te zijn met dit voorstel, om de volgende redenen :

­ de aanstelling van de 270 leden van de vroegere BOB was het resultaat van moeilijke besprekingen die geleid hebben tot een bijzonder fragiel evenwicht, dat niet opnieuw verstoord moet worden;

­ opnieuw overgaan tot aanstellingen binnen de gerechtelijke pijler zou een sneeuwbaleffect kunnen hebben of ten minste gelijkaardige vragen kunnen uitlokken van andere afdelingen van de federale politie, of zelfs van lokale politiekorpsen;

­ de betrokkenen zullen hoe dan ook in 2005 en 2006 benoemd worden tot commissaris, overeenkomstig de overgangsmaatregelen van het statuut en elke keer ten belope van 50 % van hun categorie, die bijna 200 afdelingsinspecteurs 2D telt;

­ tijdens de onderhandelingen die tot het Mammoetbesluit hebben geleid, is er met de representatieve vakbondsorganisaties overeengekomen dat de evenredigheid met betrekking tot de verdeling van de leidinggevende functies en de aanstellingen binnen de gerechtelijke pijler in 2005 opnieuw bekeken zal worden.

De vakbondsorganisaties wensen ten slotte dat daaraan niet meer getornd wordt, in elk geval niet vóór 2005.

Na de toelichting van de minister trekt mevrouw Lizin haar amendement in, om het later als wetsvoorstel in te dienen.

Het amendement wordt overgenomen en ter stemming voorgelegd door de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere.

Amendement nr. 1 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 4.

Amendement nr. 16

Amendement nr. 16 van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere wil een artikel 160bis (nieuw) invoegen, dat de overdracht van gebouwen vrijstelt van registratierechten teneinde het budget van de politiezones te verlichten.

De minister merkt op dat dit amendement reeds werd ingediend bij de bespreking van het ontwerp dat artikel 148quater van de programmawet van 19 juli 2001 zou worden. Dat amendement werd verworpen omdat de minister van Financiën de bepaling overbodig verklaarde aangezien zij reeds opgenomen is in artikel 161, 2º, van het Wetboek der registratierechten.

Amendement nr. 16 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 3.

Artikel 163

Amendement nr. 17

Amendement nr. 17 van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere wil het artikel doen vervallen. In tegenstelling tot wat in de memorie van toelichting staat, is dat artikel strijdig met artikel 4 van de wet op het politieambt.

De minister antwoordt dat een « aspirant-commissaris » de graad van officier bekleedt maar niet benoemd is in de graad van commissaris. Het artikel is dus absoluut noodzakelijk.

Amendement nr. 17 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 3.

Artikel 164

Amendement nr. 18

Amendement nr. 18 van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere wil artikel 164 doen vervallen. Dit artikel schept immers verwarring door een voorkooprecht op sommige gebouwen toe te kennen aan gemeenten en meergemeentepolitiezones, terwijl de wetgever de overdracht van de betreffende gebouwen naar de politiezones voordien reeds heeft geregeld.

De minister meent dat het amendement ingegeven is door een verkeerde lezing van de tekst van het artikel. Het voorkooprecht is noodzakelijk. Vanaf het ogenblik dat de federale overheid, een zone of een gemeente beslist zich te ontdoen van een goed dat gebruikt werd door politiediensten, rijst de vraag of de andere politiedienst niet geïnteresserd is in het verwerven ervan.

Amendement nr. 19

Op dit amendement wordt door de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere een eerste subsidiair amendement ingediend (amendement nr. 19).

Amendement nr. 19 beoogt artikel 248quater van de wet van 7 december 1998 aan te vullen met een bepaling waardoor wordt voorkomen dat bij de overdracht van gebouwen registratierechten geheven worden.

Voor dit amendement verwijst de minister naar zijn antwoord op amendement nr. 16.

Amendement nr. 20

Op dit amendement wordt door de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere een tweede subsidiair amendement ingediend (amendement nr. 20).

Amendement nr. 20 strekt ertoe in het eerste en het tweede lid van artikel 164 het Nederlandse woord « goederen » te vervangen door de woorden « onroerende goederen », omdat de huidige tekst verwarrend is.

De minister antwoordt dat er geen twijfel kan bestaan over het feit dat het om onroerende goederen gaat. Het amendement is dus overbodig.

Amendement nr. 21

Op dit amendement wordt door de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere een derde subsidiair amendement ingediend (amendement nr. 21).

Amendement nr. 21 beoogt te verduidelijken welke gebouwen worden overgeheveld omdat de tekst van het artikel erg onduidelijk is.

De minister meent dat artikel 248quater van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, duidelijk bepaalt welke gebouwen worden overgedragen.

Amendement nr. 22

Op dit amendement wordt door de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere een vierde subsidiair amendement ingediend (amendement nr. 22).

Amendement nr. 22 strekt ertoe het woord « staatslogement » in het Nederlands te vervangen door de correcte term « ambtswoning ».

De minister meent dat het amendement uitgaat van een foutieve lezing van de tekst. Het artikel van het ontwerp beoogt woningen die eigendom zijn van de Staat of die worden gehuurd door de Staat, die ze gratis ter beschikking stelt van de belanghebbende, die overigens geen officier is. Bij de vroegere rijkswacht bestond het recht op een staatswoning alleen voor onderofficieren.

Amendement nr. 23

Op dit amendement wordt door de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere een vijfde subsidiair amendement ingediend (amendement nr. 23).

Amendement nr. 23 strekt ertoe het woord « gebouwengedeelten » te vervangen door « gebouwen », om verwarring te voorkomen.

De minister laat opmerken dat het effectief om gebouwengedeelten gaat. Als voorbeeld haalt hij het gewezen gebouw van een rijkswachtbrigade aan, zonder een woning van een rijkswachter.

Amendement nr. 24

Op dit amendement wordt door de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere een zesde subsidiair amendement ingediend (amendement nr. 24).

Amendement nr. 24 stelt het woord « terrein » te vervangen door « grond », de juridisch juiste term.

De minister antwoordt dat de tekst van dit artikel duidelijk is : met « terreinen » worden gronden bedoeld.

Amendement nr. 18 evenals de zes subamendementen worden allen verworpen met 9 stemmen tegen 3.

Artikel 165

Amendement nr. 25

Amendement nr. 25 van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere strekt ertoe dit artikel te doen vervallen. Voor de verantwoording verwijst de heer Vandenberghe naar de algemene bespreking.

Amendement nr. 26

Op dit amendement wordt door de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere een subsidiair amendement ingediend (amendement nr. 26).

Amendement nr. 26 beoogt de derde paragraaf van het ontworpen artikel te vervangen door een bepaling die een grotere inbreng waarborgt van de lokale besturen in de commissie ter begeleiding van de Politiehervorming op lokaal niveau.

Tijdens de algemene bespreking heeft de minister lang uitgewijd over het behoud van dit artikel. Hij wil dat de begeleidingscommissie behouden blijft en dat de samenstelling ervan blijft zoals bepaald in het artikel.

Beide amendementen worden verworpen met 9 stemmen tegen 3.

Artikel 179

Amendement nr. 27

Amendement nr. 27 van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere wil dit artikel doen vervallen. Er is geen enkele reden om het communicatiebeleid van de overheid vanuit een bijzonder begrotingsfonds te financieren. Minstens moeten de doelstellingen van dit fonds duidelijker verwoord worden.

De minister vraagt in naam van de eerste minister dit amendement te verwerpen. Onder de externe communicatietaken behoren ondersteuningstaken voor acties die het imago van België promoten. Zonder het fonds moet het geld komen van de federale begroting en kan niet aan die specifieke taken toegewezen worden. De medefinanciering moet er komen. In het kader van de promotie van de euro, bijvoorbeeld, bestaan er gezamenlijke acties tussen de federale Staat, de Europese Unie en de bedrijvenverenigingen, met de waarborg van een Europese financiering op basis van de resultaten. Zonder fonds kan deze Europese financiering niet toegewezen worden.

Het amendement wordt verworpen met 9 stemmen tegen 3 stemmen.

Het geheel van de naar de commissie verzonden artikelen wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 3.

Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de acht aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitster,
Jeanine LEDUC. Anne-Marie LIZIN.

De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als het door
de Kamer van volksvertegenwoordigers
overgezonden ontwerp
(zie stuk Kamer, nr. 50-1823/040)