2-256/12

2-256/12

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

10 JULI 2002


Wetsvoorstel tot instelling van jeugdadvocaten voor minderjarigen


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR DE DAMES de T' SERCLAES EN NYSSENS NA TERUGZENDING DOOR DE PLENAIRE VERGADERING


De commissie voor de Justitie heeft voorliggend wetsvoorstel behandeld, na terugzending door de plenaire vergadering van 8 maart 2001, tijdens haar vergaderingen van 11 december 2001, 14, 22, 24, 29 en 30 januari, 18 juni en 10 juli 2002.

Aangezien dit wetsvoorstel nauw samenhangt met het wetsvoorstel tot wijziging van verschillende bepalingen over het recht van minderjarigen om door de rechter te worden gehoord (stuk Senaat, nr. 2-554/1) en het wetsvoorstel betreffende het recht van minderjarigen op toegang tot de rechter (stuk Senaat, nr. 2-626/1), kan voor de bespreking ook worden verwezen naar deze verslagen (stuk Senaat, nrs. 2-554/7 en 2-626/5).

I. BESPREKING

De bespreking is gebaseerd op de tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie na een eerste bespreking, vóór de terugzending door de plenaire vergadering, waarbij het oorspronkelijk opschrift werd gewijzigd in « Wetsvoorstel tot instelling van jeugdadvocaten » (stuk Senaat, nr. 2-256/7). Dit verslag dient ook te worden samengelezen met het verslag van de eerste behandeling (stuk Senaat, nr. 2-256/6).

Op 14 januari 2002 werd door de commissie beslist een hoorzitting te houden; deze werd opgenomen als bijlage bij dit verslag.

Opschrift

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 59 in (stuk Senaat, nr. 2-256/8) dat ertoe strekt het woord « jeugdadvocaten » te vervangen door de woorden « advocaten voor minderjarigen ».

Het lijkt haar verkieslijk terug te keren naar het oorspronkelijk opschrift van het voorstel daar het woord « minderjarige » een juridisch begrip is en het woord « jeugd » een sociologisch begrip. Met « jeugd » wordt verwezen naar een veel ruimere categorie die ook minderjarigen kan omvatten.

De minister verwijst naar de eerste bespreking en naar de redenen waarom men tot de term « jeugdadvocaten » kwam. Spreker verwijst naar het geval waarbij een minderjarige tussen 16 en 18 jaar een misdrijf pleegt en dan meerderjarig wordt in de loop van de procedure. Waarom zou hij geen recht hebben op de bijstand van een jeugdadvocaat ?

Mevrouw Nyssens stipt aan dat elke minderjarige, hoe jong hij ook is, eerst en vooral de vrije keuze van een advocaat moet hebben. De jongeren moeten niet verplicht worden zich kost wat kost te beperken tot een jeugdadvocaat.

Mevrouw de T' Serclaes wijst erop dat in de hele verdere tekst sprake is van de minderjarige, en niet van de jongere. Waarom zou dit in het opschrift verschillend moeten zijn ? Tevens kan de tijdens de procedure meerderjarig geworden minderjarige, gezien zijn vrije keuzemogelijkheid, steeds een beroep doen op een specialist in jeugdrecht.

Mevrouw Staveaux-Van Steenberge wijst op het onderscheid tussen het Nederlandse en Franse opschrift « jeugdadvocaten »/« avocats des mineurs ». De term jeugdadvocaten duidt aan dat er geen echte vrije keuze is; de minderjarige is verplicht een beroep te doen op een gespecialiseerde advocaat.

De minister antwoordt dat « avocat des mineurs » overeenkomt met advocaat van minderjarigen. Hierbij wordt echter voorbijgegaan aan de oorspronkelijke bedoeling van de indienster van het voorstel. De minderjarige die partij is wordt in elke stand van het geding bijgestaan door een jeugdadvocaat, behalve, wanneer hij, gelet op de aard van het geschil, een andere advocaat kiest.

Mevrouw de T' Serclaes heeft nooit begrepen dat het de bedoeling zou zijn de minderjarige te verplichten een jeugdadvocaat te nemen. Ook de minderjarigen moeten vrije keuze hebben.

De minister antwoordt dat artikel 2, § 1, ook voorziet in de mogelijkheid voor de minderjarige uitdrukkelijk af te zien van de bijstand van een advocaat.

De heer Dubié stelt voor gewag te maken van « gespecialiseerde advocaten »

De heer Istasse meent dat de wetgever niet de mogelijkheid heeft een gespecialiseerde categorie van advocaten te creëren. Dit komt toe aan de balie.

Mevrouw Nyssens verwijst naar de amendementen nrs. 60 en 61 (cf. infra, artikel 2). De huidige tekst gaat inderdaad eerder in de richting van het principe van de systematische bijstand van de minderjarige door een gespecialiseerde advocaat, tenzij de minderjarige een andere advocaat heeft gekozen. Het amendement daarentegen huldigt het principe dat de minderjarige de vrije keuze heeft en eender welke advocaat kan kiezen. Wanneer de minderjarige een advocaat heeft gekozen, dient zijn keuze gerespecteerd te worden. Indien de minderjarige geen advocaat heeft gekozen, moet de stafhouder een gespecialiseerde advocaat, namelijk een jeugdadvocaat, toewijzen (zie amendement nr. 63).

Mevrouw Taelman is van mening dat het principe van de vrije keuze van advocaat tijdens de eerste bespreking sterk werd benadrukt tijdens de hoorzittingen, meer bepaald door de vertegenwoordigers van de Franstalige balies (de Terwangne en Moreau). Mevrouw Lindekens heeft zich steeds verzet tegen het toevoegen van zomaar « een advocaat », gezien de meerwaarde van de jeugdadvocaat. Deze heeft immers een bijzondere opleiding en gaat uit van een bepaalde filosofie, namelijk dat hij het standpunt van een minderjarige verwoordt en niet enkel interpreteert wat voor hem het belang van het kind is. Daarenboven wordt de vrije keuze van advocaat wel degelijk gewaarborgd in de door de commissie aangenomen tekst.

Mevrouw Staveaux-Van Steenberge meent dat de bedoeling van het voorstel er wel degelijk in bestond een aparte categorie van advocaten op te richten (artikel 3).

De minister wenst duidelijke bevestiging van het feit dat de filosofie van het wetsvoorstel wel degelijk is dat er gespecialiseerde advocaten zijn ingesteld (artikel 3) om een grotere waarborg te verlenen aan de minderjarigen dat zij beter zouden worden beschermd en begeleid. Het is dus gewenst dat men duidelijk aan deze jeugdadvocaten de voorkeur geeft om een minderjarige te verdedigen. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de vrije keuze. De minderjarige heeft de vrije keuze de jeugdadvocaat te weigeren. Dit was de geest van het wetsvoorstel en het is in die geest dat de commissie de voorliggende tekst heeft aangenomen.

Mevrouw Vanlerberghe beklemtoont de wens de inhoud en de filosofie van het voorstel niet te wijzigen. Dit is niet de bedoeling van de terugzending door de plenaire vergadering.

Mevrouw de Bethune verklaart dat het niet de bedoeling is de filosofie van het voorstel te wijzigen. Men kan bij een tweede bespreking wel niet beletten dat de bespreking over een aantal zaken wordt heropend.

Mevrouw Taelman verwijst naar de reeds aangehaalde filosofie van het voorstel en wenst te verduidelijken, vanuit haar ervaring als advocaat, dat ook zij achter deze filosofie kan staan. Zij haalt een voorbeeld aan in verband met de bijstand van een geesteszieke, waarbij de advocaat van mening was dat hij zelf moest uitmaken of de persoon al dan niet geestesziek was. De advocaat mag niet beslissen wat het belang is van een minderjarige. Bedoeling is niet in de plaats te treden van iemand anders.

De minister verduidelijkt dat in ons recht sprake is van jeugdbescherming en niet van bescherming van minderjarigen (lees in dit verband het verslag van de Senaat, nr. 2-256/6, blz. 2). Sommige artikelen van de wet van 1965 werden in 1994 gewijzigd; die wijzigingen strekten ertoe het woord « minderjarige » te vervangen door het woord « persoon ». Zelfs de wet van 1965 maakt het mogelijk niet alleen maatregelen te treffen ten aanzien van minderjarigen maar ook ten aanzien van meerderjarig geworden minderjarigen. Minderjarigen behoren overigens tot de jongeren. Spreker is dus van mening dat het wenselijk is het te houden bij de amendementen nrs. 54 tot 58 van mevrouw Nyssens.

Mevrouw Nyssens wil van dit opschrift geen punt maken aangezien het feitelijk geen enkele bindende kracht heeft. Spreekster wenst enkel op te merken dat het probleem opnieuw zal rijzen in de volgende artikelen. In de artikelen 2 en 3 is er immers opnieuw sprake van jeugdadvocaten en het probleem zal ook daar moeten worden opgelost.

Mevrouw de T' Serclaes meent dat niet eindeloos gediscussieerd moet worden over het opschrift, dat geen enkele juridische draagwijdte heeft. Spreekster stelt vast dat artikel 2 bepaalt dat de minderjarige wordt bijgestaan door een advocaat en dat de meerderjarigen bijgevolg een ander geval zijn.

Spreekster is dus van mening dat het verkieslijk is het woord « minderjarige » te gebruiken.

De minister minimaliseert het belang van de terminologie die in het opschrift wordt gebruikt, aangezien artikel 2 uitdrukkelijk bepaalt dat het om minderjarigen gaat. Belangrijk is dat duidelijk wordt gesteld dat de minderjarige die partij is in een gerechtelijke of administratieve rechtspleging en die 18 jaar wordt, niet het recht verliest om voor zijn verdediging een beroep te doen op die gespecialiseerde advocaat.

In de verdere bespreking worden de termen « jeugdadvocaten » en « advocaten voor minderjarigen » door elkaar gebruikt. Uiteindelijk werd geopteerd voor de term « advocaat voor minderjarigen ».

Stemmingen

Amendement nr. 59 van mevrouw Nyssens wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

Artikelen 1 en 1bis

Amendement nr. 99 (stuk Senaat, nr. 2-256/8) van de dames de Bethune en de T' Serclaes strekt ertoe om in artikel 1 de woorden « artikel 78 » te vervangen door de woorden « artikel 77 ». Het gaat om een technisch amendement.

Stemmingen

Amendement nr. 99 wordt door de 9 aanwezige leden eenparig aangenomen.

Het geamendeerde artikel 1 wordt met dezelfde eenparigheid aangenomen.

Mevrouw Taelman dient de amendementen nrs. 105 tot 109 in (stuk Senaat, nr. 2-256/9) die ertoe strekken dit wetsvoorstel in het Gerechtelijk Wetboek in te voegen. Het Gerechtelijk Wetboek heeft immers een algemene strekking en kan worden toegepast op alle procedures.

Aldus worden de bepalingen van het wetsvoorstel ingelast in het tweede deel van het Gerechtelijk Wetboek, boek IIIter, artikelen nrs. 508/24 tot 508/27.

Stemmingen

Amendement nr. 105 van mevrouw Taelman wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Artikel 2

§§ 1 en 2

Eerste bespreking

Mevrouw de Bethune dient amendement nr. 96 in (stuk Senaat, nr. 2-256/8) dat ertoe strekt, in § 1 van artikel 2, de woorden « voorzien in » te vervangen door de woorden « bepaald in ». Het betreft een louter taalkundige verbetering.

De minister kan hiermee akkoord gaan.

Amendement nr. 60 van mevrouw Nyssens (stuk Senaat, nr. 2-256/8) verduidelijkt dat de bijstand door een jeugdadvocaat een recht is van de minderjarige. In ieder geval zal § 1 moeten worden herschreven. Spreekster verwijst naar de lijsten van gespecialiseerde advocaten die zijn opgesteld door de balies. Niemand is echter verplicht een gespecialiseerde advocaat te raadplegen. Waarom zou de minderjarige wel de plicht hebben een jeugdadvocaat te contacteren ? In de praktijk zal het meestal wel een jeugdadvocaat zijn die de minderjarige bijstaat (vaak via het Bureau van consultatie en verdediging (zie de « permanences jeunesse » binnen de Brusselse balie). Maar de minderjarige moet in de eerste plaats vrij kunnen kiezen (zie ook amendement nr. 61).

De heer Mahoux meent dat de voorgestelde tekst geen afbreuk doet aan de vrije keuze van de minderjarige. De tekst lijkt hem voldoende duidelijk.

Mevrouw Staveaux stelt voor te bepalen dat de minderjarige recht heeft op bijstand van een advocaat, en dat, indien hij er geen heeft, hem een jeugdadvocaat wordt toegewezen door de stafhouder.

De minister meent dat het amendement nr. 60 van mevrouw Nyssens niets bijbrengt. Iedereen heeft recht op bijstand van een advocaat.

Mevrouw de T' Serclaes verwijst naar de wet op de voogdij. De minderjarige is hier partij (bijvoorbeeld bij procedures van machtiging); moet hem dan telkens een jeugdadvocaat worden toegewezen ? Dat gaat zeer duur worden.

Mevrouw Nyssens meent dat de problemen voortvloeien uit de zeer ruime formulering van § 2 « in elke gerechtelijke of administratieve rechtspleging die hem betreft of aanbelangt ». Van bij het begin bestaat een verwarring met de vertegenwoordiging door een voogd ad hoc.

Met betrekking tot artikel 2, § 1, verwijst spreekster naar de wet op de jeugdbescherming. Het lijkt niet logisch dat de jongeren die onder de wet op de jeugdbescherming vallen, geen beroep zouden kunnen doen op een jeugdadvocaat. De bedoeling lijkt toch de jongeren zo veel mogelijk te beschermen.

De minister kan hiermee instemmen. De minderjarige moet een zo gunstig mogelijke regeling kunnen genieten.

Mevrouw de T' Serclaes verwijst naar haar amendement nr. 98 (stuk Senaat, nr. 2-256/8).

Verscheidene commissieleden werpen op dat de woorden « in elke stand van het geding » overbodig zouden zijn. Zij zouden eventueel kunnen worden geschrapt, met dien verstande dat het wel degelijk het geval is dat de minderjarige in elke procedure en in elke stand van het geding wordt bijgestaan door een jeugdadvocaat. Het lijkt echter niet absoluut nodig dit aldus expressis verbis op te nemen.

Mevrouw de T' Serclaes meent dat de Franse tekst in elk geval taalkundig niet correct is. Zij dient amendement nr. 100 in (stuk Senaat, nr. 2-256/9).

Mevrouw Nyssens vraagt of de toewijzing dient te worden beperkt tot de stafhouder of het bureau van juridische bijstand. Zij verwijst naar haar amendement nr. 64 (cf. infra).

Met betrekking tot de controle van de weigering, stelt de minister volgende tekst voor :

« De minderjarige kan uitdrukkelijk afzien van de bijstand van een advocaat. De advocaat van de minderjarige ziet na of deze afstand vrijwillig is gegeven en deelt het resultaat van dit nazicht mee aan de bevoegde overheid. »

De heer Mahoux vindt dat de woorden « bevoegde overheid » dienen te worden gepreciseerd. Bovendien lijkt het hem eigenaardig dat de advocaat dient na te zien of de afstand vrijwillig is gebeurd. Dit komt eerder toe aan de rechter.

Mevrouw Nyssens verwijst naar een eerder gemaakte opmerking, waarbij duidelijk werd gesteld dat de toewijzing gebeurde door de stafhouder of het bureau voor juridische bijstand. Dan moet de weigering ook aan hen worden toegezonden. De voorzitter van de rechtbank kan dan moeilijk de weigering nazien.

De minister wijst erop dat de minderjarige ook zelf een advocaat kan hebben gekozen. Dan ook moet kunnen worden nagegaan of hij niet in een bepaald stadium van de procedure onder druk wordt gezet van de bijstand af te zien. Dan lijkt de rechter de aangewezen persoon om de controle te verrichten. Als een minderjarige zonder advocaat verschijnt, zal de jeugdrechter vragen waarom hij zonder advocaat verschijnt en de zaak eventueel laten uitstellen.

De minister van Begroting lijkt akkoord te gaan met deze filosofie. Hij heeft immers enkel gevraagd een amendement in te dienen over de kosten van opleiding van jeugdadvocaten, wat niet ten laste van de Staat kan vallen.

Mevrouw Taelman verwijst naar een strekking binnen de UCL die stelt dat de minderjarige niet kan afzien van een advocaat. Weigering toelaten zou de deur openzetten voor allerlei druk van buitenuit.

« In dat geval moet hij de mening van de minderjarige niet vertolken. Hij vervult dan dezelfde rol als bij de verdediging van een jong kind. Hij moet erop toezien dat de procedureregels worden nageleefd en dat ze worden toegepast overeenkomstig de wet. »

De heer Mahoux meent dat het recht van bijstand ook inhoudt dat de minderjarige kan afzien van deze bijstand. Het lijkt hem dat het de rechter toekomt na te gaan waarom de minderjarige geen bijstand heeft.

De minister werpt op dat de minderjarige niet steeds verschijnt (bijvoorbeeld een minderjarige van 3 jaar).

Mevrouw Nyssens antwoordt dat de strekking van de UCL bevestigt dat de minderjarige het recht moet hebben te zwijgen. Er moet echter altijd iemand aanwezig zijn die borg staat voor de naleving van de procedureregels.

De minister werpt op dat voorliggende tekst zeer algemeen is en spreekt over de minderjarige (van 0 tot 18 jaar). Moet men dit niet beperken en stellen dat het enkel de procedures betreft waarbij de minderjarige verplicht is persoonlijk te verschijnen (in jeugdrecht vanaf 12 jaar).

De heer Vandenberghe haalt het voorbeeld aan van de burgerlijke vordering tegen de ouders vanwege een onrechtmatige daad van een kind op jonge leeftijd. De bijstand van een jeugdadvocaat lijkt hier niet noodzakelijk. Het kind is hier procespartij, maar het proces wordt dan niet tegen de minderjarige gevoerd, maar wel tegen de ouders van de minderjarige. Bovendien zijn de belangen van de ouders en van de minderjarige hier gelijklopend.

Spreker wenst volgende algemene opmerkingen over artikel 2 te maken.

Een eerste vraag betreft de vraag waarom specialisten in andere materies niet het monopolie krijgen om voor hun materie te pleiten.

Daarenboven vindt spreker dat het in § 1 omschreven toepassingsgebied veel te ruim is. Hij haalt het voorbeeld aan van de aansprakelijkheidsvordering van de ouders voor een onrechtmatige daad van een minderjarige van drie jaar oud. De minderjarige is partij, dus een jeugdadvocaat zal hem bijstaan. In dat geval kan de minderjarige, gezien zijn leeftijd, geen afstand doen van de bijstand. Bovendien is de advocaat niet noodzakelijkerwijze gespecialiseerd in het aansprakelijkheidsrecht. Er zal de advocaat zijn van de verzekering en ook een jeugdadvocaat, hoewel het niet gaat over jeugdrecht.

Voor een aantal processen is de gestelde regel dus totaal onwerkbaar (bijvoorbeeld de processen met betrekking tot de ouderlijke aansprakelijkheid bij een objectief onrechtmatige daad van de minderjarige die niet tot de jaren des onderscheids is gekomen en partij is.

Amendement nr. 61 van mevrouw Nyssens (stuk Senaat, nr. 2-256/8) handelt over de vrije keuze van de advocaat voor de minderjarige. De heer Moreau die advocaat is, gespecialiseerd in jeugdbescherming, vestigde de aandacht van de commissieleden op het aspect « vrije keuze ». Hij heeft erop gewezen dat de jongere in de meeste gevallen geen advocaat kent en zich dan wendt tot een dienst waarbij advocaten zijn aangesloten die de jongerenrechten verdedigen en die dienst verwijst hen dan door naar een advocaat.

In een dergelijk geval, dat in de praktijk vaak voorkomt, moet het principe van de vrije keuze van advocaat gerespecteerd worden.

De in de commissie goedgekeurde tekst zou eventueel dit principe van de vrije keuze op de helling kunnen plaatsen. Daarom werden opnieuw amendementen ingediend om het principe van de vrije keuze te herbevestigen.

De minister is voornemens een amendement in te dienen dat de §§ 1 en 2 moet verduidelijken (cf. infra, amendement nr. 103).

Mevrouw de T' Serclaes verklaart dat het niet de bedoeling is van het amendement nr. 100 (stuk Senaat, nr. 2-256/9) om nu nog eens te bepalen wat al in andere wetten of decreten staat.

De heer Mahoux heeft vragen over de draagwijdte van de woorden « onverminderd » en « behalve ». Spreker verklaart dat indien men kiest voor het woord « behalve », zulks betekent dat de jongere zich niet mag laten bijstaan door een jeugdadvocaat in alles wat bij decreet geregeld is.

Indien men daarentegen kiest voor de formulering « onverminderd », betekent dit dat indien er geen advocaat is, de mogelijkheid bestaat er toch een te hebben (bijvoorbeeld in het kader van een decreet van de Vlaamse Gemeenschap).

De minister antwoordt dat indien men het woord « behalve » gebruikt, de decreten zullen moeten worden aangepast om het optreden van een jeugdadvocaat mogelijk te maken.

Mevrouw Nyssens merkt op dat wij hier te maken hebben met een bijzonder wetsvoorstel dat in geen enkel wetboek wordt ingevoegd en waarvan de samenhang met het bestaande recht in de praktijk vragen zal doen rijzen. Het was wenselijk geweest die bepalingen in te voegen in het bestaande wetboek. Aldus had men de juridische bijstand kunnen onderbrengen in het hoofdstuk Juridische Bijstand van het Gerechtelijk Wetboek of eventueel in de wetten op de jeugdbescherming.

Daarenboven moet niet alleen rekening worden gehouden met de decreten van de gemeenschappen maar ook met artikel 54bis van de wet van 8 april 1965. Spreekster vraagt zich overigens af of dit artikel 54bis niet beter zou worden geschrapt. Dit artikel verhindert immers niet dat een advocaat die niet gespecialiseerd is in het jeugdrecht, dit soort zaken behandelt in het kader van de bovenvermelde wet.

De minister antwoordt dat artikel 62 van de wet op de jeugdbescherming vanuit het oogpunt van de rechtspleging verwijst naar de bepalingen van het Wetboek van strafvordering. Het gaat om een wet sui generis die enkel strafrechtelijke aspecten heeft. Men kan derhalve niet gewoon verwijzen naar het Gerechtelijk Wetboek.

Spreker hoopt dat zodra dit specifiek wetsvoorstel zal zijn goedgekeurd, bij elke wijziging van een bepaling, in een decreet of in de wet op de jeugdbescherming, in die bepaling specifiek naar de advocaten voor minderjarigen zal worden verwezen.

Mevrouw Taelman is van mening dat men nu reeds zou kunnen overgaan tot de wijziging van de wet op de jeugdbescherming, door specifiek te verwijzen naar de jeugdadvocaten. Het zou van weinig samenhang getuigen indien wijzigingen werden aangebracht in het Gerechtelijk Wetboek en niet in de wet op de jeugdbescherming, te meer daar die laatste wet betrekking heeft op het grootste aantal procedures waarin de minderjarige het recht heeft om op een passende wijze verdedigd te worden.

De minister antwoordt dat verschillende artikelen in de wet op de jeugdbescherming voorzien in een specifieke procedure om een advocaat aan te wijzen. Een dergelijke procedure is in dit voorstel niet opgenomen. Deze wet biedt op bepaalde punten een veel ruimere bescherming.

Mevrouw de T' Serclaes meent dat het vanuit politiek oogpunt nodig is te bevestigen, dat de jongere zich in principe moet laten bijstaan door een jeugdadvocaat, tenzij hij beslist zich door een andere advocaat te laten bijstaan. Dan rijst de vraag of dit algemene principe moet worden toegevoegd aan de andere vormen van bijstand waar hij krachtens andere wetten of decreten gebruik van kan maken. Spreekster vindt dat niet nodig, maar meent dat gezocht moet worden naar de meest geschikte juridische formule.

De minister meent dat er niet geraakt mag worden aan de huidige regeling in de wet op de jeugdbescherming of in de gemeenschapsdecreten.

Spreker stelt dan ook voor een amendement op te stellen dat begint met de woorden « Tenzij anders bepaald in de wetten of decreten, ... » zodat deze wet enkel de zaken regelt als er nergens anders een regeling wordt getroffen.

Mevrouw Nyssens wil in geen geval dat met betrekking tot de jeugdbescherming minder ver wordt gegaan dan wat vervat is in dit voorstel. Spreekster wenst niet dat alles wat met jeugdbescherming te maken heeft wordt uitgesloten van de toepassingssfeer van dit wetsvoorstel, aangezien dat zeker niet de bedoeling van de indienster, mevrouw Lindekens, is geweest.

De minister antwoordt dat de wet op de jeugdbescherming herbekeken moet worden en dat het woord « advocaat » daarin moet worden vervangen door het woord « jeugdadvocaat ».

Mevrouw de T' Serclaes merkt op dat hier wordt vooruitgelopen op het debat over de herziening van de wet op de jeugdbescherming, terwijl het niet eens zeker is dat die herziening er nog deze zittingsperiode komt.

Amendement nr. 62 van mevrouw Nyssens (stuk Senaat, nr. 2-256/8) is een subsidiair amendement op amendement nr. 61 en strekt ertoe in het eerste lid van § 1 van het voorgestelde artikel 2 de woorden « gelet op de aard van het geschil » te doen vervallen.

De minister wijst er met nadruk op dat de vrije keuze van de minderjarige voor een advocaat al was gegarandeerd in de tekst die in commissie werd goedgekeurd vóór de bespreking in de plenaire vergadering.

Spreker benadrukt eveneens dat de verantwoording van dit amendement bepaalt dat aan de minderjarige eerst een jeugdadvocaat wordt voorgesteld en dat hij nadien de mogelijkheid heeft deze te weigeren en een andere advocaat te kiezen.

Amendement nr. 63 van mevrouw Nyssens (stuk Senaat, nr. 2-256/8) hangt samen met de aanneming van amendement nr. 61 en strekt ertoe in het tweede lid van § 1 van artikel 2, de woorden « wordt er hem ambtshalve een toegewezen » te vervangen door de woorden « wordt hem ambtshalve een advocaat voor minderjarigen toegewezen ».

Amendement nr. 97 van mevrouw de Bethune (stuk Senaat, nr. 2-256/8) strekt ertoe in § 2 van het voorgestelde artikel 2, de woorden « de personen » te vervangen door de woorden « de andere personen ». Het betreft een tekstuele en juridische verbetering. Volgens de huidige tekst zouden de ouders nooit het ouderlijk gezag uitoefenen.

De minister is van mening dat dit amendement gebaseerd is op amendement nr. 81 van mevrouw Nyssens (stuk Senaat, nr. 2-256/8) dat een meer exhaustieve terminologie gebruikt : « door een andere advocaat dan degene op wie zijn vader en moeder, voogd of personen die hem onder hun bewaring hebben of die bekleed zijn met een vorderingsrecht, een beroep gedaan zouden hebben. »

Amendement nr. 81, dat gebaseerd is op artikel 54bis van de wet van 8 april 1965, valt te verkiezen boven amendement nr. 97.

Amendement nr. 64 van mevrouw Nyssens (stuk Senaat, nr. 2-256/8) strekt ertoe te verduidelijken wie de aanstelling van een advocaat voor minderjarigen vraagt wanneer de minderjarige geen advocaat heeft. Aangezien de toepassingssfeer van de wet erg uitgebreid is, bestaan er procedures waar het parket of een magistraat niet tussenbeide komt. Hoe dan ook belet niets een minderjarige, zijn ouders, een bestuurlijke instantie of zelfs iedere belanghebbende een dergelijk verzoek in te dienen.

De minister antwoordt dat rekening moet worden gehouden met verschillende procedures. Zo is het openbaar ministerie niet steeds betrokken bij alle gerechtelijke en administratieve procedures. Spreker meent dat de voorzitter, wanneer hij vaststelt dat de minderjarige die betrokken is bij de zaak geen advocaat heeft, de zaak moet verdagen totdat hem ambtshalve een advocaat wordt toegewezen door de stafhouder van de balie of door het bureau voor juridische bijstand. Spreker meent dat dit niet moet worden overgelaten aan het openbaar ministerie of aan wie dan ook.

Amendement nr. 65 van mevrouw Nyssens (stuk Senaat, nr. 2-256/8) strekt ertoe te verduidelijken dat de vordering moet worden geschorst tot de minderjarige door een advocaat wordt bijgestaan. Die idee is trouwens overgenomen in amendement nr. 100 van mevrouw de T' Serclaes (stuk Senaat, nr. 2-256/9).

De minister geeft de voorkeur aan amendement nr. 65 van mevrouw Nyssens.

Mevrouw de T' Serclaes meent dat dit amendement aansluit op de praktijk. Spreekster vreest nochtans dat de minderjarige met die zin een wapen in handen heeft om de zaak te vertragen. De minderjarige kan immers systematisch een advocaat weigeren, zodat de zaak opgeschort wordt. Spreekster weet dus niet goed wat ze moet denken van de zin waarover nu gediscussieerd wordt.

De zin die ze had ingevoegd in amendement nr. 100 (stuk Senaat, nr. 2-256/9) had tot doel het debat aan te zwengelen.

Mevrouw Nyssens herinnert aan de hoofddoelstelling van het wetsvoorstel. Zonder die zin kan een minderjarige zonder de bijstand van een advocaat verschijnen. Dit zou de economie van het wetsvoorstel onherstelbaar schaden.

De minister begrijpt niet welk voordeel de minderjarige erbij kan hebben een advocaat te weigeren. De spreker verwijst naar het werk van Jan Smets, de « APR » en meer bepaald naar wat daarin wordt gezegd over de bijstand door advocaten. Die auteur meent dat de jongere de bijstand van een advocaat in het kader van een procedure ten gronde voor de jeugdrechtbank niet kan weigeren. Hij moet er door een advocaat worden bijgestaan.

De zaak moet dus worden verdaagd tot de minderjarige een advocaat heeft, maar hij moet de kans krijgen niet akkoord te gaan met de advocaat die hem wordt toegewezen.

Mevrouw Nyssens herinnert eraan dat hierdoor de huidige praktijk gelegaliseerd wordt.

Amendement nr. 66 van mevrouw Nyssens (stuk Senaat, nr. 2-256/8) strekt ertoe de aanhef van artikel 2, § 2, van de voorgestelde tekst als volgt te doen luiden : « In geval van een tussenkomst of een verhoor ».

De minister stemt niet in met dit amendement.

Spreker meent dat de advocaat niet noodzakelijk aanwezig moet zijn wanneer de minderjarige wordt gehoord. Dat geldt ook voor het openbaar ministerie. De jongere wordt « onder vier ogen » gehoord en niemand moet daarbij aanwezig zijn, zelfs de advocaat niet.

Mevrouw de T' Serclaes meent dat dit amendement het toepassingsgebied van § 2 beperkt. Spreekster vraagt wat bedoeld wordt met elke gerechtelijke of administratieve rechtspleging die hem betreft. Gaat het niet om de gevallen van tussenkomst of van het horen van de minderjarige ?

De minister meent dat dit amendement beperkend is, omdat het alleen de gevallen van tussenkomst en van het horen van de minderjarige behelst. De minderjarige kan ook een procedure instellen, bijvoorbeeld om zich te verzetten tegen een beslissing van de directie van zijn school. Dat is een administratieve rechtspleging en de minderjarige moet het initiatief kunnen nemen. In het onderhavige geval gaat het dus niet om een tussenkomst. De minderjarige kan ook een advocaat raadplegen voor hij partij in de zaak is.

Mevrouw Nyssens herinnert eraan dat deze discussie met het toepassingsgebied van dit wetvoorstel te maken heeft. De algemene formulering « in elke gerechtelijke of administratieve rechtspleging die hem betreft of aanbelangt » is overgenomen van artikel 12 van het Verdrag inzake de rechten van het kind.

Spreekster heeft er geen bezwaar tegen dat een tekst van het internationaal recht in het interne recht wordt omgezet, maar vestigt toch de aandacht van de commissie op het feit dat die formulering zeer ruim is. Deze tekst is ook van toepassing wanneer een jongere tegen zijn school beroep aantekent inzake administratief schoolrecht.

De minister zegt dat artikel 508 van het Gerechtelijk Wetboek de jongere toestaat een advocaat een eerste advies te vragen, terwijl hij nog geen partij is in een rechtspleging.

Mevrouw de T' Serclaes, die de vraag stelt wie dit eerste advies zal financieren, is gewonnen voor amendement nr. 66 van mevrouw Nyssens.

De heer Mahoux wijst erop dat de jongere zich steeds kan laten bijstaan door een advocaat. Hij ziet bijgevolg niet in wat de inbreng is van de vermelding dat men de gevallen van tussenkomst en de gevallen van het horen van de jongere bedoelt.

Mevrouw Nyssens antwoordt dat de bedoeling ervan is de jongere juridische hulp te geven die door de Staat wordt terugbetaald. Er moet dus een politieke keuze worden gemaakt.

De heer Mahoux meent dat men de rechten van de minderjarige niet mag bepalen afhankelijk van de borg, dat wil zeggen van de financiering. Eerst moet worden gepraat over de grond van de zaak en vervolgens over de financieringswijze.

De minister antwoordt dat dit reeds in artikel 508 van het Gerechtelijk Wetboek geregeld is.

Mevrouw Kaçar is niet gewonnen voor amendement nr. 66, omdat ze meent dat het de voorgestelde § 2 beperkt en het bovendien impliciet artikel 931bis van het Gerechtelijk Wetboek wijzigt, dat het recht regelt van de minderjarige om door de rechter te worden gehoord.

Spreekster zou de tekst dus niet wijzigen.

Mevrouw Nyssens vraagt of onder de woorden « gerechtelijke of administratieve rechtspleging » in § 2 ook de gevallen van tussenkomst en van het horen van de jongere vallen. Het woord rechtspleging is immers zeer algemeen.

De minister merkt op dat precies daarom het amendement dat hij wil indienen begint met de woorden « Behoudens andersluidende bepalingen in wetten of decreten », zodat men via dit voorstel niet kan afwijken van de bestaande wetten en decreten inzake bijstand van minderjarigen door een advocaat of inzake het horen van minderjarigen.

Spreker wenst nog te beklemtonen dat een minderjarige in ieder geval krachtens artikel 508 van het Gerechtelijk Wetboek en krachtens het uitvoeringsbesluit dat in 1999 werd genomen, recht heeft op de kosteloze eerstelijns- of tweedelijnsbijstand van een advocaat op vertoon van zijn identiteitskaart. Men hoeft zich dus geen zorgen te maken om het budget.

Spreker meent dat het amendement overbodig is, aangezien de jongere bij de tussenkomst partij is in het geding en het wetsvoorstel oorspronkelijk de toestand op het oog had waarin de minderjarige niet in het geding was. Het was er de indieners van het voorstel immers hoofdzakelijk om te doen de minderjarige juridische eerstelijns- en tweedelijnsbijstand te bieden in het geval waarin bijvoorbeeld in het raam van een echtscheiding tussen zijn ouders, de rechter of het parket vaststelt dat geen van beide zich om het belang van hun kind bekommert. De advocaat van de minderjarige kan ook als katalysator inwerken op de spanning tussen de advocaten van de ouders en aldus de spanningen wegnemen.

De minderjarige zal nooit partij zijn in een dergelijke procedure. Hij moet niettemin eerstelijns- en tweedelijnsbijstand van een advocaat kunnen krijgen. Wat het horen van de minderjarige betreft, is er het wetsvoorstel van mevrouw de Bethune c.s. (stuk Senaat, nr. 2-554/1 en volgende) tot wijziging van verschillende bepalingen over het recht van minderjarigen om door de rechter te worden gehoord.

Om beide redenen is spreker dus niet gewonnen voor amendement nr. 66 van mevrouw Nyssens.

Amendement nr. 67 van mevrouw Nyssens (stuk Senaat, nr. 2-256/8) wil in § 2 van het voorgestelde artikel 2, de woorden « kan ... bijgestaan worden » vervangen door de woorden « wordt ... bijgestaan ».

De minister meent dat indien de jongere kan worden bijgestaan, hij dit recht heeft.

Amendement nr. 68 van mevrouw Nyssens (stuk Senaat, nr. 2-256/8) is subsidiair op amendement nr. 67 en strekt ertoe in § 2 van het voorgestelde artikel 2 de woorden « kan ... worden bijgestaan » te vervangen door de woorden « heeft ... recht op bijstand van ».

Mevrouw de T' Serclaes vraagt wat een jongere vandaag verbiedt te worden bijgestaan door een advocaat.

De minister legt uit dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen § 1 en § 2. In het laatste geval kan de jongere worden bijgestaan op zijn verzoek, op verzoek van het openbaar ministerie, op verzoek van de voorzitter, enz. Wanneer de minderjarige geen partij is, heeft hij momenteel geen stem in het kapittel. De minderjarige kan ongetwijfeld worden gehoord in een echtscheidingsgeding bijvoorbeeld, maar dan gaat het om het horen van de jongere.

Mevrouw Nyssens vat de toestand als volgt samen.

Paragraaf 1 van het artikel geldt voor het geval waarin de minderjarige partij is in een gerechtelijke of administratieve rechtspleging. Paragraaf 2 daarentegen geldt voor het geval waarin hij geen partij is in de rechtspleging.

Momenteel komt de minderjarige tussen op basis van artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer hij gehoord wordt.

Vele jongeren wensen partij te zijn bij het proces. Momenteel zijn er rechters die dat accepteren, hoewel hierover geen reglementering bestaat.

De rechtspraak in Bergen bijvoorbeeld, accepteert dat.

Andere gerechten ten slotte, accepteren het niet. Zij zullen dus de rechtspraak van Bergen moeten volgen. Momenteel wordt de juridische bijstand geregeld door het Gerechtelijk Wetboek. Een jongere die momenteel in rechte kan optreden krachtens zijn procesbekwaamheid, kan krachtens het huidige recht de bijstand krijgen van een advocaat in de zin van juridische bijstand van gemeen recht.

Amendement nr. 69 van mevrouw Nyssens (stuk Senaat, nr. 2-256/8) strekt ertoe in § 2, eerste lid, van het voorgestelde artikel 2, de woorden « op zijn eenvoudige schriftelijk verzoek » te doen vervallen.

Mevrouw Nyssens legt uit dat het om een opmerking uit het veld gaat. Wanneer men een minderjarige bijstaat, gaat men in de praktijk niet formeel tewerk. Heeft men dan een verzoekschrift nodig of volstaat het mondelinge verzoek ?

De minister antwoordt dat het duidelijk is dat er op een of andere manier een spoor moet blijven bestaan van het verzoek. Een eenvoudig document zonder vormvoorschriften volstaat. Het spreekt eveneens vanzelf dat er geen vormvoorschriften zijn wanneer de minderjarige partij is in het geding, aangezien de advocaat hem dan ambtshalve wordt toegewezen, zonder dat hij hierom moet verzoeken. Het gaat om een recht. In de tweede paragraaf is het eveneens een recht, maar moet de minderjarige erom verzoeken. Een verzoekschrift moet aan minimale vormvoorschriften voldoen; hoe en door wie kan men anders akte laten nemen van het verzoek ? In dat geval volstaat een brief.

Amendement nr. 70 van mevrouw Nyssens (stuk Senaat, nr. 2-256/8) strekt ertoe in § 2, eerste lid, van het voorgestelde artikel 2, de woorden « een jeugdadvocaat » te vervangen door de woorden « een advocaat voor minderjarigen ». Over het probleem dat door dit amendement aan de orde wordt gesteld, is al een debat gevoerd.

Mevrouw Nyssens dient de amendementen nrs. 71 tot 76 in (stuk Senaat, nr. 2-256/8), die ertoe strekken de eenvormigheid van § 2 ten opzichte van § 1 te garanderen.

De heer Galand dient amendement nr. 104 in (stuk Senaat, nr. 2-256/9), dat de §§ 1 en 2 herschrijft en vooral de vrije keuze van een advocaat van de minderjarige benadrukt.

De hierboven vermelde amendementen op artikel 2, §§ 1 en 2, vervallen ten gevolge van het amendement nr. 103 van de regering dat de voorgestelde §§ 1 en 2 herschrijft.

Overkoepelend amendement nr. 103 van de regering

De regering dient amendement nr. 103 in (stuk Senaat, nr. 2-256/9) dat ertoe strekt de voorgestelde §§ 1 en 2 van artikel 2 te vervangen.

In § 1 wordt verduidelijkt dat bijstand door een advocaat voor minderjarigen slechts mogelijk is wanneer een andere reglementering niet reeds in een andere vorm van bijstand voorziet.

Bovendien wordt als voorwaarde voor deze bijstand toegevoegd dat er een strijdigheid moet zijn tussen de belangen van de minderjarige en deze van de persoon die hem vertegenwoordigt.

Het derde lid van § 1 wordt gewijzigd in die zin dat de toegewezen advocaat nagaat of het weigeren van bijstand al dan niet vrijwillig is gebeurd.

Paragraaf 2 is van toepassing wanneer de minderjarige overweegt een proces te beginnen, en dus nog geen partij is.

Mevrouw Vanlerberghe kan zich aansluiten bij deze tekst. Spreekster vreest wel dat het principe van vrije keuze van de advocaat met zich brengt dat niet iedere minderjarige op dezelfde voet staat (zie kinderen van rijke ouders) en dat er een verschil kan ontstaan in de toegang tot het recht. Dit mag geen beletsel zijn voor het principe dat iedere minderjarige de bijstand moet hebben van een advocaat.

Mevrouw de Bethune heeft de indruk dat het regeringsamendement vrij goed tegemoetkomt aan de geuite bedenkingen. Het lijkt haar een goede basis voor een consensustekst.

Mevrouw Kaçar sluit zich hierbij aan. Zij heeft echter wel een bedenking over de noodzaak van strijdigheid van belangen met de persoon die de minderjarige in rechte vertegenwoordigt. Deze voorwaarde beperkt de bevoegdheid en de tussenkomst van de jeugdadvocaat. Dit is niet wenselijk. Soms blijft de voogd of de vertegenwoordiger gewoon passief; ook deze situatie dient te worden opgevangen.

Mevrouw de T' Serclaes wenst te onderstrepen dat niemand wenst terug te komen op het principe dat de minderjarige, die partij is of betrokken bij een geschil, dient te worden bijgestaan door een in het jeugdrecht gespecialiseerde advocaat met een specifieke vaardigheid in het contact met minderjarigen. De term minderjarigen valt hier te verkiezen omdat de term « jeugd » vooral lijkt te slaan op jongeren en niet op kleinere kinderen. Tevens moet de minderjarige de mogelijkheid behouden een beroep te doen op een andere advocaat (bijvoorbeeld bij een probleem van successie). Mevrouw Vanlerberghe wierp de problematiek op van een ongelijke toegang tot de rechtspleging. Hetzelfde probleem rijst bij de pro-deo advocaten in andere materies. Gespecialiseerde advocaten met naam zijn duur en niet iedereen kan deze betalen. Een wetsontwerp met betrekking tot een rechtsbijstandsverzekering zou hieraan tegemoet kunnen komen. Tevens rijst er ook een probleem in verband met de financiële situatie van een jeugdadvocaat. Gezien de geringe financiële draagkracht van de jongeren, zal deze advocaat ook nog andere zaken moeten behandelen. Spreekster stelt de principes van het wetsvoorstel niet in vraag, maar acht dat men open kaart moeten spelen over de zwakke kanten van het voorstel.

Amendement nr. 103 zelf leidt tot enkele vragen. Wat bedoelt men juist met strijdigheid van belangen ? Kan de minister een concreet voorbeeld geven ?

De minister verwijst naar een verzoek om onderhoudsgeld of om een betwisting van vaderschap. Hij haalt ook het geval aan waarbij de verzekering niet tussenkomt wegens een moedwillige fout van de minderjarige en de ouders hun burgerrechtelijke aansprakelijkheid betwisten.

In het tweede lid van de voorgestelde § 1 heeft mevrouw de T' Serclaes problemen met de woorden « of er geen gekozen heeft ». Deze bepaling leidt tot een zware tekst en een zwaardere belasting van de procedure.

De heer Mahoux kan zich over het algemeen aansluiten bij het regeringsamendement dat tegemoetkomt aan vroegere discussies. Spreker verkiest echter de term « minderjarige » boven de term « jeugd ». De woorden « of er geen gekozen heeft » kunnen inderdaad worden geschrapt. Het volstaat dat de rechter vaststelt dat de minderjarige geen advocaat heeft.

Met betrekking tot de strijdigheid van belangen, stipt spreker aan dat niet wordt bepaald wie vaststelt of er al dan niet strijdigheid van belangen bestaat.

De heer Galand gaat ermee akkoord dat de term minderjarigen te verkiezen valt. Het betreft minderjarigen van elke leeftijd. De voorwaarde van strijdigheid van belangen dient inderdaad te worden verduidelijkt.

Mevrouw de T' Serclaes heeft haar twijfels over de woorden « le concernant ou l'intéressant ». Dit lijkt haar niet de juiste formulering. De woorden « le concernant ou touchant à son interêt » zijn beter (zie IVRK).

In de voorgestelde § 2, lijken de woorden « van zijn ouders of van andere » haar overbodig. Tevens wijst spreekster erop dat het woord « kan worden bijgestaan door een jeugdadvocaat » impliceren dat de minderjarige ook een andere advocaat kan kiezen.

De minister antwoordt bevestigend.

Mevrouw de Bethune antwoordt op de eerste opmerking van voorgaande spreekster (ouders of andere personen die het ouderlijk gezag uitoefenen) dat deze bepaling in tal van andere wetten op dezelfde wijze is ingeschreven.

De heer Mahoux vraagt een voorbeeld te geven waarbij deze § 2 van toepassing is.

De minister wijst op het geval waarbij een kind gewrongen is tussen zijn ouders bij een echtscheidingsprocedure. Het gebeurt dat de ouders er zich bewust van zijn dat zij problemen creëren voor het kind en wensen dat het kind dezelfde rechten heeft als zijzelf. De familiale spanning kan hierdoor worden getemperd.

Mevrouw Kaçar wenst nog een verduidelijking over de voorgestelde § 1. Als er een voogd ad hoc is aangewezen, heeft de minderjarige dan geen recht op een jeugdadvocaat ?

De minister antwoordt dat dit recht hem niet kan worden ontzegd.

Wat betreft § 2, verwijst mevrouw de T' Serclaes naar een amendement van mevrouw Nyssens (nr. 121) dat preciseert dat de bepalingen van § 1 van toepassing zijn in geval van tussenkomst of van verhoor van de minderjarige. Dit lijkt haar duidelijker dan de door de regering voorgestelde tekst. Zijn er trouwens gevallen buiten de situatie waarbij een minderjarige geen partij is, maar niet tussenkomt of gehoord wordt.

Tevens vraagt spreekster of er, in § 2, niet in een mogelijkheid van bemiddeling dient te worden voorzien tussen de kinderen en hun ouders (zie ook voorstel van mevrouw Taelman), alvorens de gerechtelijke procedure op te starten.

Mevrouw de Bethune is gevoelig voor deze problematiek van bemiddeling. Is bemiddeling echter, en dit in het belang van de minderjarige, ook niet de taak van de jeugdadvocaat ? Behoort dit niet tot de deontologische verantwoordelijkheid van elke advocaat, in het bijzonder van de jeugdadvocaat ?

Mevrouw Kaçar verwijst naar de recente wet met betrekking tot de proceduregebonden bemiddeling in familiezaken. Deze garantie van bemiddeling, waarbij nodeloze procedures worden voorkomen, is dus reeds wettelijk ingeschreven en hoeft niet hier uitdrukkelijk worden opgenomen.

Met betrekking tot de bemiddeling, verwijst de minister naar een resolutie van de Raad van Europa (99/19), die bepaalt dat de minderjarige specifieke bescherming krijgt, in de bemiddeling, door de bijstand van een advocaat.

De minister kan zich niet akkoord verklaren met het beperken van de terminologie van artikel 12 IVRK tot het geval van tussenkomst of van verhoor. Als een minderjarige tussenkomt is hij ook partij en is § 1 toepasselijk. Het verhoor wordt geregeld door het voorstel van mevrouw de Bethune. Tevens meent de minister dat de minderjarige best onder vier ogen wordt gehoord door de rechter (buiten aanwezigheid van een advocaat en buiten de aanwezigheid van het openbaar ministerie). Spreker vindt een ruime terminologie noodzakelijk. Hij haalt het voorbeeld aan waarbij na een echtscheiding een probleem rijst van bezoekrecht. De rechter moet kunnen beslissen dat een advocaat wordt aangesteld om de minderjarige die geen partij is bij te staan. Dit situeert zich buiten procedure. Het betreft een eerste advies dat de minderjarige wil inwinnen om zijn rechten te kennen.

In verband met de voogd ad hoc, onderstreept de minister dat niet in elke procedure een voogd ad hoc door de voorzitter wordt aangewezen, als er strijdigheid van belangen is tussen de minderjarige en de persoon die hem in rechte vertegenwoordigt (bijvoorbeeld bij verzekeringen). Als er echter reeds een voogd is aangewezen door de voorzitter (bijvoorbeeld in het kader van de afstamming, artikel 331sexies) of door een andere persoon (zie artikel 54bis van de wet op de jeugdbescherming, de stafhouder of het bureau van consultatie en verdediging), moet niet nog daarbovenop een advocaat worden aangewezen.

« Le tuteur ad hoc a le droit et le devoir de représenter l'enfant, d'agir comme s'il était lui-même défendeur et à ce titre faire état de tous les arguments nécessaires pour assurer au mieux la défense ... » (zie artikel JT 1995).

Hier heeft men ervoor geopteerd de voorzitter voor wie het geschil aanhangig is te laten oordelen over het bestaan van strijdigheid van belangen. Op vraag van de heer Mahoux, bevestigt de minister dat beide voorwaarden (strijdigheid van belangen en geen voogd ad hoc) cumulatief zijn. Tevens verwijst spreker naar het wetsvoorstel van mevrouw Taelman. Dit voorziet ook in een autonome rechtsingang, als er strijdigheid van belangen is.

Wat betreft de keuze tussen jeugdadvocaat en advocaat voor minderjarigen kan worden verwezen naar de discussie met betrekking tot het opschrift. De minister wijst erop dat de term « jeugdadvocaat » reeds is ingeburgerd in de Nederlandse taal. Bovendien is het de wet op de « jeugdbescherming ». Tevens kan de minderjarige gedurende de procedure meerderjarig worden, wat de jeugdrechter niet belet nog maatregelen te nemen.

De problematiek van de mogelijke ongelijkheid tussen de rijke minderjarige, die een advocaat met naam en faam onder de arm neemt, en de minder gefortuneerde die een jeugdadvocaat krijgt toegewezen, bestaat ook bij volwassenen. Bovendien bepaalt artikel 508, 7º en 508, 13º en de uitvoeringsbesluiten van deze artikelen dat ook oudere advocaten dienen mee te draaien in de pool van de bijstand waarin het Gerechtelijk Wetboek voorziet. Het kan dus dat een jongere wordt bijgestaan door een gerenommeerd advocaat.

De minister verwijst naar de zinsnede die bepaalt dat de toegewezen advocaat naziet of de afstand vrijwillig is gedaan. Hoe kan men gewag maken van vrijwillige afstand als het een minderjarige van 4 of 5 jaar betreft ?

De minister stipt aan dat het de bedoeling is in de kinderrechten zoveel als mogelijk participatierechten te geven aan minderjarigen. De leeftijdsdrempels die in de wetten zijn opgenomen zijn zeer uiteenlopend. Men kan moeilijk vastleggen vanaf welke leeftijd een kind het recht heeft gehoord te worden of te participeren. Elk kind is trouwens verschillend. Het komt nu reeds vaak voor dat de rechter kinderen hoort van 8 jaar (artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek). Een marginale toetsing of de afstand vrijwillig is gedaan is noodzakelijk.

Subamendementen op amendement nr. 103 van de regering

Mevrouw de T' Serclaes dient amendement nr. 110 in (stuk Senaat, nr. 2-256/9), subamendement op amendement nr. 103 van de regering.

Punt B van het ingediende amendement stelt voor dat in het tweede lid van § 1 van amendement nr. 103, de woorden « of er een gekozen » vervallen.

Spreekster is van oordeel dat die woorden overbodig zijn.

Punt A van het amendement in kwestie stelt voor dat in het eerste lid van § 1 van amendement nr. 103, de woorden « wanneer strijdigheid van belangen bestaat met de persoon die hem in recht vertegenwoordigt en » vervallen.

De invoering van het begrip « strijdigheid van belangen » zou volgens spreekster meer problemen veroorzaken dan oplossen. Wie gaat immers beslissen dat er sprake is van strijdigheid van belangen tussen de jongere en de persoon die hem in rechte gaat vertegenwoordigen ?

Wanneer er strijdige belangen in het spel zijn, wijst men in de regel een voogd ad hoc aan.

Mevrouw Kaçar vraagt zich ook af wie gaat beslissen dat er een belangenconflict bestaat. Spreekster staat achter dit amendement omdat zij bovendien vindt dat de door de regering voorgestelde tekst limitatief is.

Soms bevindt de minderjarige zich in een conflictsituatie maar daarom is er nog geen sprake van een belangenconflict met de persoon die hem vertegenwoordigt.

Spreekster noemt het voorbeeld van een minderjarige die het slachtoffer is van een misdrijf begaan door zijn buur, maar wiens ouders geen proces willen aanspannen. Hier is niet noodzakelijk sprake van een belangenconflict.

Mevrouw de T' Serclaes dient amendement nr. 111 in (stuk Senaat, nr. 2-256/9), subamendement op amendement nr. 103 van de regering.

Het amendement strekt ertoe, voor de gevallen waar de minderjarige wil tussenkomen of gehoord worden, de bijstand door een advocaat te beperken.

Spreekster vindt dat men moet voorkomen dat conflicten tussen personen nodeloos in de gerechtelijke sfeer worden getrokken, vooral wanneer het gaat om problemen waarbij de minderjarige niet rechtstreeks betrokken is.

Als men zich tot een advocaat wendt om een eerstelijnsadvies te vragen, zal die advocaat de neiging hebben om bijstand aan te raden. Het amendement heeft dus tot doel het toepassingsgebied van de tweede paragraaf van amendement nr. 103 van de regering te beperken.

Mevrouw Nyssens is van oordeel dat § 2 van amendement nr. 103 volkomen overbodig is ingeval de jongere geen partij is. Uit de wet van 1998 ter invoering van de eerstelijns- en tweedelijnsrechtsbijstand, blijkt dat de minderjarige die geen partij is, ook het recht heeft een advocaat te raadplegen. Spreekster ziet dus niet in wat § 2 aan de huidige wetgeving toevoegt.

Mevrouw Taelman daarentegen ziet hier wel toegevoegde waarde. Alhoewel de minderjarige recht heeft op gratis rechtsbijstand, houdt het huidige systeem zich niet specifiek met het probleem van de minderjarige bezig. Er bestaan wel arrondissementen waar de minderjarigen op doelmatige wijze worden bijgestaan. Bij de Brusselse balie bestaat er bijvoorbeeld een centrum voor de « rechten van de jongeren ». Vele balies moeten het echter zonder dergelijke centra stellen.

De gespecialiseerde bijstand van advocaten die open staan voor het jeugdrecht zou zelfs de overdreven neiging om het gerecht overal bij te trekken binnen de perken kunnen houden. Een advocaat die niet vertrouwd is met het jeugdrecht zou immers sneller geneigd kunnen zijn om hoe dan ook een procedure te starten.

Amendement nr. 113 van mevrouw Kaçar (stuk Senaat, nr. 2-256/9) strekt ertoe de voorgestelde § 1, derde lid, van artikel 2 te doen vervallen. Volgens dat lid kan de minderjarige uitdrukkelijk afzien van de bijstand van een advocaat.

Spreekster vindt dat het ambtshalve toewijzen van een advocaat in essentie een beschermingsmaatregel is voor de minderjarige.

Hoe valt immers na te gaan of een jongere vrijwillig heeft afgezien van de bijstand van een advocaat ?

Uit de thans geldende doctrine en jurisprudentie blijkt dat de minderjarige niet van een advocaat kan afzien. De voorgestelde tekst zou deze situatie dus kunnen omkeren en het verkregen recht opnieuw op de helling zetten.

Onvoorstelbaar is, dat het derde lid van de eerste paragraaf van het voorgestelde artikel 2 aangenomen wordt met het oog op besparingen. Dat zou een schending vormen van de rechten van de minderjarigen.

Mevrouw Kaçar legt uit dat het de bedoeling is erop toe te zien dat de jeugdadvocaat de zaak niet vanuit een conflictgebonden standpunt benadert, maar veeleer vanuit een bemiddelend standpunt.

De heer Galand dient amendement nr. 115 in (stuk Senaat, nr. 2-256/9), subamendement op amendement nr. 103 van de regering, dat ertoe strekt de tweede paragraaf van amendement nr. 103 te doen vervallen.

De heer Galand legt uit dat de wijze waarop minderjarigen kunnen tussenkomen in rechtsplegingen waarin zij geen partij zijn, maar die hen wel aanbelangen, wordt geregeld door artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek. Bijgevolg moet men deze bepaling wijzigen teneinde een minderjarige in staat te stellen om, bijgestaan door een advocaat of een persoon die hij zelf kiest, gehoord te worden in iedere procedure die hem aanbelangt.

Daartoe dient spreker amendement nr. 118 in (stuk Senaat, nr. 2-256/9, zie hieronder). Deze wetgevingstechnische aanpak is volgens hem ­ binnen het thans geldende recht ­ logischer.

Mevrouw Nyssens is het principieel eens met het voorstel van de heer Galand, maar herinnert eraan dat het reeds eerder besproken werd en dat het idee indertijd geen vaste vorm heeft gekregen (zie stuk Senaat, nr. 2-256/6).

Spreekster heeft geen bezwaar tegen het wijzigen van artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek, maar vindt dat men op een systematische manier moet tewerk gaan (zie wetsvoorstel nr. 2-554/1).

Gelet op de mogelijke keuzes, vraagt mevrouw de T' Serclaes zich af of het onoverkomelijk zou zijn de tekst van de tweede paragraaf ongewijzigd te laten, aangezien deze paragraaf in de huidige situatie gewoon overbodig is. Hoe kan de tweede paragraaf in de praktijk contraproductief zijn ?

Mevrouw Nyssens legt uit dat men, indien men de tweede paragraaf wil behouden, de gevallen waarbij de minderjarige tussenkomt en gehoord wordt, moet opsommen en gewoon verwijzen naar de eerste paragraaf. De bepalingen van de eerste paragraaf kunnen ook gelden voor alle gevallen waarin de minderjarige tussenkomt en gehoord wordt in een gerechtelijk of administratieve rechtspleging die hem betreft of aanbelangt.

Spreekster, die overigens een amendement in die zin heeft ingediend, wenst zich in elk geval ervan te vergewissen dat men niet minder biedt dan de huidige juridische bijstand.

Mevrouw de Bethune pleit voor een compromis.

Spreekster zegt dat ze de tweede paragraaf ongewijzigd wil laten, of bereid is de draagwijdte ervan te beperken tot de gevallen van tussenkomst en hoorzitting, maar dat ze niet bereid is de paragraaf te doen vervallen.

Mevrouw Kaçar benadrukt dat de tweede paragraaf van artikel 2 van het regeringsamendement belangrijk en noodzakelijk is.

Aangezien hij voor de minderjarige een mogelijkheid tot bijstand invoert ­ en geen verplichting, zoals de eerste paragraaf voorstelt ­ is er geen sprake van een overdreven neiging om het gerecht overal bij te betrekken.

Spreekster wenst nog te benadrukken dat de bijstand van een jeugdadvocaat voor minderjarigen in administratieve rechtsplegingen belangrijk is.

Mevrouw de T' Serclaes c.s. dienen een compromisamendement in, te weten amendement nr. 120 (stuk Senaat, nr. 2-256/9), subamendement op amendement nr. 103 van de regering.

De minister kan niet instemmen met het beperken van het partij zijn tot de tussenkomst en tot het horen. Wat met het kind dat het initiatief neemt een procedure op te starten ? Bovendien is het kind dat wordt gehoord geen partij (artikel 931 van het Burgerlijk Wetboek).

Mevrouw de T' Serclaes verduidelijkt dat « het partij zijn » niet wordt begrensd. Haar amendement beoogt de situaties waarbij een kind partij is, of tussenkomt, of gehoord wordt. Dit lijkt de mening van de commissie te vertolken.

De amendementen nrs. 110 en 111 van mevrouw de T' Serclaes en amendement nr. 115 van de heer Galand worden ingetrokken ten voordele van amendement nr. 120.

Amendement nr. 119 van mevrouw Nyssens (stuk Senaat, nr. 2-256/9) wenst de eerste twee leden van de voorgestelde § 1 te wijzigen.

De minister gaat hiermee niet akkoord. Inderdaad is de logica van het wetsvoorstel hier zoek. « Onverminderd de juridische bijstand voorzien in andere wetten of in decreten, wordt de minderjarige bijgestaan door « een advocaat. » Het wetsvoorstel heeft immers tot doel aan de minderjarige een specifieke bescherming te bieden door hem een jeugdadvocaat toe te wijzen. Indien het amendement wordt aangenomen, heeft ook artikel 3 geen enkel nut. De advocaat moet specifieke vereisten hebben en opgeleid zijn om met minderjarigen te spreken. Er moet hem een jeugdadvocaat worden toegewezen, tenzij hij een andere advocaat kiest.

De woorden « in elke stand van het geding » zijn overbodig.

Mevrouw Nyssens wijst op een probleem binnen het amendement nr. 120, meer bepaald over de woorden « behoudens andersluidende bepalingen ». Dit betekent dat, van zodra een andere wet bestaat, deze laatste zal worden toegepast. Het wetsvoorstel stelt dus niet de algemene regel in. Dit is niet noodzakelijk in het voordeel van de minderjarige.

Spreekster dient amendement nr. 123 in dat het woord « andersluidende » vervangt door de woord « gunstiger ».

De minister kan hiermee instemmen, hoewel niet duidelijk is wie zal uitmaken wat voordeliger is voor het kind. In principe is het aan de wetgever uit maken wat voordeliger is voor het kind. Het woord « gunstiger » vindt men wel reeds terug in andere teksten, echter voornamelijk in verdragen.

Spreker verwijst ook naar het amendement nr. 106 van mevrouw Taelman dat de instelling van jeugdadvocaten in het gerechtelijk wetboek opneemt. Dit zal ervoor zorgen dat dit de algemene regel wordt.

De heer Mahoux kan niet akkoord gaan met de verantwoording van het amendement nr. 123 : « Zonder deze verduidelijking schiet het wetsvoorstel zijn doel voorbij. » Hij heeft echter geen principieel bezwaar tegen de voorgestelde tekst.

Mevrouw Taelman sluit zich hierbij aan. Zij verwijst bijvoorbeeld naar artikel 53 van het Europees verdrag, waarin gelijkaardige bewoordingen zijn opgenomen; er is echter wel een verschil. De interpretatie van het Europees verdrag wordt immers door één Europees Hof verzorgd. Hier kunnen bij de interpretatie door verschillende rechtbanken wel problemen rijzen.

Tevens moet de minderjarige kunnen beslissen afstand te doen van de bijstand van een jeugdadvocaat, en bijvoorbeeld een vertrouwenspersoon te verkiezen in het kader van de jeugdbescherming.

De heer Galand dient amendement nr. 122 in (stuk Senaat, nr. 2-256/9, subamendement op amendement nr. 120).

Dit amendement strekt ertoe de woorden « de toegewezen advocaat » te vervangen door de woorden « de rechter voor wie het geschil aanhangig is » en de woorden « aan de rechter voor wie het geschil aanhangig is » te doen vervallen.

De minister kan hiermee instemmen.

Amendement nr. 121 van mevrouw Nyssens (stuk Senaat, nr. 2-256/9, subamendement op amendement nr. 103) strekt ertoe de voorgestelde § 2 te vervangen als volgt : « de bepalingen van § 1 zijn van toepassing in geval van tussenkomst of van verhoor van de minderjarige in elke gerechtelijke of administratieve rechtspleging die hem betreft of aanbelangt ».

Spreekster verwijst naar haar amendement nr. 76 met dezelfde strekking. Zij wenst een parallellisme te behouden tussen de §§ 1 en 2. De woorden in « elke gerechtelijke of administratieve rechtspleging die hem betreft of aanbelangt » (zie amendement nr. 120), verwijzen zowel naar procedures waarbij de minderjarige partij is als naar procedures waarbij hij geen partij is.

De minister onderstreept dat § 1 de situatie betreft waarbij de minderjarige partij is. Deze is ook partij als hij tussenkomt. Wat echter indien de jongere het initiatiefrecht neemt over de toegang tot zijn rechten (bijvoorbeeld ook als hij advies inwint over zijn rechten) ? Ook dan is gespecialiseerde rechtsbijstand nodig.

Mevrouw de Bethune c.s. dienen amendement nr. 125 in (stuk Senaat, nr. 2-256/9, subamendement op amendement nr. 120) met betrekking tot de strijdigheid van belangen. De minister stemt hiermee in.

De regering dient amendement nr. 128 in (stuk Senaat, nr. 2-256/10) dat amendement nr. 120 subamendeert in die zin dat de woorden « waarin hij tussenkomt of in het kader van zijn verhoor » vervallen. Wanneer de minderjarige tussenkomt is hij immers partij in het geding. Met betrekking tot het horen van de minderjarige, meent spreker dat deze ook onder vier ogen, moeten kunnen worden gehoord door de rechter. Tevens wordt een § 3 ingevoegd die bepaalt dat de rechtspleging wordt geschorst tot de minderjarige door een advocaat wordt bijgestaan. Deze bepaling geldt zowel voor de § 1 als voor § 2.

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 132 in (stuk Senaat, nr. 2-256/10, subamendement op amendement nr. 120) dat ertoe strekt in artikel 2, in het eerste lid van de voorgestelde § 1, de woorden « behoudens andersluidende bepalingen in wetten of decreten » te vervangen door de woorden « onverminderd specifieke, gunstigere bepalingen in andere wetten of decreten ». Zij verwijst naar de vroegere bespreking.

De minister verwijst naar amendement nr. 123 van mevrouw Nyssens, waarvan hij de formulering verkiest. Spreker kan in principe akkoord gaan, maar vertoont toch enige terughoudendheid over de interpretatie van deze bepaling. In de vorige bespreking werd reeds de vraag opgeworpen wie zou oordelen over welke bepaling de gunstigste is. Spreker is er zich wel van bewust dat bepaalde internationaal verdragrechtelijke teksten deze bepaling opnemen. Normaal gezien komt het de wetgever, en niet de rechter toe, te bepalen welke regel van toepassing is.

Amendement nr. 133 van mevrouw Nyssens is subsidiair ten opzichte van het vorige amendement en voegt na het woord « decreten », de woorden « in zover die hem evenveel of meer rechten verlenen » in.

De minister verkiest de eerste formulering die duidelijker lijkt.

Amendement nr. 134 van dezelfde indienster wenst te vermelden dat de verschillende gevallen opgesomd in het eerste lid van de voorgestelde § 1, duidelijk van elkaar moeten worden onderscheiden (tussenkomst, horen en partij). Aldus vervangt het amendement de woorden « partij is » door de woorden « partij is of ».

Mevrouw de T' Serclaes gaat hiermee akkoord.

De minister kan hiermee akkoord gaan, uiteraard in de mate dat amendement nr. 128 van de regering zou worden verworpen. Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 135 in (stuk Senaat, nr. 2-256/10, subamendement op amendement nr. 125) dat ertoe strekt het woord « reeds » te doen vervallen, dat overbodig lijkt en verwarring kan scheppen.

Mevrouw de Bethune en de minister gaan akkoord met dit amendement. Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 136 in (stuk Senaat, nr. 2-256/10, subamendement op amendement nr. 120) dat tot doel heeft ruimer te preciseren wie de aanwijzing van een jeugdadvocaat kan vragen wanneer de minderjarige geen advocaat heeft. Naast de rechter en het openbaar ministerie, biedt het amendement ook « elke belanghebbende » de mogelijkheid dit verzoek te formuleren.

De minister kan niet instemmen met het amendement. Elke persoon kan hier op de proppen komen (bijvoorbeeld grootouders) en kan de rust in de families verstoren. Tevens zou dit ertoe verplichten telkens na te gaan of er geen strijdigheid van belangen bestaat.

Mevrouw Nyssens wijst op de bestaande lacunes, bijvoorbeeld in administratieve procedures (in het onderwijs).

De minister meent dat het amendement in elk geval te ruim is geformuleerd. Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 137 in (stuk Senaat, nr. 2-256/10, subamendement op amendement nr. 120) dat het tweede lid van de voorgestelde § 1 vervangt en duidelijker formuleert. De woorden « wanneer de minderjarige geen advocaat heeft » stichten immers verwarring. Klaarblijkelijk geldt de aanwijzingsprocedure van een advocaat voor minderjarigen voor alle gevallen waarin de minderjarige geen andere advocaat gekozen heeft.

De minister heeft geen bezwaar tegen deze nieuwe formulering op zich, maar uit zijn voorbehoud ten opzichte van de woorden « elke belanghebbende » (cf. supra).

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 138 in (stuk Senaat, nr. 2-256/10, subamendement op amendement nr. 120) dat bepaalt dat de vordering wordt geschorst tot de minderjarige door een advocaat wordt bijgestaan.

De minister stelt voor deze bepaling op te nemen in een afzonderlijke § 3. Deze bepaling zou best gelden, zowel ten aanzien van § 1 als ten aanzien van § 2. Nochtans verwijst spreker naar de mogelijke misbruiken door deze mogelijkheid de procedures eindeloos te vertragen. In de toekomst zouden vertragingsmanoeuvres wel beboet kunnen worden.

Mevrouw de T' Serclaes meent dat het de bestaande praktijk is de vordering te schorsen tot een advocaat is aangewezen. Moet deze bepaling dan uitdrukkelijk worden opgenomen ?

Mevrouw Nyssens meent van wel. Het gaat niet op dit te laten afhangen van de goodwill van de ene of andere magistraat. Men moet alles in het werk stellen om het doel van het wetsvoorstel te bewerkstelligen.

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 140 in (stuk Senaat, nr. 2-256/10, subamendement op amendement nr. 120), dat ertoe strekt in het eerste lid van de voorgestelde § 2, na de woorden « op eenvoudig verzoek » de woorden « in het kader van de juridische eerste- en tweedelijnsbestand bedoeld in de artikelen nrs. 508/5 tot 508/18 van het Gerechtelijk Wetboek » in te voegen. Er moet worden verduidelijkt welke gevallen worden bedoeld.

De minister stemt in met de in het amendement vervatte filosofie (zie toelichting), maar meent dat deze bepaling niet uitdrukkelijk in de wet moet worden opgenomen. Tevens kan deze verengend zijn. Men moet zich niet beperken tot de situaties die thans in het Gerechtelijk Wetboek zijn opgenomen.

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 141 in (stuk Senaat, nr. 2-256/10, subamendement op amendement nr. 120), dat de woorden « elke belanghebbende » invoegt (zie de amendementen nrs. 136 en 137).

Stemmingen

Het subamendement nr. 135 van mevrouw Nyssens wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

De subamendementen nrs. 121 en 123 van dezelfde indienster vervallen.

Subamendementen nrs. 125 van mevrouw de Bethune en 122 van de heer Galand worden eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden. Het subamendement nr. 128 van de regering wordt verworpen met 5 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

Het subamendement nr. 132 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 6 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

Het subamendement nr. 133 van mevrouw Nyssens wordt ingetrokken.

Het subamendement nr. 134 van mevrouw Nyssens wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Het subamendement nr. 136 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.

De subamendementen nrs. 137 en 141 van mevrouw Nyssens worden verworpen met 7 tegen 2 stemmen.

De subamendementen nrs. 138 en 140 van mevrouw Nyssens worden verworpen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

Subamendement nr. 120A van de dames de T' Serclaes en Taelman wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Subamendement nr. 120B wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

Het amendement nr. 103A van de regering, als gesubamendeerd, wordt eenparig aangenomen door 9 aanwezige leden.

Het amendement nr. 103B van de regering, als gesubamendeerd, wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

De subamendementen nrs. 110 en 111 van mevrouw de T' Serclaes worden ingetrokken.

Het subamendement nr. 113 van mevrouw Kaçar vervalt.

Het subamendement nr. 115 van de heer Galand vervalt.

Het subamendement nr. 119 van mevrouw Nyssens vervalt.

De amendementen nrs. 96 en 97 van mevrouw de Bethune vervallen.

De amendementen nrs. 60 tot 76 van mevrouw Nyssens vervallen.

De amendementen nrs. 98 en 100 van mevrouw de T' Serclaes vervallen.

Het amendement nr. 104 van de heer Galand vervalt.

§§ 3 en 4

De heer Galand dient amendement nr. 116 in (stuk Senaat, nr. 2-256/9) ter schrapping van § 3. Er kan worden verwezen naar amendement nr. 93 van mevrouw Taelman (stuk Senaat, nr. 2-256/8) en amendement nr. 102 van mevrouw Nyssens (stuk Senaat, nr. 2-256/8), die hetzelfde voorwerp hebben.

De amendementen nrs. 102 en 116 worden ingetrokken, alsook de subsidiaire amendementen nrs. 77 en 78 van mevrouw Nyssens.

De heer Galand dient amendement nr. 117 in (stuk Senaat, nr. 2-256/9) ter schrapping van § 4.

Deze paragraaf lijkt hem overbodig. Uiteraard verdedigt de jeugdadvocaat de belangen van de minderjarige op onafhankelijke wijze en verleent hij hem juridische bijstand. Bovendien lijkt het laatste zinsdeel « is de vertolker van zijn mening » niet helemaal correct.

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 79 in (stuk Senaat, nr. 2-256/8). Dit strekt ertoe § 4 aan te vullen met een lid dat bepaalt dat de advocaat die een minderjarige bijstaat of vertegenwoordigt geen andere partij mag bijstaan of vertegenwoordigen in het geding.

Dit artikel biedt een bijkomende concrete waarborg met betrekking tot de onafhankelijkheid van de advocaat van de minderjarige.

De minister verwijst naar artikel 2, § 1, zoals voorgesteld in het amendement nr. 103, en naar artikel 2, § 4 van de tekst van het voorstel. Hier staan voldoende garanties ingeschreven om de strijdigheid van belangen tegen te gaan.

Amendement nr. 80 van mevrouw Nyssens strekt ertoe het woord « jeunes » te vervangen door het woord « mineurs ».

Amendement nr. 81 van mevrouw Nyssens strekt ertoe dit artikel aan te vullen met een § 5, dat de concrete invulling biedt van het principe van de onafhankelijkheid van de advocaat. De hier opgelegde verplichting komt uit de wet op de jeugdbescherming. Tevens wijst spreekster op het onderscheid tussen de vertegenwoordiging van de minderjarige (door zijn wettelijke vertegenwoordigers ­ vaak door de voogd ad hoc) en de vertegenwoordiging van de minderjarige die zelf partij is in een geding. Deze beide gevallen worden te veel door elkaar gehaald.

De minister verwijst naar § 4. Daar wordt duidelijk gesteld dat de jeugdadvocaat de minderjarige verdedigt op onafhankelijke wijze. Als men dit principe wil onderlijnen, doet men er goed aan deze paragraaf niet te doen vervallen.

De heer Mahoux meent dat de deontologische code van de advocaat voldoende waarborgen biedt. Het lijkt hem niet noodzakelijk de onafhankelijkheid uitdrukkelijk in de wet in te schrijven.

Mevrouw Kaçar is voorstander van het behoud van § 4. Het is belangrijk te beklemtonen dat de jeugdadvocaat moet kunnen omgaan met de minderjarige.

Mevrouw Nyssens verwijst naar de hoorzittingen. Er bestaat veel discussie over de rol van de advocaat als woordvoerder van de minderjarige. Bepaalde rechtsleer vindt dat de advocaat de minderjarige moet beschermen en uitmaken wat het meest in zijn belang is. Andere rechtsleer ziet de jeugdadvocaat als vertolker van de mening van de minderjarige.

Mevrouw Taelman dient amendement nr. 106 in (stuk Senaat, nr. 2-256/9) dat het voorstel opneemt in het Gerechtelijk Wetboek (zie ook amendementen nrs. 107 tot 109), in het deel over de rechtsbijstand.

De minister gaat hiermee akkoord. Hij verkiest de woorden « juridische bijstand door jeugdadvocaten ». Het voorgestelde opschrift zal aldus worden gewijzigd.

Mevrouw Kaçar dient amendement nr. 127 (stuk Senaat, nr. 2-256/10) in, dat ertoe strekt in artikel 2, § 4, de woorden « belangen van de minderjarige » te doen vervallen. De belangen van de minderjarige kunnen soms discrepantie vertonen met wat de minderjarige zelf ervaart en vindt.

De minister kan instemmen met het amendement. De regering vindt het wel belangrijk dat wordt benadrukt dat de jeugdadvocaat de minderjarige op onafhankelijke wijze dient te verdedigen, juridische bijstand te verlenen en zijn mening te vertolken. Het lijkt hem evident dat de advocaat de belangen van zijn cliënt verdedigt.

Stemmingen

Het amendement nr. 93 van mevrouw Taelman wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

De amendementen nrs. 77, 78 en 102 van mevrouw Nyssens worden ingetrokken.

Het amendement nr. 116 van de heer Galand wordt ingetrokken.

Het amendement nr. 117 van de heer Galand wordt aangenomen met 6 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.

De amendementen nrs. 79 en 80 van mevrouw Nyssens vervallen.

Het amendement nr. 127 van mevrouw Kaçar vervalt.

Het amendement nr. 81 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.

Het geamendeerde artikel 2 wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

Het amendement nr. 106 van mevrouw Taelman wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Artikel 2bis

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 82 in (stuk Senaat, nr. 2-256/8), dat bevestigt dat de minderjarigen recht hebben op volledige en aangepaste informatie over de rechten die hen zijn toegekend overeenkomstig de artikelen 1 en 2. Deze voorlichting komt tegemoet aan het probleem van de rechtstoegang.

De minister vreest dat het ten laste leggen van de kosten verbonden aan het verstrekken van deze informatie aan de Staat niet in goede aarde zal vallen bij de minister van Begroting. Het is aan de NGO's, het Kinderrechtencommissariaat, de scholen, enz. deze informatieplicht op zich te nemen. Ook de Nationale Commissie voor de rechten van het kind die binnenkort zal worden opgericht, moet deze taak van sensibilisering op zich nemen.

De heer Mahoux heeft de indruk dat deze taak van informatie veeleer een opdracht van de gemeenschappen vormt. Spreker meent dat de sensibilisering deel uitmaakt van de vorming en de opleiding, wat duidelijk een bevoegdheid is van de gemeenschap.

Mevrouw Nyssens vraagt hoever het juist staat met de oprichting van de Nationale Commissie van de rechten van het kind. Tevens wenst zij de budgettaire implicaties te kennen van voorliggend voorstel.

De minister meldt dat de Nationale Commissie van de rechten van het kind een budgettaire implicatie heeft van 8 miljoen frank. De Federale Staat is niet enthousiast om dit geheel ten laste te nemen omdat er in de gemeenschappen reeds gelijkaardige initiatieven bestaan (zie Kinderrechtencommissariaat). De Franse Gemeenschap en het Brussels Gewest akkoord een bijdrage te leveren. De Vlaamse Gemeenschap niet omdat zij van oordeel is reeds voldoende tot kinderrechten bij te dragen.

Wat de implicaties betreft van voorliggend voorstel, herhaalt de minister dat de minister van Begroting akkoord gaat de kosten van bijstand door jeugdadvocaten ten laste te nemen, behalve wat betreft de vorming van de advocaat (zie regeringsamendementen).

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 143 in (stuk Senaat, nr. 2-256/10, subamendement op amendement nr. 82), dat het laatste lid doet vervallen. Er wordt verwezen naar de vorige besprekingen, waarbij de minister had opgemerkt dat de minister van Begroting niet zou akkoord gaan met het ten laste nemen van de kosten van informatie door de Staat.

De minister voegt eraan toe dat het de NGO's, de kinderrechtencommissarissen, de VZW's, de scholen en de op te richten Nationale Commissie voor de rechten van het kind toekomt de jeugd te sensibiliseren over de bedoelingen van voorliggende wet. De taak van informatie behoort niet tot de Staat.

Stemmingen

Het amendement nr. 82 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.

Het amendement nr. 143 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 6 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.

Artikel 3

De heren Istasse en Mahoux dienen amendement nr. 92 in (stuk Senaat, nr. 2-256/8), dat ertoe strekt het voorgestelde artikel te vervangen. Het oude 2º vervalt aangezien het weinig realistisch is te bepalen in hoeverre iemand bekwaam is om met kinderen te praten. Tevens benadrukt de Conférence des barreaux francophones et germanophone dat moet worden vermeden een aparte categorie van advocaten te creëren. De Conférence des barreaux francophones et germanophone meent ook dat de balie waartoe de advocaat behoort beter in staat is te beoordelen of de advocaat beschikt over de grondige kennis en de permanente opleiding die van hem wordt verwacht.

De minister blijft het belangrijk vinden dat de jeugdadvocaat de nodige vaardigheid moet hebben om met kinderen te praten.

De heer Galand meent dat dit niet met zoveel woorden in de wet dient te worden ingeschreven. Men eist ook niet van een advocaat van een volwassene dat hij de nodige communicatievaardigheid bezit. Dit spreekt voor zich. Het door de heer Istasse voorgestelde 2º lijkt hem beter.

De minister onderstreept dat de advocaat een zin moet hebben voor nuance. Hij verwijst ook naar amendement nr. 114 van mevrouw Kaçar (stuk Senaat, nr. 2-256/9) dat het woord « bemiddelingstechnieken » invoegt in het 3º. Ook de bemiddelaar heeft meestal de nodige zin voor nuances.

Spreker meent dat het nazicht van de bekwaamheid best niet wordt gelaten aan elke balie. Best wordt hierover geoordeeld door de regionale Ordes.

Spreker verwijst naar de tussenkomsten van de minister als opgenomen in het commissieverslag in eerste lezing, blz. 68, laatste lid, en blz. 70.

De minister herhaalt, uit eigen ervaring, dat de balies geen belangstelling tonen voor de problematiek van minderjarigen en hun verdediging. Men mag niet vergeten dat deze problematiek financieel niet interessant is en ook geen deuren opent voor een carrière.

Mevrouw de Bethune vraagt wat juist de ratio is van de auteurs van het amendement om de beoordeling over te laten aan de lokale balies. Dit zal immers goed gaan in bepaalde balies die goed zijn georganiseerd, en afhankelijk van de interesse van de stafhouder.

Mevrouw Nyssens betwijfelt niet dat deze taak in de toekomst toekomt aan de Orde van de Franstalige, respectievelijk de Orde van Vlaamse balies. Men mag echter niet vergeten dat de huidige wet op de juridische bijstand bepaalt dat het aan de lokale balies toekomt toe te zien op de kwaliteit van de advocaten die tussenkomen in het kader van deze juridische bijstand. De lokale balies zijn verantwoordelijk voor de vorming van de advocaten. Het amendement gaat waarschijnlijk uit van de huidige toestand.

De heer Galand meent dat het tweede lid van het amendement beter wordt geschrapt.

Mevrouw de T' Serclaes stelt voor in te schrijven dat de regionale Ordes zelf uitmaken hoe de vorming en het nazicht worden georganiseerd.

Mevrouw Kaçar laat opmerken dat de Vereniging van Vlaamse balies nu reeds tussenkomt in de vorming van de advocaten.

Mevrouw Taelman sluit hierbij aan. De Vereniging van Vlaamse balies levert het beroepsbekwaamheidsattest af, en organiseert de voortgezette opleiding, via een puntensysteem.

Zij kan zich aansluiten bij het voorstel van mevrouw de T' Serclaes.

De heer Galand dient subamendement nr. 126 in (stuk Senaat, nr. 2-256/9).

De balie ziet toe en oefent controle uit op de kwaliteit doch hoeft niet noodzakelijkerwijze de opleiding te organiseren.

Mevrouw Nyssens verwijst naar de drie hoofdbekommernissen.

De balies moeten in eerste instantie een doorlopend aanspreekpunt voor jongeren organiseren. In tweede instantie moeten zij de kwaliteit van de jeugdadvocaten die in die aanspreekpunten werken, controleren. Ten derde moeten die advocaten een degelijke opleiding hebben gekregen. Die opleiding moet georganiseerd worden door een balie of door de respectieve orden of door buitenstaanders.

Dat vergt enige soepelheid.

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 84 in (stuk Senaat, nr. 2-256/8) dat ertoe strekt de opsomming in het eerste lid van artikel 3 (opleiding, permanente opleiding, en stage met toezicht) te vervolledigen en te vereenvoudigen.

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 83 in (stuk Senaat, nr. 2-256/8) dat het woord jeugdadvocaat vervangt door de woorden « advocaat voor minderjarigen ».

Amendement nr. 85 van mevrouw Nyssens is technisch en strekt ertoe de woorden « de Belgische nationale orde van advocaten » te vervangen door de woorden « de CBFG en de VVB ».

Amendement nr. 86 van dezelfde auteur brengt technische verduidelijkingen aan in het tweede lid van artikel 3. Het reglement van de orden moet betrekking hebben op de in het eerste lid bedoelde vorming, de controle van de stageprestaties en de accreditatie van de permanente opleiding. Het amendement moet samengelezen worden met amendement nr. 84.

Amendement nr. 87 van mevrouw Nyssens verduidelijkt hoe het toezicht wordt georganiseerd en wie het betaalt. De kosten van het toezicht komen ten laste van het Rijk.

De indienster verwijst naar de huidige problemen in verband met de juridische bijstand.

De minister meent dat dit een politieke kwestie is, waarop hij niet kan antwoorden. Deze beslissing komt toe aan de minister van Justitie, in overleg met de minister van Begroting.

Mevrouw Taelman dient amendement nr. 107 in, teneinde het artikel op te nemen in het Gerechtelijk Wetboek.

Mevrouw de T' Serclaes dient amendement nr. 139 in (stuk Senaat, nr. 2-256/10, subamendement op amendement nr. 92) dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 3 een 3º in te voegen, dat een praktische stage invoert. Amendement nr. 101 van dezelfde auteur had dezelfde strekking en wordt ingetrokken.

De minister wenst, op het vlak van de opleiding, veeleer aan te sluiten bij de oorspronkelijke tekst van het wetsvoorstel van mevrouw Lindekens, op voorwaarde dat de regeringsamendementen worden aangenomen.

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 142 in (stuk Senaat, nr. 2-256/10, subamendement op amendement nr. 92) met dezelfde strekking. De duur van de stage wordt hier wel beperkt tot één maand en een begeleiding van 3 maanden.

Mevrouw Taelman vreest dat de stage moeilijk uitvoerbaar is en dat men weinig jeugdadvocaten zal vinden.

Het amendement nr. 131 van de regering (stuk Senaat, nr. 2-256/10) vervangt het woord « jongeren » door het woord « kinderen » en het woord « bekwaamheid » door het woord « vaardigheid ».

Stemmingen

Het amendement nr. 92 van de heren Mahoux en Istasse wordt aangenomen met 6 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.

Het subamendement nr. 126 van de heer Galand wordt aangenomen met 6 stemmen bij 2 onthoudingen.

Het amendement nr. 83 van mevrouw Nyssens wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

Het amendement nr. 84 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

De amendementen nrs. 85 tot 87 van mevrouw Nyssens vervallen.

Het amendement nr. 101 van mevrouw de T' Serclaes wordt ingetrokken.

Het amendement nr. 114 van mevrouw Kaçar vervalt.

Het amendement nr. 131 van de regering vervalt.

Het subamendement nr. 139 van mevrouw de T' Serclaes wordt verworpen met 5 stemmen tegen 1 stem bij 3 onthoudingen.

Het subamendement nr. 142 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

Het amendement nr. 107 van mevrouw Taelman wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Het geamendeerde artikel 3 wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 4

Mevrouw Nyssens dient de amendementen nrs. 88 en 89 in (stuk Senaat, nr. 2-256/8). Deze amendementen bevestigen dat een advocaat, om deel uit te maken van de aanspreekpunten van zijn balie, moet voldoen aan de voorwaarden van artikel 3. Spreekster verwijst naar haar amendementen nrs. 84 en volgende.

De minister herhaalt dat de oprichting van een jeugdpermanentie moeilijk haalbaar is in kleinere balies.

Amendement nr. 94 van de regering (stuk Senaat, nr. 2-256/9) bekrachtigt dat de Staat niet kan instaan voor de kosten van de opleiding van de jeugdadvocaten. Dat zou trouwens een precedent vormen waarvan de budgettaire gevolgen moeilijk te overzien zijn.

Mevrouw Taelman dient amendement nr. 108 in (stuk Senaat, nr. 2-256/9), teneinde dit artikel op te nemen in het Gerechtelijk Wetboek.

Amendement nr. 130 van de regering (stuk Senaat, nr. 2-256/10) brengt een terminologische verbetering aan. De woorden « van de jeugdpermanenties » worden vervangen door de woorden « van de permanenties van jeugdavocaten ».

Stemmingen

Het amendement nr. 108 van mevrouw Taelman wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Het amendement nr. 88 van mevrouw Nyssens wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

Het amendement nr. 89 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 6 tegen 3 stemmen

Het amendement nr. 94 van de regering wordt verworpen met 3 tegen 2 stemmen bij 4 onthoudingen.

Het amendement nr. 130 van de regering wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Het geamendeerde artikel 4 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Artikel 5

Amendement nr. 90 van mevrouw Nyssens (stuk Senaat, nr. 2-256/8) vervangt het woord « jeugdadvocaten » door de woorden « advocaten voor minderjarigen ».

Amendement nr. 91 (stuk Senaat, nr. 2-256/8) strekt ertoe een bijzondere nomenclatuur in te stellen voor het optreden uit naam van minderjarigen. De bedoeling is de jeugdadvocaten geldig en degelijk te vergoeden voor hun bijstand aan minderjarigen.

De minister treedt bij dat het puntensysteem dient te worden hervormd zodat de advocaten die jongeren willen bijstaan ook budgettair aan hun trekken kunnen komen.

Mevrouw Nyssens verwijst naar de hoorzitting met de heer Van Keirsbilck. Deze stelde dat er op lange termijn naar moest worden getracht dat er werkelijk gespecialiseerde advocaten in jeugdrecht moesten zijn. Het is dan ook noodzakelijk dat de advocaat uitsluitend hiervan kan leven.

Mevrouw Kaçar sluit zich hierbij aan. Een jeugdadvocaat kan momenteel niet leven van zijn werk. De verloning moet aantrekkelijk worden gemaakt, eventueel via de verhoging van het puntensysteem.

De minister werpt op dat de wet slechts van kracht zal zijn als het koninklijk besluit er zal zijn. Daarom moet men voorzichtig zijn met al te veel regelingen bij koninklijk besluit.

Amendement nr. 95 van de regering (stuk Senaat, nr. 2-256/8) heeft dezelfde verantwoording als amendement nr. 94 (stuk Senaat, nr. 2-256/8) op artikel 4.

Amendement nr. 144 van de heer Mahoux (stuk Senaat, nr. 2-256/10) bepaalt dat de vergoedingen en kosten verbonden aan de juridische bijstand door een advocaat voor minderjarigen, binnen de perken van de budgettaire mogelijkheden, ten laste van het Rijk vallen. Hetzelfde geldt voor de opleiding van de advocaten voor minderjarigen.

Amendement nr. 129 van de regering (stuk Senaat, nr. 2-256/10) verduidelijkt dat het incident over de vergoedingen en de kosten geen enkele lopende rechtspleging mag vertragen.

Amendement nr. 109 van mevrouw Taelman (stuk Senaat, nr. 2-256/9) wenst het artikel op te nemen in het Gerechtelijk Wetboek.

Stemmingen

Het amendement nr. 90 van mevrouw Nyssens wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

Het amendement nr. 91 van mevrouw Nyssens wordt verworpen met 6 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

Het amendement nr. 95 van de regering wordt aangenomen met 3 tegen 2 stemmen bij 4 onthoudingen.

Het amendement nr. 144 van de heer Mahoux wordt aangenomen met 5 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.

De amendementen nrs. 129 van de regering en 109 van mevrouw Taelman worden eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Het geamendeerde artikel 5 wordt aangenomen met 4 stemmen tegen 1 stem bij 4 onthoudingen.

Artikel 5bis en 5ter

Mevrouw Kaçar dient amendement nr. 112 in (stuk Senaat, nr. 2-256/9) ter invoeging van een artikel 5bis, dat ertoe strekt artikel 54bis, § 1, van de wet op de jeugdbescherming te wijzigen. Het is evident dat de advocaat die wordt aangesteld nopens de wet op de jeugdbescherming een jeugdadvocaat behoort te zijn.

De minister gaat hiermee akkoord en meent dat ook artikel 52ter van de wet op de jeugdbescherming dient te worden gewijzigd.

Mevrouw Kaçar dient hiertoe het amendement nr. 124 in (stuk Senaat, nr. 2-256/9) (cf infra, artikel 5ter).

De minister gaat hiermee akkoord.

Mevrouw Kaçar vreest dat de wet symbolisch blijft, als de Federale Staat de organisatie van de opleiding van de jeugdadvocaten niet ten laste wil nemen. Alles zal dan afhankelijk worden van de belangstelling en de mogelijkheden van de lokale balie.

De heer Galand dient amendement nr. 118 in (stuk Senaat, nr. 2-256/9) dat ertoe strekt een artikel 5bis in te voegen, tot wijziging van artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek.

De minister verzet zich tegen dit amendement. Dat betreft immers het horen van de minderjarige, wat wordt geregeld in het wetsvoorstel van mevrouw de Bethune (stuk Senaat, nr. 2-554/1).

Stemmingen

De amendementen nrs. 112 en 124 van mevrouw Kaçar en 118 van de heer Galand worden verworpen met 6 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

II. PROCEDURE ­ ONTWERP VAN AANGENOMEN TEKST

De commissie geeft uitdrukkelijk de wens te kennen het ontwerp van aangenomen tekst, zoals deze voortvloeit uit de stemmingen onder I, te onderwerpen aan een grondig onderzoek op het vlak van legistiek en terminologie.

Tevens wordt beslist dat ook de coherentie moet worden nagegaan met de samenhangende wetsvoorstellen nrs. 2-554 en 2-626.

Het onderzoek kan aanleiding geven tot het indienen van nieuwe amendementen, die juridisch-technische verbeteringen inhouden of die de samenhang met de andere wetsvoorstellen herstellen.

Duidelijkheidshalve wordt hierna het ontwerp van aangenomen tekst weergegeven.

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Artikel 2 (nieuw)

In het tweede deel van het Gerechtelijk Wetboek wordt een boek IIIter ingevoegd, dat de artikelen 508/24 tot 508/27 bevat, met als opschrift :

« Boek IIIter ­ Juridische bijstand door advocaten voor minderjarigen. »

Artikel 3

In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 508/24 ingevoegd, luidende :

« Art. 508/24

§ 1. Behoudens andersluidende bepalingen in wetten of decreten wordt de minderjarige in elke gerechtelijke of administratieve rechtspleging waarin hij partij is of waarin hij tussenkomt of in het kader van zijn verhoor, bijgestaan door een advocaat voor minderjarigen behalve wanneer hij een andere advocaat kiest.

Indien de minderjarige in rechte wordt vertegenwoordigd wordt hij enkel bijgestaan door een advocaat voor minderjarigen indien er strijdigheid van belangen bestaat tussen hemzelf en de persoon die hem vertegenwoordigt.

Wanneer de minderjarige geen advocaat heeft, wordt hem, op verzoek van de rechter voor wie het geschil aanhangig is, een advocaat voor minderjarigen toegewezen door de stafhouder van de balie of door het bureau voor juridische bijstand.

De vordering wordt geschorst tot de minderjarige door een advocaat bijgestaan wordt.

De minderjarige kan uitdrukkelijk afzien van de bijstand van een advocaat. De rechter voor wie het geschil aanhangig is, ziet na of deze afstand vrijwillig is gedaan en deelt het resultaat van dit nazicht mee aan de stafhouder van de balie of het bureau voor juridische bijstand.

§2. In elke gerechtelijke of administratieve rechtspleging die hem betreft of aanbelangt, kan de minderjarige, op eenvoudig verzoek in het kader van de juridische eerste- en tweedelijnsbijstand bedoeld in de artikelen 508/5 tot 508/18, bijgestaan worden door een advocaat voor minderjarigen die hem wordt toegewezen door de stafhouder van de balie of door het bureau voor juridische bijstand, behalve wanneer hij een andere advocaat kiest.

Dit kan ook op verzoek van de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen, van het openbaar ministerie of van de rechter voor wie het geschil aanhangig is, behalve wanneer de minderjarige hiervan uitdrukkelijk afziet of wanneer hij een andere advocaat kiest. »

Artikel 4

In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 508/25 ingevoegd, luidende :

« Art. 508/25

Om als advocaat voor minderjarigen te kunnen optreden, moet de advocaat het bewijs leveren van :

1º een grondige kennis van de wetten en decreten inzake jeugdbescherming en jeugdhulpverlening, van het Verdrag inzake de rechten van het kind en van andere internationale verdragen en aanbevelingen die op jongeren betrekking hebben;

2º een permanente opleiding op het vlak van het jeugdrecht, en een algemene vorming op het vlak van de kinderpsychologie.

De balies staan in voor de kwaliteit van en de controle op de opleiding van hun leden die kunnen optreden als advocaat voor minderjarigen. »

Artikel 5

In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 508/26 ingevoegd luidende :

« Art. 508/26

In elke gerechtelijk arrondissement wordt door de balie een permanentie voor advocaten voor minderjarigen ingericht.

De Koning bepaalt de werkingskosten van de permanenties van de advocaten voor minderjarigen, het bedrag dat wordt toegekend voor de opleidingen en de vergoedingen en kosten die verbonden zijn aan de bijstand door een advocaat aan een minderjarige. »

Artikel 6

In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 508/27 ingevoegd, luidende :

« Art. 508/27

De vergoedingen en kosten verbonden aan de juridische bijstand door een advocaat voor minderjarigen vallen ten laste van het Rijk. Binnen de perken van de budgettaire mogelijkheden, geldt hetzelfde voor de opleiding van de advocaten voor minderjarigen. De vergoedingen en kosten verbonden aan de juridische bijstand, bepaald overeenkomstig de artikelen 508/5 en 508/13, kunnen door de Schatkist verhaald worden op de personen die voor de minderjarige onderhoudsplichtig zijn, en dit in verhouding met hun middelen, of op elke rechtsbijstandverzekering, die voornoemde vergoedingen en kosten ten laste neemt.

De beslechting van een geschil betreffende de bedragen van de vergoedingen en kosten mag de behandeling van de rechtsplegingen niet vertragen. »

Artikel 7

Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de derde maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, en uiterlijk op 1 september 2002.

III. SYNTHESEAMENDEMENT NR. 145

Het juridisch-technisch onderzoek van de tekst, dat werd verricht in overleg met de dienst Wetsevaluatie, geeft aanleiding tot het volgend globaal amendement (stuk Senaat, nr. 2-256/10), dat de artikelen 2 tot en met 5 herschrijft.

De artikelen 2 tot 5 vervangen als volgt :

« Artikel 2

In het tweede deel van het Gerechtelijk Wetboek wordt een boek IIIter ingevoegd, dat de artikelen 508/24 tot 508/27 bevat, luidend als volgt :

« Boek IIIter ­ Juridische bijstand verleend door de advocaten voor minderjarigen. »

Art. 508/24

§ 1. Behoudens andersluidende wettelijke bepalingen wordt de minderjarige in elke gerechtelijke of administratieve rechtspleging waarin hij partij is of waarin hij tussenkomt of in het kader van zijn verhoor, bijgestaan door een advocaat voor minderjarigen behalve wanneer hij een andere advocaat kiest.

Wanneer de minderjarige geen advocaat heeft, wordt hem, op verzoek van de rechter voor wie het geschil aanhangig is, een advocaat voor minderjarigen toegewezen door de stafhouder van de balie of door het bureau voor juridische bijstand.

De minderjarige kan uitdrukkelijk afzien van de bijstand van een advocaat. De rechter voor wie het geschil aanhangig is, gaat na of deze afstand vrijwillig is gedaan en deelt het resultaat van dit nazicht mee aan de stafhouder van de balie of het bureau voor juridische bijstand.

De vordering wordt geschorst tot de minderjarige door een advocaat bijgestaan wordt of daar uitdrukkelijk heeft van afgezien.

§ 2. In de gevallen die niet bedoeld worden in § 1, kan de minderjarige in elke gerechtelijke of administratieve rechtspleging die hem betreft of aanbelangt, op eenvoudig verzoek in het kader van de juridische eerste- en tweedelijnsbijstand bedoeld in de artikelen 508/5 tot 508/18, bijgestaan worden door een advocaat voor minderjarigen die hem wordt toegewezen door de stafhouder van de balie of door het bureau voor juridische bijstand, behalve wanneer hij een andere advocaat kiest.

Het verzoek kan ook uitgaan van de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen, van het openbaar ministerie of van de rechter voor wie het geschil aanhangig is, behalve wanneer de minderjarige uitdrukkelijk afziet van de bijstand van een advocaat of wanneer hij een andere advocaat kiest.

Artikel 508/25

Om als advocaat voor minderjarigen te kunnen optreden, moet de advocaat het bewijs leveren van :

1º een grondige kennis van de wetten en decreten inzake jeugdbescherming en jeugdhulpverlening, van het Verdrag inzake de rechten van het kind en van andere internationale verdragen en aanbevelingen die op jongeren betrekking hebben;

2º een permanente opleiding op het vlak van het jeugdrecht, en een algemene vorming op het vlak van de kinderpsychologie.

De balies staan in voor de kwaliteit van en de controle op de kennis en de opleiding van hun leden die kunnen optreden als advocaat voor minderjarigen.

Artikel 508/26

In elk gerechtelijk arrondissement wordt door de balie een permanentie van advocaten voor minderjarigen ingericht.

De Koning bepaalt de werkingskosten van de permanenties van de advocaten voor minderjarigen, het bedrag dat wordt toegekend voor de opleidingen en de vergoedingen en kosten die verbonden zijn aan de bijstand door een advocaat aan een minderjarige.

Art. 508/27

De vergoedingen en kosten verbonden aan de juridische bijstand door een advocaat voor minderjarigen vallen ten laste van het Rijk. Binnen de perken van de budgettaire mogelijkheden, geldt hetzelfde voor de opleiding van de advocaten voor minderjarigen. De vergoedingen en kosten verbonden aan de juridische bijstand, bepaald overeenkomstig de artikelen 508/5 en 508/13, kunnen door de Schatkist verhaald worden op de personen die voor de minderjarige onderhoudsplichtig zijn, en dit in verhouding met hun middelen, of op elke rechtsbijstandverzekering, die voornoemde vergoedingen en kosten ten laste neemt.

De beslechting van een geschil betreffende de bedragen van de vergoedingen en kosten mag de behandeling van de rechtsplegingen niet vertragen. »

Verantwoording

De artikelen 2 tot 6 aangenomen in de eerste bespreking moeten om legistieke redenen worden gegroepeerd in één enkel artikel. Wanneer in een bestaande wet een nieuw onderdeel (boek, hoofdstuk, enz.) wordt ingevoegd, gebeurt dat steeds door één enkel artikel, ongeacht het aantal artikelen van het nieuw onderdeel.

Artikel 7 wordt weggelaten omdat dit voorstel en de voorstellen nrs. 554 en 626 op hetzelfde tijdstip in werking moeten treden. Deze laatste voorstellen bevatten geen bepaling over de inwerkingtreding die afwijkt van de algemene regel terzake.

In het voorgestelde artikel 508/24 wordt de verwijzing naar de wetten of decreten, die de ordonnanties uitsluit, vervangen door een verwijzing naar de wettelijke bepalingen (zie ook in artikel 2 van het wetsvoorstel nr. 626, de aanhef van het voorgestelde artikel 1237bis).

In hetzelfde artikel wordt het tweede lid van § 1 weggelaten. Als de minderjarige vertegenwoordigd is in rechte kan hij geen tweede maal in het geding verschijnen. Hij is reeds partij, vertegenwoordigd door zijn wettelijke vertegenwoordiger en diens advocaten. De advocaat die hem zou worden toegewezen zou dus niet in rechte mogen optreden. De bepaling schept dus op zijn minst verwarring. Bovendien lijkt ze overbodig. De hypothese van een belangenconflict tussen de minderjarige en zijn vertegenwoordiger wordt immers elders afdoende geregeld, namelijk ofwel in het door het wetsvoorstel nr. 626 voorgestelde artikel 1237bis van het Gerechtelijk Wetboek (als de minderjarige partij is), ofwel in § 2 van het voorgestelde artikel 508/24. Het moet evenwel duidelijk zijn dat ook die § 2 geen voldoende grond vormt om de aangewezen advocaat de mogelijkheid te geven in rechte op te treden. Die advocaat kan de minderjarige eventueel wel adviseren een beroep te doen op de bepalingen van het voorgestelde artikel 1327bis. Het lijkt trouwens aangewezen beide problemen, dat van de bijstand van een advocaat en dat van de aanwezigheid in rechte, niet te mengen.

Het vierde lid van § 1 van artikel 508/24 wordt aangevuld zodat de vordering niet geschorst blijft als de minderjarige uitdrukkelijk afziet van de bijstand van een advocaat, en het lid wordt naar het einde van de paragraaf verplaatst.

In § 2 wordt gepreciseerd dat het de gevallen regelt die niet bedoeld zijn in § 1 om overlapping te vermijden.

In het voorgestelde artikel 508/25 wordt het tweede lid gewijzigd zodat duidelijk is dat de balies niet alleen instaan voor de kwaliteit van de specifieke opleiding maar ook voor de kwaliteit van de vereiste basiskennis.

Voor het overige worden een aantal redactionele verbeteringen aangebracht aan het opschrift en de artikelen van het voorgestelde nieuwe boek IIIter.

Stemmingen

Het amendement nr. 145 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

IV. EINDSTEMMING

Het geamendeerde wetsvoorstel in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

Het verslag wordt eenparig goedgekeurd door de 8 aanwezige leden.

De rapporteurs,
Nathalie de T' SERCLAES.
Clotilde NYSSENS.
De voorzitter,
JOSY DUBIÉ.