2-1155/3

2-1155/3

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

12 JULI 2002


Wetsontwerp betreffende het afnemen van verklaringen met behulp van audiovisuele media


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN TAELMAN


Dit ontwerp, waarop de verplicht bicamerale procedure van toepassing is, werd op 16 mei 2002 unaniem goedgekeurd in de Kamer van volksvertegenwoordigers en werd op 21 mei 2002 overgezonden aan de Senaat.

De commissie voor de Justitie heeft het ontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 5, 11 en 12 juni en 12 juli 2002, in aanwezigheid van de minister van Justitie.

I. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Voorliggend wetsontwerp behelst twee deelaspecten : enerzijds het verhoor op afstand en anderzijds het auditief of visueel opnemen van deze verklaringen. De hoofdlijnen zijn de volgende :

A. Verhoor op afstand

Bij verhoor op afstand kunnen personen verhoord worden op een andere plaats dan waar de verhorende instantie zich bevindt. Verklaringen kunnen op verschillende manieren met behulp van audiovisuele media afgenomen worden, namelijk onder andere door middel van videoconferentie, telefoonconferentie en gesloten televisiecircuit.

De mogelijkheid om personen op afstand te horen is vooral van groot belang in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit. Door de groeiende nood aan belastende verklaringen van getuigen en medewerkers met justitie, is het noodzakelijk dat er een regeling wordt uitgewerkt die zorgt voor de bescherming van deze personen tegen intimidatie, bedreiging en geweld. Het gebruik van voornoemde telecommunicatiemiddelen laat toe om de veiligheid van de persoon die verhoord wordt, op betrekkelijk eenvoudige en goedkope wijze te verzekeren. De plaats van verhoor kan immers geheim worden gehouden aangezien de getuige niet in de rechtszaal verhoord wordt. Aan de betrokkene kan bovendien een zekere mate van anonimiteit worden verleend door gebruik te maken van beeld- en stemvervorming.

Bij de videoconferentie is er een rechtstreekse audiovisuele verbinding, in reële tijd, tussen de ruimte waar de ondervragende autoriteit zich bevindt en de voor het publiek onbekende, niet in hetzelfde gebouw gelegen ruimte waar de getuige zich bevindt. Dit gebouw kan ook in een ander land gelegen zijn.

Het verhoor via videoconferentie kan worden toegepast ten aanzien van bedreigde getuigen aan wie de Getuigenbeschermingscommissie (die zal worden opgericht bij het ontwerp van wet betreffende de bescherming van bedreigde getuigen, intussen goedgekeurd) een beschermingsmaatregel heeft toegestaan, en van getuigen, deskundigen en verdachten die in het buitenland verblijven, op basis van wederkerigheid. Beklaagden komen met andere woorden niet in aanmerking.

Bedreigde getuigen aan wie beschermingsmaatregelen zijn toegekend, kunnen tevens verhoord worden via een gesloten televisiecircuit. Hierbij wordt een verbinding gemaakt tussen de zittingszaal waar het proces wordt gevoerd en een andere, beveiligde en niet openbaar toegankelijke ruimte die zich, in tegenstelling tot de videoconferentie, in hetzelfde gebouw bevindt.

Tot het verhoren van een getuige bij wege van videoconferentie of gesloten televisiecircuit kan in het kader van een opsporingsonderzoek worden beslist door de procureur des Konings, in het kader van een gerechtelijk onderzoek door de onderzoeksrechter.

Tijdens de vonnisfase beslist de rechtbank of het hof van beroep of de voorzitter van het hof van assisen over het toestaan van een verhoor per videoconferentie of via een gesloten televisiecircuit, op gemotiveerd verzoek van het openbaar ministerie.

Het proces-verbaal van een via videoconferentie of gesloten televisiecircuit afgenomen verhoor, heeft dezelfde bewijswaarde als elk ander proces-verbaal van een tijdens het vooronderzoek afgenomen verhoor.

De verklaringen die tijdens de vonnisfase werden afgelegd per videoconferentie of via een gesloten televisiecircuit, worden vrij gewaardeerd door de vonnisrechter.

Bij teleconferentie is er een rechtstreekse telefonische verbinding, in reële tijd, tussen de ruimte waar de ondervragende autoriteit zich bevindt en een voor het publiek onbekende, niet in hetzelfde gebouw gelegen ruimte waar de getuige zich bevindt. Dit gebouw kan ook in een ander land gelegen zijn, net zoals voor de videoconferentie.

Dit telecommunicatiemiddel kan toegepast worden bij het verhoor van bedreigde getuigen, aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegestaan, en van getuigen en deskundigen die in het buitenland verblijven, op basis van wederkerigheid. Verdachten kunnen dus niet verhoord worden via teleconferentie.

Het verhoor per teleconferentie kan toegestaan worden wanneer het niet wenselijk of mogelijk is dat de te verhoren persoon in persoon verschijnt of om hem te horen via een videoconferentie of een gesloten televisiecircuit.

De procedure verloopt analoog aan deze, bepaald in het kader van het verhoor via een videoconferentie of een gesloten televisiecircuit.

De via een teleconferentie afgelegde verklaring kan door de vonnisrechter ­ wat een onderscheid is met de vorige methode ­ slechts in aanmerking worden genomen als bewijs op voorwaarde dat zij in belangrijke mate steun vindt in andersoortige bewijsmiddelen. Immers de aantasting van de rechten van de verdediging is groter dan bij bijvoorbeeld het verhoor via een videoconferentie of een gesloten televisiecircuit, doordat de verhoorde persoon niet visueel kan aanschouwd worden tijdens het afleggen van zijn verklaringen.

Het is ook belangrijk op te merken dat het verhoor op afstand niet toegepast kan worden op de anonieme getuigen in België. Het wetsontwerp inzake de anonieme getuigen voorziet immers in de specifieke procedure, volgens dewelke de anonieme getuige door de onderzoeksrechter wordt gehoord. Daarbij kan eventueel gebruik worden gemaakt van een communicatievoorziening, waarvan de kenmerken bij koninklijk besluit bepaald zullen worden. Nochtans kan de onderzoeksrechter in het kader van de maatregelen die hij kan nemen, beslissen om tijdens het verhoor van de anonieme getuige beeld- en stem vervorming toe te passen.

B. Audiovisuele of auditieve opname van het verhoor

Tot de audiovisuele of auditieve opname van een verhoor wordt beslist door de procureur des Koning of de onderzoeksrechter, naargelang respectievelijk een opsporingsonderzoek dan wel een gerechtelijk vooronderzoek wordt gevoerd. Ook de rechtbank kan, op verzoek van de procureur des Konings, de audiovisuele of auditieve opname van een verhoor bevelen.

Het personeel en materieel toepassingsgebied van de mogelijkheid tot audiovisuele of auditieve opname van een verhoor is eigenlijk onbeperkt. Deze mogelijkheid kan dus worden toegepast bij het verhoor van anonieme getuigen.

De audiovisuele of auditieve opname van een verhoor kan eigenlijk worden beschouwd als een bijzonder realistisch proces-verbaal. Het afspelen ervan ter terechtzitting moet daarom gelijkgesteld worden met het voorlezen van een schriftelijke verklaring van een getuige en niet met een persoonlijke verschijning.

Het verhoor dient in de onderzoeksfase, naargelang het geval, in beginsel geleid te worden door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter zelf, ofwel door een nominatief door hem aangeduide politieambtenaar. In de fase ter terechtzitting wordt het verhoor geleid door de vonnisrechter.

Naar analogie met de artikelen 97 en 98 van het Wetboek van strafvordering, zoals geformuleerd door artikel 38 van de wet betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, bepaalt het wetsontwerp dat er van de opname van het verhoor twee cassettes gemaakt worden die beide ter griffie worden neergelegd.

Bij de behandeling in de Kamercommissie voor de Justitie zijn er op het wetsontwerp een aantal zuiver technische en terminologische amendementen ingediend. Inhoudelijk werd het niet gewijzigd. De minister hoopt dat het wetsontwerp ook door de Senaat zal worden aangenomen.

II. ALGEMENE BESPREKING

De heer Istasse meent dat de Senaat zich kan aansluiten bij de consensus die in de Kamer van Volksvertegenwoordigers over het voorliggende wetsontwerp is bereikt.

Hij vraagt zich echter af waarom de informaticamiddelen op Internet, die soepeler en goedkoper alternatieven bieden dan de telecommunicatietechnieken, niet zijn opgenomen in het wetsontwerp. Vallen die middelen eventueel onder het begrip videoconferentie ?

Mevrouw de T' Serclaes sluit zich bij die opmerking aan. Ook zij betreurt dat het toepassingsgebied van het wetsontwerp beperkt blijft tot de bedreigde getuigen. Voorts meent ze in het algemeen dat het interessant zou zijn het gebruik van dergelijke middelen te ontwikkelen bij het opsporingsonderzoek en in het gerechtelijk onderzoek, mits er de nodige waarborgen komen.

De minister antwoordt dat de audiovisuele techniek waarvan sprake is in het ontwerp, afwijkt van het principe dat de getuige, de deskundige of de beklaagde persoonlijk aanwezig moet zijn bij zijn verhoor in het stadium van het gerechtelijk onderzoek of voor de rechtbank. Van welke systemen gebruik wordt gemaakt, hangt af van de technologische vooruitgang. De technische middelen van Internet, zoals de webcam of andere technieken, kunnen worden gebruikt. Dat is overigens nu reeds zo.

Wat de opmerking betreft als zou het toepassingsgebied van dit ontwerp te beperkt zijn, veronderstelt de minister dat daarmee alleen het verhoor op afstand wordt bedoeld. Het toepassingsgebied van het registreren van verklaringen met audiovisuele en auditieve middelen is immers onbeperkt.

Overigens is het toepassingsgebied wat het verhoor op afstand betreft, ruimer dan men denkt.

Het verhoor via een videoconferentie komt in aanmerking voor bedreigde getuigen aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegestaan alsook voor getuigen, deskundigen en verdachten die in het buitenland verblijven, op basis van het wederkerigheidsbeginsel.

Ook de bedreigde getuigen die een beschermingsmaatregel genieten, kunnen worden gehoord via een gesloten televisiecircuit.

De teleconferentie kan worden toegepast bij het verhoor van bedreigde getuigen aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegestaan alsook voor getuigen en deskundigen die in het buitenland verblijven, op basis van het wederkerigheidsbeginsel.

Mevrouw Taelman sluit zich aan bij de twee voorgaande sprekers. Dit wetsontwerp is een accessorium van het wetsontwerp betreffende de anonieme getuigen. Het afnemen van verklaringen met audiovisuele middelen werd in een resolutie van 1995 van de Raad van de Europese Unie reeds overwogen als beschermingsmiddel. Het wetsontwerp geeft een rechtsbasis voor dit systeem, waarvan in België reeds gebruik werd gemaakt in bepaalde gevoelige assisenzaken. Het gebrek aan rechtszekerheid, wat ook onder andere in Nederland bij de zaak Fouad Abbas problemen deed rijzen, wordt hierbij opgelost.

Spreekster wenst te weten in hoeverre één van de randvoorwaarden van het wetsontwerp aangaande de ratificatie van een aantal internationale instrumenten inzake wederzijdse rechtshulp reeds gerealiseerd is.

Zal een deel van de kostprijs in het kader van het Phenixproject worden gedekt ?

Het lid stelt ook de vraag of het gebruik van Internet technieken voldoende garanties biedt voor veiligheid.

De minister antwoordt dat dit wetsontwerp niet echt een accessorium is. Er moet meer uniformisering gevonden worden binnen de Europese Unie in het kader van de JAI.

Het Phenixproject ter invoering van de informatica binnen de justitie voorziet dat de videoconferentie een middel is dat frekwent zal worden toegepast. Dit systeem is veel veiliger en goedkoper dan de uithaling van een opgesloten gevangene voor zijn verhoor. De wet op de strafrechterlijke bescherming van de minderjarige voorziet reeds in de mogelijkheid van video-opnamen.

De heer Vandenberghe stelt dat het wetsontwerp betreffende het afnemen van verklaringen met behulp van audiovisuele media ernstige problemen kan veroorzaken voor de rechten van de verdediging en van de vervolging.

Het recht op « op tegenspraak » van de getuigenis wordt aangehaald. De appreciatie hiervan is een belangrijk punt in de toepassing van artikel 6 van het EVRM, waarbij de onpartijdigheid, de onafhankelijkheid van de rechter en de billijkheid van het proces dienen gewaarborgd te worden. Het komt er vooral op aan uit te maken hoe deze getuigenissen het voorwerp kunnen uitmaken van een tegensprekelijk debat.

Spreker wijst erop dat een getuigenis door de subjectieve invalshoek van de getuige doorgaans een gemiddeld waarheidsgehalte heeft van slechts 25 %. De getuige, die zoals elk menselijk wezen in essentie subjectief is, kan onmogelijk een objectieve getuigenis afleggen. Hierdoor is het dus een zeer delicaat bewijsmiddel en dit is zeker het geval als ze niet wordt gestaafd door andersoortige bewijsmiddelen.

Bovendien was het verkieslijk geweest alle deelontwerpen inzake anonieme getuigen, beschermde getuigen en verklaringen met audiovisuele middelen in één allesomvattend ontwerp op te nemen waardoor een globale en samenhangende visie op de wijze van bewijsvoering had kunnen ontwikkeld worden.

Het probleem van de valsheid in geschrifte rijst bij de audiovisuele getuigenis, die in uitgesteld relais wordt gebruikt. Deze laatste is immers technisch beter manipuleerbaar dan een geschreven stuk. De rechtstreekse audiovisuele getuigenissen zijn dan weer moeilijker manipuleerbaar, tenzij voor wat de identiteit betreft.

Indien de getuigenis tijdens het onderzoek audiovisueel is vastgelegd, rekening houdend met de manipulatiemogelijkheden, rijst de vraag in welke bijzondere veiligheidswaarborgen de wet voorziet om te vermijden dat bepaalde delicten, zoals valsheid in geschriften, worden gepleegd.

De minister antwoordt dat het wetsontwerp voorziet dat er op de plaats van de opname personen dienen aanwezig te zijn, die garant moeten staan voor de doorzending van de opname. De controles aan weerskanten van de camera moeten met elkaar overeenstemmen. Een gelijkaardig systeem werd ontwikkeld voor de strafrechtelijke bescherming van de minderjarige.

De heer Vandenberghe geeft het voorbeeld van een audiovisuele opname van een drughandelaar of spijtoptant in Colombia met de plaatselijke autoriteiten die gestuurd wordt naar de rechtbank te Antwerpen en die in uitgesteld relais kan worden bekeken. Een dergelijke opname is vatbaar voor manipulatie.

De heer Dubié antwoordt dat een opname recht tegenover de camera om technische redenen niet manipuleerbaar is bij gebrek aan dwarsopnamen.

De heer Mahoux meent dat eventuele manipulatie van beelden of klanken weliswaar niet uitgesloten is, maar dat men vooral moet uitmaken of dat eenvoudiger is dan de manipulatie van een geschreven tekst, of de bewaring ter griffie voldoende veilig is, en of er een controlesysteem komt voor de raadpleging ervan door het parket of door de verdediging. Er moeten algemene regels vastgelegd worden voor de bescherming van beeld en klank tegen manipulatie.

De heer Dubié legt uit dat er bij een opname een beeldband bestaat, plus twee geïntegreerde codebanden. Zo komt eventuele manipulatie aan het licht.

De heer Vandenberghe wenst echter een grondige uitleg in een technische nota over de manipuleerbaarheid en de wijze van bescherming van de opnamen ter griffie vanwege de minister van Justitie. Dit aspect is immers in de discussies over het wetsontwerp in de Kamer van Volksvertegenwoordigers niet aan bod gekomen.

Het lid stipt aan dat bepaalde getuigen die in andere landen het statuut van spijtoptant hebben maar als dusdanig niet in België zijn erkend, hier getuigenissen ten laste of à décharge zouden kunnen afleggen die verband houden met hun statuut van spijtoptant.

Het lid haalt het voorbeeld aan van de Colombiaanse maffia.

De minister antwoordt hierop dat dit probleem niet rijst daar België geen bilateraal akkoord met Colombia heeft afgesloten dat voorziet in wederkerigheid.

De heer Vandenberghe repliceert hierop dat de machtige Colombiaanse maffia een deel van de zakenwereld en het territorium van Colombia in handen heeft en kan beschouwd worden als één van de belangrijkste valsmunters in de USA, beschikt over een internationaal crimineel netwerk en daarenboven ook nog goed ingeplant is in vele Europese landen zoals Italië. Leden van de Colombiaanse maffia zouden vanuit een land kunnen getuigen, waar zij het statuut van spijtoptant hebben en waarmee België wel een bilateraal akkoord heeft. Het lid wenst dan ook de lijst van de bilaterale overeenkomsten van België met andere landen te krijgen. Hij wil hiermee alle onduidelijkheid uitsluiten omtrent dit soort getuigen.

Spreker stelt dat bij een normale strafprocedure de getuigenis wordt vastgelegd in een proces-verbaal en in de loop van het geding of van het onderzoek kunnen de verdediging, de procureur of de onderzoeksrechter eventueel andere aanvullende getuigenissen afnemen of aanvullende onderzoeksopdrachten vragen om tot een zo objectief mogelijk bewijsmiddel te komen.

In de klassieke benadering van een normaal strafproces zou men twee hypotheses kunnen onderschei-den : een audiovisuele opname van een getuigenis hetzij tijdens de onderzoeksfase op initiatief van de onderzoeksrechter of van het parket hetzij tijdens de openbare zitting rechtstreeks of in uitgesteld relais. In dit laatste geval kan er geen tegensprekelijk debat gevoerd worden. Wat gebeurt er als de verdediging dit recht opeist ? Hij geeft het voorbeeld van getuigen die, verblijvend in een fiscaal paradijs, verklaringen zouden kunnen afleggen met behulp van audiovisuele middelen in een assisenproces zonder dat zij vooraf in persoon gehoord zijn.

Spreker verwijst in dit verband naar artikel 6.1 van het EVRM en haalt de authentieke Franse tekst aan : « Toute personne a droit à ce que sa cause soit entendue équitablement, publiquement et dans un délai raisonnable, par un tribunal indépendant et impartial, établi par la loi, qui décidera, soit des contestations sur ses droits et obligations de caractère civil, soit du bien-fondé de toute accusation en matière pénale dirigée contre elle. Le jugement doit être rendu publiquement, mais l'accès de la salle d'audience peut être interdit à la presse et au public pendant la totalité ou une partie du procès dans l'intérêt de la moralité, de l'ordre public ou de la sécurité nationale dans une société démocratique, lorsque les intérêts des mineurs ou la protection de la vie privée des parties ou procès l'exigent ou dans la mesure jugée strictement nécessaire par le tribunal, lorsque dans les circonstances spéciales la publicité serait de nature à porter atteinte aux intérêts de la justice. »

Er wordt eveneens verwezen naar artikel 6.3.d van het EVRM. « Tout accusé a droit notamment à interroger ou faire interroger les témoins à charge et obtenir la convocation et l'interrogation des témoins à décharge dans les mêmes conditions que les témoins à charge ».

De minister antwoordt dat de rechter ten gronde beslist of hij de getuige in persoon wil horen of via een rechtstreekse audiovisuele opname en als de getuige zich niet aanbiedt staat het de rechter vrij daar geen rekening mee te houden.

De heer Vandenberghe haalt hierbij de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens aan, meer bepaald naar de arresten Bricmont van 7 juli 1989, Unterpertinger van 24 november 1986 en Kostovski van 20 november 1989, waarbij het recht om getuigen aan een tegensprekelijke ondervraging te onderwerpen, als een verworven mensenrecht wordt beschouwd. Het is dus geen appreciatierecht van de rechter.

Het lid citeert paragraaf 41 van het arrest Kostovksi van het Europees Hof voor de rechten van de mens : « Les éléments de preuve doivent en principe être produits devant l'accusé en audience publique, en vue d'un débat contradictoire. Il n'en résulte pourtant pas que la déclaration d'un témoin doive toujours se faire dans le prétoire et en public pour servir de preuve. En particulier, cela peut se révéler impossible dans certains cas. Utiliser de la sorte des dépositions remontant à la phase de l'instruction préparatoire ne se heurte pas en soi aux paragraphes 3, d), et 1 de l'article 6 [articles 6-3-d), articles 6-1], sous réserve du respect des droits de la défense. »

Het lid citeert eveneens de overwegingen 50 en 51 van het arrest Van Mechelen van 23 april 1997 « La Cour rappelle que la recevabilité des preuves relève au premier chef des règles du droit interne, et qu'en principe, il revient aux juridictions nationales d'apprécier les éléments recueillis par elles. La mission confiée à la Cour par la Convention ne consiste pas à se prononcer sur le point de savoir si des dépositions de témoins ont été à bon droit admises comme preuves, mais à rechercher si la procédure considérée dans son ensemble, y compris le mode de présentation des moyens de preuve, a revêtu un caractère équitable. »

« De surcroît, les éléments de preuve doivent en principe être produits devant l'accusé en audience publique, en vue d'un débat contradictoire. Ce principe ne va pas sans exceptions, mais on ne saurait les accepter que sous réserve des droits de la défense; en règle générale, les paragraphes 1 et 3, d), de l'article 6 [article 6-1, article 6-3-d)] commandent d'accorder à l'accusé une occasion adéquate et suffisante de contester un témoignage à charge et d'en interroger l'auteur, au moment de la déposition ou plus tard. »

Spreker wijst erop dat het arrest Van Mechelen handelt over anonieme getuigen waarop weliswaar dit wetsontwerp niet toepasselijk is maar toch algemene beginselen bevat betreffende de interpretatie van het EVRM. Indien men het audiovisuele verhoor van een getuige heeft bevolen tijdens het onderzoek en dat tijdens de openbare zitting wil gebruiken, is het een belangrijk te weten hoe dit, precies in zijn werk gaat, in de hypothese dat men deze getuigen niet meer audiovisueel kan verhoren. Als hij echter in persoon komt is het probleem inderdaad opgelost. Als de getuige niet in persoon komt, rijst het probleem dat de getuigenis niet vatbaar is voor tegenspraak. Verschijnt de persoon die een getuigenis via videoconferentie aflegt, onder zijn echte identiteit of onder een andere naam.

De minister antwoordt hierop dat de getuige, ook de bedreigde, steeds onder zijn echte naam verschijnt.

De heer Vandenberghe merkt op dat een audiovisuele getuigenis afgelegd vanuit het buitenland zich in een totaal andere sfeer afspeelt dan de ondervraging die plaatsvindt voor de rechtbank. Bij een life-getuigenis is er de psychologische druk van het kruisverhoor door het openbaar ministerie en de advocaat en komt ook de lichaamstaal als element van overtuiging aan bod, dit in tegenstelling tot de audiovisuele getuigenis.

De minister antwoordt dat de rechter steeds de audiovisuele getuigenis kan weigeren of er geen rekening kan mee houden. De verdediging kan dit trouwens ook vragen.

De heer Vandenberghe herhaalt dat de audiovisuele getuigenis zeer fragiel is als waarheidsvinding.

De wet op de bijzondere opsporingsmethoden waarvan alle onderzoekscommissies hebben gesteld dat dit wettelijk diende geregeld te worden, is tot op heden niet geagendeerd geworden, terwijl men de voorrang geeft aan de getuigenissen via audiovisuele media.

De minister antwoordt dat er nu uiteindelijk een tekst over de bijzondere opsporingsmethoden ter discussie ligt in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

De heer Vandenberghe herinnert eraan dat de wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek de bijzondere opsporingsmethoden een eerste wettelijke basis gaf.

Het lid merkt tevens op dat de videoconferentie open staat voor de verdachte maar niet voor de formeel inverdenkinggestelden, ongeacht of zij in het binnen- of buitenland verblijven. Moet dit onderscheid noodzakelijkerwijs worden gehandhaafd ?

De Raad van State stelt in zijn advies dat de geldigheid van § 3 van artikel 112 van het wetsontwerp betreffende het afnemen van verklaringen met behulp van audiovisuele media afhangt van de aanwezigheid van een buitenlandse justitiële autoriteit die de identiteit van de getuige vaststelt. De werkzaamheid van deze bepaling hangt evenwel af van de inwerkingtreding van de internationale wederzijdse rechtshulp. Er werd reeds gewezen op de vraag om de lijst van de landen aan te duiden waarbij de wederzijdse rechtshulp zou kunnen geleverd worden.

Bovendien wordt verduidelijking gevraagd in verband met de ratificatie door België van de Akte van de Raad van 29 mei 2000 tot vaststelling, overeenkomstig artikel 34 van het verdrag betreffende de Europese Unie, van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie. Er wordt betreurd dat sommige belangrijke internationale instrumenten nog niet geratificeerd zijn. Deze opmerking geldt ook voor het verhoor van een getuige of een deskundige via een teleconferentie.

In § 4 van artikel 112 van het wetsontwerp betreffende het afnemen van verklaringen met behulp van audiovisuele media wordt voorzien in het opmaken van een proces-verbaal waarin de belangrijkste elementen van het onderhoud en eventueel de meest relevante passages worden vermeld. Uit deze bepaling kan echter niet worden afgeleid wie belast is met de opmaak van het proces-verbaal : is het de gerechtelijke autoriteit op de plaats waar de video-opname gebeurt of is het de plaats waar de video-opname wordt geregistreerd en waarbij de wetgeving van deze plaats van toepassing zou zijn ?

Volgens artikel 76 van het Wetboek van strafvordering worden de getuigenissen getekend door de rechter, door de griffier en door de getuige, nadat deze daarvan voorlezing heeft gekregen en hij verklaard heeft daarbij te volharden; indien de getuige niet wil of niet kan tekenen, wordt daarvan melding gemaakt. Zal dit proces-verbaal door deze griffier worden opgesteld ? De vraag is ook hoe de ondertekening van het proces-verbaal gebeurt door de getuige. De getuige kan niet tekenen op de plaats van de registratie, waar de griffier zich bevindt. Waar wordt er dan getekend ?

Het lid van de politie dat het verhoor bijwoont aan de zijde van de getuige moet zelf ook een proces-verbaal opstellen van de door hem gedane vaststellingen die betrekking hebben op de identiteit van de getuige. Dit proces-verbaal moet door de getuige zelf worden ondertekend.

Indien het zo is dat het proces-verbaal, dat door de onderzoeksrechter of door de procureur des Konings is opgesteld, niet door de getuige wordt ondertekend, dient dit in de wet te worden gepreciseerd. Zulke preciseringen blijken niet uit de ontworpen tekst.

Het artikel houdende een artikel 112ter van het Wetboek van strafvordering van het wetsontwerp betreffende het afnemen van verklaringen met behulp van audiovisuele media geeft aan de procureur des Konings of aan de onderzoeksrechter de mogelijkheid om de auditieve of audiovisuele opname van een verhoor te bevelen. De ontworpen bepaling vertoont gelijkenis met het ontworpen artikel 112 en er wordt derhalve dan ook verwezen naar de opmerkingen die het lid op dit artikel had gemaakt.

In de ontworpen paragraaf 4 van artikel 112ter van het wetsontwerp wordt voorzien in de volledige en letterlijke overschrijving van het verhoor van de persoon op verzoek van de onderzoeksrechter, van de procureur des Konings of van de partijen die in het geding zijn betrokken. Het gedrag en de uitdrukking van de gehoorde persoon worden eveneens weergegeven. De overschrijving wordt zo spoedig mogelijk bij het dossier gevoegd. Aangezien het om de opname van een teleconferentie gaat, kan enkel het politielid, dat aan de zijde van de verhoorde getuige staat, verslag uitbrengen over de gedragingen en de houding van deze persoon. Kan daaruit bijgevolg worden afgeleid dat het wel degelijk die politieman is die belast is met die vaststellingen ? De meest geschikte persoon om die beschrijving te doen lijkt wel degelijk het lid van de politie dat het proces-verbaal dient op te stellen waarin de uitdrukkingen en de gedragingen van de gehoorde persoon worden weergegeven.

Wat betreft het gebruik van de tele- en videoconferentie voor de correctionele rechtbank, voorziet artikel 3 van het wetsontwerp de mogelijkheid om tijdens de procedure ten gronde een getuige, die in het buitenland verblijft of een bedreigde getuige door middel van een videoconferentie te horen. Naast de reeds gemaakte opmerkingen, wenst het lid hieraan toe te voegen dat om het evenwicht in stand te houden tussen naleving van de rechten van de verdediging en de bescherming van de getuigen, in de ontworpen bepalingen wordt gesteld dat wanneer de getuigenis gegeven is in het kader van een videoconferentie, een gesloten televisiecircuit of een telefoonconferentie met stem- en beeldvervorming, deze verklaringen slechts in aanmerking zullen worden genomen als bewijs, op voorwaarde dat ze in afdoende mate steun vinden in andersoortige bewijsmiddelen. Het betreft een punt waarover ook in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd gediscussieerd in het licht van het wetsontwerp betreffende de anonieme getuigen.

Dezelfde opmerkingen kunnen gemaakt worden ten aanzien van artikel 5 van het wetsontwerp met betrekking tot de bevoegdheid van het hof van assisen.

Het lid concludeert dat ook de aangelegenheid van de spijtoptanten een verdere regeling zou moeten krijgen en wacht het wetsontwerp voor wat de bijzondere opsporingsmethoden betreft af, dat nu ter discussie in de Kamer is.

De minister antwoordt in verband met het respect voor de rechten van de verdediging overeenkomstig de bepalingen van het EVRM, dat indien de feitenrechter van mening is dat een audiovisuele opname van een getuigenis niet voldoet, hij eisen kan dat de getuige wel zal aanwezig zijn. Indien er een onmogelijkheid is hem te laten aanwezig zijn, kan er met een rechtstreekse videoconferentie worden gewerkt met de mogelijkheid bijkomende vragen te stellen. De rechter kan ook beslissen de audiovisuele getuigenissen niet in aanmerking te nemen. De audiovisuele techniek kan ook op het verhoor in assisenzaken worden toegepast maar is niet zo voor de hand liggend gezien het belang van de getuigenissen in dergelijke zaken. De rechter beslist trouwens of hij de getuigenis al dan niet in aanmerking zal nemen.

De verklaring van de getuige is daarenboven onderworpen aan de bepalingen inzake meineed. De verklaring wordt trouwens integraal ­ met inbegrip van een eventuele rustperiode of incident ­ en zonder onderbreking opgenomen in dubbel exemplaar en heeft dezelfde waarde als een visueel proces-verbaal.

Er is daarenboven in wederkerigheid voorzien in een bilateraal of multilateraal akkoord met het land waar de getuigenis wordt opgenomen in een samenwerkingsakkoord. Anders wordt het systeem niet gebruikt.

De minister wijst er voorts op dat het arrest van Mechelen van 1997 van het Europees Hof voor de rechten van de mens, aangehaald door de Raad van State handelt over een anonieme getuige die politieambtenaar is. De bewijsvoering en de voorwaarden inzake de rechten van de verdediging zijn aanzienlijk strenger dan voor de niet-anonieme getuige. Teleconferentie kan nooit gebruikt worden voor anonieme getuigen. In die zin moet de opmerking van de Raad van State dus genuanceerd worden.

Het is evident dat het gebruik van de teleconferentie dient te worden beperkt wegens het tekort aan visueel zicht op de gehoorde persoon. Er zit een dubbele subsidiariteitsvereiste in het wetsontwerp vervat, namelijk indien het niet mogelijk of wenselijk is de getuige persoonlijk te horen of te laten verschijnen.

Zoals voor de minderjarige geldt ook voor de meerderjarige dat een confrontatie met de dader niet wenselijk kan zijn (bijvoorbeeld in geval van mensenhandel of seksueel misbruik), zodat beter de techniek van de videoconferentie of van een gesloten televisiecircuit wordt gebruikt. De bewijswaarde van een teleconferentie is in elk geval beperkt. Je kan enkel andere bewijsmiddelen ondersteunen.

Er is een wisselwerking tussen de drie verschillende wettelijke instrumenten inzake bedreigde, anonieme en met audiovisuele media verhoorde getuigen. Het wetsontwerp betreffende het afnemen van verklaringen via de audiovisuele media bevat twee onderscheiden regelingen : enerzijds het verhoor op afstand en anderzijds de auditieve of audiovisuele opname. Het verhoor op afstand kan gebeuren via videoconferentie, gesloten televisiecircuit of teleconferentie en is enkel van toepassing op de bedreigde getuigen en op de getuigen, verdachten en experten die zich in het buitenland bevinden maar wiens identiteit bekend is. Het verhoor op afstand kan niet toegepast worden op anonieme getuigen. De audiovisuele of auditieve opname heeft een onbeperkt toepassingsgebied, en kan dus wel voor de anonieme getuigen worden gebruikt.

Mevrouw Nyssens vraagt zich af of er geen verbanden gelegd moeten worden tussen het wetsontwerp betreffende het afnemen van verklaringen met behulp van audiovisuele media en de wetsontwerpen betreffende de anonieme getuigen en de bedreigde getuigen.

Voor spreekster is het tevens de vraag of het toepassingsgebied van het wetsontwerp betreffende het afnemen van verklaringen met behulp van audiovisuele media niet te ruim is, gelet op de potentieel betrokken personen : bedreigde getuigen die een gewone of een bijzondere bescherming genieten, en eventueel volledig of gedeeltelijk anonieme getuigen. De hoedanigheid van de personen op wie de nieuwe technieken van toepassing kunnen zijn, zou in beperkende zin herbekeken moeten worden. Ook de verschillende technieken die in het kader van het wetsontwerp ingezet worden, moeten in de wet zelf een definitie krijgen aangezien het om een strafrechtelijke materie gaat.

Het ontwerp moet ook samenvallen met de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens te Straatsburg inzake de rechten van de verdediging. Als dat zo is, kan spreekster zich erbij aansluiten.

Zij vreest echter dat het wetsontwerp voor problemen kan zorgen met betrekking tot andere rechtsstelsels. Gelden er in de buurlanden wetteksten over hetzelfde onderwerp ? Levert dat geen problemen op voor de internationale gerechtelijke samenwerking ? Bestaan er reeds internationale overeenkomsten die de uitwisseling van middelen en de ontvankelijkheid van bewijsmateriaal regelen in het kader van internationale of Europese procedures ?

Spreekster wenst ook opheldering over de volgende punten :

­ is de identiteit van de getuige die in het kader van de videoconferentie gehoord wordt, alleen gekend door de politieambtenaar die de opname bijwoont, of komt ze terecht in het dossier, dat dus ook voor andere personen openstaat ?

­ wordt de betrokken persoon vooraf ingelicht over het feit dat hij met deze technieken te maken zal krijgen ?

­ wordt in alle gevallen een proces-verbaal opgesteld ? Wat staat daarin ? Wordt het in alle gevallen door de betrokkene ondertekend ?

­ bevat het proces-verbaal altijd een volledige transcriptie of alleen wanneer de betrokkene dat vraagt ? Kan hij de opname opnieuw bekijken ?

Zij wenst eveneens te vernemen of dergelijke getuigenissen de persoon ontslaan van de plicht om in persoon te verschijnen, bijvoorbeeld voor de feitenrechter.

Het lid vraagt zich ook af hoe deze bewijsstukken worden bewaard ? Worden zij systematisch vernietigd aan het einde van de procedure of worden zij gedurende een bepaalde tijd op de griffie bewaard ?

Met betrekking tot de wetgeving in andere landen verwijst de minister naar zijn inleidende uiteenzetting. Een aantal Europese landen heeft op het niveau van de VN, de Europese Unie en de Raad van Europa maatregelen getroffen. Toch is de rechtshulp inzake strafrecht in de Europese rechtssystemen nog niet gestandaardiseerd.

De minister stelt dat men een globale aanpak van de verschillende wetsontwerpen niet kon kiezen omdat een aantal politieke obstakels moesten worden overwonnen.

De videocassette met de opname wordt neergelegd ter griffie en kan onder andere door de getuige worden bekeken. De audiovisuele middelen om de cassette te bekijken moeten dus op de griffie voorhanden zijn. Sedert de wet van 28 november 2000 op de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen is dit trouwens noodzakelijk. De cassette maakt deel uit van het dossier en zal uiteindelijk gearchiveerd worden. Hij wijst er voorts nog op dat de opname volledig is en dus niet gemonteerd.

De gerechtelijke instanties beoordelen vrij of de getuigenis al dan niet overtuigend is en of bijkomende maatregelen nodig zijn.

Canada en de Verenigde Staten passen net als een aantal Europese landen de in dit ontwerp bedoelde methodes al toe. In Canada is de gevangene zo weinig mogelijk aanwezig en wordt hij voornamelijk met audiovisuele middelen verhoord.

Mevrouw Nyssens verwijst naar artikel 86ter van het wetsontwerp betreffende de anonimiteit van de getuigen, volgens hetwelk anonieme getuigen verhoord kunnen worden in een afzonderlijke ruimte, waarbij gebruik wordt gemaakt van een telecommunicatievoorziening waarvan de Koning bepaalt aan welke vereisten ze moet beantwoorden. Er moet dus verduidelijkt worden of er al dan niet raakpunten bestaan tussen die tekst en de voorliggende tekst.

De minister antwoordt dat de onderzoeksrechter overeenkomstig deze bepaling de nodige maatregelen kan treffen om de identiteit van de getuige geheim te houden. Of iemand nu getuigt in de rechtszaal of in een afzonderlijke ruimte, er kan altijd gebruik gemaakt worden van een techniek om de klank en/of het beeld te vervormen. De Koning bepaalt echter de minimale vereisten waaraan de techniek moet voldoen. Het gaat evenwel om een andere techniek dan die bedoeld in het ontwerp.

De heer Monfils wijst erop dat de techniek sterk geëvolueerd is. Aangezien een opname makkelijk te manipuleren is, wenst hij dan ook de zekerheid te krijgen dat zij op geen enkele manier gewijzigd zal worden.

Het lid verwijst naar een recent proces waar een deskundige tijdens het verhoor voor de rechtbank is ingestort, waardoor de beklaagden zijn vrijgesproken. Spreker is er niet van overtuigd dat de zaken op dezelfde manier verlopen zouden zijn als de verklaring van de expert opgenomen was. Natuurlijk zorgen het principe van tegenspraak in een proces en soms ook de verbale krachtmetingen in een strafproces ervoor dat er waarheden aan het licht kunnen komen die niet blijken bij een opname.

Te voorkomen is dus dat er systematisch gebruik gemaakt wordt van getuigenverklaringen met behulp van audiovisuele media.

De minister benadrukt het ondergeschikte karakter van de audiovisuele techniek. De feitenrechter kan enkel gebruik maken van deze techniek als de getuige niet aanwezig kan zijn of als zijn aanwezigheid niet wenselijk is. De advocaten van de verdediging kunnen vragen dat de getuige persoonlijk aanwezig is.

De minister verwijst naar de zaak-Cools, waar de Belgische justitie de moordenaars vóór hun uitlevering een eerste keer via videoconferentie heeft gehoord om meer zekerheid te krijgen over hun betrokkenheid. Pas later in het vooronderzoek werd verdere vervolging van deze personen nodig geacht.

De feitenrechter heeft steeds een beoordelingsbevoegdheid en ook de advocaten van de verdediging zullen niet nalaten in die materie hun rol te spelen.

De heer Vandenberghe sluit zich aan bij de opmerkingen van de heer Monfils. Het lid citeert het voorbeeld van de Duitse parlementaire onderzoekscommissie waarvoor een wapenhandelaar verblijvende in Canada moest komen getuigen. Deze werd in Duitsland vervolgd en was naar Canada gevlucht om niet te kunnen worden uitgeleverd.

Hij is dus niet naar de Duitse rechtbank gekomen om niet aangehouden te worden.

Vanuit Canada neemt hij contact op met de Duitse onderzoekscommissie om verklaringen af te leggen. De onderzoekscommissie verplaatst zich naar Canada en neemt de verklaringen van de betrokkene op. Er was echter geen enkel materieel bewijs van zijn verklaringen volgens welke hij bij de wapenhandel een bepaald bedrag had moeten storten in de zwarte kas van een partij.

De onderzoekscommissie beslist vervolgens zich naar München te begeven om daar de minister-president over de verklaringen van de getuige te ondervragen.

Men kan hieruit concluderen dat er een objectieve reden moet worden aangehaald om als getuige niet in persoon te verschijnen op de zitting ten gronde. Anders wordt de manipuleerbaarheid van deze techniek nog groter.

De minister wijst nogmaals op het subsidiair karakter van deze techniek waarbij het aan de feitenrechter of aan de onderzoeksrechter is om te beslissen de techniek te gebruiken.

De heer Vandenberghe repliceert dat hij met dit voorbeeld wilde aantonen dat het probleem niet louter theoretisch is. Bovendien doen de technische veiligheid en de afscherming van dergelijke getuigenissen nog altijd enige vragen rijzen. Het is immers zo dat iedere discussie over de geldigheid van het bewijs tegenwoordig een misplaatste discussie van de advocatuur lijkt. Men moet vermijden een sfeer te creëren waarbij de evaluatie van het bewijsmiddel a priori als verdacht wordt aangezien.

III. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 1

Dit artikel geeft geen aanleiding tot opmerkingen.

Artikel 2

De heer Vandenberghe stelt vast dat artikel 2 een zeer lang artikel is, dat uit wetgevend oogpunt een kwaal illustreert van de wijziging van het Wetboek van strafvordering.

Eens te meer wordt er een nieuw hoofdstuk toegevoegd, wat de leesbaarheid en de globale visie van het geheel nog moeilijker maakt.

Men had beter een globale aanpak ontwikkeld van de problemen die zich in dat verband voordoen. Men had een deel van het Wetboek van strafvordering gewoon kunnen vervangen, en tot een vernummering overgaan, wat veel gebruiksvriendelijker was geweest.

Het lid betreurt de incidentele aanpak van de regering, die een gebrek aan creativiteit, aan echte visie, en aan wetgevend beleid bewijst, en stelt vast dat dit de kloof tussen de burger en de politiek nog groter maakt.

Spreker is van mening dat de Senaat maar zin heeft indien men de beginselen van een behoorlijke wetgeving respecteert.

Amendement nr. 20 (A en B)

Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1155/2), dat ertoe strekt dit wetsontwerp in overeenstemming te brengen met het wetsontwerp betreffende de anonimiteit van de getuigen en met het wetsontwerp betreffende de bescherming van de bedreigde getuigen.

Uit de algemene bespreking is gebleken dat de maatregelen die een beroep doen op audiovisuele middelen, zwaarwichtige en uitzonderlijke maatregelen zijn die de rechten van de verdediging niet mogen aantasten.

Het is derhalve wenselijk het toepassingsgebied van het voorliggend wetsontwerp te beperken tot de volledige anonimiteit, waarbij de gedeeltelijke anonmiteit waarvan de draagwijdte veel beperkter is, buiten beschouwing wordt gelaten. Het amendement stelt dus voor alleen een beroep te doen op de audiovisuele media voor de bijzondere beschermingsmaatregelen en niet voor de gewone beschermingsmaatregelen.

De heer Mahoux gaat ervan uit dat het veeleer gaat om een probleem van betrouwbaarheid dan om een probleem dat te maken heeft met het toepassingsgebied van de betrokken middelen.

Mevrouw Nyssens antwoordt dat uit de eerder aangehaalde zaak Van Mechelen gebleken is dat het wenselijk is de inschakeling van audovisuele media te koppelen aan het maximaal waarborgen van de rechten van de verdediging. De risico's die door de inschakeling van die technieken ontstaan voor de rechten van de verdediging, moeten doen nadenken over de vraag of het toepassingsgebied van het ontwerp niet te ruim is.

De minister stelt dat er een duidelijk onderscheid is tussen het wetsontwerp betreffende het afnemen van verklaringen met behulp van audiovisuele media en het wetsontwerp betreffende de anonieme getuigen. Deze laatsten vallen immers niet binnen het toepassingsgebied van het voorliggende wetsontwerp. Het is duidelijk dat steeds een proces-verbaal dient te worden opgemaakt van het verhoor op afstand waarbij de identiteit van de getuige wordt genoteerd, in aanwezigheid van de officier van gerechtelijke politie of een nominatief aangeduide politieman. Bij anonieme getuigen is de identiteit uiteraard onbekend.

Mevrouw Nyssens besluit dat indien dit wetsontwerp helemaal niet op de anonieme getuigen van toepassing is, haar amendement geen zin meer heeft. Wanneer men echter een anonieme getuige hoort, dan zal dat wel via een teleconferentie moeten geschieden. Zij vraagt daarover verduidelijking.

De minister herhaalt dat de anonieme getuigen niet vallen onder het toepassingsgebied van dit wetsontwerp.

De heer Mahoux besluit dat de middelen waarin het voorliggend wetsontwerp voorziet, niet kunnen worden gebruikt bij anonieme getuigen.

Mevrouw Nyssens en de heer Vandenberghe merken op dat het wetsontwerp over de anonieme getuigen bepaalt dat « Indien het verbergen van de identiteit van de getuige het vereist, de onderzoeksrechter kan bevelen dat het openbaar ministerie, de persoon tegen wie de strafvordering werd ingesteld in het kader van een gerechtelijk onderzoek of de inverdenkinggestelde, de burgerlijke partij en hun raadslieden het verhoren van de getuigen uitsluitend in een afzonderlijke ruimte kunnen bijwonen, in welk geval wordt gebruik gemaakt van een telecommunicatievoorziening. De Koning bepaalt de minimale vereisten waaraan deze telecommunicatievoorziening dient te beantwoorden ». Zij vragen uitleg hierover.

De heer Mahoux haalt het voorbeeld aan van een verhoor van een anonieme getuige wiens gezicht niet herkenbaar is.

De minister antwoordt dat de mogelijkheid bestaat om de anonieme getuige vanuit het buitenland aldus te ondervragen, maar dit is echter niet mogelijk vanop het Belgisch grondgebied.

De heer Vandenberghe verwijst naar een verklaring van de minister voor de commissie voor de Justitie waarbij deze stelde dat deze techniek in het geheel niet toepasselijk is op anonieme getuigen. Nu blijkt het toch mogelijk vanuit het buitenland. Dit stelt problemen voor wat de bewijswaarde van de getuigenis betreft.

Mevrouw Nyssens vraagt zich af waarom een anonieme getuige niet ondervraagd zou mogen worden via een teleconferentie wanneer het wetsontwerp betreffende de anonimiteit van de getuigen voorziet in een telecommunicatievoorziening. Is voorliggend ontwerp van toepassing op de bedreigde getuigen ? De verschillende wetsontwerpen vertonen een gebrek aan samenhang dat nog niet is opgelost.

De heer Mahoux vraagt zich af in welke gevallen en met welk doel men het gezicht en de stem van de getuigen die men met behulp van audiovisuele media ondervraagt, onherkenbaar zal maken.

Mevrouw Taelman stipt aan dat dit alleen kan in de vonnisfase op gemotiveerd verzoek van het openbaar ministerie. Dit wil zeggen dat de rechtbank een met redenen omklede beslissing hieromtrent zal moeten nemen.

De heer Vandenberghe stelt dat men volgens artikel 86ter, vierde lid, zoals opgenomen in het wetsontwerp op de anonieme getuigen, een anonieme getuige in een afzonderlijke ruimte kan ondervragen, gebruik makend van telecommunicatiemiddelen. Wat is het verschil tussen enerzijds audiovisuele middelen en anderzijds telecommunicatiemiddelen ?

De minister antwoordt hierop dat ondervraging met telecommunicatiemiddelen op gelijk welke manier kan worden georganiseerd.

De heer Vandenberghe concludeert hieruit dat de term « telecommunicatiemiddelen » als een globaal begrip kan beschouwd worden dat ook de audiovisuele middelen omvat. Volgens de minister kunnen de audiovisuele middelen evenwel gebruikt worden voor anonieme getuigen die zich in het buitenland bevinden. Hierin moet duidelijkheid worden gebracht.

De heer Mahoux verwijst naar de inleidende uiteenzetting die de minister van Justitie in de Kamercommissie voor de Justitie gehouden heeft (stuk Kamer, nr. 50-1590/004, 13 mei 2002, blz. 3). Daarin staat over het verhoor op afstand het volgende te lezen : « De plaats van verhoor kan immers geheim gehouden worden aangezien de getuige niet in de rechtszaal verhoord wordt. Aan de betrokkene kan bovendien een zekere mate van anonimiteit verleend worden door gebruik te maken van beeld- en stemvervorming. »

De minister antwoordt hierop dat dit mogelijk is in die fase van de procedure maar de identiteit zal gekend zijn.

De heer Vandenberghe concludeert dat het gebrek aan globale aanpak van de verschillende wetsontwerpen tot verwarring leidt. Hij stelt dat volgens artikel 189bis van het Wetboek van strafvordering, zoals opgenomen in het wetsontwerp op de anonieme getuigen « de getuige wiens identiteit met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter verborgen werd gehouden, kan niet ter terechtzitting worden gedagvaard, tenzij hij daarin toestemt. Indien de getuige erin toestemt ter terechtzitting te getuigen, behoudt hij zijn volledige anonimiteit. In dit geval neemt de rechtbank de nodige maatregelen om de anonimiteit van de getuige te waarborgen ». Blijkbaar kan de getuige zijn anonimiteit bewaren zelfs als hij ondervraagd wordt met behulp van audiovisuele middelen. Het wetsontwerp op de anonieme getuigen voorziet dat telecommunicatie kan gebruikt worden zonder uitsluiting van audiovisuele middelen Dit dient te worden verduidelijkt.

De minister antwoordt dat er geen verwarring mag bestaan tussen anonieme en beschermde getuigen.

Mevrouw de T' Serclaes verwijst naar § 5 van het in artikel 5 voorgestelde artikel 317quater, dat het volgende bepaalt : « Op gemotiveerd verzoek van de procureur-generaal kan de rechtbank beslissen om beeld- en stemvervorming toe te staan. In dat geval kunnen de via de videoconferentie of het gesloten televisiecircuit afgelegde verklaringen slechts in aanmerking genomen worden als bewijs op voorwaarde dat zij in belangrijke mate steun vinden in andersoortige bewijsmiddelen. » Deze tekst vertoont een parallel met het wetsontwerp betreffende de anonimiteit van de getuigen. De tekst moet dan ook toegepast kunnen worden op getuigen die anoniem wensen te blijven omdat zij bedreigd worden.

De minister antwoordt dat er inderdaad een parallellisme is overeenkomstig het arrest van Mechelen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

De heer Vandenberghe stelt dat aangezien men onder artikel 5 (artikel 317quater, § 5) de hypothese van de verwijdering van de identiteit onder ogen neemt als wijze van getuigenis, het evident is dat men in de tekst zelf een vorm van anonieme getuigenis voorziet.

De minister herhaalt dat de beeld- en stemvervorming niet binnen de anonimiteit van de getuige valt. De identiteit is immers gekend.

De heer Vandenberghe is van oordeel dat er een groot verschil is tussen het horen van iemand die men ziet en het horen van een vervormde stem van iemand die men niet ziet en waarvan men enkel de naam kent.

De manipuleerbaarheid van de vervormde stem is groter, wat het als bewijsmiddel zeer delicaat maakt. Hoe verloopt de controle gezien men in sommige landen geen identiteitskaart heeft ?

Mevrouw Nyssens vraagt zich af welke wet van toepassing zal zijn op de bedreigde getuige die van identeit verandert om zich te beschermen : de wet betreffende het afnemen van verklaringen met behulp van audiovisuele media of de wet betreffende de anonimiteit van de getuigen. Zullen de uitvoeringsbesluiten van deze beide wetsontwerpen inhoudelijk verschillen wat betreft de communicatiemiddelen ?

Mevrouw T' Serclaes antwoordt dat dit een middel is om verklaringen af te nemen van personen die anoniem wensen te blijven omdat zij bedreigd worden. Alles wordt in het werk gesteld om de anonimiteit te bewaren.

De heer Mahoux verwijst nogmaals naar de inleidende uiteenzetting van de minister in de Kamercommissie voor de Justitie. Daarin staat dat dit wetsontwerp niet van toepassing is op de anonieme getuigen, maar dat de specifieke audiovisuele systemen wel kunnen worden toegepast op de anonieme getuigen. Met andere woorden, het verhoor op afstand kan niet worden toegepast voor anonieme getuigen in België. De wet betreffende de anonimiteit van de getuigen bepaalt inderdaad een bijzondere procedure wanneer de onderzoeksrechter de anonieme getuigen hoort. Daarvoor kan een communicatiesysteem worden gebruikt waarvan de kenmerken bepaald zullen worden in een koninklijk besluit.

De videoconferentie en het gesloten televisiecircuit kunnen niet worden toegepast bij anonieme getuigen, audio- en video-opnamen kunnen wel worden gebruikt.

Mevrouw Taelman deelt de mening dat er een groot onderscheid is tussen een persoon die de visu getuigt en een getuige die men niet ziet. In het voorliggende wetsontwerp zijn echter twee waarborgen opgenomen : er is subsidiariteit van die techniek en er is steeds een officier van gerechtelijke politie aanwezig die de identiteit van de betrokkene controleert.

De heer Vandenberghe repliceert dat het mogelijk is dat de getuige geconstrueerd is door de politie. Een fictieve getuige kan gemaakt zijn door de politie zonder dat men de geloofwaardigheid van deze getuige aan de orde kan stellen.

Mevrouw Taelman zegt dat systeem enkel geldt in het kader van de procedure ten gronde en dan lijkt het moeilijk een getuige te creëren die al niet aan bod gekomen is tijdens het gerechtelijk onderzoek. Men beschikt immers tijdens het gerechtelijk onderzoek reeds over de nodige waarborgen die slechts gecontroleerd moeten worden als het vonnisgerecht in bepaalde uitzonderlijke omstandigheden ingaat op het gemotiveerde verzoek van het openbaar ministerie om het verhoor te laten plaatsgrijpen met audiovisuele media. De getuigenis moet daarenboven ook nog steun vinden in andere bewijsmiddelen.

Amendement nr. 28 (A en B)

Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 28), dat ertoe strekt in de wet de definities op te nemen van de drie gebruikte technieken : de videoconferentie, het gesloten televisiecircuit en de teleconferentie.

De minister acht het niet nodig om de definities in de tekst zelf van het wetsontwerp op te nemen.

Amendement nr. 1

De heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 1) om het verhoor op afstand uit te breiden tot de verdachte of de beschermde getuige die in het land verblijft, tot de getuigen aan wie gedeeltelijke anonimiteit werd verleend, en tot de inverdenkinggestelde.

De heer Vandenberghe licht hierbij toe dat de ontwerper terecht de mogelijkheid heeft gegeven aan de verdachte en een beschermde getuige om via een videoconferentie te worden verhoord. Het verhoren op afstand van een getuige kan een essentieel element zijn van de bescherming van de getuige. Evenwel dient deze maatregel niet te worden beperkt tot de verdachte of de beschermde getuige die in het buitenland vertoeft, maar tevens te worden uitgebreid tot dergelijke getuigenissen die in het land verblijven. Het gelijkheidsbeginsel vereist immers dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen getuigen naargelang de plaats van hun verblijf.

Om dezelfde reden dient deze mogelijkheid open te staan voor de getuigen aan wie gedeeltelijke anonimiteit werd verleend en die derhalve voor de rechtbank dienen te verschijnen.

Ten slotte dient het verhoor op afstand ook mogelijk te zijn voor de inverdenkinggestelde en niet alleen voor de verdachte. Er bestaat immers geen enkele objectieve reden die een verschil in behandeling tussen beiden zou kunnen verantwoorden.

De minister herinnert eraan dat wetsontwerp enerzijds beoogt bescherming te bieden aan bedreigde getuigen in België zelf door verhoor met audiovisuele media en anderzijds verhoor op afstand mogelijk te maken van in het buitenland verblijvende getuigen. Hierdoor kan het sturen van onnodige rogatoire commissies vermeden worden.

Het amendement gaat aan deze twee optieken voorbij en zou het toepassingsgebied van het wetsontwerp te ver uitbreiden.

De term « inverdenkinggestelde » wordt in het ontwerp niet gehanteerd omdat die hoedanigheid specifiek gebonden is aan bepaalde handelingen binnen onze procedure en niet geldt voor de personen in het buitenland die men als verdachten kan beschouwen.

Mevrouw de T' Serclaes verkiest de term « suspect » boven de term « personne soupçonnée » die volgens haar geen enkele inhoud dekt.

Amendement nr. 29

Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 29), dat ertoe strekt de drie wetten of wetsontwerpen (betreffende de anonimiteit van de getuigen, betreffende de bescherming van de bedreigde getuigen en betreffende het afnemen van verklaringen met behulp van audiovisuele media) in overeenstemming met elkaar te brengen.

Er wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 20.

Amendement nr. 2

De heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 2) om artikel 112, § 4, aan te vullen als volgt :

« Indien de verhoorde getuige in het buitenland verblijft op het ogenblik van het verhoor of indien hij op dat tijdstip in de onmogelijkheid verkeert het proces-verbaal te tekenen, wordt hij vrijgesteld van de verplichting om het proces-verbaal te tekenen zoals bepaald in artikel 76. De onderzoeksrechter vermeldt in het proces-verbaal de oorzaak die de getuigen belet om het proces-verbaal te tekenen. »

Een van de indieners licht hierbij toe dat artikel 76 van het Wetboek van strafvordering bepaalt dat de getuige het proces-verbaal van verhoor tekent. Een getuige die op afstand wordt verhoord zal in sommige gevallen in de onmogelijkheid zijn het proces-verbaal te ondertekenen. In een dergelijk geval dient hij vrijgesteld te worden van de verplichting voorzien in het voornoemde artikel 76.

De minister antwoordt dat de algemene regel reeds vervat ligt in artikel 76 van het Wetboek van strafvordering dat voorziet dat « De getuigenissen worden getekend door de rechter, door de griffier en door de getuige, nadat deze daarvan voorlezing heeft gekregen en hij verklaard heeft daarbij te volharden; indien de getuige niet wil of niet kan tekenen, wordt daarvan melding gemaakt. Elke bladzijde van de processen-verbaal van onderzoek wordt getekend door de rechter en door de griffier ». Het is dus niet meer nodig dit expliciet te voorzien in het huidige wetsontwerp.

De heer Vandenberghe stelt dat artikel 76 van het Wetboek van strafvordering ­ dat in een uitzonderingssysteem voorziet ­ hier oneigenlijk wordt toegepast omdat het de fysieke of psychische onmogelijkheid viseert van de getuige om te tekenen. Deze is in hoofde van de getuige niet aanwezig. Hij kan immers enkel niet tekenen om de louter materiële reden dat hij in het buitenland zit. Artikel 76 voorziet een uitzonderingssysteem en geen algemene regel die ook van toepassing zou zijn op de getuige die omdat hij in het buitenland zit, niet kan tekenen. Hier rijst een fundamenteel probleem van geloofwaardigheid van de getuigenis die alleen reeds door het oneigenlijk gebruik van artikel 76 betwist kan worden. Men cumuleert de risico's door het feit dat men ondervraagt vanop afstand, en dat de getuige het proces-verbaal van zijn verhoor systematisch niet ondertekent.

De heer Mahoux meent dat de handtekening dient als legalisering en tevens als erkenning van wat gezegd is. De ondertekenaar erkent dat hij zelf tekent en dat hij akkoord gaat met de inhoud. De legalisering vormt geen probleem aangezien mogelijk geknoei meteen aan het licht kan komen.

De handtekening moet dan ook een andere functie hebben dan de legalisering. Welke is dat ?

De heer Vandenberghe antwoordt dat er een verschil is tussen de mondelinge getuigenis en de tekst die wordt neergeschreven in het proces-verbaal en aan de getuige wordt voorgelezen door de griffier. De getuige beschikt daarmee over een tweede controle van de getrouwe weergave van zijn getuigenis. De draagwijdte van de ondertekening ligt juist in de vergelijking die de getuige hier kan maken. Deze mogelijkheid bestaat niet bij gebruik van audiovisuele middelen.

Mevrouw Kaçar verklaart dat het inderdaad zeer moeilijk realiseerbaar is de audiovisuele beelden opnieuw te draaien om verbeteringen aan te brengen. Dit is juist het verschil in methodiek met een schriftelijke verklaring die een handtekening vergt. Het is niet wenselijk dat hieraan wijzigingen worden aangebracht. De vergelijking tussen het gewone getuigenis en die met behulp met audiovisuele media gaat daarom niet op.

De heer Vandenberghe ziet niet in waarom van een audiovisuele getuigenis geen proces-verbaal ter ondertekening door de getuige zou kunnen gemaakt worden.

Mevrouw Taelman bevestigt dat bij getuigenissen met traditionele middelen de getuige soms beweert dat zijn mondelinge versie niet overeenstemt met het relaas gegeven door de griffier. Hier kunnen nuances worden aangebracht. Een vorige spreekster heeft terecht opgemerkt dat dit echter niet geldt voor audiovisuele getuigenissen omdat het hier gaat om dezelfde opname. Men kan vanzelfsprekend de opname niet meer aanpassen.

De heer Dubié benadrukt dat een audiovisuele getuigenis, op voorwaarde dat hij niet gemonteerd is, authentieker is dan een proces-verbaal opgesteld door een griffier.

De heer Vandenberghe is echter van mening dat de dialectiek van de getuige veel complexer verloopt. De getuigen hebben geen kennis van de juridische categorieën. Soms zien zij bij aanvang niet de volle draagwijdte in van een vraag, wat hen, na voorlezing van hun getuigenis, ertoe kan brengen nuances aan te brengen.

De waarborg van de tweede lezing begrepen in het ingeroepen artikel 76 van het Wetboek van strafvordering is niet toepasbaar in de hypothese van de ondervraging met behulp van audiovisuele media.

Amendement nr. 17

De heer Vandenberghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 17), tot wijziging van het voorgestelde artikel 112bis, § 1.

Er wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 1.

De minister is van mening dat dit amendement net zoals het amendement nr. 1 van de heer Vandenberghe voorbijgaat aan de dubbele optiek van het wetsontwerp.

Amendement nr. 21 (A en B)

Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 21), dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 112bis, § 1 te wijzigen.

De indienster van het amendement beklemtoont hoe delicaat de procedure van de videconferentie is en wil die beperken tot de bedreigde getuige die een bijzondere beschermingsmaatregel geniet.

Sedert het arrest van het EHRM (arrest Van Mechelen tegen Nederland, Rev. Trim. Dr. H. 1998, blz. 145 en volgende) behoort het gebruik van de teleconferentie tijdens de gerechtelijke procedure zoveel mogelijk beperkt te worden (advies van de Raad van State, stuk Kamer, nr. 50-1590/1, 26).

De indienster van het amendement is van oordeel dat deze procedure beperkt moet blijven tot de bedreigde getuigen die een bijzondere beschermingsmaatregel genieten (identiteitswijziging en wijziging van de woonplaats voor een periode langer dan 45 dagen) en niet voor degenen die een gewone beschermingsmaatregel genieten. De gewone beschermingsmaatregel betekent niet meteen de anonimiteit van de getuige. Een eenvoudige klankverbinding tussen twee lokalen die beschuldigde en getuige scheiden, lijkt onvoldoende om ervoor te zorgen dat de rechten van de verdediging in acht worden genomen.

De heer Mahoux meent dat de rechter geen misbruik zal maken van die techniek, omdat hij het risico loopt dat zijn beslissing door het Hof voor de rechten van de mens betwist wordt. Bovendien moeten de verklaringen in afdoende mate steun vinden in andersoortige bewijsmiddelen.

Amendement nr. 3

De heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 3), tot wijziging van het voorgestelde artikel 112bis, § 1.

Er wordt verwezen naar de verantwoording van amendement nr. 1.

Amendement nr. 4

De heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement 4), tot aanvulling van het voorgestelde artikel 112bis, § 4, in het licht van de opmerkingen gemaakt bij amendement nr. 2, namelijk de onmogelijkheid om het proces-verbaal te tekenen.

De minister antwoordt dat artikel 76 van het Wetboek van strafvordering algemeen van toepassing is.

Amendement nr. 6

De heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 6), tot aanvulling van het voorgestelde artikel 112ter, § 3, met de volgende bepaling :

« Indien de verhoorde getuige in het buitenland verblijft op het ogenblik van het verhoor of indien hij op dat tijdstip in de onmogelijkheid verkeert het proces-verbaal te tekenen, wordt hij vrijgesteld van de verplichting om het proces-verbaal te tekenen zoals bepaald in artikel 76. De onderzoeksrechter vermeldt in het proces-verbaal de oorzaak die de getuigen belet om het proces-verbaal te tekenen. »

De heer Vandenberghe licht hierbij toe dat artikel 76 van het Wetboek van strafvordering bepaalt dat de getuige het proces-verbaal van verhoor tekent. Een getuige die op afstand wordt verhoord zal in sommige gevallen in de onmogelijkheid zijn het proces-verbaal te ondertekenen. In een dergelijk geval dient hij vrijgesteld te worden van de verplichting bepaald in artikel 76 van het Wetboek van strafvordering.

De minister stelt dat er een duidelijk onderscheid moet gemaakt worden tussen enerzijds het verhoor op afstand en anderzijds de audiovisuele ondervraging. Het verhoor op afstand wordt steeds opgenomen, maar niet alle opnames zullen het verhoor op afstand betreffen. De opnames hebben een onbeperkt toepassingsgebied en kunnen ook gebruikt worden bij een normaal getuigenverhoor als dit nuttig wordt geacht door de gerechtelijke instanties.

Amendement nr. 5

De heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 5), om in het voorgestelde artikel 112ter, § 4, eerste zin, tussen de woorden « tot de volledige en letterlijke overschrijving van het verhoor overgegaan » en de woorden « op verzoek van de onderzoeksrechter », de woorden « door de officier van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 112 en 112bis, § 2 » in te voegen.

De heer Vandenberghe stelt dat bij een opname van een teleconferentie alleen het lid van de politie dat de verhoorde persoon vergezelt, verslag kan uitbrengen over de gedragingen en de houding van die persoon aangezien hij de enige is die de exacte bewoordingen de auditu heeft kunnen vaststellen.

De minister antwoordt nogmaals dat er een onderscheid is tussen verhoor op afstand en audiovisuele opname. Artikel 112ter regelt de audiovisuele opname in het algemeen. De verantwoording van dit amendement stelt dat het gaat om de opname van een teleconferentie wat niet heel terecht is vermits het kan gaan om de opname van eender welk verhoor.

De heer Vandenberghe antwoordt dat de teleconferentie niet uitgesloten is. De minister antwoordt niet op het argument ten gronde. De betrokkene is desgevallend vergezeld van een officier van de gerechtelijke politie. Deze laatste zou verklaringen moeten afleggen zodat de authenticiteit van de getuigenis wordt bevestigd.

Amendement nr. 15

De heer Vandenberghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 15), tot aanvulling van het voorgestelde artikel 112ter, § 4, met de volgende bepaling.

« De verhoorde persoon heeft op ieder ogenblik het recht om de opname van het verhoor te onderbreken. In een dergelijk geval vermeldt het proces-verbaal het tijdstip waarop de opname is onderbroken en het tijdstip waarop het opnieuw wordt aangevat. »

Het amendement beantwoordt aan een opmerking van de Raad van State.

De minister antwoordt hierop dat artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering de regels van het verhoor bepaalt, die van toepassing zijn op het wetsontwerp, wat in de memorie van toelichting uitdrukkelijk wordt gesteld.

Artikel 2bis (nieuw)

Amendement nr. 16

De heer Vandenberghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 16) om een artikel 2bis (nieuw) in te voegen, luidende :

« Art. 2bis. ­ In hetzelfde boek wordt een artikel 112quater ingevoegd, luidende :

« Art. 112quater. ­ De getuigenissen die opgenomen zijn bij toepassing van artikel 112ter en die afgelegd zijn door bedreigde getuigen aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend, kunnen slechts, na afloop van de verjaringstermijn van de strafvordering of van de burgerlijke rechtsvordering wanneer deze op een later tijdstip valt en, in geval van veroordeling na de volledige tenuitvoerlegging of verjaring van de straf, worden bekeken of beluisterd mits de voorafgaande toestemming van de Getuigenbeschermingscommissie. »

De indiener licht hierbij toe dat de tekst niet voorziet in de vernietiging van de stukken. Indien een bedreigde getuige een getuigenis heeft afgelegd die opgenomen is kan dit de beschermingsmaatregel in het gedrang brengen. Derhalve dient men de consultatie van de opname in de tijd te beperken en te onderwerpen aan de toestemming van de Getuigenbeschermingscommissie.

De minister antwoordt dat hij niet inziet hoe de opname van het verhoor van een bedreigde getuige de beschermingsmaatregel in het gedrang kan brengen.

Die getuige spreekt immers onder zijn eigen identiteit, die dus bekend is.

Het bekijken en het beluisteren van de opname in de tijd beperken is overigens strijdig met de rechten van de verdediging.

De heer Vandenberghe antwoordt dat uit de tekst duidelijk blijkt dat beeld en stem vervormd zullen worden.

Daar komt nog bij dat de rechten van de verdediging niet in gevaar zijn, omdat de voorgestelde regel geldt voor de periode na het afsluiten van het proces en alleen de bedreigde getuige wil beschermen.

Artikel 3

Amendementen nrs. 22 en 23

Mevrouw Nyssens dient twee amendementen in, respectievelijk op artikel 158bis, § 1 (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 22) en op artikel 158bis, § 2 (idem, amendement nr. 23).

Bedoeling van die amendementen is gevolg te geven aan de opmerking van de Raad van State, die heeft onderstreept dat het nodig was het voorliggende ontwerp, het wetsontwerp betreffende de bescherming van bedreigde getuigen en de wet betreffende de anonieme getuigen op elkaar af te stemmen.

De minister verwijst naar amendement nr. 20 van dezelfde indiener. Hij herinnert eraan dat het hem enerzijds overbodig lijkt te verwijzen naar artikel 104 van het Wetboek van strafvordering en dat anderzijds het voorliggende ontwerp niet over de anonieme getuigen handelt, maar over een bedreigde getuige, wiens identiteit bekend is en die bescherming behoeft.

Amendement nr. 9

De heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere dienen op het voorgestelde artikel 158bis, § 6, een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 9), om in dit artikel de formulering te gebruiken die in de wet over de anonimiteit van de getuigen voorkomt.

Aangezien de stem- of beeldvervorming een andere methode betreft van anonimisering van getuigenissen moeten dezelfde garanties worden geboden als bij gebruik van anonieme getuigen. Derhalve wordt het gebruik van dezelfde formulering als die van artikel 189bis van het Wetboek van strafvordering verkozen. Bovendien wekt de huidige tekst de verkeerde indruk dat getuigenissen die afgenomen zijn met behulp van beeld- en stemvervorming door geen enkele procespartij zouden kunnen worden gebruikt tenzij er andere bewijsmiddelen voorhanden zijn. Het spreekt voor zich dat de wetgever hier duidelijk de veroordeling van de inverdenkinggestelde bedoelt. De rechtspraak van het HVRM legt uiteraard geen bijzondere bewijslast aan de verdediging op, die haar ertoe zou aanzetten om systematisch ander bewijsmateriaal te moeten voorleggen alvorens zij gebruik maakt van een « geanonimiseerde » getuigenis.

De minister antwoordt dat de formulering van het ontwerp de door de Raad van State voorgestelde lezing woordelijk overneemt.

Dezelfde formulering staat ook in artikel 16 van de wet betreffende de anonieme geruigen.

De minister vraagt bijgevolg het amendement te verwerpen.

Amendement nr. 8

De heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere dienen op het voorgestelde artikel 158ter, § 1, een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 8), dat ertoe strekt de woorden « om een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend, of een in het buitenland verblijvende getuige of deskundige » te vervangen door de woorden « om aan een verdachte, een inverdenkinggestelde, een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend of getuige aan wie gedeeltelijke anonimiteit is verleend, of aan een in het buitenland verblijvende getuige of deskundige ».

De indieners verwijzen naar wat ze hierover reeds hebben verklaard bij amendement nr. 1.

De minister antwoordt dat het ontwerp de bedoeling heeft enerzijds de bedreigde getuige in België te beschermen, door ervoor te zorgen dat hij kan worden gehoord met audiovisuele media, en anderzijds het verhoor mogelijk te maken van getuigen, deskundigen of verdachten in het buitenland, om overbodige ambtelijke opdrachten te voorkomen.

Het amendement beantwoordt niet aan die bedoeling.

Amendement nr. 24

Mevrouw Nyssens dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 24), dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 158ter, § 1, te wijzigen.

Er wordt verwezen naar het debat over amendementen nrs. 20 tot 23 van dezelfde indienster.

Amendement nr. 10

De heer Vandenberghe en mevrouw de Schamphelaere dienen een amendement in op het voorgestelde artikel 158ter, § 6, (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 10).

Verwezen wordt naar de verantwoording van amendement nr. 9 (zie hoger) en naar het antwoord van de minister in verband met dit amendement.

Amendement nr. 18

De heer Vandenberghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 18), om het voorgestelde artikel 158ter, § 6, aan te vullen als volgt :

« De rechtbank houdt in het bijzonder rekening met het gevaar dat de getuige zou lopen voor zijn fysieke integriteit ten gevolge van de verklaringen die hij aflegt. »

De indiener licht hierbij toe dat de getuigenis die opgenomen wordt met stemvervorming een ernstig nadeel inhoudt voor de verdediging omdat het de anonimiteit van de getuige waarborgt. Deze maatregel moet derhalve beantwoorden aan de proportionaliteitsvereiste van artikel 6 van het EVRM.

Bovendien dient er een zekere coherentie te zijn met de wet op de anonimiteit van de getuigen, waar tevens een bijzondere bedreiging wordt geëist voor het toekennen van de anonimiteit.

De minister antwoordt dat dit amendement heel goed zou passen bij de wet betreffende de anonieme getuigen.

Hier bevinden we ons evenwel in de context van de wetgeving betreffende de bedreigde getuigen die weliswaar onder hun eigen identiteit getuigen, maar die wel beschermd worden.

Bovendien is duidelijk dat de teleconferentie op zich slechts een beperkte bewijskracht heeft. Het gaat om een bijkomend bewijsmiddel, waarmee eerst rekening kan worden gehouden wanneer er andere bewijzen zijn of een ander begin van bewijs bestaat.

Artikel 3bis (nieuw)

Amendement nr. 30

De heer Vandenberghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 30), tot invoeging van een artikel 3bis (nieuw), dat een artikel 158quinquies invoegt.

Er wordt verwezen naar de bespreking van amendement nr. 16 op artikel 2bis (nieuw).

Artikel 5

Amendement nr. 11

De heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere dienen aan amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 11), dat ertoe strekt de woorden « om een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend, of een in het buitenland verblijvende getuige of deskundige » te vervangen door de woorden « om aan een verdachte, een inverdenkinggestelde, een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend of getuige aan wie gedeeltelijke anonimiteit is verleend, of aan een in het buitenland verblijvende getuige of deskundige ».

De indieners verwijzen naar hun vorige amendementen over hetzelfde onderwerp, in het bijzonder naar amendement nr. 1.

De minister verwijst naar zijn vorige antwoorden en herinnert eraan dat het volgens hem om een onaanvaardbare verruiming van het toepassingsgebied van het ontwerp gaat.

Amendementen nr. 25 tot nr. 27

Mevrouw Nyssens dient drie amendementen in tot wijziging van respectievelijk het voorgestelde artikel 317quater, § 1 (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 25), het voorgestelde artikel 317quater, § 2, (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 26) en het voorgestelde artikel 317quinquies, § 1, (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 27).

Er wordt verwezen naar de behandeling van de amendementen nrs. 20 tot 25 van dezelfde indienster.

Amendementen nr. 14 en nr. 13

De heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere dienen twee amendementen in (stuk Senaat, nr. 1155/2, amendementen nr. 14 en nr. 13), die ertoe strekken respectievelijk de voorgestelde artikelen 317quater, § 4, en 317quater, § 5, te vervangen.

Er wordt verwezen naar de verantwoording van amendement nr. 9 van dezelfde indieners.

De minister meent dat amendement nr. 4 veeleer over § 5 van het betreffende artikel moet gaan.

Wat er ook van zij, de minister kan de redenering van de indieners van de amendementen niet onderschrijven.

Amendement nr. 19

De heer Vandenberghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2/1155/2, amendement nr. 19), dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 317quater, § 5, aan te vullen als volgt :

« De rechtbank houdt in het bijzonder rekening met het gevaar dat de getuige zou lopen voor zijn fysieke integriteit ten gevolge van de verklaringen die hij aflegt. »

Er wordt verwezen naar de bespreking van amendement nr. 18.

Amendement nr. 12

De heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 12), dat ertoe strekt artikel 317quinquies, § 1, te wijzigen.

Er wordt verwezen naar amendement nr. 1

Artikel 6 (nieuw)

Amendement nr. 31

De heer Vandenberghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1155/2, amendement nr. 31), tot invoeging van een artikel 6 (nieuw), dat een artikel 317sexies invoegt.

Er wordt verwezen naar de bespreking van amendement nr. 16 tot invoeging van artikel 2bis (nieuw).

De heer Mahoux vraagt de minister hoe het zit met de toepassing van de maatregelen van het ontwerp op de anonieme getuigen wat betreft de aangewende technieken en de opname. Met het vervormen van beeld en stem wil men immers een vorm van anonimiteit bewaren.

Voorts komen de anonieme getuigen blijkbaar niet in aanmerking voor de technieken op afstand, maar wel voor de opname.

De minister antwoordt dat er verscheidene mogelijkheden bestaan.

Een getuige kan volledige of gedeeltelijke anonimiteit genieten, overeenkomstig de procedure in de wet betreffende de anonieme getuigen, doch steeds via een onderzoeksrechter.

Een getuige kan ook bescherming nodig hebben omdat hij bedreigd werd. In dat geval is zijn identiteit bekend (naam, voornaam, geboortedatum en -plaats, adres, ...). Er kan een debat op tegenspraak over worden gehouden, maar zijn uiterlijk voorkomen is dat niet. In dergelijk geval is het heel goed mogelijk dat men het beeld of de stem vervormt.

Men mag beide gevallen niet door elkaar halen, want anonimiteit gaat veel verder dan bescherming voor een bedreigde getuige.

Het enige geval dat zich kan voordoen, is dat van een anonieme getuige die zijn anonimiteit dreigt te verliezen om een reden buiten zijn wil en die dan bescherming kan krijgen.

Stemmingen

Artikel 1 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

Amendementen nrs. 20 A en B, 21 A en B, 28 A en B, 29 A en B van mevrouw Nyssens worden verworpen met 9 stemmen tegen 2 stemmen.

Amendementen nrs. 1 tot 6 van de heer Vandenberghe en mevrouw de Schamphelaere worden verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

Amendementen nrs. 15 en 17 van de heer Vandenberghe worden verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

Artikel 2 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.

Amendement nr. 16 van de heer Vandenberghe wordt verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

Amendementen nrs. 22 A en B, 23 A en B en 24 A en B van mevrouw Nyssens worden verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

Amendementen nrs. 7 tot 10 van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere worden verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 18 van de heer Vandenberghe wordt verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

Artikel 3 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.

Amendement nr. 30 van de heer Vandenberghe wordt verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

Artikel 4 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.

Amendementen nrs. 11 tot 14 van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere worden verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 19 van de heer Vandenberghe wordt verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

Amendementen nrs. 25 A en B, 26 A en B, 27 A en B van mevrouw Nyssens worden verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

Artikel 5 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.

Amendement nr. 31 van de heer Vandenberghe wordt verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

IV. EINDSTEMMING

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.

Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de 8 aanwezige leden.

De rapporteurs, De voorzitter,
Mia DE SCHAMPHELAERE.
Martine TAELMAN.
Josy DUBIÉ.

De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst
van het wetsontwerp
(zie stuk Kamer, nr. 50-1590/6)