2-1193/1 | 2-1193/1 |
5 JUNI 2002
De Senaat,
A. Overwegende dat blijkens rapporten van de VN en nationale en internationale NGO's (zoals Broederlijk Delen, Pax Christi, Réseau européen Congo, Human Rights Watch, Amnesty International, en andere) in Oost-Congo bijna drie miljoen mensen waaronder vooral vrouwen en kinderen als gevolg van buitenlandse bezetting om het leven zijn gekomen;
B. Overwegende dat volgens diezelfde rapporten zowat twee miljoen mensen binnen de grenzen van hun eigen land werden ontheemd en vele miljoenen mensen dreigen te sterven als gevolg van ondervoeding, het ontbreken van medische zorg en de wandaden van binnenlandse en buitenlandse soldaten, rebellen en gewapende groeperingen die de plaatselijke bevolking terroriseren of uitbuiten;
C. Overwegende dat het vredesakkoord van Lusaka van 1999 nog steeds de belangrijkste basis vormt voor verdere vredesonderhandelingen en alle nodige stappen voor duurzame pacificatie en democratisering in de Democratische Republiek Congo (DRC);
D. Overwegende dat de Inter-Congolese Dialoog in Sun City een akkoord heeft opgeleverd waarvan het draagvlak desnoods door bijkomende onderhandelingen en een aantal aanpassingen moet worden uitgebreid tot alle betrokken partijen, in het bijzonder de Rwandese regering en de door haar gesteunde rebellenbeweging RCD-Goma;
E. Overwegende dat een aantal landen hun troepen in tegenstelling tot de letter en de geest van het vredesakkoord van Lusaka nog steeds niet uit Congolese grondgebied hebben teruggetrokken, en dat met name vooral Rwanda als bezettingsmacht sterk aanwezig blijft in grote gebieden van Oost-Congo;
F. Overwegende dat de gevechten in Oost-Congo en de aanvallen op de burgerbevolking in de Kivustreek en in de oostelijke provincie blijven voortduren, dat onlangs in Kisangani nieuwe onlusten zijn uitgebroken die zich andermaal tegen de plaatselijke bevolking hebben gekeerd, en dat gevreesd wordt dat die onlusten voor de rebellen van RCD-Goma en hun bondgenoot Rwanda een nieuwe aanleiding zullen vormen om hun greep op de stad en de hele regio nog te versterken;
G. Overwegende dat naast de humanitaire toestand ook de situatie op gebied van internationaal humanitair recht en van mensenrechten voor de Congolese bevolking in het algemeen en voor de burgerbevolking in Oost-Congo in het bijzonder, dramatische en alarmerende vormen heeft aangenomen;
H. Overwegende dat duurzame ontwikkeling en democratisering in de DRC eerst en vooral duurzame vrede vereisen; dat met het oog op duurzame vrede de onmiddellijke stopzetting van de vijandelijkheden, de onvoorwaardelijke terugtrekking van alle buitenlandse troepen, de ontwapening en demobilisatie van gewapende groeperingen en ten slotte de volledige beëindiging van geweldplegingen tegen de burgerbevolking een absolute prioriteit vormen;
I. Overwegende dat de beoogde vrede ook slechts duurzaam kan zijn indien een reeks aanvullende, specifieke maatregelen worden genomen die zoveel mogelijk door de internationale gemeenschap worden ondersteund, zoals een algeheel wapenembargo dat geldt voor de hele regio, een grootschalige inzameling en vernietiging van wapens vooral kleine en lichte wapens waarmee de meeste slachtoffers worden gemaakt , de ontwapening en reïntegratie van rebellen en andere militairen die geen deel vormen van de officiële Congolese strijdkrachten, en de onmiddellijke bevrijding van alle kindsoldaten en het starten van een campagne voor reïntegratie in de samenleving;
J. Overwegende dat de illegale exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van de DRC in een recent rapport van de Verenigde Naties werd omschreven als « stelselmatige plundering »; dat uit het tweede rapport van de Verenigde Naties over deze exploitatie blijkt dat de toegang tot, het zeggenschap over en de handel in de grondstoffen van het land de onderliggende redenen vormen van het conflict in de DRC;
K. Overwegende dat de inzet van de MONUC (Mission de l'Organisation des Nations unies en République démocratique du Congo), overeenkomstig resolutie 1341 van de NV-Veiligheidsraad ver gevorderd is, maar op het terrein moet worden versterkt in termen van getalsterkte en mandaatverantwoordelijkheid, meer bepaald in verband met de bescherming van de lokale burgerbevolking, de ontwapening en demobilisatie van de strijdende partijen (met bijzondere aandacht voor de reïntegratie van kindsoldaten), de begeleiding van de terugtrekking van buitenlandse troepen, de beveiliging en bewaking van de grenzen, de stopzetting en voorkoming van de plundering van natuurlijke rijkdommen, toezicht op wapenembargo's, deelname aan de strijd tegen wapensmokkel, ...;
L. Overwegende dat de internationale gemeenschap in het algemeen en de VN en de Europese Unie in het bijzonder kunnen bijdragen tot de voorkoming, maar desgevallend ook tot de bestraffing van ernstige schendingen van internationaal humanitair recht en van fundamentele mensenrechten, en dat straffeloosheid in deze domeinen nooit aanvaardbaar kan zijn en derhalve werkbare mechanismen moeten worden ingesteld om deze schendingen te kunnen vaststellen, onderzoeken en vervolgen.
Vraagt de regering
1. een actief Congo-beleid te blijven voeren met het oog op de hereniging van het land en een duurzame vrede, die noodzakelijk zijn voor de sociale en economische ontwikkeling van de DRC ten behoeve van de Congolese bevolking;
2. de politieke druk op te voeren ten aanzien van alle partijen die betrokken zijn bij het vredesakkoord van Lusaka, opdat zij hun verplichtingen volgens de bepalingen van dit akkoord zouden naleven, evenals die krachtens het internationaal humanitair recht en de Conventies van Genève in het bijzonder wat betreft de bescherming van de burgerbevolking in gebieden onder hun controle;
3. verder actief bij te dragen tot de consolidering en de versterking van de resultaten van de Inter-Congolese Dialoog in Sun City, meer bepaald door het draagvlak van het bereikte akkoord dat een werkbare basis verschaft voor de overgang naar duurzame pacificatie en democratisering onder druk of langs verdere onderhandelingen te verruimen tot alle betrokken en verantwoordelijke partijen, en in het bijzonder RCD-Goma;
4. de landen die als bezetter aanwezig zijn in Oost-Congo in de eerste plaats Rwanda onder effectieve druk te zetten met het oog op een spoedige en onvoorwaardelijke terugtrekking van de troepen op Congolees grondgebied, en deze landen uitdrukkelijk voor hun verantwoordelijkheid te plaatsen in verband met het gedrag van hun troepen tegenover de lokale burgerbevolking; ook een embargo en het stopzetten van financiële bijstand of ontwikkelingshulp aan de betrokken landen, of de dreiging tot dergelijke maatregelen, vormen in dit verband mogelijke en te overwegen drukkingsmiddelen;
5. een algeheel wapenembargo voor de hele regio toe te passen en tegenover de internationale gemeenschap te pleiten en te ijveren voor de actieve bestrijding van de wapensmokkel en voor een grootschalige inzameling en vernietiging van vooral de kleine en lichte wapens in het gebied;
6. effectief op te treden tegen de illegale exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van de DRC, en tegen de financiering van het conflict op basis hiervan, meer bepaald door zelf maatregelen te treffen en door de VN en de EU (maar ook de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds) aan te zetten tot daadkrachtiger optreden en tot actieve ondersteuning van de onderzoeken die opgestart zijn in de landen genoemd in het betreffende rapport van de VN;
7. de versterking te eisen van de aanwezigheid en vooral ook het mandaat van MONUC, meer bepaald op het gebied van de bescherming van de lokale burgerbevolking, de ontwapening en demobilisatie van de strijdende partijen (met bijzondere aandacht voor de reïntegratie van kindsoldaten), de begeleiding van de terugtrekking van buitenlandse troepen, de beveiliging en bewaking van de grenzen, de stopzetting en voorkoming van de plundering van natuurlijke rijkdommen, het toezicht op wapenembargo's die van kracht zijn en de deelname aan de strijd tegen wapensmokkel;
8. een grondige doorlichting te maken van alle economische bijstand aan en ontwikkelingssamenwerking met de landen betrokken bij het conflict in de DRC, opdat fondsen voor hulpverlening en sociale en economische ontwikkelingsprogramma's niet zouden worden misbruikt voor de financiering van militaire of andere oneigenlijke activiteiten, en eenzelfde doorlichting te vragen aan andere betrokken landen en internationale organisaties;
9. de internationale gemeenschap en vooral de EU aan te sporen tot meer en vooral beter gecoördineerde humanitaire hulpverlening aan de getroffen Congolese burgerbevolking en tot permanent toezicht op de humanitaire situatie met bijzondere aandacht voor de toegang van deze bevolking tot centra voor distributie van voedsel, medische bijstand en gezondheidszorg;
10. het wijdvertakt gebruik te veroordelen van seksueel geweld dat soldaten, rebellen en militieleden van de verschillende strijdende partijen tegen vrouwen en jonge meisjes plegen, en tegelijk financiële, technische en politieke steun te verlenen, respectievelijk te versterken aan acties voor de vaststelling en voorkoming van seksueel geweld en aan de bescherming en opvang van slachtoffers;
11. openlijk de intimidatie en onderdrukking aan te klagen van activisten inzake mensenrechten, zowel in zones die de regering van de DRC controleert als in zones die onder Rwandese controle staan;
12. de Congolese president Kabila op te roepen om zijn beloftes inzake democratische hervormingen en de eerbiediging van fundamentele rechten en mensenrechten volledig na te komen, met inbegrip van een moratorium op de uitvoering van de doodstraf, de hervorming van het Militair Gerechtshof en de bescherming van activisten inzake mensenrechten;
13. financiële middelen en/of personeel vrij te maken, respectievelijk uit te breiden ter versterking van de UN Human Rights Field Office (HRFOC) en van de burgerlijke component van MONUC, in het bijzonder wat de kinderbescherming, humanitaire zaken en mensenrechten betreft;
14. de Veiligheidsraad van de VN aan te sporen tot :
(1) het inzetten van MONUC-waarnemers die in crisiszones zoals Kisangani, Shabunda, Minembwe en Ituri de beschuldigingen moeten onderzoeken die in geloofwaardige rapporten aan het adres van de verschillende partijen worden geuit in verband met aanvallen op de burgerbevolking, en
(2) de voorkoming of opheffing van straffeloosheid voor wreedheden in de DRC, meer bepaald door middel van een commissie van experten voor onderzoek naar en vaststelling van ernstige schendingen van mensenrechten en internationaal humanitair recht in de DRC; deze commissie zou op basis van haar bevindingen aan de Veiligheidsraad ook aanbevelingen kunnen voorleggen, onder meer met betrekking tot een gepast mechanisme voor rechtspraak;
15. in verband met de rechtspraak die zich opdringt zelf reeds de mogelijkheden te onderzoeken,
(1) om het Internationaal Strafgerechtshof, dat op 1 juli 2002 operationeel wordt en ook door de DRC wordt erkend, optimaal te betrekken bij de vervolging van ernstige schendingen van humanitair recht (genocide, misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden) in de DRC de reeds vermelde commissie van experten (cf. punt 14) zou hierbij eveneens een belangrijke rol kunnen spelen , en
(2) om andere mechanismen van rechtspraak voor dit soort misdaden, die in het verleden werden begaan, te implementeren.
29 mei 2002.
Erika THIJS. Sabine de BETHUNE. Jacques D'HOOGHE. Jan STEVERLYNCK. Luc VAN den BRANDE. |