2-944/1 | 2-944/1 |
26 MAART 2002
De algemene socio-economische enquête 2001 heeft aanleiding gegeven tot uiteenlopende kritiek, onder andere over een discriminerende behandeling tussen mannen en vrouwen met betrekking tot de inhoud en de verwoording van de vragen of tot de manier waarop de formulieren aan de gezinnen werden gericht.
Op 18 oktober 2001 kreeg de heer Picqué, minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid in de plenaire zitting verscheidene vragen om uitleg.
Naar aanleiding van dit debat achtte het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen het nuttig aanbevelingen te verwoorden met het oog op een betere inachtneming van de genderdimensie in de toekomst.
Na het aanhoren van de verduidelijkingen van de vertegenwoordigers van minister Picqué over de socio-economische enquête, besliste het Adviescomité de problematiek breder te stellen en zich te buigen over de werking van het Nationaal Instituut voor de statistiek. Op 11 december 2001 werd de heer Cheruy, directeur-generaal van het Nationaal Instituut voor de statistiek uitgenodigd om te komen uiteenzetten in welke mate de genderdimensie aanwezig is in het werk van het NIS, meer bepaald in de opdracht die bestaat uit het opstellen van statistieken.
Op 27 februari 2002 kwam mevrouw Ada Garcia, belast met onderzoek en onderwijs aan de Université catholique de Louvain, een uiteenzetting geven over de huidige situatie en over de moeilijkheden waarmee de gebruikers van genderstatistieken te maken krijgen.
De vergadering vormt vooreerst een gelegenheid om terug te komen op de kritiek van de vrouwenbewegingen op de enquête, die opnieuw naar voren kwam tijdens de vragen om uitleg.
Mevrouw Van Riet herinnert eraan dat de formulieren naar één persoon per adres werden gestuurd. Dat is aanvaardbaar omdat de verzending naar elk individu bijkomende kosten veroorzaakt zou hebben. De vragenlijst met betrekking tot de woning werd gestuurd naar « de persoon die gewoonlijk instaat voor de courante contacten met het bestuur ». Op welk criterium of op welke criteria berust de keuze van deze persoon ? De minister antwoordde in de plenaire vergadering dat het ging om de eigenaar van de woning. Nu is de senator samen met haar man mede-eigenaar van het huis en het formulier werd alleen naar haar man gestuurd. En het gaat hier niet om een alleenstaand geval.
Wat de inhoud van de enquête betreft, is het punt waarom bepaalde vragen alleen aan vrouwen worden gesteld ?
Uit praktisch oogpunt is het spijtig dat bepaalde vragen niet nauwkeuriger zijn : uit de antwoorden kan bijvoorbeeld niet afgeleid worden welk soort verlof de mensen hebben genomen (familiaal verlof, bevallingsverlof, enz.), terwijl het toch een kans was om statistieken op dit vlak te krijgen.
De vertegenwoordiger van de minister wenst dat recht te zetten en aan te tonen dat aan de gelijkheid tussen vrouwen en mannen werd gedacht in de socio-economische enquête 2001.
Het formulier werd gestuurd naar de persoon die zich bij het gemeentebestuur als referentiepersoon voor het gezin heeft aangegeven. De gemeenten beschouwen echter vaak automatisch de man als referentiepersoon. In de enquête werd eenvoudigweg gebruik gemaakt van de codes die in het Rijksregister staan, dat wil zeggen code 1, referentiepersoon, en code 2, echtgenoot of echtgenote van de referentiepersoon.
De vragenlijst werd niet op naam van het echtpaar gestuurd om geen discriminatie teweeg te brengen tussen getrouwde mensen en samenwonenden.
De vragen over de vruchtbaarheid werden alleen aan de vrouwen gericht omdat de afstamming alleen voor de vrouwen met zekerheid vastgesteld kan worden. Deze vragen werden gesteld op verzoek van de WGO. Ze kwamen al voor in de volkstellingen van 1991, 1981, 1970 en 1946. De vruchtbaarheidstatistieken hebben traditioneel alleen betrekking op de vrouwen. Deze statistieken werden nooit gevraagd voor mannen. Het is zo dat het NIS alleen observeert en ingaat op vragen van de maatschappij.
Een ander minpunt van de enquête is dat de bezigheid van huisvrouw niet werd opgenomen in de lijst van de voorgestelde beroepen. Dit vormt helemaal geen oordeel over de vraag of het gaat om een activiteit. Bij de verwerking zal een vrouw met drie kinderen die antwoordt dat ze niet werkt, uiteraard beschouwd worden als een huisvrouw.
Tot slot brengt de minister in herinnering dat deze socio-economische enquête de laatste is. In de toekomst zal gewerkt worden via vergelijking van bestaande gegevens. Aangezien een groot deel van de bevolking zijn antwoorden al heeft teruggestuurd, kunnen aanbevelingen geen invloed meer uitoefenen op het verloop van de enquête. Aanbevelingen over de manier om de resultaten te verwerken en te analyseren kunnen daarentegen nog wel in aanmerking genomen worden.
Mevrouw de Bethune benadrukt de noodzaak om conclusies te trekken uit deze enquête. Er moeten aanbevelingen worden opgesteld over het overheidsoptreden in het algemeen, waarin bijvoorbeeld wordt gevraagd elk overheidsdocument dat onder de bevolking wordt verspreid vooraf aan de Raad van de gelijke kansen voor te leggen.
De vragenlijst werd opgesteld door het Nationaal Instituut voor de statistiek (NIS), samen met de Hoge Raad voor de statistiek. We moeten dus verder gaan en onderzoeken op welke manier de dimensie van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de werking van het instituut kan worden opgenomen.
Tot slot moest iedere minister voor het jaar 2001 een prioritair doel bepalen in verband met gelijke kansen in zijn departement. Wat heeft minister Picqué als prioriteit gesteld ? Het zou interessant zijn dat de minister lessen trekt uit het incident van de NIS-enquête en zijn conclusies uiteenzet in het jaarlijkse « Pekingverslag » (2).
Tot besluit stelt mevrouw de Bethune drie aanbevelingen voor : een eerste betreffende de algemene inachtneming van de genderdimensie in de werking van het NIS, een tweede betreffende de tenuitvoerlegging van het gelijkekansenbeleid binnen het departement van de minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, en een derde over alle overheidsacties ten aanzien van de bevolking, of het nu gaat om enquêtes, campagnes, brochures ...
De vertegenwoordiger van de minister antwoordt dat de strategische doelstelling van het ministerie van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek erin bestaat zich « uit te rusten met vooruitziende middelen die de genderdimensie opnemen in de studies die verband houden met de ontwikkeling van nieuwe informatie- en kennistechnologieën en in het jaarverslag van het Observatorium voor krediet en schuldenlast ». Thans wordt gewerkt aan een analyse van dit verslag in samenwerking met deskundigen van de universiteit van Antwerpen. Dit zou moeten leiden tot een pertinenter gebruik van het genderbegrip in het volgende verslag en tot resultaten die de gelijkheid tussen mannen en vrouwen weerspiegelen.
Op het niveau van het bestuur werd binnen het departement een enquête verricht bij ongeveer 2 500 personen, over stress op het werk. De analyse van de resultaten is aan de gang en zou eventuele verschillen tussen mannen en vrouwen naar voren moeten brengen. Op statistisch vlak wordt gewerkt aan een algemene inventaris om de resultaten te bepalen die nuttig zouden kunnen blijken voor een analyse inzake gender.
Tot slot wordt het personeel van het departement regelmatig op de hoogte gehouden van de initiatieven die aan de gang zijn inzake gelijke kansen. Twee personen werden trouwens aangewezen om zich specifiek bezig te houden met het gelijkekansenbeleid.
III.1. De algemene socio-economische enquête 2001
De heer Cheruy maakt drie opmerkingen over de algemene socio-economische enquête.
1. Voor de verzending van zijn formulieren heeft het NIS de nodige informatie geput uit een reeds bestaande databank, namelijk het Rijksregister van de natuurlijke personen, waarin de bevolkingsregisters van de gemeenten gecentraliseerd zijn. Dit register bevat uitsluitend gegevens die de inwoners aan het gemeentehuis hebben verstrekt, voornamelijk bij een domiciliëring. Zodra het gezin de informatie heeft verschaft, wordt ze opgeslagen in het bevolkingsregister van de gemeente en vervolgens getransfereerd naar het Rijksregister van de natuurlijke personen.
Als een enquête op grond van het gezin gebeurt, is het altijd het Rijksregister dat gebruikt wordt als bron voor de omschrijving van het onderzoeksveld. De meeste enquêtes gaan te werk aan de hand van steekproeven, en dus worden aselecte steekproeven uit het Rijksregister gehaald, met inachtneming van de voorgeschreven stratificaties, dat wil zeggen de leeftijd, het geslacht, het beroep, het inkomensniveau en het woningtype ...
In het kader van de socio-economische enquête werd uitzonderlijk het geheel van de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen in beschouwing genomen.
De wet (3) stelt het NIS in staat gebruik te maken van administratieve registers van gelijk welke instelling van de overheid of van de sociale zekerheid voor een statistische verwerking, maar het NIS kan niet tussenkomen in het beheer van dit register. Het NIS is slechts een passieve gebruiker, die bovendien geen wijzigingen mag aanbrengen. De verzamelde gegevens kunnen alleen worden gebruikt voor statistische doeleinden.
Feitelijk is het zo dat het NIS, als het een fout ontdekt in een bestand, die in zijn publicaties en zijn statistische verwerking rechtzet maar deze informatie niet doorgeeft aan de persoon die verantwoordelijk is voor het bestand. Zo bijvoorbeeld, als een classificatie van een beroepscode onjuist is in een bestand van de RMZ, dan zal het NIS het bedrijf in de juiste nomenclatuurgroep onderbrengen, maar dit niet aan de RMZ melden.
Als bijgevolg iemand gebruik wil maken van zijn recht om de gegevens te raadplegen of recht te zetten op grond van de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, moet dat gebeuren bij de beheerder van het register en niet bij het NIS. Dezelfde redenering geldt voor het principe van de gelijkheid tussen vrouwen en mannen. Als dit principe niet in acht genomen wordt bij het houden van een register, dan moet de persoon die verantwoordelijk is voor het bestand aangesproken worden.
2. Een officiële statisticus is een waarnemer van de maatschappij. Als dusdanig mag hij geen invloed uitoefenen op de maatschappijkeuzes. Hij neemt de gegevens zoals ze zijn.
In de socio-economische enquête heeft het NIS ongewild een sociaal feit in het licht gesteld : in het Rijksregister van de natuurlijke personen is de referentiepersoon van een gezin de man. Dat betekent dat de gezinnen de contactpersoon zo aangeven bij de gemeente.
3. De Raad van State heeft geen bezwaar geuit over de procedure die werd gevolgd voor de enquête, hoewel hij tal van opmerkingen uitte over andere aspecten, die overigens werden gevolgd.
Het gerucht dat de ambtenaren van het NIS zouden toegeven dat de houding van het NIS niet correct is, berust op niets. Het is mogelijk dat een statisticus zijn persoonlijk verlangen naar verandering zou geuit hebben. Maar dat zou het NIS verplichten aan de bestandbeheerders te vragen hun bestand op een andere wijze te houden.
Gegevens die bijgehouden worden voor statistische doeleinden mogen nooit gebruikt worden voor administratieve doeleinden en ook niet om controle of repressie uit te oefenen. Dat vormt de kern van het beroep van statisticus en het tegengewicht voor zijn grote onderzoeksbevoegdheid.
III.2. Het algemene beleid van het NIS
Het NIS hanteert de volgende principes in verband met de statistische verwerking en de publicatie : als het gegeven beschikbaar is, wordt het systematisch gepubliceerd. Nu is het zo dat er op veel gebieden gendergegevens voorhanden zijn.
Het NIS staat echter voor beperkingen. Zo kan het statistieken opstellen over de inkomens per persoon in het geval van een ongehuwd koppel. Voor gehuwde echtparen daarentegen voorziet de wet in de inkomenssamenvoeging, zodat de belastingsaangiftes per gezin worden opgesteld en het gendergegeven niet tot uiting komt.
Verscheidene gevallen zijn evenwel mogelijk.
Eerste geval : het gegeven is beschikbaar maar het is verborgen.
In sommige bestanden komt het gendergeven niet meteen tot uiting omdat het geen nuttig gegeven vormt voor de administratie die het bestand beheert. Deze bestanden werden in feite uitgedacht volgens de wettelijke opdracht van de instelling. Een bestand van de belastingadministratie moet de belastinginning mogelijk maken. Een bestand van de RMZ maakt het mogelijk de sociale bijdragen te innen, het heeft niet tot doel inlichtingen over de werknemers en de ondernemingen te centraliseren. In de tweede plaats bevatten deze bestanden evenwel inlichtingen die na omwerking nuttig zijn voor de statistici.
Het werk van het NIS bestaat erin het gegeven op te zoeken, te gebruiken en op te nemen in zijn publicaties.
Tweede geval : het gegeven is niet beschikbaar
Het NIS gaat pogen het gegeven op te zoeken, onder andere met behulp van andere bestanden. Zo bijvoorbeeld werkt het NIS aan de publicatie van statistieken over vrouwelijke bedrijfsleiders. Het concept bestaat nergens, noch bij de RSVZ, noch bij de RSZ, noch in het Rijksregister, noch bij de belastingadministratie. Bijgevolg heeft het NIS een beroep gedaan op een bestand dat beheerd wordt door een privé-firma, dat criteria verschaft voor het omschrijven van een vrouwelijke bedrijfsleider, zoals het uitoefenen van een directiefunctie of het feit eigenaar te zijn van het bedrijf.
Eens het begrip vrouwelijke bedrijfsleider omschreven is, wordt het mogelijk informatie over hen op te zoeken (burgerlijke stand, opleiding, enz.) of op grond van steekproeven een enquête over deze vrouwen te verrichten.
Derde geval : er bestaat niets.
Als het gendergegeven nergens vermeld staat, wil dat zeggen dat er geen enkele expliciete of impliciete vraag over bestaat. Zo bijvoorbeeld wordt het gendergegeven niet gepubliceerd bij verkeersongevallen, omdat dit soort gegevens voornamelijk wordt gebruikt door de verzekeringsmaatschappijen, die al in het bezit zijn van deze inlichtingen. Aan een eventuele vraag zou heel gemakkelijk gevolg kunnen worden gegeven omdat de identiteit van de bestuurder en van de slachtoffers gekend is en het nummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen het geslacht aanduidt.
Op verzoek van het BIVV en van het ministerie van Vervoer werden er een paar jaar geleden een reeks statistische flashopnames over verkeersongevallen gemaakt. Het gendergegeven stond daar niet in omdat het doel van het verzoek was een idee te krijgen van de omstandigheden van het ongeval en niemand belangstelling had voor het geslacht van de slachtoffers of de daders.
III.3. Gedachtewisseling
Mevrouw de T' Serclaes is van mening dat het NIS bij de socio-economische enquête zonder enig probleem de vrouw als mogelijke referentiepersoon had kunnen nemen. Zelfs volgens het concept van het Rijksregister kon de vragenlijst zonder onderscheid worden gericht aan de « referentiepersoon », met de verduidelijking « mevrouw of mijnheer » tussen haakjes.
De wijze waarop de gegevens geregistreerd zijn op gemeentelijk niveau, dient alvast te worden herbekeken en tevens is het aangewezen het begrip « gezinshoofd » te vervangen door het begrip « referentiepersoon ».
Mevrouw Kestelijn-Sierens vindt het onbegrijpelijk dat het NIS de rechtzetting van een vastgestelde fout in een bestand louter beperkt tot de eigen werkzaamheden, zonder de beheerder van het bestand daarvan op de hoogte te brengen. Is daarin ook geen taak weggelegd voor het NIS, dat toch gebruik maakt van de opgevraagde gegevens ?
Mevrouw Van Riet deelt de verbazing van mevrouw Kestelijn-Sierens. Het NIS zegt dat het gebruik maakt van de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen. Indien het NIS vaststelt dat deze gegevens geen goed instrument vormen voor de weergave van de genderdimensie in de statistieken, blijft de vraag waarom het Instituut nalaat de verantwoordelijken voor het beheer van het Rijksregister daarvan op de hoogte te brengen. En volgens welke criteria worden de codes van het Rijksregister vastgesteld ?
De heer Cheruy wijst er eerst op dat het begrip « gezinshoofd » vroeger een gangbare term was, maar ondertussen vervangen is door het begrip « referentiepersoon », dat op zich een geheel neutraal woord is.
Nergens wordt beweerd dat de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen geen relevante informatie zouden opleveren. Die gegevens zijn als enige beschikbare bron zeer bruikbaar voor de opmaak van alle demografische statistieken. Het NIS ziet dan ook geen enkele noodzaak om enige wijziging aan te brengen in de gegevens van het Rijksregister.
Wanneer het NIS een fout vaststelt, gaat het om een statistische fout en geen feitelijke fout. Nemen we nogmaals het voorbeeld van de classificatie van een onderneming in de RSZ-nomenclatuur : het NIS kan het eventueel niet eens zijn met de rangschikking van een bepaalde onderneming onder een bepaalde rubriek, waarbij de informatie echter niet relevant is voor het beheer van het bestand, namelijk voor de passende betaling van de sociale bijdragen. Het verschuldigde bedrag wordt berekend op basis van andere juiste gegevens. Hetzelfde geldt voor een fiscaal bestand : een fout met betrekking tot het beroep of de economische activiteit verhindert de administratie niet haar taak naar behoren te volbrengen. De rechtzetting van de fout is slechts van belang voor de opmaak van precieze statistieken.
Het NIS deelt zijn rechtzettingen niet mee omdat dit bij wet verboden is. Het NIS geniet een bevoorrechte toegang tot talrijke gegevens, op voorwaarde dat die gegevens alleen voor statistische doeleinden worden aangewend. Het NIS mag geen enkel gegeven aan andere ministeries bezorgen, zelfs indien zij daarom verzoeken.
Wat nu de socio-economische enquête betreft, zegt de heer Cheruy dat niet alleen het NIS instond voor de opmaak van de vragenlijst die aan de bevolking is gestuurd. Het instituut werd daarin bijgestaan door een wetenschappelijke en sociaal-economische raad die bestond uit vertegenwoordigers van de sociale gesprekspartners, verenigingen, plaatselijke besturen, enz.
Mevrouw Van Riet wijst het Adviescomité erop dat ook de Raad van de Gelijke Kansen had moeten worden geraadpleegd.
De heer Cheruy toont zich enigszins sceptisch bij de idee van veelvuldige raadplegingen. In principe is de samenstelling van de Hoge Raad voor de statistiek zo ruim mogelijk opgevat in een streven naar een afspiegeling van alle maatschappelijke belangen terzake.
Hij merkt op dat het NIS ook vergelijkbare statistische enquêtes voert op basis van steekproeven. En daarbij hebben de extrapolatietechnieken een zodanig nauwkeurig karakter gekregen dat een totale betrouwbaarheid van de werkresultaten gegarandeerd is. Deze algemene enquête is in werkelijkheid bedoeld voor de opmaak van lokale statistieken. Dat is de enige mogelijkheid om gegevens te verkrijgen op het niveau van de meest fijnmazige geografische sector. Een steekproef kan weliswaar worden geëxtrapoleerd naar de bevolking, maar het is heel wat problematischer om deze terug te koppelen naar de meest fijnmazige geografische zones. In dat geval zijn plaatselijke enquêtes dan ook noodzakelijk.
Ten slotte zegt de directeur-generaal van het NIS dat het instituut geen jaarverslag publiceert, maar wel een apart hoofdstuk krijgt in het jaarverslag van het ministerie van Economische Zaken.
IV.1. Uiteenzetting van mevrouw Ada Garcia
Mevrouw Garcia stelt dat statistieken die als basis dienen voor een genderanalyse, een onontbeerlijk instrument zijn voor de uitwerking van beleidspunten die afgestemd zijn op de eisen inzake gelijke kansen.
Als vorser bij de universiteit kreeg mevrouw Garcia te maken met het vraagstuk omtrent genderstatistieken. Op verzoek van mevrouw Miet Smet, toenmalig minister van Gelijke Kansen, voerden de UCL en het Limburgs Universitair Centrum in 1996 en 1998 gezamenlijk twee studies uit waarin het ontbreken van genderstatistieken aan het licht kwam. Beide studies beoogden een evaluatie van de beschikbaarheid van de gegevens en van het bestaan van procedures voor de inzameling van geslachtsgebonden gegevens op basis waarvan genderanalyses mogelijk zijn. Het tweede onderzoek ging dieper in op de analyse van twee thema's, namelijk de vertegenwoordiging van vrouwen in de sociaal-economische besluitvormingsorganen, enerzijds, en de fiscaliteit, anderzijds (4).
Onlangs werd onder leiding van mevrouw M. Van Haegendoren een studie verricht door het Limburgs Universitair Centrum op verzoek van de dienst voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden van de eerste minister. De publicatie ervan was in handen van de directie van de gelijke kansen van het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.
Een systematische opmaak van genderstatistieken voor alle aangelegenheden is aangewezen, opdat ze alvast beschikbaar zouden zijn met het oog op mogelijke studies. Dat is thans niet het geval. De ministeries zien doorgaans niet de noodzaak in van een indeling van de statistieken volgens gender.
Bij de directie van de Gelijke Kansen van het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid bestaat deze bekommering wel, omdat de statistieken noodzakelijk zijn voor de publicatie van infobrochures voor een breed publiek of voor de opmaak van het jaarlijkse « Pekingrapport ».
Dit departement tracht de gebruikers en de opstellers van statistieken samen te brengen. Met opstellers van statistieken wordt niet alleen het NIS bedoeld, maar ook de ministeriële departementen die gegevens in het licht van hun eigen beleid verstrekken.
In het raam van de gendermainstreaming is aan alle ministeriële departementen gevraagd binnen hun bevoegdheidsdomeinen een beleidsdoelstelling te formuleren met betrekking tot de gelijke kansen. Tegelijk is een cel « gendermainstreaming » opgericht die terzelfder tijd instaat voor de follow-up van die doelstellingen. Die cel moet de departementen bewustmaken van de noodzaak van statistische instrumenten waarin de genderdimensie is opgenomen.
Hoe is de situatie in andere landen ? In Zweden worden de statistische instrumenten opgemaakt zonder dat er sprake is van enig verzoek (5).
Ook Canada staat reeds zeer ver op dat vlak. Vele statistieken zijn rechtstreeks opvraagbaar via de website van de Canadese regering (www.swc-cfc.gc.ca).
Het Franse « Institut national de la statistique et des études économiques » (INSEE) publiceerde onlangs een brochure met als titel « Femmes et hommes : regards sur la parité » (Man en vrouw : beschouwingen over de pariteit). Dit werk schetst de respectieve situatie van vrouwen en mannen aan de hand van verscheidene thema's zoals demografie, gezinsleven, opleiding, beroepsactiviteit, inkomen en levensstandaard, macht en invloed, vrijetijdsbesteding en sociale contacten. (www.insee.fr; www.sirene.tm.fr).
Mevrouw Garcia verwijst vervolgens naar een Franse studie over de aanwezigheid van vrouwen in het onderwijs. Het desbetreffende onderzoek kon pas tot stand komen op basis van statistisch materiaal dankzij een overeenkomst (« Convention pour la promotion de l'égalité des chances entre les filles et les garçons, les femmes et les hommes dans le système éducatif »/ Overeenkomst betreffende de bevordering van de gelijke kansen voor meisjes en jongens, vrouwen en mannen in het onderwijssysteem) tussen de verschillende ministers, onder wie zowel de minister van Werkgelegenheid als de minister van Landbouw en Visserij bijvoorbeeld. Dit bewijst dat statistisch materiaal voorhanden is indien de politieke wil ertoe bestaat.
IV.2. Gedachtewisseling
Mevrouw Pehlivan vraagt naar de beleidsdoelstellingen van de verschillende ministers.
Mevrouw Garcia antwoordt dat het gaat om een lange en gevarieerde lijst van doelstellingen. De initiatieven van sommige ministeries zijn duidelijk afgestemd op mainstreaming, terwijl andere initiatieven veeleer het karakter van een gerichte actie hebben. Het is alvast een eerste stap in de goede richting dat elke minister zich ertoe verbonden heeft om een kabinetsmedewerker te belasten met de verwezenlijking van minstens één doelstelling inzake gelijke kansen binnen zijn bevoegdheden.
Mevrouw Van Riet wil graag het advies kennen van mevrouw Garcia over de integratie van de directie van de Gelijke Kansen in het toekomstige Instituut van gelijkheid van vrouwen en mannen. Zal de toepassing van de gendermainstreaming in het beleid van de verschillende departementen juist niet moeilijker verlopen indien dat gebeurt vanuit een parastatale instelling ? Is het juist niet logischer dat de cel deel zou uitmaken van het bestuursapparaat ?
Mevrouw Garcia antwoordt dat ze weet heeft van de idee om de bevordering van de gendermainstreaming op te nemen in het takenpakket van het instituut. Daartoe is echter nog geen beslissing genomen. Over de meest geschikte oplossing moet nog worden beraadslaagd. Het zou interessant zijn om te kijken naar de situatie in andere landen of binnen de Europese Unie.
Mevrouw Van Riet vraagt of mevrouw Garcia van mening is dat het toekomstige Instituut van de gelijkheid van vrouwen en mannen een rol kan spelen op het vlak van statistieken en zo ja, welke rol ?
Voorts wil zij weten waarom sommige landen beschikken over geavanceerde statistische instrumenten. Is dat te danken aan politieke wil of is het louter een kwestie van mentaliteit ?
Mevrouw Garcia antwoordt dat Canada en Zweden, die zij als voorbeeld heeft aangehaald, zeer vooruitstrevend zijn op het vlak van de gelijke kansen. Dat heeft mogelijk te maken met de mentaliteit en met de politieke context (6). In Zweden hebben de vrouwenbewegingen een belangrijke rol gespeeld. Wat Canada betreft, kan men ook spreken van een zekere pragmatische aanpak, omdat Canada beschikt over statistieken op vele gebieden dankzij instellingen waarvan de taak bestaat in de opmaak van volledige en efficiënte statistieken.
Wat betreft het toekomstige Instituut van de gelijkheid, meent mevrouw Garcia dat het wel zou moeten instaan voor de bevordering van de opmaak van genderstatistieken, maar niet voor de opmaak zelf. Het moet een discussieforum zijn dat een overzicht van de behoeften biedt. De opmaak van statistieken is echter de taak van het NIS, dat idealiter zou moeten fungeren als het verzamelpunt van statistieken die reeds de genderdimensie omvatten, en die uitgaan van de verschillende ministeries.
Tot op heden worden genderstatistieken alleen op verzoek opgemaakt. En daar wringt het schoentje : de gegevens zouden voorhanden moeten zijn, los van enig verzoek. Studies worden eerst uitgevoerd als gegevens beschikbaar zijn. Thans loopt een studie vaak vast op hinderpalen, zoals de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, die de toegang tot gegevens beletten.
In het raam van een eigendomsstudie, bijvoorbeeld, kan onmogelijk worden nagegaan of een goed geregistreerd is op naam van een vrouw of een man. Aangezien de bestelling van een procedure bij het NIS te veel tijd in beslag neemt, wordt dan maar van de studie afgezien.
Mevrouw Van Riet vraagt of de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer de inzameling van genderstatistieken in de weg staat.
Mevrouw Garcia antwoordt dat vorsers heel wat moeilijkheden ondervinden om onderzoek te verrichten op basis van inlichtingen over de bevolking, omdat de goedkeuring van de gemeenten van het Rijk vereist is voor het verkrijgen van de adressen van de beoogde personen. Zonder toegang tot het Rijksregister van de natuurlijke personen kan men onmogelijk komen tot een representatieve steekproef van de bevolking voor de bedoelde enquête. Men is aldus genoodzaakt parallelle pistes te zoeken, bijvoorbeeld door een beroep te doen op de diensten van een privé-firma die een willekeurige selectie van telefoonnummers maakt. Op die manier treedt men rechtstreeks in contact met personen van wie naam en adres onbekend zijn. Toch heeft die methode haar beperkingen omdat geen rekening wordt gehouden met degenen die niet over een telefoon beschikken, met name een bepaalde marginale laag van de bevolking, en evenmin met personen die uitsluitend een GSM bezitten, veelal jongeren dus. Bijgevolg lopen de onderzoeken vast bij gebrek aan basiselementen die moeten leiden tot objectiveerbare en billijke kwantitatieve gegevens over de gehele bevolking.
Het is niet de bedoeling de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer op losse schroeven zetten, maar wel te trachten een methode te vinden waardoor men gemakkelijker toegang heeft tot gegevens voor wetenschappelijk onderzoek. De onderzoeksbranche heeft nood aan zowel statistieken als rechtstreeks opvraagbare gegevens.
Er dient rekening te worden gehouden met twee aspecten : de opmaak van genderstatistieken, die een permanente bekommering vraagt eensdeels, en de verwerking van statistieken waaruit gegevens kunnen worden gelicht die als onderbouw van beleidspunten moeten dienen, anderdeels. Krachtens het voorontwerp van wet heeft het instituut als taak « de studies en onderzoeken betreffende gender te verrichten, te ontwikkelen, te ondersteunen en te coördineren ». Men dient opnieuw uit te gaan van de transversaliteit en erop toe te zien dat de onderzoeken op alle gebieden oog hebben voor het genderaspect.
Mevrouw Willame vindt het ongepast dat de leden van het Adviescomité, of toch tenminste de voorzitster, niet in het bezit zijn gesteld van de studie betreffende de statistieken die door de directie van de Gelijke Kansen is gepubliceerd.
Als lid van de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden nam zij actief deel aan de besprekingen over de problematiek van de statistieken in het raam van de programmawet van december 2001. De zeer beperkte mate waarin de gendermainstreaming aan bod komt in de statistieken, werd bij die gelegenheid naar voren gebracht.
Er bestaan zeker nog thema's die vragen om velerlei onderzoek, en het zou nuttig zijn mocht het Adviescomité één thema kiezen voor zijn toekomstige werkzaamheden. De Franse studie belicht bijvoorbeeld het verband tussen de stijging van de vrouwelijke activiteitsgraad en de daling van de vruchtbaarheid.
Mevrouw Garcia bevestigt dat het belangrijk is te kunnen beschikken over statistieken betreffende het aantal vrouwen dat zich in deze of gene sociaal-economische situatie bevindt, meer bepaald met het oog op de aanpassing van het beleid inzake tijdskrediet, ouderschapsverlof, enz.
Ze haalt het thema onderwijs aan, dat weliswaar geen federale bevoegdheid is, maar zeer veel stof tot analyse biedt vanuit het oogpunt van de gelijke kansen. Wat is bijvoorbeeld de weerslag van het gemengd onderwijs op meisjes ? Hoe staat het in werkelijkheid met de gelijkheid binnen het universitair onderwijs ? De universiteiten tellen 52 % studentes, die echter vooral te vinden zijn in bepaalde faculteiten, zoals de faculteit psychologie, die echter onvoldoende kansen op werk biedt. In de wetenschappelijke disciplines zijn daarentegen geen studentes vertegenwoordigd. Maar hoe gebeurt hun studievoorlichting, en hoe bestrijdt men het cliché van de mannelijke ingenieur op de bouwwerf die bevelen geeft aan mannen ?
Mevrouw Willame vraagt of er ook studies betreffende statistieken zijn uitgevoerd door de gemeenschappen.
Mevrouw Garcia zegt dat ze geen weet heeft van studies die zijn uitgevoerd op initiatief van de Franse Gemeenschap.
Mevrouw Van Riet voegt eraan toe dat er binnen de Vlaamse Gemeenschap « Vlaamse regionale indicatoren » bestaan. Er zijn wel talrijke genderstatistieken beschikbaar, maar ze weet niet of die systematisch worden opgemaakt.
Mevrouw Van Riet besluit dat het Adviescomité zich zal bezighouden met de uitwerking van een resolutie tot opwaardering van de opmaak van genderstatistieken, de wegwerking van leemtes in de huidige situatie en het zoeken naar oplossingen voor de problemen waarmee de vorsers te kampen hebben.
Mevrouw Garcia verwijst naar de syntheses van de verschillende hoofdstukken van de studies waaraan zij heeft meegewerkt. Die bevatten een opsomming van de leemtes.
Naar aanleiding van deze hoorzittingen stelde het Adviescomité een voorstel van resolutie op (van mevrouw Van Riet c.s., stuk Senaat, nr. 2-944/2).
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Fatma PEHLIVAN. | Iris VAN RIET. |
Deze bijlage blz. 16 tot en met 27 is uitsluitend gedrukt beschikbaar.
Deze bijlage blz. 28 tot en met 29 is uitsluitend gedrukt beschikbaar.
(1) De formulieren die voor de enquête werden gebruikt zijn opgenomen als bijlage 1.
(2) Regeringsverslag in uitvoering van artikel 2 van de wet van 6 maart 1996 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad.
(3) Wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek.
(4) De eerste studie werd in 1997 gepubliceerd door de directie van de Gelijke Kansen van het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, onder de titel « Vrouwen (on)zichtbaar in de statistieken ». De tweede studie werd niet gepubliceerd.
(5) Voorbeeld : het boek Engendering statistics A tool for change van B. Hedman, F. Perucci en P. Sundström (1996).
(6) Voor een kijk op de werking van het departement Statistieken in Zweden, zie bijlage 2.