2-1102/2

2-1102/2

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

23 APRIL 2002


Wetsontwerp betreffende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER DALLEMAGNE

Art. 129

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deel XII van het RPPol-besluit werd reeds bekrachtigd door de programmawet van 30 december 2001. Artikel 129 van dit ontwerp wil artikel 131 van de programmawet doen terugwerken zodat de wettelijke bekrachtiging van deel XII van het besluit de Raad van State verhindert zich uit te spreken over de beroepen tegen dat deel van het besluit. Deze werkwijze houdt een inbreuk in op de scheiding der machten, op de regels van een billijk proces en op de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie. De Raad van State heeft over deze werkwijze een prejudiciële vraag gesteld aan het Arbitragehof.

Nr. 2 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER DALLEMAGNE

Art. 138

Het 2º van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

De Grondwet bepaalt dat de wetgever het besluit betreffende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten vóór 30 april moet bekrachtigen. Het is niet nodig deze bekrachtiging te doen terugwerken tot 1 april 2001, aangezien de gestelde termijn haalbaar is. In zijn advies stelt de Raad van State voor, de datum van inwerkingtreding van de wettelijke bekrachtiging te vermelden, aangezien de waarde van de terugwerkende kracht ervan betwist kan worden in geschillen voor de afdeling administratie van de Raad van State. Met deze opmerking loopt de Raad van State echter geenszins vooruit op de oplossing die het Arbitragehof zal voorstellen betreffende de vraag of deze wettelijke bekrachtiging al dan niet verenigbaar is met de gelijkheids- en non-discriminatiebeginselen als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Het advies van de Raad van State handelt niet over de vraag of de wettelijke bekrachtiging van het RPPol-besluit al dan niet grondwettig is, maar nodigt de wetgever uit de datum van inwerkingtreding ervan nader te bepalen om betwistingen hierover te voorkomen.

Nr. 3 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER DALLEMAGNE

Art. 3

Het 2º van het eerste lid van dit artikel vervangen als volgt :

« 2º het middenkader :

a) districtsinspecteur van politie;

b) aspirant-districtsinspecteur van politie;

c) hoofdinspecteur van politie;

d) aspirant-hoofdinspecteur van politie. »

Verantwoording

De bekrachtiging van het koninklijk besluit tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (RPPOL) dient te worden aangegrepen om de daarin geslopen fouten te corrigeren.

Het in maart 2001 uitgebrachte advies van de Raad van State stuurt op die wijziging aan. Er werd niet voorzien in een specifieke graad van niveau 2+. Dat benadeelt in ernstige mate het betrokken personeel bij de gerechtelijke politie en de gemeentepolitie.

Binnen het operationele kader omvatte het middenkader van de gerechtelijke politie en de gemeentepolitie immers personeelsleden van niveau 2+, terwijl dat van de voormalige rijkswacht graden van niveau 2 omvatte. Het ontworpen artikel 3 (dat een bevestiging inhoudt van artikel II.II.I van het zogenaamde mammoetbesluit) betreft echter alleen de graad van niveau 2, en voorziet niet langer in een specifieke graad van niveau 2+. Daardoor verliezen de voormalige leden van de gerechtelijke politie en de gemeentepolitie het voordeel dat hun diploma bood.

Het middenkader moet dus worden aangevuld met een graad van districtsinspecteur, die geldt voor de personeelsleden van niveau 2+ van het operationeel kader van de geïntegreerde politie.

Nr. 4 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER DALLEMAGNE

Art. 16

In dit artikel de woorden « hoofdinspecteur van politie met bijzondere specialisatie » vervangen door de woorden « districtsinspecteur van politie ».

Verantwoording

Dit amendement is een logisch gevolg van amendement nr. 3, dat een specifieke graad van districtsinspecteur invoert.

Nr. 5 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER DALLEMAGNE

Art. 17

In dit artikel de woorden « hoofdinspecteur van politie met specialiteit politie-assistent » vervangen door de woorden « districtsinspecteur van politie met specialiteit politie-assistent ».

Verantwoording

Dit amendement is een logisch gevolg van amendement nr. 3, dat een specifieke graad van districtsinspecteur invoert.

Nr. 6 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER DALLEMAGNE

Art. 37

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 37. ­ De personeelsleden die slagen voor de basisopleiding kunnen worden bevorderd door overgang naar het beoogde hoger kader. Zij ontvangen een diploma waarmee zij zich volgens de regels inzake mobiliteit kandidaat kunnen stellen voor een vacante betrekking bij zowel de lokale als de federale politie. »

Verantwoording

Dit amendement strekt ertoe te voorkomen dat de lokale politie door interne bevordering al haar personeelsleden verliest en dat de gerechtelijke pijler op dezelfde manier al zijn gespecialiseerde personeelsleden ziet vertrekken.

Een laureaat die een bevordering in de wacht sleept, vormt altijd een meerwaarde voor de dienst waarin hij terechtkomt. Deze verwezenlijking mag niet tot een straf verworden door een gedwongen toepassing van de regels inzake mobiliteit.

Nr. 7 VAN MEVROUW NYSSENS EN DE HEER DALLEMAGNE

Art. 40bis (nieuw)

Een artikel 40bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 40bis. ­ De inspecteur van politie of de hoofdinspecteur van politie die geslaagd is voor een georganiseerde proef waarvan het programma wordt vastgesteld door de directeur van de door de minister aangewezen dienst, is vrijgesteld van de in de artikelen 16 en 17 bepaalde diplomavereisten. »

Verantwoording

De artikelen 40 en 41 voorzien in een vrijstelling van diplomavereisten voor de niveaus 1 en 2 voor kandidaten die slagen voor een proef voor overgang naar een hoger niveau.

Het ontwerp voorziet niet in een dergelijke proef voor kandidaten voor een betrekking van niveau 2+ in het operationeel kader. Deze leemte is onbegrijpelijk aangezien voor het administratief kader wel wordt voorzien in een proef voor overgang naar niveau B (niveau 2+).

Clotilde NYSSENS.
Georges DALLEMAGNE.

Nr. 8 VAN DE HEER KELCHTERMANS EN MEVROUW THIJS

Art. 3

In het eerste lid, het 2º vervangen als volgt :

« 2º het middenkader :

a) afdelingsinspecteur van politie;

b) aspirant-afdelingsinspecteur van politie;

c) hoofdinspecteur van politie;

d) aspirant-hoofdinspecteur van politie. »

Verantwoording

De personeelsleden van de voormalige gerechtelijke politie en de politieassistenten van de gemeentelijke politie verloren hun hoedanigheid van functionaris van het rijksniveau 2+. Zij werden ingeschaald in het middenkader. Dit kader behoort tot het niveau 2. De bewijsvoering hieromtrent is eenvoudig. Voor de overgang van het ene naar het andere kader (bijvoorbeeld van hulpagent naar inspecteur), dient het personeelslid dat niet in het bezit is van het vereiste diploma (in dit voorbeeld het niveau 2), een « niveauproef » af te leggen. Dit bestaat voor de overgang van hulpagent (hulpkader) naar inspecteur (basiskader) : proef niveau 2.

Dit bestaat voor de overgang van hoofdinspecteur (middenkader) naar commissaris (officierenkader) : proef niveau 1.

Er bestaat echter geen niveauproef « niveau 2+ » voor de overgang van het basiskader naar het middenkader. Wat het administratief en logistiek kader betreft, bestaat er wel een niveauproef « niveau B » voor de overgang van het niveau C naar het niveau B. Nog een bewijs dat het middenkader geen kader is dat behoort tot het niveau 2+ : de leden van het middenkader leggen een taalexamen niveau 2 af bij Selor en niet een examen van niveau 2+ (volgens bijlage 8 van het RPPol) ! De voor het openbaar ambt geldende regels werden dus tijdens de hervorming van de politiediensten aangepast.

Nr. 9 VAN DE HEER KELCHTERMANS EN MEVROUW THIJS

Art. 16

De woorden « hoofdinspecteur van politie met bijzondere specialisatie » vervangen door de woorden « afdelingsinspecteur van politie ».

Verantwoording

De personeelsleden van de voormalige gerechtelijke politie en de politieassistenten van de gemeentelijke politie verloren hun hoedanigheid van functionaris van het rijksniveau 2+. Zij werden ingeschaald in het middenkader. Dit kader behoort tot het niveau 2. De bewijsvoering hieromtrent is eenvoudig. Voor de overgang van het ene naar het andere kader (bijvoorbeeld van hulpagent naar inspecteur), dient het personeelslid dat niet in het bezit is van het vereiste diploma (in dit voorbeeld het niveau 2), een « niveauproef » af te leggen. Dit bestaat voor de overgang van hulpagent (hulpkader) naar inspecteur (basiskader) : proef niveau 2.

Dit bestaat voor de overgang van hoofdinspecteur (middenkader) naar commissaris (officierenkader) : proef niveau 1.

Er bestaat echter geen niveauproef « niveau 2+ » voor de overgang van het basiskader naar het middenkader. Wat het administratief en logistiek kader betreft, bestaat er wel een niveauproef « niveau B » voor de overgang van het niveau C naar het niveau B. Nog een bewijs dat het middenkader geen kader is dat behoort tot het niveau 2+ : de leden van het middenkader leggen een taalexamen niveau 2 af bij Selor en niet een examen van niveau 2+ (volgens bijlage 8 van het RPPol) ! De voor het openbaar ambt geldende regels werden dus tijdens de hervorming van de politiediensten aangepast.

Nr. 10 VAN DE HEER KELCHTERMANS EN MEVROUW THIJS

Art. 38bis (nieuw)

Een artikel 38bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 38bis. ­ De inspecteur van de politie die geslaagd is voor een georganiseerde proef waarvan het programma vastgesteld is door de door de minister aangewezen dienst, is vrijgesteld van de in artikel 16 bepaalde diplomavereisten. »

Verantwoording

De personeelsleden van de voormalige gerechtelijke politie en de politieassistenten van de gemeentelijke politie verloren hun hoedanigheid van functionaris van het rijksniveau 2+.

Zij werden ingeschaald in het middenkader. Dit kader behoort tot het niveau 2.

De bewijsvoering hieromtrent is eenvoudig.

Voor de overgang van het ene naar het andere kader (bijvoorbeeld van hulpagent naar inspecteur), dient het personeelslid dat niet in het bezit is van het vereiste diploma (in dit voorbeeld het niveau 2), een « niveauproef » af te leggen.

Dit bestaat voor de overgang van hulpagent (hulpkader) naar inspecteur (basiskader) : proef niveau 2.

Dit bestaat voor de overgang van hoofdinspecteur (middenkader) naar commissaris (officierenkader) : proef niveau 1.

Er bestaat echter geen niveauproef « niveau 2+ » voor de overgang van het basiskader naar het middenkader.

Wat de administratief en logistiek kader betreft, bestaat er wel een niveauproef « niveau B » voor de overgang van het niveau C naar het niveau B.

Nog een bewijs dat het middenkader geen kader is dat behoort tot het niveau 2+ : de leden van het middenkader leggen een taalexamen niveau 2 af bij Selor en niet een examen van niveau 2+ (volgens bijlage 8 van het RPPOL) !

De voor het openbaar ambt geldende regels werden dus tijdens de hervorming van de politiediensten aangepast.

Nr. 11 VAN DE HEER KELCHTERMANS EN MEVROUW THIJS

Art. 87

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 87. ­ Onverminderd de vergoedingen bedoeld in de wet van 3 juli 1967 houdende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, genieten de personeelsleden van het operationeel kader en van het administratief en logistiek kader de kosteloze gezondheidszorgen.

De in het eerste lid bedoelde gezondheidszorgen omvatten de medische zorgverstrekking, de verpleegzorgen, de kinesitherapie, de tandverzorging, de prothesen, de medicijnen en de gevallen van hospitalisatie, inclusief het ziekenvervoer. »

Verantwoording

De leden van de rijkswacht konden reeds een beroep doen op kosteloze medische bescherming. Met de politiehervorming en hun uniform politiestatuut heeft de regering reeds beslist om de toekenning van deze kosteloze medische bescherming ook uit te breiden tot de leden van de geïntegreerde politiedienst.

Deze regeling werd uitgewerkt in het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten deel X, titel I, artikel X.I.1. tot X.I.8 (Belgisch Staatsblad van 31 maart 2001).

In de eerste plaats willen de indieners de kosteloze geneeskundige verzorging openstellen voor alle leden van de politiediensten. De regeling geldt dus niet alleen voor de leden van het operationeel kader, maar ook voor de leden van het administratief en logistiek kader. Hierbij wordt een wijziging aangebracht in de regeling zoals die door het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten werd bepaald en die de minister de bevoegdheid verleent voor het administratieve en logistieke korps een limitatieve lijst op te stellen houdende de functies die voor de kosteloze geneeskundige verzorging in aanmerking kunnen komen. De indieners zien geen enkele reden om bepaalde categorieën administratief en logistiek personeel de mogelijkheid te ontzeggen van die kosteloze geneeskundige verzorging. Het tweede lid van dit amendement geeft een duidelijke omschrijving van de inhoud die onder de term gezondheidszorg moet worden verstaan.

Nr. 12 VAN DE HEER KELCHTERMANS EN MEVROUW THIJS

Art. 87bis (nieuw)

Een artikel 87bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 87bis. ­ Het recht op kosteloze gezondheidszorgen geldt ongeacht de zorgverstrekker zoals bedoeld in het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies en ongeacht de instelling zoals bedoeld in de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, waartoe het personeelslid zich wendt. »

Verantwoording

Voor het verstrekken van de zorgverlening komen alle zorgverstrekkers in aanmerking die worden bedoeld in het koninlijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies. Daarnaast komen ook enkel die instellingen in aanmerking die worden bedoeld in de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987. Enkel deze zorgverstrekking komt immers in aanmerking voor de terugbetaling door de ziekteverzekering.

Door deze bepaling wordt eveneens de regeling gewijzigd die werd uitgevaardigd door artikel X.1.2. van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten. Dit artikel voorziet in het opstellen door de minister van een exhaustieve lijst van de zorgvestrekkers die voor het verlenen van de kosteloze medische bescherming in aanmerking zouden komen. Tegen dergelijke regeling kunnen immers tal van bezwaren worden gemaakt.

Vooreerst heeft de regering reeds de leeftijdsgrens verlaagd naar 50 jaar voor het aannemen van een vaste huisarts. In concordantie hiermee lijkt het de indieners maar redelijk dat de regeling, zoals die door het koninklijk besluit werd vastgelegd, in tegenspraak is met de inspanningen die door de regering worden gedaan voor het aanhouden van een vaste huisarts.

Daarnaast is het zo dat de minister reeds heft geantwoord op een mondelinge vraag in de commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt, dat de korpschef als overgangsmaatregel kan beslissen om elke arts in zijn zone bevoegd te verklaren om de kosteloze medische bescherming te verlenen. Dergelijke bevoegdheidstoekenning lijkt de indieners dan ook bepaald buitensporig en verantwoordt eerder een wettelijke regeling die in dezelfde geest van de interpretatie van de minister de kosteloze medische bescherming toestaat aan elke zorgverstrekker zoals bedoeld in dit voorstel.

Ten slotte moet er voor worden gezorgd dat de vertrouwensrelatie die nu reeds bestaat tussen de huisarts en het lid van de politiediensten in stand wordt gehouden. De verplichting om een andere arts te nemen gaat hier lijnrecht tegen in. Bovendien mag ook de vrije keuze van de huisarts in geen geval worden beperkt.

Nr. 13 VAN DE HEER KELCHTERMANS EN MEVROUW THIJS

Art. 109

Het ontworpen artikel 96bis vervangen als volgt :

« Art. 96bis. ­ De politiezones verlenen, overeenkomstig nadere regels die de Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, hun medewerking aan het functioneren van de communicatie- en informatiecentra. De detachering van het personeel van de lokale politiezones aan de communicatie- en informatiecentra geschiedt lastens de federale begroting. »

Verantwoording

De indieners zijn van mening dat het voorgesteld artikel 96bis een te grote autonomie toebedeelt aan de Koning. Dit kan ingrijpende gevolgen hebben voor de werking van de lokale politiezones.

De uitgewerkte regeling voor detachering moet in elk geval rekening houden met de bijzondere situatie en eigenheden van de lokale politiezones. Het is onaanvaardbaar dat de lokale zones een verlies aan capaciteit zouden ondergaan en ook nog de loonlast moeten dragen van de personeelsleden die zij niet ter beschikking hebben. In de memorie van toelichting bij het artikel 96 WGP wordt eveneens expliciet verwezen naar het engagement van de federale regering over de kosten van deze detachering door de lokale politiezones. De memorie van toelichting bij artikel 96 stelt : « Hun wedde zal door de federale overheid worden terugbetaald aan de betrokken politiezones. » De indieners zijn dus van mening dat de ondersteuningsopdrachten aan de communicatie- en informatiecentra door de leden van het lokale politiekorps moeten gebeuren lastens de federale begroting. Verder willen de indieners nog wijzen op het advies van de Raad van State over dit ontworpen artikel 96bis. De Raad van State stelt terecht dat bij eventuele financiële bijdrage van de lokale zones, de grondslag en de voet van die bijdrage, alsook de eventuele vrijstelling, enkel bij wet worden geregeld. De bevoegdheidstoekenning voor het bepalen van deze financiële bijdrage aan de Koning zou immers strijdig zijn met de Grondwet.

Nr. 14 VAN DE HEER KELCHTERMANS EN MEVROUW THIJS

Art. 124

Het ontworpen artikel 115, § 9, aanvullen met het volgende lid :

« De steun voor wettelijke opdrachten is gratis wat betreft de manuren. Dit geldt in beide richtingen, te weten in het kader van artikel 3, derde lid, voor de federale politie en in het kader van de artikelen 61 tot en met 64 voor de lokale politie. »

Verantwoording

De versie van het wetsontwerp (blz. 122) is reeds grondig veranderd ten opzichte van het voorontwerp (blz. 60), maar houdt mijns inziens nog gevaren in. Er is immers duidelijk een tendens om de manuren die de federale politie besteedt aan steun voor de lokale politie te gaan verrekenen aan de politiezone. Voorbeeld : de tekst van het protocol inzake logistieke steun waarbij de manuren moeten worden betaald door de politiezone. De federale politie heeft nochtans krachtens artikel 3, derde lid, AI 3 WGP de wettelijke opdracht tot « ondersteunende opdrachten voor de lokale politiediensten en voor de overheden ». Het is dan ook logisch dat voor deze manuren middelen worden uitgetrokken in de begroting van de federale politie, zodat deze manuren reeds zijn betaald. Waarom moet de politiezone ze dan nog eens betalen ? Zo ja, dan moet de politiezone ook haar manuren voor opdrachten van federale aard (artikelen 61 tot en met 64 WGP zoals paleisdienst, marseenheden, ...) aanrekenen aan de federale politie. Voor beide politiediensten zijn dit wettelijke opdrachten waarvoor de betaling van de manuren opgenomen is in ieders begroting.

Nr. 15 VAN DE HEER KELCHTERMANS EN MEVROUW THIJS

Art. 129

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deel XII RPPol kreeg reeds een wettelijk karakter in de programmawet van 30 december 2001. Het doel van artikel 129 van dit wetsontwerp is artikel 131 van bedoelde programmawet (houdende wettelijk karakter deel XII-RPPol) terugwerkende kracht te geven tot 1 april 2001.

Op die manier wordt verhinderd dat de Raad van State zich kan uitspreken over de lopende zaken in het kader van deel 12 van bedoeld besluit. Doordat dit artikel bedoeld is om tussen te komen in het normale verloop van de bij de Raad van State aanhangig gemaakte gedingen door ze aan de bevoegdheid van de Raad van State te onttrekken, wordt het gelijkheidsbeginsel geschonden.

Deze manier van werken raakt tevens aan het principe van de scheiding der machten. De Raad van State heeft ter zake ondertussen reeds een prejudiciële vraag gesteld.

Nr. 16 VAN DE HEER KELCHTERMANS EN MEVROUW THIJS

Art. 131bis (nieuw)

Een artikel 131bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 131bis. ­ Artikel XII.VII.22 van het RPPOL wordt vervangen als volgt :

« Art. XII.VII.22. ­ De minister stelt de actuele personeelsleden die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit worden bekleed met de graad van inspecteur van politie, aan in de graad van hoofdinspecteur van politie indien ze houder zijn van een of meerdere van onderstaande brevetten :

1º het brevet zoals voorzien in het koninklijk besluit van 13 juli 1989 houdende het brevet van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, afgeleverd aan bepaalde leden van de gemeentelijke politie;

2º het brevet van officier van de gemeentelijke politie zoals voorzien door het koninklijk besluit van 12 april 1965 houdende het brevet van kandidaat-commissaris en adjunct-commissaris van politie, of in artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 25 juni 1991 houdende de algemene bepalingen betreffende de opleiding van officieren van gemeentepolitie en de voorwaarden tot aanwerving en benoeming in de graad van aspirant-officier van de gemeentepolitie. Ze worden bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en oefenen de ambten verbonden aan het middenkader uit. »

Verantwoording

Brevetten, diploma's en examens die onder het oude statuut werden behaald worden in het nieuwe statuut ongelijk naar waarde geschat. De uitsluitende richtlijn betreft immers het voormalige korps van de houder van dergelijk diploma of brevet en niet, zoals zou kunnen worden verwacht, de persoon die een identieke titel behaalde. Die titels dienen echter voor elk personeelslid dat ze behaalde, hetzelfde voordeel op te leveren. De in de « mammoet » vermelde brevetten dienen voor iedereen en op dezelfde wijze hun waarde af te werpen. De leden van het basiskader van de gemeentelijke politie die titularis zijn van een brevet van officier van gerechtelijke politie of die houder zijn van een brevet van officier van de gemeentelijke politie, werden « vergeten ». Dit verlies aan bewezen bekwaamheid kan de geïntegreerde politie zich niet veroorloven. Om deze anomalieën uit de wereld te helpen stellen we de aanstelling voor in de graad van hoofdinspecteur en het verkrijgen van de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie van die leden van het basiskader die titularis zijn van een brevet van officier van gerechtelijke politie of officier van de gemeentelijke politie. Deze maatregel heeft geen budgettaire impact.

Nr. 17 VAN DE HEER KELCHTERMANS EN MEVROUW THIJS

(Subamendement op amendement nr. 16)

Art. 131bis (nieuw)

Het voorgestelde artikel XII.VII.22, eerste lid van het RPPOL aanvullen als volgt :

« 3º het diploma uitgereikt door het ministerie van Justitie, Nationale School voor criminologie en criminaliteit. »

Verantwoording

Deze cursussen kunnen qua duur en inhoud respectievelijk worden gelijkgesteld met de opleidingen officier van gerechtelijke politie en commissaris en adjunct-commissaris.

Nr. 18 VAN DE HEER KELCHTERMANS EN MEVROUW THIJS

Art. 131ter (nieuw)

Een artikel 131ter (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 131ter. ­ Artikel XII.VII.11 RPPol wordt vervangen als volgt :

« Art. XII.VII.11. ­ Er wordt voor de actuele personeelsleden die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit worden bekleed met de graad van hoofdinspecteur en die houder zijn van hetzij het brevet van officier van de gemeentepolitie bedoeld bij koninklijk besluit van 12 april 1965 betreffende het brevet van kandidaat-commissaris en adjunct-commissaris van politie of in artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 25 juni 1991 houdende algemene bepalingen betreffende de opleiding van de officieren van de gemeentepolitie en de voorwaarden tot aanwerving en benoeming in de graad van aspirant-officier van de gemeentepolitie, hetzij het brevet van hoofdofficier bedoeld in artikel 28, § 1, van het koninklijk besluit van 1 april 1996 betreffende de bevordering tot de graad van adjudant bij de rijkswacht, hetzij geslaagd zijn voor het eerste en het tweede deel van de middelbare graad van de School voor criminologie en criminalistiek of houder zijn van het getuigschrift van de middelbare graad van de School voor criminologie en criminalistiek zoals bepaald is in artikel 23, § 2, van het koninklijk besluit van 19 december 1997 houdende de administratieve rechtspositie en de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de gerechtelijke politie bij de parketten, een baremische loopbaan ingesteld voor de overgang tussen de respectievelijke loonschalen :

1º de loonschaal M4.1 en M5.1 na zes jaar loonanciënniteit in de loonschaal M4.1;

2º de loonschaal M4.2 en M5.2 na zes jaar loonanciënniteit in de loonschaal M4.2;

3º de loonschaal M5.2 en M7.bis na zes jaar loonanciënniteit in de loonschaal M5.2;

4º de loonschaal M6.2 en M7.bis na zes jaar loonanciënniteit in de loonschaal M6.2. »

Verantwoording

Het principe zoals het vervat ligt in XII.VII.11 RPPol dient veralgemeend te worden toegepast om de personeelsleden een bijna gelijkaardige loopbaanmogelijkheid te bieden zoals in het korps van oorsprong (waar normalerwijs de loopbaan eindigde in de hoogste weddenschaal van het kader waartoe het personeelslid behoorde).

Nr. 19 VAN DE HEER KELCHTERMANS EN MEVROUW THIJS

Art. 131quater (nieuw)

Een artikel 131quater (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 131quater. ­ In artikel XII.VII.23 RPPol worden de woorden « , evenals het geheel van de personeelsleden, ingeschakeld in de loonschalen M3.2., M4.2., M5.2. en M7.bis. » ingevoegd tussen de woorden « bedoelde personeelsleden » en de woorden « aan in de graad van ».

Verantwoording

Alle leden van het basiskader van de rijkswacht die in de gerechtelijke zuil werden opgenomen werden dus zoals hierboven verklaard met uitgebreide bevoegdheden bekleed. De BOB telde voor 1 januari 2001 acht officieren. Uit het middenkader werden op 1 april 2001 52 adjudanten benoemd in de graad van commissaris, hetgeen het totaal op 60 officieren bracht. Bovendien werden 270 keuronderofficieren tot diezelfde graad aangesteld (artikel XII.VII.23). Op een getalsterkte van 389 keur- en hoofdofficieren, vastgesteld op 23 mei 1998, werden er dus 322 of 83 %, tot commissaris bevorderd ! Het motief dat wordt aangereikt om die aanstellingen te rechtvaardigen betreft de « proportionele verdeling » van de leidinggevende functies tussen de BOB en de GPP, een bepaling die haar oorsprong vindt in artikel 28 van de wet van 27 december 2000. Op basis van deze wetgeving werd door de rijkswacht op 1 april 2001, rekening houdend met de personeelssterkte van de BOB op 23 mei 1998, een quotum van 30 % officieren uitgerekend.

De wetgeving wordt echter niet nageleefd; bij de berekening van het aantal officieren komende van de rijkswacht werden die officieren van de rijkswacht die op 1 januari 2001 de gerechtelijke zuil vervoegden niet meegerekend voor het bepalen van de proportionele verdeling. Op 1 april 2001 beschikte de rijkswacht en de gerechtelijke zuil derhalve niet over 60 officieren doch over 194 officieren. Er werd derhalve een totaal van 134 keuronderofficieren te veel aangesteld in de graad van commissaris. De hier voorgestelde wijziging strekt ertoe de mogelijkheid te creëren om maatregelen te nemen om de wettelijke norm terzake na te leven.

Dit respect voor de gelijkheid zal bovendien geen effect hebben op de proportionele verdeling van de leidinggevende functies zoals die is voorzien door artikel 28 van de wet van 27 december 2000. De uitoefening van de leiding berust immers bij de functie en dus niet bij de graad, zoals bepaald in artikel 120 van de wet op de geïntegreerde politie van 7 december 1998.

Nr. 20 VAN DE HEER KELCHTERMANS EN MEVROUW THIJS

Art. 131quinquies (nieuw)

Een artikel 131quinquies (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 131quinquies. ­ In het RPPol, bijlage 11, tabel c), worden de volgende wijzigingen aangebracht :

a) de punten 3.2, 3.3, 3.19, 3.20, 3.21, 3.23 en 3.29 vervallen;

b) de tabel aanvullen als volgt :

« 1.3 Afdelingsinspecteur van politie (aspirant-afdelingsinspecteur) » met in de derde kolom de graden « aspirant-politieassistenten, gerechtelijk inspecteur in opleiding, politieassistent, politieassistent eerste klasse, eerstaanwezend politieassistent, hoofdpolitie-assistent, gerechtelijk inspecteur, laboratorium-inspecteur, inspecteur-electrotechnicus en inspecteur gerechtelijke identificatie, gerechtelijk afdelings-inspecteur, laboratoriumafdelingsinspecteur, afdelingsinspecteur-electrotechnicus en afdelingsinspecteur gerechtelijke identificatie » en met de daarmee overeenkomende overgangsloonschalen in kolom 2 en oude loonschalen in kolom 4. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 19.

Nr. 21 VAN DE HEER KELCHTERMANS EN MEVROUW THIJS

Art. 131sexies (nieuw)

Een artikel 131sexies (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 131sexies. ­ In het RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) in bijlage 1, tabel 6, tweede kolom, wordt de loonschaal « M 5.2. » vervangen door de loonschaal « M 6.2. »;

B) in bijlage 11, tabel C, derde kolom, punt 3.23, wordt de loonschaal « M 5.2. » vervangen door de loonschaal « M 6.2. »;

C) in artikel XII.VII.17, eerste lid, worden de loonschalen « M 6, M 6.2., » telkens ingevoegd tussen de woorden « de loonschaal » en de woorden « M 7 of M 7bis »;

D) artikel XII.VII.18 wordt opgeheven. »

Verantwoording

Gelijkheidsprincipe tussen functionarissen van eenzelfde categorie van graden. Zoals de categorie rijkswachters met de graad van adjudant en adjudant-chef in het nieuwe statuut de schaal M 7 verkrijgt, zo is het eveneens wenselijk om de categorie « afdelingsinspecteurs » van de voormalige gerechtelijke politie in dezelfde schaal onder te brengen. Sommige onder hen werden immers in de schaal M 5.2. ondergebracht, een schaal waarvan we voorstellen dat ze wordt herdoopt naar M 6.2. Tevens stellen we voor alle hoofdinspecteurs van eerste klasse van de voormalige gemeentelijke politie die in de loonschaal M 6 zijn ondergebracht, toegang te verlenen tot de graad van commissaris na vier jaar en a rato van 50 % jaarlijks, zoals dat geldt voor de leden van de rijkswacht en voor sommige leden van de gerechtelijke politie.

Nr. 22 VAN DE HEER KELCHTERMANS EN MEVROUW THIJS

Art. 131septies (nieuw)

Een artikel 131septies (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 131septies. ­ In het RPPOL, bijlage 11, tabel D1, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

a) in kolom 4 ter hoogte van punt 3.21 in kolom 3 de oude loonschalen AP6.1, AP6.2, PB31, PB32, AP6.8 (4), AP6.8 (5), AP6.9 (4), AP6.9 (5), AP6.10 (4), AP6.10 (5), AP6.11, AP6.12, 1.515, 1.516, 1.517, 1.401 en 1.402 doen vervallen;

b) in kolom 4 ter hoogte van punt 3.22 in kolom 3 de oude loonschalen AP6.1 (2), AP6.1 (4), AP6.1 (2), AP6.2 (5), PB24, PB25, 1.401 en 1.402 doen vervallen;

c) in kolom 3, punt 3.26 en de ermee overeenstemmende oude loonschaal doen vervallen.

Verantwoording

De hogere officieren van de drie voormalige korpsen dienen eveneens op identieke wijze te worden behandeld. Terwijl alle hogere officieren van de rijkswacht in de graad van hoofdcommissaris werden ingeschaald, werden sommige hogere officieren van de gemeentelijke en gerechtelijke politie als lager officier ingeschaald. Dit voorstel kost niets voor de hogere officieren van de gemeentelijke politie en kent slechts een beperkte budgettaire weerslag voor de hogere officieren van de gerechtelijke politie.

Een gedeelte van de afdelingscommissarissen van de gerechtelijke politie bij de parketten, namelijk deze met de weddenschaal 1C werd ingeschaald in de graad van commissaris; deze politieambtenaren verloren dus hun graad van hoger officier.

Ook de politiecommissarissen-korpshoofden van de gemeenten van klasse 15, 16 en 17, evenals de politiecommissarissen die geen korpshoofd waren in de gemeenten van klasse 19 en 20, verloren hun hoedanigheid van hoger officier. Ze werden naargelang hun oude loonschaal ingeschaald in de nieuwe loonschaal 04 of 04bis van de lagere officieren waarvan de laatste hetzelfde maximum heeft als de schaal 05 van de hogere officieren ! Deze anomalie in de « mammoet » vindt haar oorsprong in de systematische ontkenning van de nochtans door de wet zelf bewezen kwaliteiten van de hogere officieren van de gerechtelijke en gemeentelijke politie, en onder meer :

­ Het niet in aanmerking nemen van het artikel 12 van de wet van 7 april 1919, aangepast door de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, die een functioneel overwicht boven de officieren van gerechtelijke politie van andere korpsen toevertrouwde aan de officieren van de gerechtelijke politie.

­ Het niet in aanmerking nemen van de hoedanigheid van magistraat van de bestuurlijke orde van de commissarissen van politie, hen toevertrouwd door het artikel 190 van de nieuwe gemeentewet, een hoedanigheid die getuigde van de hoge sociale positie die door deze politieambtenaren werd bezet.

Maar alle hogere officieren van de rijkswacht werden wel in de graad van afdelingscommissaris ingeschaald. Hun hoedanigheid van hoger officier werd dus, in tegenstelling tot die van de korpsen, erkend, ongeacht het uitgeoefende ambt of de klasse van gemeente waarin ze waren tewerkgesteld !

We treffen hier dus een zelfde discriminatie aan als bij het middenkader : de hogere officieren van de gerechtelijke en gemeentelijke politie werden gedegradeerd naar een lagere graad, terwijl alle hogere officieren van de rijkswacht hun graad behielden.

Bovendien, wat de afdelingscommissarissen van de gerechtelijke politie betreft, zijn zij de enigen waarbij ingevolge de politiehervorming eenzelfde graad en kader wordt opgesplitst in twee graden en in twee kaders met als gevolg dat deze hogere politieambtenaren worden teruggezet in het kader van de lagere officieren, samen met hun vroegere hiërarchisch lagere collega's. Het argument dat een dergelijke discriminatie verantwoord is om het proportionaliteitsprincipe van de verdeling van gezagsambten vervat in het Octopusakkoord te respecteren, kan hier geenszins worden ingeroepen vermits Octopus het juist heeft over ambten en niet over graden !

We vinden dan ook :

­ dat de afdelingscommissarissen met loonschaal 1C het recht hebben dat hun vroegere graad en functie binnen de top van de ex-GPP en de studies en examens die aan hun bevordering voorafgingen niet ter discussie worden gesteld;

­ dat de graad die alle afdelingscommissarissen in de nieuwe politiestructuur moet bekleden, van aard moeten zijn dat ze formeel onderscheiden blijven van het kader der gewone commissarissen en ze dus thuishoren in het hoger officierenkader, hetgeen zowel feitelijk als juridisch wordt gestaafd.

Zowel het principe van « gelijkheid » als het « gezond verstand » dicteren dat een correcte (her)inschaling van de afdelingscommissarissen met loonschaal 1C in het hoger kader de enige wijze is om de onrechtvaardige en ongelijke inschaling in het lagere officierenkader op een correcte manier ongedaan te maken.

We stellen dan ook voor dat de afdelingscommissarissen met loonschaal 1C en de politiecommissarissendorpshoofden van de gemeenten van klasse 15, 16 en 17, evenals de politiecommissarissen die geen korpshoofd waren in de gemeenten van klasse 19 en 20, binnen het hogere officierenkader in de laagste loonschaal 05 worden ingeschaald.

Voor de politiecommissarissen van de gemeentelijke politie kost deze maatregel niets en voor de afdelingscommissarissen van de gerechtelijke politie is de kostprijs miniem in vergelijking met de discriminatie die betrokkenen momenteel ondergaan en met de last van de hangende procedures voor zowel de Raad van State als het Arbitragehof.

Nr. 23 VAN DE HEER KELCHTERMANS EN MEVROUW THIJS

Art. 126octies (nieuw)

Een artikel 126octies (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 126octies. ­ In het RPPOL, bijlage 11, tabel D « Officierskader », tabel D2 « De hogere officieren », punt 1.1. « Hoofdcommissaris van politie », de volgende wijzigingen aanbrengen :

a) In kolom 3, « Afgeschafte graad » een punt 3.1bis invoegen :

« 3.1.bis. Commissaris van politie (korpschef) klasse 15-16-17 » met op dezelfde hoogte in kolom 4 « Oude loonschaal » de gegevens « PB31, PB32, PB33, AP6.8 (4), AP6.8 (5), AP6.9 (4), AP6.9 (5), AP6.10 (4), AP6.10 (5) 1.515, 1.516, 1517 »;

b) In kolom 3 « Afgeschafte graad » een punt 3.1ter invoegen :

« 3.1ter. Commissaris van politie (niet korpschef) klasse 19-20 » met op dezelfde hoogte in kolom 4 « Oude loonschaal » de gegevens : AP6.1 (2), AP6.1 (4), AP6.1 (5), AP6.2 (2), AP6.2 (4), AP6.2 (5), PB24, PB25 »;

c) In kolom 3 « Afgeschafte graad » een punt 3quater invoegen : voorzien voor de bijzondere rekenplichtige in de meergemeentezones

3.1.quater. Gerechtelijk afdelingscommissaris, afdelingscommissaris van de dienst Telecommunicatie » met op dezelfde hoogte in kolom 4 « Oude loonschaal » « 1C (1 226 247-1 753 613) ».

Verantwoording

De hogere officieren van de drie voormalige korpsen dienen eveneens op identieke wijze te worden behandeld. Terwijl alle hogere officieren van de rijkswacht in de graad van hoofdcommissaris werden ingeschaald, werden sommige hogere officieren van de gemeentelijke en gerechtelijke politie als lager officier ingeschaald. Dit voorstel kost niets voor de hogere officieren van de gemeentelijke politie en kent slechts een beperkte budgettaire weerslag voor de hogere officieren van de gerechtelijke politie.

Een gedeelte van de afdelingscommissarissen van de gerechtelijke politie bij de parketten, namelijk deze met de weddenschaal 1C werd ingeschaald in de graad van commissaris; deze politieambtenaren verloren dus hun graad van hoger officier.

Ook de politiecommissarissen-korpshoofden van de gemeenten van klasse 15, 16 en 17, evenals de politiecommissarissen die geen korpshoofd waren in de gemeenten van klasse 19 en 20, verloren hun hoedanigheid van hoger officier. Ze werden naargelang hun oude loonschaal ingeschaald in de nieuwe loonschaal 04 of 04bis van de lagere officieren waarvan de laatste hetzelfde maximum heeft als de schaal 05 van de hogere officieren ! Deze anomalie in de « mammoet » vindt haar oorsprong in de systematische ontkenning van de nochtans door de wet zelf bewezen kwaliteiten van de hogere officieren van de gerechtelijke en gemeentelijke politie, en onder meer :

­ Het niet in aanmerking nemen van het artikel 12 van de wet van 7 april 1919, aangepast door de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, die een functioneel overwicht boven de officieren van gerechtelijke politie van andere korpsen toevertrouwde aan de officieren van de gerechtelijke politie.

­ Het niet in aanmerking nemen van de hoedanigheid van magistraat van de bestuurlijke orde van de commissarissen van politie, hen toevertrouwd door het artikel 190 van de nieuwe gemeentewet, een hoedanigheid die getuigde van de hoge sociale positie die door deze politieambtenaren werd bezet.

Maar alle hogere officieren van de rijkswacht werden wel in de graad van afdelingscommissaris ingeschaald. Hun hoedanigheid van hoger officier werd dus, in tegenstelling tot die van de korpsen, erkend, ongeacht het uitgeoefende ambt of de klasse van gemeente waarin ze waren tewerkgesteld !

We treffen hier dus een zelfde discriminatie aan als bij het middenkader : de hogere officieren van de gerechtelijke en gemeentelijke politie werden gedegradeerd naar een lagere graad, terwijl alle hogere officieren van de rijkswacht hun graad behielden.

Bovendien, wat de afdelingscommissarissen van de gerechtelijke politie betreft, zijn zij de enigen waarbij ingevolge de politiehervorming eenzelfde graad en kader wordt opgesplitst in twee graden en in twee kaders met als gevolg dat deze hogere politieambtenaren worden teruggezet in het kader van de lagere officieren, samen met hun vroegere hiërarchisch lagere collega's. Het argument dat een dergelijke discriminatie verantwoord is om het proportionaliteitsprincipe van de verdeling van gezagsambten vervat in het Octopusakkoord te respecteren, kan hier geenszins worden ingeroepen vermits Octopus het juist heeft over ambten en niet over graden !

We vinden dan ook :

­ dat de afdelingscommissarissen met loonschaal 1C het recht hebben dat hun vroegere graad en functie binnen de top van de ex-GPP en de studies en examens die aan hun bevordering voorafgingen niet ter discussie worden gesteld;

­ dat de graad die alle afdelingscommissarissen in de nieuwe politiestructuur moet bekleden, van aard moeten zijn dat ze formeel onderscheiden blijven van het kader der gewone commissarissen en ze dus thuishoren in het hoger officierenkader, hetgeen zowel feitelijk als juridisch wordt gestaafd.

Zowel het principe van « gelijkheid » als het « gezond verstand » dicteren dat een correcte (her)inschaling van de afdelingscommissarissen met loonschaal 1C in het hoger kader de enige wijze is om de onrechtvaardige en ongelijke inschaling in het lagere officierenkader op een correcte manier ongedaan te maken.

We stellen dan ook voor dat de afdelingscommissarissen met loonschaal 1C en de politiecommissarissendorpshoofden van de gemeenten van klasse 15, 16 en 17, evenals de politiecommissarissen die geen korpshoofd waren in de gemeenten van klasse 19 en 20, binnen het hogere officierenkader in de laagste loonschaal 05 worden ingeschaald.

Voor de politiecommissarissen van de gemeentelijke politie kost deze maatregel niets en voor de afdelingscommissarissen van de gerechtelijke politie is de kostprijs miniem in vergelijking met de discriminatie die betrokkenen momenteel ondergaan en met de last van de hangende procedures voor zowel de Raad van State als het Arbitragehof.

Theo KELCHTERMANS.
Erika THIJS.