2-548/7

2-548/7

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

25 MAART 2002


Wetsvoorstel betreffende de uitbreiding van het gemeentelijk stemrecht en het recht om verkozen te worden tot de niet-Europese onderdanen die in België verblijven

Wetsvoorstel tot instelling van een volksraadpleging over het stemrecht voor vreemdelingen

Wetsvoorstel tot toekenning van het actief en passief kiesrecht bij de gemeente- en provincieraadsverkiezingen aan de buitenlandse onderdanen

Wetsvoorstel tot wijziging van de gemeentekieswet en de nieuwe gemeentewet, met betrekking tot het stemrecht en de verkiesbaarheid van niet-Belgen bij gemeente- en provincieraadsverkiezingen

Wetsvoorstel tot wijziging van de gemeentekieswet en de nieuwe gemeentewet, met betrekking tot het stemrecht en de verkiesbaarheid bij gemeenteraadsverkiezingen van onderdanen van lidstaten van de Europese Unie en van de andere staatsburgers van buitenlandse nationaliteit die langer dan vijf jaar in België verblijven


BIJLAGEN

BIJ HET VERSLAG NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN KAÇAR EN DE HEER MOUREAUX


INHOUD

  1. Hoorzittingen
    1. Hoorzitting gehouden op 20 november 2001 met
      1. de heer Meindert Fennema, docent aan de Universiteit van Amsterdam
      2. de heer Kris Deschouwer, professor aan de VUB
      3. de heer Dirk Jacobs, docent aan de KUB
      4. de heer Marco Martiniello, docent aan de ULg
      5. Bespreking
    2. Hoorzitting gehouden op 27 november 2001 met
      1. de heer Robert Senelle, professor emeritus
      2. de heer Chris Rutten, burgemeester van Breda
      3. mevrouw Marie-Claire Foblets, professor aan de KULeuven
      4. Bespreking
    3. Hoorzitting gehouden op 11 december 2001 met
      1. mevrouw Grete Brochmann, professor aan de Universiteit van Oslo
      2. de heer Henri Bäck, professor aan de Universiteit van Göteborg
      3. Bespreking
      4. de heer Fethi Gümüs, lid van de Turkse gemeenschap van Antwerpen en projectontwikkelaar bij het Subregionaal Tewerkstellingscomité van Antwerpen
      5. Bespreking
      6. mevrouw Myriam Mottard, afgevaardigde van het platform « Tous résidents, tous citoyens »
      7. Bespreking
      8. de heer Marcel Bourlard, voormalig directeur van de vertegenwoordiging van de IAO bij de Europese Gemeenschap en de landen van de Benelux
      9. de heer Mohamed Chakkar, voorzitter van de Unie van Marokkaanse verenigingen van Antwerpen
      10. de heer Yousfi Ali, afgevaardige van het platform « Tous résidents, Tous citoyens »
      11. Bespreking
  2. Schriftelijke vraag nr. 2-1777 van mevrouw Jeannine Leduc en het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken

1. HOORZITTINGEN

1.1. Hoorzitting van 20 november 2001 met de heren Meindert Fennema, universitair docent aan de Universiteit van Amsterdam, Kris Deschouwer, professor aan de VUB, Dirk Jacobs, universitair docent aan de KUB en Maria Martiniello, universitair docent aan de Ulg

1.1.1. Uiteenzetting van de heer Meindert Fennema, professor aan de Universiteit van Amsterdam

Het is de heer Fennema duidelijk geworden dat er hier een heftig debat over stemrecht voor buitenlanders woedt. Dat is ook niet verwonderlijk, want het gaat over een zaak, die de kern van ons democratisch bestel raakt. Moet iemand wel of niet de nationaliteit bezitten om stemrecht te krijgen ? Bovendien weet men nu al, nog vóór het stemrecht is toegekend, dat de meeste buitenlanders op een linkse partij zullen stemmen. Er zijn dus redenen te over om aan te nemen dat rechtse partijen geen groot voorstander zijn van stemrecht voor buitenlanders. Hoe komt het dan dat in Nederland in het begin van de jaren 80 dat stemrecht unaniem, ook met steun van het CDA en de VVD, werd toegekend ? Dat heeft twee oorzaken.

In de eerste plaats kende Nederland in het begin van de jaren 80 een plotse opleving van partijen die we thans extreem rechts noemen. Jan Maat kwam in de Kamer en merkwaardigerwijs reageerde de Nederlandse politieke elite hierop helemaal anders dan de Belgische op het Vlaams Blok. In Nederland poogde men die partij de wind uit de zeilen te nemen niet door op te schuiven naar de posities van Jan Maat, maar door een vlucht vooruit en men besloot bij wijze van symbolische daad buitenlanders stemrecht te geven. Daar kwam nog bij dat men bijzonder bezorgd was over de integratie van buitenlanders in de Nederlandse gemeenschap en van mening was dat het geven van stemrecht aan buitenlanders hun integratie zou bevorderen, omdat gaan stemmen en meedoen aan de politiek hun betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving zou bevorderen. Die achtergrond zorgde voor een volledige consensus onder de politieke elites en alle partijen deden moeite om zogenaamde « migrantenkandidaten » op de lijst te krijgen. Vooral linkse partijen deden dat, mogelijk omdat rechtse partijen minder belangstelling hadden, maar mogelijk ook omdat het voor rechtse partijen moeilijker was om migranten op de lijst te krijgen. Op lokaal niveau heeft dat ertoe geleid dat migranten vrij snel werden opgenomen in de politieke elite. Het ging hier vooral om een symbolische politieke daad en niet om een juridische kwestie. Opeens gingen ook Surinamers en Antillianen aan de politiek participeren, hoewel daar geen enkele directe aanleiding toe was, aangezien Antillianen en Surinamers allang een Nederlands paspoort hadden. Niettemin werden ze in het kader van de uitbreiding van het stemrecht naar buitenlanders als migrantenkandidaat meegenomen in de hele mobilisatie van migranten en hun integratie in politieke partijen.

Is dit gelukt ? Het antwoord is volmondig : ja. Het gaat hier enkel over de politieke integratie en niet over de effecten op de economische of sociale integratie. Die wordt wel aangenomen, maar er is geen ernstig onderzoek naar gedaan. De politieke integratie is overigens sinds 11 september 2001 niet van een zekere betekenis ontbloot. We kunnen vaststellen dat de politieke integratie is gelukt. In de grote steden in Nederland wordt zo'n kwart van de gemeenteraden bevolkt door allochtonen, die allochtonen hebben zich in grote mate geïntegreerd in de politieke partijen en ook het etnisch stemmen is eigenlijk van heel beperkte omvang. Met etnisch stemmen bedoelt men bijvoorbeeld dat Turken op een Turkse kandidaat stemmen, Marokkanen op een Marokkaanse en Vlamingen op een Vlaamse. Dat type etnisch stemmen speelt een rol, maar wel binnen de bandbreedte van de politieke voorkeuren. Dus ook buitenlanders, etnische minderheden, blijken eerst te kijken naar de ideologisch voorkeur van de mensen op de lijst en naar de eigen ideologische voorkeur, om dan te kiezen voor de partij waar ze ideologisch het dichtst bij staan. Dat blijkt meestal de Partij van de Arbeid te zijn, de socialistische partij, en vooral de Marokkanen houden ook erg van Groen Links. Turken kiezen daarnaast ook in grote mate voor het CDA, dat zich overigens heeft opengesteld voor moslimkandidaten en haar ideologische bandbreedte zo heeft verruimd tot alle mensen die in enige mate een monotheïstische religie aanhangen.

Wat moet men hieruit besluiten ? In de eerste plaats wil hij de rechtse of liberale partijen gerust stellen. Het ligt zeer voor de hand dat naarmate de tijd verstrijkt en de allochtonen zich meer integreren in de Nederlandse samenleving, ze zich zullen verspreiden over het links-rechts-spectrum. Uiteindelijk zullen alle partijen in meer of mindere mate kunnen profiteren van het feit dat ook buitenlanders stemrecht hebben.

Een tweede aspect is echter veel belangrijker. Het stemrecht heeft in aanzienlijke mate bijgedragen tot het vertrouwen van allochtonen in de politieke instituties in Nederland. Uit onderzoek dat meer bepaald in Amsterdam werd gedaan, is gebleken dat bijvoorbeeld Turken niet alleen méér stemmen dan andere allochtonen, maar ook net zoveel stemmen als autochtonen en méér vertrouwen hebben in de Nederlandse politieke instellingen dan de Nederlanders zelf. Als men denkt in termen van een politieke klasse die haar machtsbasis of legitimiteit ziet afbrokkelen, dan is het helemaal niet zeker dat de allochtonen die legitimiteit verder doen afnemen. Het zou integendeel best kunnen dat het vertrouwen in de politieke instellingen in bepaalde omstandigheden bij allochtonen groter wordt dan bij autochtonen.

Dat leidt tot het laatste punt. Toen men buitenlanders stemrecht gaf, heeft de Nederlandse elite nooit gedacht aan eigenbelang, althans niet in democratische zin. Ze dacht dat stemrecht een gunst was om allochtonen zich meer thuis te laten voelen. In België verplicht men de burgers te doen stemmen, iets wat volgens hem minder democratisch is. Als men dat niet zou doen dan zullen de partijen willen dat mensen vrijwillig stemmen en zullen ze nog blij zijn dat er in een stad als Antwerpen veel allochtonen zijn die stemmen, politiek participeren en zich als burger opstellen, ook al wensen ze niet de Belgische nationaliteit aan te nemen. Zeker op lokaal niveau is het immers helemaal niet noodzakelijk dat burgerschap en nationaliteit samenvallen.

1.1.2. Uiteenzetting van de heer Kris Deschouwer, professor aan de VUB

De heer Deschouwer neemt zich voor het kort te houden aangezien zeer veel al gezegd is. De expertise die hij heeft meegebracht heeft overigens ook nietecht concreet betrekking op politieke participatie van etnische minderheden. Geen haar op zijn hoofd denkt er dus aan om iets toe te voegen aan wat zijn collega's al hebben gezegd.

Beroepshalve kijkt hij wel eens naar kiessystemen, modaliteiten van kiessystemen, evoluties, variaties tussen verschillende landen en regio's. Dat onderzoek heeft hem geleerd dat wijzigingen in de modaliteiten van een kiessysteem ­ die heel makkelijk zijn aan te brengen, want doorgaans volstaat een gewone wetswijziging ­ altijd een bron van zeer grote verwachtingen zijn, meestal op het vlak van de effecten op het stemgedrag van de kiezers. Dergelijke wijzigingen zijn echter ook vaak nadien bron van gigantisch grote illusies. Ook al kan men op korte termijn variaties vaststellen, uit historisch en vergelijkend onderzoek meent hij te kunnen afleiden dat wijzigingen in de modaliteiten van een kiessysteem niet leiden tot zichtbare, voorspelbare, herkenbare effecten op het stemgedrag. De enige wijziging waarvan dat wel kan worden gezegd, is de invoering van het algemeen stemrecht, waarbij de massa's dus voor het eerst tot de stembus werden toegelaten. Sindsdien zijn alle andere wijzigingen in het kiessysteem bron geweest van grote debatten en van hoge verwachtingen en grote angsten, die echter niet zijn bewaarheid. Het gradueel verlagen van de leeftijd van 25 naar 18 bijvoorbeeld heeft geen zichtbare effecten op de verkiezingsuitslagen gehad. Zelfs de uitbreiding van het stemrecht tot de vrouwelijke helft van de bevolking heeft merkwaardig genoeg geen grote, zichtbare effecten gehad op het politieke landschap. In 1950 veroverde de CVP een absolute meerderheid en vele schrijven dat toe aan de invoering van het stemrecht voor vrouwen in 1948, maar in 1954 was die absolute meerderheid al weer verloren, dus een langdurig effect was dat zeker niet. Dus zelfs wanneer het om de helft van de bevolking gaat, kan men niet van spectaculaire effecten spreken. Hetzelfde hebben we gezien met de uitbreiding van het gemeentelijk stemrecht naar ingezetenen van EU-lidstaten. Er waren grote verwachtingen en angsten, onder meer rond de taalverhoudingen in Brussel, maar daarin blijkt niets veranderd te zijn. Hetzelfde kan worden opgemerkt bij het al dan niet behouden van de stemplicht, maar dat is vandaag niet het debat.

Hij staat dus nogal sceptisch tegenover het idee dat het debat in deze termen kan of moet worden gevoerd. Zijn advies is dan ook het debat níet in die termen te voeren. Vanuit zijn persoonlijke politieke achtergrond vindt iedereen sowieso voldoende redenen om te concluderen dat de manier waarop verkiezingen nu georganiseerd worden, leidt tot een verkeerde uitslag. Hijzelf heeft elke verkiezingsavond het gevoel dat de meerderheid van dit land verkeerd gestemd heeft, maar daaruit afleiden dat het kiessysteem moet worden gewijzigd, is geen zinvolle manier om dit soort debatten te voeren.

Het gaat integendeel om een zeer principiële kwestie waarover de wetenschappers niet ontzettend veel advies kunnen geven. Het gaat om de heel principiële vraag of de vereiste voor het toekennen van stemrecht die sinds de 19e-eeuwse natiestaat en de uitvinding van de massademocratie in de meeste landen geldt, namelijk de nationaliteitsvereiste, behouden blijft of niet. Nadat men fiscale vereisten en capaciteitsvereisten heeft ingevoerd en weer geschrapt, nadat men vereisten met betrekking tot het geslacht heeft ingevoerd en weer geschrapt, nadat men vereisten met betrekking tot nationaliteit reeds versoepeld heeft naar aanleiding van Europese verdragen, is de vraag levensgroot : behouden we de nationaliteitsvereiste voor stemrecht of niet. Het gaat heel eenvoudig om de vraag hoe de bevolking in naam waarvan een beleid wordt gevoerd, wordt gedefinieerd. Dat is een concept, een notie die voortdurend in beweging is geweest en nog is, op het vlak van leeftijd, van nationaliteit. Het is een heel fundamentele en principiële vraag, waarover niet moet worden gedebatteerd in termen van de mogelijke gevolgen.

Wat ook de uitslag van het debat is, welke definitie deze vergadering of andere ook vastlegt, weet dat die beslissing in geen geval definitief zal zijn. De definitie van bevolking is al honderden jaren in beweging en het zou vreemd zijn indien ze vandaag ineens zou stilvallen.

1.1.3. Hoorzitting van de heer Dirk Jacobs, docent aan de KUB

De heer Jacobs geeft een kort overzicht van de verschillende regelingen inzake stemrecht voor vreemdelingen die in de Europese lidstaten van kracht zijn en wil vervolgens ingaan op de ervaringen in Nederland.

Sinds het Verdrag van Maastricht en de Europese richtlijn rond het gemeentelijk stemrecht hebben alle EU-burgers in alle lidstaten gemeentelijk stemrecht, onder dezelfde voorwaarden als voor staatsburgers geldt. Daarnaast hebben in zes Europese landen, waaronder vijf EU-lidstaten,ook alle niet-EU-burgers gemeentelijk stemrecht. In Ierland werd dit in 1963 ingevoerd en moeten de betrokkenen minimum zes maanden in het land verblijven. Britse onderdanen hebben er overigens sinds 1985 stemrecht op alle niveaus. In Zweden werd in 1975 het stemrecht ingevoerd voor alle vreemdelingen die drie jaar in het land verblijven. In Denemarken gebeurde dit in 1981, opnieuw met een verblijfsvoorwaarde van drie jaar. In 1977 werd daar al het stemrecht voor Scandinaven ingevoerd. Noorwegen voerde in 1982 het stemrecht in voor vreemdelingen die drie jaar in het land verblijven. In Finland geldt een verblijfsvoorwaarde van twee jaar. Daar kunnen bovendien vreemdelingen uit IJsland en Noorwegen, net als EU-onderdanen, meteen deelnemen aan de lokale verkiezingen. Nederland voerde in 1985 het lokaal stemrecht in voor buitenlanders met een verblijfsvoorwaarde van vijf jaar.

Naast deze zes Europese landen waar alle vreemdelingen lokaal stemrecht genieten, zijn er nog drie landen in de Europese Unie met specifieke regelingen die een beperkt aantal groepen vreemdelingen, naast de EU-burgers uiteraard, lokaal stemrecht geven. Portugal heeft een reciprociteitsregeling, een overeenkomst met landen die zelf ook aan Portugezen op hun grondgebied stemrecht toekennen. Zo hebben sinds 1971 onderdanen van Kaapverdië en Brazilië lokaal, maar ook nationaal stemrecht. Sinds 1997 is er stemrecht op basis van reciprociteit voor andere landen, dit zijn Argentinië, Israël, Noorwegen, Peru en Uruguay. Hun onderdanen in Portugal hebben na drie jaar verblijf lokaal stemrecht. In het Verenigd Koninkrijk kunnen alle onderdanen van Gemenebestlanden aan verkiezingen deelnemen. In Spanje ten slotte geldt eveneens een reciprociteitsregeling, maar die moet telkens in verdragen worden vastgelegd en tot nog toe gebeurde dit enkel voor Noorwegen.

Landen als Duitsland, Italië en Frankrijk debatteren momenteel over het al dan niet toekennen van stemrecht op lokaal niveau. In bepaalde landen hebben ook niet-staatsburgers met een permanente verblijfsstatus nationaal stemrecht hebben, meer bepaald in Nieuw-Zeeland en Chili.

In Nederland zijn alle politieke partijen het er op het ogenblik over eens dat lokaal stemrecht een goede zaak is. Op extreem rechts na bestaat er daarover in politiek Nederland unanimiteit. Daarnaast zijn ook de migrantenorganisaties nog steeds tevreden over de toekenning van lokaal stemrecht. De invloed van lokaal stemrecht op het terrein en op het migrantenbeleid, is moeilijk effectief te evalueren, omdat de vormgeving van het beleid en de situaties op het terrein door een hele reeks zaken worden beïnvloed en het stemrecht er moeilijk uit te lichten valt. Alle waarnemers zijn het er wel over eens dat het stemrecht alleszins een positieve invloed heeft gehad op bepaalde gevoeligheden rond multiculturaliteit en doorgaans wordt het symbolische belang van de toekenning van lokaal stemrecht als opening naar de niet-Nederlanders benadrukt. In die context wordt bij vreemdelingen een toegenomen interesse voor het Nederlandse politieke leven vastgesteld. Opmerkelijk is ook dat het aantal naturalisatieaanvragen flink is toegenomen. Dat ligt overigens proportioneel veel hoger in Nederland dan in België.

Over het stemgedrag kan men opmerken dat bij de invoering van het stemrecht in de Scandinavische landen en ook in Nederland vooral de socialistische partijen de meeste stemmen binnenhaalden. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de achtergrond van het electoraat. Na verloop van tijd zien we echter een verbreding van het stemgedrag, meer bepaald bij migranten van de tweede en derde generatie. In Nederland is bijvoorbeeld de partijvoorkeur van de allochtonen nagenoeg gelijk geworden aan die van de autochtonen. Er is dus een gelijke inschatting van het politieke landschap en de patronen in het stemgedrag van allochtonen leunen dicht aan bij die van de autochtonen. Er blijkt heel duidelijk dat het politieke landschap vanuit eenzelfde links-rechts bril wordt bekeken en dat wijst op een integratie van de allochtonen op politiek vlak.

1.1.4. Uiteenzetting van de heer Marco Martiniello, docent bij Ulg

De heer Martiniello merkt op dat de stemverplichting bij lokale verkiezingen voor niet-EU-onderdanen die duurzaam in ons land verblijven, zou leiden tot een aanzienlijke uitbreiding van het kiezerskorps op nationaal niveau en nog meer op lokaal niveau. Het is dus logisch dat de verschillende politieke partijen nagaan op welke manier zij deze nieuwe kiezers voor hun zaak kunnen winnen. Bij elke mijlpaal op weg naar het algemeen stemrecht was steeds sprake van politieke controverse. Men zou gewag kunnen maken van competitie tussen de partijen, die ervoor ijveren de nieuwe kiezers voor hun zaak te winnen en vervolgens aan zich te binden.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat men zich vandaag afvraagt wat het stemgedrag zal zijn van de honderdduizenden vreemdelingen in ons land.

Het is niet vanzelfsprekend om een precieze prognose te maken van het toekomstige stemgedrag van deze bevolkingsgroep. Niettemin beschikken wij momenteel over een aantal studies over de politieke mobilisatie van immigranten en hun afstammelingen in België en over de wijze waarop zij aan het politieke leven deelnemen. Deze studies zijn weliswaar het werk van een erg beperkt aantal onderzoekers, maar toch is het mogelijk aan de hand ervan enkele vaststellingen te doen en enkele hypotheses te formuleren.

Het begrip « vreemdelingen » verwijst naar een bij wet bepaalde categorie. Toch zijn de vreemdelingen in ons land zeker geen homogene sociale groep, wat te wijten is aan tal van factoren, zoals nationaliteit, huidskleur, etnische afkomst, geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, sociaal-economisch niveau, beroepsstatuut, woonplaats (geografische concentratie of veeleer spreiding), ervaring met discriminatie, politieke waarden en overtuigingen, belangstelling voor de politiek, deelname aan het verenigingsleven en aan het politieke leven in België en in het land van oorsprong, enz.

Niets wijst er bijgevolg op dat de vreemdelingen op een homogene manier zouden stemmen. De vreemdelingen zijn niet conservatiever en niet progressiever dan de Belgen. Zij zijn ook niet linkser of rechtser. Ook vormen de vreemdelingen niet het nieuwe proletariaat waar radicaal-links enkele jaren geleden van droomde. Sommige vreemdelingen verwerpen de multiculturele samenleving en zijn aanhangers van het groepsgevoel en van een soort feitelijk separatisme. Zij zouden zich kunnen aangesproken voelen door het Vlaams Blok, waar zij ideologisch niet zo ver vanaf staan. Spreker denkt hierbij aan ultraconservatieve religieuze kringen.

Men kan veronderstellen dat de stemmen van de vreemdelingen naar vrijwel alle politieke partijen van het land zouden uitgaan. Wat het stemgedrag bij lokale verkiezingen betreft, is het mogelijk dat in gemeenten met concentraties van buitenlanders in groepen die omwille van de hiervoor vermelde factoren homogener samengesteld zijn, bepaalde partijen een grotere aantrekkingskracht uitoefenen.

De kiezer handelt vanuit maatschappelijk oogpunt niet altijd rationeel. Toch zijn er aanzienlijk wat kiezers, Belgen zowel als buitenlanders, die erg berekend te werk gaan en kiezen met hun persoonlijk voordeel in het achterhoofd, veeleer dan met bepaalde waarden of een expliciete ideologie. Op dit niveau kan men bij de niet-Belgische kiezers geen specifieke kenmerken onderscheiden. Als zij aan de verkiezingen deelnemen, zullen zij evenzeer hun persoonlijk voordeel vooropstellen bij het uitbrengen van hun stem.

In de besprekingen over de uitbreiding van het actief stemrecht naar vreemdelingen wordt vaak gesproken over de vrees voor een « etnische stem ». Niettemin is tot op heden geenszins bewezen dat er een band zou bestaan tussen etnische afkomst en ras enerzijds, en het politieke gedrag en het kiesgedrag anderzijds. Toch blijkt in de Verenigde Staten bij verkiezingen dat het voor elke kandidaat noodzakelijk is de stemmen van joden, zwarten en latino's te winnen. In ons land heeft men in de afgelopen tien jaar ook gesproken van de zogenaamde migrantenstem en de etnische stem. Bij de instelling van de migrantenraden heeft men zelfs geprobeerd het etnisch stemmen te bevorderen door voorrang te geven aan de nationale lijsten en de stem van een kandidaat met dezelfde nationaliteit. Hoe dan ook mag de « etnische stem » niet als een vaststaand gegeven worden beschouwd.

Men dient na te gaan welke factoren en omstandigheden een specifiek stemgedrag van kiezers ­ in dit geval immigranten ­ van eenzelfde etnische groep in de hand kunnen werken en kunnen verklaren. Tot deze talrijke reeks factoren behoren onder meer de bijzondere kenmerken van ons kiesstelsel, de manier waarop de kiesdistricten ingedeeld zijn, het bestaan van sociale netwerken die gebaseerd zijn op etnische afkomst, de communautaire structurering van de etnische groepen, de soorten discriminatie die de geïmmigreerde bevolkingsgroepen hebben ondergaan, de woonconcentratie, enz.

Het begrip « etnische stem » dient duidelijk omschreven te worden. Een eerste betekenis duidt op de individuele stem van een kiezer die tot een bepaalde etnische groep behoort en stemt voor een of meerdere kandidaten met dezelfde afkomst of voor een partij bestaande uit kandidaten met dezelfde afkomst. Deze kandidaten of partijen zouden door de kiezer beschouwd worden als « automatische » vertegenwoordigers doordat zij dezelfde afkomst hebben. De afkomst is een voldoende verklaring voor de uitgebrachte stem, ongeacht het politieke programma van de partij waarvoor gestemd wordt. In een tweede geval kan ook sprake zijn van een « etnische stem » als de kiezers van eenzelfde etnische groep beslissen om als één man een welbepaalde kandidaat of partij te steunen ongeacht de afkomst van de kandidaat of kandidaten voor wie wordt gestemd.

Een dergelijke groepsstemming kan eventueel bedongen worden na overleg tussen kiezers en kandidaten. Hierbij verbinden de kandidaten zich ertoe bijzondere aandacht te schenken aan de zaak van de kiezers, die in ruil stemmen voor een welbepaalde kandidaat of partij die de verzuchtingen van de etnische groep in kwestie beter begrijpt en dus beter in staat is hun belangen te behartigen. Het onderscheid tussen beide betekenissen is louter theoretisch. In werkelijkheid kan men zich makkelijk gevallen inbeelden, waarbij het zou gaan om een etnische stem volgens beide betekenissen van de term. In België wijst niets erop dat er zich een « etnische stem » zou ontwikkelen volgens de eerste betekenis van de term. Bij de laatste twee gemeenteraadsverkiezingen hebben de partijen die inspeelden op de etnische overeenkomst tussen hun kandidaten en een gedeelte van het kiezerskorps, pijnlijke klappen moeten incasseren. Een voorbeeld hiervan is de partij Merci. Toegegeven, op de lijsten van de traditionele partijen hebben kandidaten van buitenlandse afkomst een zeker succes gekend in de wijken met sterke aanwezigheid van immigranten, maar niet alleen daar. Vaak ging het hier om kandidaten uit het verenigingsleven. Net omwille van hun deelname aan dit verenigingsleven waren zij vrij goed zichtbaar in de wijk. Door hun engagement kwamen zij dan ook aan het hoofd van een bepaalde groep kiezers van buitenlandse afkomst. Staan zij immers, gelet op hun maatschappelijk werk voor deze kiezers, niet op de beste plaats om hen ook politiek te verdedigen ? Wellicht is de individuele stemkeuze van een aantal jongeren van buitenlandse afkomst ingegeven door een bevestigend antwoord op deze vraag.

Hetzelfde scenario kan zich voordoen in het geval van buitenlandse kiezers : zij zullen niet zomaar voor een kandidaat kiezen, enkel en alleen omdat hij dezelfde nationaliteit heeft. De louter etnische stem is doorgaans veeleer theorie dan werkelijkheid.

Wat de « etnische stem » in de tweede betekenis betreft, is het duidelijk dat verenigingen die buitenlandse kiezers onder hun leden tellen, gecontacteerd kunnen worden door kandidaten of zelf kandidaten kunnen contacteren om te onderhandelen over een groepsstemming bij lokale verkiezingen.

In de lokale politiek in België hebben zelfs enkele tientallen stemmen hun belang. Toch kan men bezwaarlijk beweren dat alleen al dankzij de stemmen van de buitenlanders, een welbepaalde kandidaat zou kunnen verkozen worden.

Laten wij niet vergeten dat de term « stemrecht » twee verschillende zaken uitdrukt. Ten eerste gaat het om de uitbreiding van een verplichting, namelijk de stemverplichting, naar personen die de Belgische nationaliteit niet hebben en ook geen onderdaan zijn van een andere lidstaat van de Europese Unie. Ten tweede gaat het ook om de toekenning van een recht aan deze zelfde personen, namelijk het recht om verkozen te worden. Verplichting en recht kunnen natuurlijk niet los van elkaar gezien worden. Men kan zich moeilijk inbeelden het recht toe te kennen zonder de verplichting op te leggen.

Niets wijst er dus op dat de toekenning van lokaal stemrecht aan vreemdelingen het politieke landschap in het hele land op revolutionaire wijze zou hertekenen. Op lokaal niveau vallen er slechts veranderingen te verwachten in de gemeenten en wijken waar een homogenere en meer gestructureerde subgroep van vreemdelingen een voldoende kritische omvang heeft. De aard van deze veranderingen mag echter niet leiden tot al te grote veralgemeningen.

1.1.5. Bespreking

Mevrouw Pehlivan stelt dat de essentie van het hele debat draait rond de vraag of de naturalisatie een voorwaarde is om te mogen stemmen of niet. Zij vindt dat achterhaald.

De heer Fennema heeft de situatie in Nederland beschreven, waar er geen opkomstplicht bestaat, noch voor de Nederlanders noch voor de migranten. De allochtone gemeenschap wordt daar dus niet meer gediscrimineerd. De politieke partijen moeten sindsdien ook hun programma's en hun verkiezingscampagnes aanpassen om ook de migranten voor hen te doen stemmen.

In België hebben we nog altijd stemplicht. Als lid van de SP.A, een zusterpartij van de Nederlandse PVDA, wil zij de heer Fennema zeggen dat ze daaraan vasthoudt. De discussie stemplicht versus stemrecht kunnen we hier niet voeren, maar het moet wel duidelijk zijn dat haar wetsvoorstel opkomt voor stemplicht, ook voor de migrantengemeenschap. Onze experts uit Brussel zeggen dat men terzake trouwens niet anders kan, wil men geen nieuwe discriminatie in het leven roepen.

Aan de heer Fennema wil zij vragen waarom er in Nederland voor lokaal stemrecht geen link wordt gelegd met de nationaliteit en voor nationaal stemrecht wel. Wat heeft vijftien jaar lokaal stemrecht veranderd voor de politieke partijen in Nederland ? Was er in Nederland in de jaren 80 een maatschappelijk draagvlak voor de invoering van stemrecht voor allochtonen ?

De heer Fennema antwoordt dat stemplicht of stemrecht in feite geen principiële kwestie is. Buitenlanders dwingen om te gaan stemmen is natuurlijk perfect mogelijk, men kan hen zelfs dwingen om zich elke maand bij de politie te melden.

Het debat over stemrecht op nationaal niveau wordt op het ogenblik in Nederland gevoerd en is zeker te vergelijken met het debat hier. De zogenaamde rechtse partijen zijn tegen en de partijen die hij gemakshalve « groen » zal noemen, zijn voor. Zodra allochtonen beginnen deel te nemen aan het democratisch proces, wordt hun juridische status plots minder belangrijk. Ze voelen zich betrokken bij het proces. Als slechts een deel van de allochtone gemeenschap mag stemmen, voelt die dat toch niet aan als een discriminatie op zich, omdat dit wordt gecompenseerd door het feit dat allochtonen op lokaal niveau wel mogen stemmen.

Mevrouw Pehlivan merkt op dat de beslissing om stemrecht in te voeren in Nederland uiteraard genomen is door de politieke partijen. Hebben ze de bevolking daarbij geraadpleegd, bijvoorbeeld in een referendum ?

De heer Fennema beweert dat alleen de Centrumpartij, een partij die beweerde dat links en rechts niet meer bestond, tegen het stemrecht was van vreemdelingen. De partij had op haar hoogtepunt drie zetels in het Parlement. Men mag uit deze verhoudingen in het Parlement besluiten dat de bevolking zeker niet massaal tegen het besluit van de politici gekant was.

Mevrouw De Schamphelaere stelt vast dat, in het debat stemrecht versus stemplicht, de Raad van State ons in zekere zin ter hulp is gekomen. Wij kunnen geen stemplicht invoeren voor niet-EU-onderdanen omdat we dan een nieuwe discriminatie ten opzichte van de EU-onderdanen in het leven roepen. De Europese richtlijn zegt immers heel duidelijk dat het voor de niet-EU-onderdanen enkel mag gaan over stemrecht, niet over een verplichting om aan verkiezingen deel te nemen. De richtlijn zegt bovendien dat kandidaat-kiezers zich moeten inschrijven op een kiezerslijst. Aangezien we deze richtlijn niet naast ons kunnen neerleggen en de Raad van State zegt dat we in de groep van de niet-EU-onderdanen geen discriminaties in het leven mogen roepen, is het debat over stemrecht of stemplicht zonder voorwerp. Voor lokaal stemrecht kan het voor alle niet-EU-onderdanen alleen gaan over stemrecht, met inschrijving op kiezerslijsten.

De heer Lozie heeft twee vragen. Wat zijn de electorale gevolgen van de invoering van stemrecht ? Professor Deschouwer vindt dat we die vraag niet centraal mogen plaatsen, omdat het hier om een principiële kwestie gaat. Daarom wil spreker diezelfde vraag anders formuleren : wat zijn de gevolgen van het niet-invoeren van stemrecht ? Kan het behoud van het verbod tot deelname aan verkiezingen een factor zijn die de kloof tussen de allochtone gemeenschap en onze politici en onze politieke instellingen verdiept ? Bestaat daar onderzoek over ?

Bij sociale verkiezingen in de bedrijven wordt er al lang geen onderscheid meer gemaakt en mag iedereen zonder onderscheid deelnemen. Zijn er studies of wetenschappelijke publicaties die aantonen dat dit spanningen heeft veroorzaakt ? In sommige vakbonden bestonden vroeger aparte afdelingen voor allochtonen, maar die zijn steeds minder talrijk, omdat men in de praktijk vaststelt dat iedereen op gelijke manier aan het vakbondswerk deelneemt, ongeacht de nationaliteit.

De heer Wille stelt dat de commissie in deze discussie haar doel niet uit het oog mag verliezen. Op basis van de uiteenzettingen van de experts concludeert hij dat, behalve de heer Fennema, niemand iets nieuws naar voren heeft gebracht. De andere drie hebben allemaal de oproep voor het stemrecht voor niet-Europese migranten ondertekend en dat is hun goed recht. Maar de argumenten die hij vandaag hoort staan al in het artikel in « Le Soir » van 26 oktober 2001. We hadden die bovendien kunnen horen uit de mond van een van onze collega's en lid van de VLD-fractie, die de oproep ook heeft ondertekend. Waarom hebben we niet één academicus kunnen vinden die negatief staat tegenover stemrecht ? Aangezien een groot deel van onze bevolking daar net zo over denkt, moet het toch mogelijk zijn een academicus te vinden die dat standpunt verdedigt.

Zoals bij de aanvang gevraagd, moeten we de discussie in alle sereniteit voeren en mogen we ons doel op geen enkel ogenblik uit het oog verliezen. De vraag is niet hoe de allochtonen zullen stemmen, maar of ze ja dan neen mogen stemmen. Het politieke debat over die vraag moeten wij als politici in volle onafhankelijkheid voeren, nadat we de mening van de experts hebben aanhoord.

Het debat lijkt hem trouwens van bij de aanvang te eng opgevat. De link met de kwestie van de kiesdrempel is bijvoorbeeld frappant. Voor mensen die het stemrecht voor allochtonen afwijzen uit schrik voor de opkomst van etnische of religieuze partijen, kan de kiesdrempel een afdoend antwoord zijn.

Hij wijst ook op de sterke evolutie die we recent in dit land hebben gezien en waardoor er ingevolge een bepaalde visie op de subsidiariteit steeds meer taken aan het laagste niveau worden gewezen. Aangezien dit niveau het dichtst bij de burger staat ligt het voor de hand dat degenen die stemrecht als een middel tot integratie zien, het debat op de eerste plaats op dit niveau situeren.

Hij wilt van de experts graag een typering krijgen van de allochtoon die wel stemrecht wil maar niet de Belgische nationaliteit.

Ten slotte wil hij voor het verdere verloop van deze discussie graag weten waarom het voorstel van de heer Van Quickenborne daarin niet wordt behandeld. Nu gaat het enkel over het stemrecht, maar, zoals mevrouw De Schampelaere opmerkt, dekt die vlag verschillende ladingen, zowel stemrecht als stemplicht. We zullen het de niet-Europese inwoners moeilijk duidelijk kunnen maken dat het voor de Belgen gaat om een plicht en voor hen om een recht. Daarom vraagt hij professor Deschouwer of de invoering van het stemrecht andere electorale verschuivingen zou meebrengen dan die van de stemplicht.

De heer Monfils heeft gehoord dat de rechtse partijen niet erg gewonnen zijn voor de toekenning van stemrecht aan niet-EU-onderdanen. Daar heeft hij het moeilijk mee, want zijn partij is daar wel voorstander van. Is die partij daarom een linkse partij ? Als men blijft vasthouden aan de opdeling tussen links en rechts, zal hij zijn partij moeten beschouwen als een linkse partij. Dat bewijst dat de zaken in België heel wat genuanceerder zijn.

In tegenstelling tot bepaalde experts, is de PRL-FDF-MCC-fractie voorstander van het behoud van de stemverplichting. Het is een wezenlijk onderdeel van de democratie. Niet de vrijheid is het summum van het democratisch denken, maar de wil om deel te nemen aan het openbaar leven, wat de stemverplichting dan ook rechtvaardigt. Er moet ook een debat gevoerd worden over de manier waarop het vreemdelingenstemrecht wordt georganiseerd. Dat debat is echter niet voor vandaag. Naast de adviezen van de Raad van State verdienen nog enkele andere overwegingen met betrekking tot de gelijkheid van de actoren in deze kwestie onze aandacht.

De heer Monfils is verwonderd dat er in Nederland, na de toekenning van stemrecht aan vreemdelingen, een toename van het aantal naturalisatieaanvragen vastgesteld is. Valt daaruit af te leiden dat de uitoefening van het actief stemrecht in Nederland een voorwaarde was om te komen tot bewustwording over het feit dat men behoort tot een gemeenschap, in dit geval tot een gemeente ? Het is een interessante redenering, want doorgaans verwacht men veeleer het omgekeerde.

Is het eenvoudig de Nederlandse nationaliteit te verwerven ? Is het actief stemrecht voor vreemdelingen in Nederland een soort laatste uitweg of veeleer een keuze zoals in ons land, waar de nationaliteit eenvoudig te verwerven is ? Zijn er mensen die kiezen om enkel hun stemrecht uit te oefenen en de nationaliteit dus niet aanvragen ?

Hebben de experts een idee van de leeftijd van de mensen die gaan stemmen zijn ? Zijn zij jonger of ouder dan de doorsnee kiezer ? Wie waren zij eigenlijk ? Zijn de vreemdelingen die gestemd hebben, al lange tijd aanwezig op Nederlands grondgebied of niet ?

In sommige landen zoals Spanje en Portugal wordt aan vreemdelingen actief stemrecht toegekend overeenkomstig bilaterale overeenkomsten, die dan ook voorzien in wederkerigheid, waardoor Spanjaarden en Portugezen ook kunnen stemmen in de landen van oorsprong van de vreemdelingen in kwestie. Met welke landen bestaat deze wederkerigheid ? Werkt dit systeem goed ? Wat is bijvoorbeeld het percentage Spanjaarden die in Marokko wonen en er ook werkelijk hun stemrecht uitoefenen ?

De heer Van Quickenborne beweert dat uit de parlementaire stukken over de voorbereiding van de wet van 1985 in Nederland die hij erop nagelezen heeft, blijkt dat de partijen CDA en VVD in oorsprong tegen waren en pas tijdens de plenaire discussie van zienswijze zijn veranderd. Hopelijk gebeurt dat ook zo bij ons.

Hij wil de heer Fennema een drietal vragen stellen.

In Nederland is de invoering van het stemrecht voor migranten in 1985 voorafgegaan en gevolgd door een flankerend beleid, een integratiebeleid, waar Nederland sindsdien voor bekend staat. Er bestaat bijvoorbeeld een wet op de inburgering van nieuwkomers, die deze mensen verplicht 600 uren maatschappelijke kennis en Nederlands te volgen. Het niet nakomen van die verplichting wordt bestraft met een inkorting van de uitkering. De Staatscommissie Cals-Donner heeft in 1975 kennis van de Nederlandse taal als voorwaarde om te mogen stemmen vastgelegd. Acht de heer Fennema een integratiebeleid, parallel met dit voorstel wenselijk ? Acht hij de kennis van de taal van het grondgebied belangrijk als voorwaarde ?

Zijn tweede vraag betreft de termijn. In Nederland koos men voor vijf jaar, vanuit de redenering dat migranten minimaal een legislatuur in een gemeente moeten hebben gevolgd om het stemrecht te kunnen krijgen. In onze voorstellen varieert de termijn van drie tot vijf jaar, terwijl een legislatuur zes jaar duurt. Acht de heer Fennema een koppeling van die twee termijnen wenselijk ?

Een derde vraag betreft de discussie over de provinciale staten in Nederland. In 1985 werd in Nederland enkel lokaal stemrecht ingevoerd. Mede door de koppeling van stemrecht voor de provinciale staten aan dat voor de Eerste Kamer is die discussie over stemrecht voor de hogere niveaus erg bemoeilijkt. Kan hij ons vertellen af die discussie sindsdien is geëvolueerd ? Is het provinciaal stemrecht ondertussen ingevoerd ? Ook in België wordt namelijk een onderscheid gemaakt tussen gemeente- en provincieraad.

De heer Moureaux wenst dat het vraagstuk meer wetenschappelijk wordt bestudeerd.

Bij de laatste verkiezingen heeft hij vastgesteld dat de jongeren van vreemde afkomst die automatisch Belg zijn, niet enthousiaster zijn om te gaan stemmen dan de andere jonge Belgen. De mensen die het recht hebben verworven daarentegen, wensen het ook daadwerkelijk uit te oefenen.

Hij denkt dat degenen die de naturalisatie weigeren, maar wel stemrecht willen krijgen, gedreven worden door een wellicht irrationele angst om de band met hun land van afkomst te zien verloren gaan.

Hij zou de experts ook willen vragen naar de eventuele schadelijke effecten. Houdt de toekenning van actief stemrecht geen risico's in, hoe klein die ook zijn ? Een genaturaliseerde burger beschikt ipso facto over stemrecht op alle niveaus en kan dus ook bij de belangrijkste verkiezingen, namelijk de federale verkiezingen, zijn stem laten horen. Op federaal niveau worden bijvoorbeeld wijzigingen aangebracht aan de vreemdelingenwet. Loopt men met de toekenning van actief stemrecht, weliswaar beperkt tot de gemeenteraadsverkiezingen, niet het gevaar de indruk te wekken een recht te openen dat op lange termijn toch beperkt blijft ?

Mevrouw Nagy stelt dat dit vandaag slechts slaat op een kleine groep mensen en dat de uitbreiding van het stemrecht haar minder dringend lijkt sinds de naturalisatieprocedure versoepeld is. Het stemrecht weigeren zou niettemin een bijkomende discriminatie zijn ten aanzien van degenen die geen Belg of EU-burger zijn.

Het is belangrijk te weten waarom sommigen wel stemrecht eisen, maar niet de stap zetten om zich te laten naturaliseren. Deze keuze is van fundamenteel belang. Door de steeds groter wordende mobiliteit kan men makkelijk tien of vijftien jaar op een bepaalde plaats wonen en nadien naar een ander land verhuizen. Is het dan nodig en rechtvaardig dat aan deze mensen met het stemrecht ook het recht op deelname wordt ontzegd aan het openbaar leven van het land waar zij wonen ? Sommigen vrezen evenwel dat de toekenning van stemrecht xenofobe reacties zou kunnen losweken bij de zogenaamde « Belgische Belgen » of de « oude Belgen », zoals sommigen ze zo mooi noemen.

Kan de heer Fennema bevestigen dat de extreem-rechtse partijen in Nederland geen bijkomend succes hebben gekend als gevolg van de uitbreiding van het stemrecht ? Zijn de gevoelens van vreemdelingenhaat opgeflakkerd ? Voelden de tegenstanders zich gefrustreerd door de toekenning ?

Kan men op een schematische manier stellen dat het Vlaams Blok er op een voedingsbodem van vreemdelingenhaat in Vlaanderen op vooruitgaat, doordat de andere partijen zich niet altijd duidelijk opgesteld hebben in de integratiekwestie, terwijl extreem-rechts in Wallonië in de kiem gesmoord is, wellicht door de opvallende weg die de PRL de afgelopen jaren heeft afgelegd in deze kwestie ? De overtegenwoordiging die het Vlaams Blok op die manier in de schoot geworpen krijgt, stelt de democratie in België voor heel wat problemen.

Mevrouw De Schamphelaere stelt vast dat alle experts het erover eens zijn dat de invoering van gemeentelijk stemrecht bijna geen electorale verschuiving teweegbrengt. Als politiek mandataris heeft zij evenwel vragen bij de politieke appreciatie van een uitbreiding van gemeentelijk stemrecht voor degenen die nu al genieten van onze stemplicht.

Men weet dat alle Europese landen een heel moeilijk integratiedebat voeren. Iedereen zoekt daarin zijn eigen weg. De CD&V is natuurlijk ook voor een zo volledig mogelijke integratie, maar tegelijk beseft haar partij dat de polarisering in onze samenleving, vooral langs Vlaamse kant, vooral draait rond het gemeentelijk stemrecht. Daarin verschilt de Belgische situatie misschien met die van Nederland. Men heeft veel minder moeite met de nationaliteitsverwerving, die we sinds de jaren 80 keer op keer hebben versoepeld, terwijl Nederland in dezelfde periode verder werkte aan het stemrecht. In de publieke opinie is daardoor het beeld ontstaan dat de positief ingestelde migranten de stap zetten van de naturalisatie. Hen wil men het in geen geval moeilijk maken als ze hun integratiebereidheid duidelijk laten zien. Stemmenverschuiving komt er volgens haar wel, als mensen de indruk krijgen dat de integratie niet meer vereist wordt, dat stemrecht voortaan zonder meer toegekend wordt. De indruk ontstaat dat nationaliteit bij ons minder waarde heeft dan in andere Europese landen, waardoor wij de wetgeving op de nationaliteitsverwerving gemakkelijker kunnen veranderen en versoepelen. Daartegenover staat dat er wel degelijk een polarisering gebeurt rond het stemrecht. Haar vraag is dus welke stemverschuiving het stemrecht zal teweegbrengen bij de mensen die nu al stemplicht kennen.

De heer Van Hauthem heeft de heer Fennema horen uitleggen waarom men in Nederland uiteindelijk beslist heeft het lokaal stemrecht in te voeren. Men dacht dat dit de integratie zou bevorderen. Hij zegt dat de politieke integratie alleszins geslaagd is. Hoe komt het dan dat het debat over de integratie in het algemeen pas een paar jaar geleden goed van start is gegaan ? Hij verwijst naar de discussie over de multiculturele samenleving, het samenleven van verschillende bevolkingsgroepen. Hij verwijst onder meer naar fenomenen zoals Leefbaar Nederland met Pim Fortuyn. Hoe verklaart de heer Fennema die schijnbare tegenstrijdigheid ?

De heer Deschouwer heeft gezegd dat men het debat over het stemrecht vooral niet moeten stellen in termen van electorale verschuivingen. Dat debat is naar aanleiding van de invoering van het stemrecht voor EU-onderdanen effectief gevoerd. Ook toen zei hij dat dit geen verschuivingen zou meebrengen. Vandaag ligt de zaak echter anders, vooral inzake de taalverhoudingen in de allochtone gemeenschappen. Bij Europese onderdanen ging het om stemrecht en moesten de kiezers zich op kiesregisters laten inschrijven, wat demotiverend werkte. Nu gaat het over stemplicht. Dat zou andere electorale verschuivingen kunnen hebben ­ niet tussen partijen, maar tussen taalgroepen ­ en daarom is de vraag of er geen begeleidende maatregelen moeten komen. Hij is het er wel helemaal mee eens dat we hier een principieel debat moeten voeren, zonder de electorale weerslag in rekening te nemen. De vraag is of we de nationaliteitsvereiste behouden of niet. Dan komt men ook bij de vraag wat de nationaliteit nog inhoudt en wat vandaag de betekenis is van burgerschap. In de huidige stand van zaken lopen die debatten onvermijdelijk door mekaar.

Zijn vraag is dan ook of dit niet de aangewezen materie is voor een volksraadpleging.

Mevrouw Van Riet gaat ervan uit dat, al naargelang men voor of tegen stemrecht voor migranten is, men zal aanvoeren dat stemrecht integratie bevordert of dat stemrecht pas kan ná integratie. Ze heeft begrepen dat men in Nederland voor het eerste heeft gekozen : eerst stemrecht en dan integratie. De heer Fennema heeft ook gezegd dat de politieke integratie door het toekennen van stemrecht gelukt is, maar hoe zit het dan met de integratie op andere terreinen, op cultureel, economisch, sociaal vlak ? Zijn daar criteria voor ?

De heer Fennema vroeg zich af waarom men burgerschap aan nationaliteit koppelt. Wat verstaat men in Nederland onder burgerschap als men die beide zaken loskoppelt ? In België kennen we politieke en burgerlijke rechten die men kan verliezen wanneer men een misdrijf pleegt. Men mag dan niet meer stemmen, maar men behoudt wel de nationaliteit. Wordt in Nederland het burgerschap op die manier gedefinieerd ?

De heer Fennema stelt voor de laatste vraag te koppelen aan de eerste over het profiel van de buitenlandse kiezer. De vraag stelt zich waarom iemand die Nederlander of Belg zou kunnen worden maar dat niet wil, wel wil kiezen.

Die buitenlander wil misschien niet stemmen, maar wel het recht daartoe hebben. Allicht heeft de persoon die het verkiest buitenlander te blijven een emotionele band met zijn nationaliteit. Zulke emotionele banden moet men volgens hem respecteren. Men moet ook proberen die los te koppelen van het netwerk van democratische en civiele verplichtingen in het land waar die persoon woont.

De specifieke band met het land van herkomst is niet typisch voor buitenlanders. Hij herinnert zich tien jaar geleden een gesprek te hebben gevoerd met Karel Dillen. In het bijzonder boeiend debat zei hij dat Vlamingen geen vaderland hebben. Dat hij geen vaderland had, verhinderde hem evenwel niet te participeren in de democratische structuren van het land dat zich België noemt.

Hiermee wil hij alleen maar aantonen dat de strijd om de nationale identiteit, die ieder voor zich voert, niet onmiddellijk mag worden gekoppeld aan democratische en burgerlijke rechten en plichten. Het profiel van de buitenlandse kiezer wijkt in een aantal gevallen helemaal niet zo veel af van de doorsnee Vlaming.

Het antwoord op de volgende vragen is iets korter. Wil men al dan niet de democratische rechten en eventueel plichten blijven koppelen aan de nationale identiteit en wil men mensen met een bepaalde nationaliteit, die de burgerrechten willen uitoefenen, dwingen al was het maar symbolisch afstand te doen van hun oude nationaliteit ? Dat zijn details. Het gaat evenwel om een principiële kwestie. Voor veel mensen is de dubbele nationaliteit niet weggelegd of zijn er andere barrières.

Mevrouw De Schamphelaere heeft begrip voor het argument dat het pijnlijk is de nationaliteit te moeten afstaan hoewel men banden heeft met het land van oorsprong, de natie, de familie en dergelijke, en men daarenboven misschien ooit wil terugkeren. Zij wil niemand dwingen zijn oorspronkelijke nationaliteit af te staan.

De vraag is psychologisch-emotioneel. De CD&V is er voorstander van dat iemand zijn oorspronkelijke nationaliteit mag behouden, en dus een dubbele nationaliteit krijgt, ook omwille van het integratieproces, maar welke emotionele belemmering bestaat er om in soepele voorwaarden de nationaliteit aan te vragen van het land waar men al lang verblijft ?

De heer Fennema zegt daar geen onderzoek naar gedaan te hebben. Hij gaat verder met de tweede vraag, die er in feite bij aansluit. Gaan stemrecht en naturalisatiedrang samen ? Zullen mensen die stemmen meer geneigd zijn om de nationaliteit aan te nemen ? Hij denkt het wel.

Hij denkt alleen dat de relatie niet zo causaal is. Het besluit om een andere nationaliteit aan te nemen is voor een groot deel gebaseerd op praktische en fiscale overwegingen. Ze kan zelfs gewoon genomen zijn omdat de vader, die het moeilijk had met die beslissing, inmiddels gestorven is ... Dit soort overwegingen zijn van beslissende betekenis voor het bepalen van de nationaliteit.

De reciprociteit van het stemrecht kent hij niet. Die vraag slaat hij dan ook over.

Integratie en inburgering zijn volgens hem niet zozeer gekoppeld aan het stemrecht. Hij is ertegen het stemrecht te koppelen aan bijvoorbeeld het verwerven van de taal. Heel wat van zijn autochtone studenten in Amsterdam zou hij in dat geval niet onmiddellijk stemrecht in Nederland willen geven. Dat soort kwalificaties zijn in Amerika overigens lang gebruikt om zwarten van het stemrecht te houden.

Het principe dat men iets moet weten voor men toestemming krijgt, heeft men achter zich gelaten. Men gaat uit van de bizarre veronderstelling dat iedere burger voldoende weet om een verstandige stem uit te brengen. Dat is een illusie die ze moeten koesteren, maar niet proberen te materialiseren door mensen een examen af te nemen, want die examens zouden wel eens een sterk politiek karakter kunnen krijgen.

Op de vraag van mevrouw De Schamphelaere of er campagne wordt gevoerd in andere talen, antwoordt de heer Fennema dat geen campagne wordt gevoerd in andere talen, hoewel er wel Turkse verkiezingsbijeenkomsten zijn waar Turks wordt gesproken maar die eveneens worden bijgewoond door Nederlandse politici, die Nederlands spreken.

Bij de politici in Nederland bestond grote angst voor de schotels die Turken op het balkon hadden om de Turkse radio en televisie te kunnen ontvangen.

De Nederlandse politieke elite meende dat de Turken daarmee met hun rug naar de Nederlandse samenleving zouden staan en dat die schotels de integratie zouden tegengaan.

Een onderzoek naar de bevolking in Amsterdam, ook bij Turken, heeft een positieve correlatie blootgelegd tussen de mate waarin men etnische media volgt en het volgen van de lokale politiek. Naarmate men meer naar de Turkse televisie kijkt, heeft men ook belangstelling voor de lokale politiek. Het is dus niet zo dat de hoeveelheid politieke belangstelling die men heeft alleen opgebruikt wordt voor het volgen van de Turkse televisie, waarna die op is.

Dit geeft een ander beeld op wat men met integratie voorstaat. Hij heeft het idee dat veel politici nog altijd denken volgens het zero sum game, namelijk dat elke minuut die op Turkije gericht wordt afgetrokken wordt van de tijd die men aan België zou kunnen besteden. Dat is beslist niet het geval.

Daarom zou hij de vijf jaar vereist inzake verblijf zeker niet koppelen aan de bestuursperiode, zoals men suggereerde, omdat het ritme van de burger in termen van politieke interesse niet parallel loopt met de ambtstermijn van het college.

De politieke belangstelling in Nederland is in bepaalde opzichten na 11 september 2001 enorm toegenomen, maar toen waren er geen verkiezingen en is niemand afgetreden. Allochtonen spraken zich uit tegen Amerika en autochtonen tegen moslims. 60 % van de Nederlanders antwoordden zelfs dat de moslims die de terroristen steunen het land moeten worden uitgezet. De heer Fennema was blij dat er toen kiesrecht en integratie bestond. Daardoor kan immers het debat worden gevoerd.

Betreffende de vraag hoe het komt dat het debat over de multiculturele samenleving pas vijftien jaar na de invoering van het kiesrecht wordt gevoerd, antwoordt hij dat dit helemaal niets met het kiesrecht te maken heeft, maar alles met het feit dat in Nederland een ongehoorde repressie heeft bestaan tegen extreem rechts, wat ertoe geleid heeft dat de mensen die volksnationalistische standpunten innamen zich niet durfden te uiten. Nu doen zij dat opnieuw. Pim Fortuyn bijvoorbeeld doet dit nu, zonder gecriminaliseerd te worden. Dit heeft dan weer geleid tot een ruimer politiek debat, waar nu ook moslims aan deelnemen. Als men de democratie opvat als een debat waarin iedereen op relatief beschaafde wijze met elkaar van mening verschilt, zijn er in Nederland inderdaad stappen vooruit gedaan.

Iemand vroeg of de anti-immigrantensentimenten in Nederland gekoppeld zijn aan het kiesrecht van buitenlanders. Daar gelooft hij niets van. Hij gelooft dat er vele anti-immigrantensentimenten in Nederland zijn, maar ze zijn weinig of niet gekoppeld aan de modaliteiten van het kiessysteem, zoals collega Deschouwer het formuleerde, en zullen niet of nauwelijks geactiveerd worden als men buitenlanders kiesrecht geeft, hoewel het best mogelijk is dat als hierover een volksstemming zou worden georganiseerd een groot aantal mensen tegen zou zijn. Ook als men kiesrecht zou invoeren tegen de meerderheid in, gelooft hij niet dat een geweldige opstand zal ontstaan van wie al kiesrecht heeft tegen wie het nog niet heeft.

Stemrecht bevordert de integratie, maar vooralsnog alleen de politieke integratie. Als men stemrecht heeft, vindt men niet gemakkelijker een baan. Bijgevolg behoudt men een grote mate van onderscheid tussen wat op de arbeidsmarkt, op de huizenmarkt en in de politieke arena gebeurt, al is het zo dat als de stem van allochtonen doorklinkt in de politieke arena de mogelijkheden om te discrimineren op economisch vlak verminderen. Toch denkt hij dat het Nederlandse voorbeeld leert dat het een gezamenlijk project moet zijn waar een groot deel van de bevolking zich achter moet plaatsen.

Wat de economische integratie betreft, zal heel veel afhangen van marktkrachten, die zich niet laten leiden door overwegingen van politieke correctheid of andere niet-economische overwegingen.

Men zou dit op termijn moeten kunnen meten, maar hij meent dat men zich niet te veel moet voorstellen van die verbanden. Het toekennen van het kiesrecht, waarvan collega Deschouwer beweert dat het relatief weinig effect zal hebben op het vlak van partijaanhang, zal ook geen enorm effect hebben voor de integratie van allochtonen op de arbeidsmarkt, maar het creëert een sfeer in de publieke arena.

Hij besluit met de stelling dat er een negatieve relatie bestaat tussen het toekennen van stemrecht en het voorkomen van etnische conflicten. Met andere woorden, het toekennen van stemrecht vermindert de kans op etnische conflicten.

Mevrouw Bouarfa stelt dat zij als socialiste graag had gezien dat de commissie zich niet zou verliezen in een debat over de toekenning van een recht dat volgens haar fundamenteel is. Er is in deze context trouwens maar een dunne lijn tussen recht en plicht. In een land als het onze, waar er stemplicht bestaat, is het niet gezond dat een deel van de bevolking deze plicht niet heeft. Het stemrecht zou moeten toegekend worden zonder debat, om de eenvoudige reden dat dit niet meer dan rechtvaardig is.

Sommigen hebben het over immigranten, maar deze term is niet juist. Wij hebben het immers niet over mensen die pas in ons land zijn aangekomen. Sinds de sluiting van de grenzen en de toepassing van de Schengenakkoorden stelt men vast dat de mensen van buitenlandse afkomst al lang en ook voor lang in ons land zijn. Dat komt tot uiting in de vele naturalisaties.

Het is inderdaad zo dat sommigen weigerden een naturalisatieaanvraag in te dienen uit angst om de band met hun familie of hun land van oorsprong te verbreken. Deze overtuiging is grotendeels achterhaald. De dubbele nationaliteit is niet langer een probleem.

De weigering van sommige jongeren om de nationaliteit aan te vragen, is een politieke daad. Zij zeggen : « Wij zijn hier geboren, wij nemen deel aan de nationale solidariteit, onze ouders hebben in de mijnen gewerkt, wij betalen belastingen, dus moeten wij hier ook kunnen stemmen, zelfs zonder genaturaliseerd te zijn. » De naturalisatieprocedure is ondanks de versoepeling nog steeds een lange lijdensweg.

In ons land bestaat het recht om deel te nemen aan de syndicale en sociale verkiezingen al lange tijd. Men moet zich afvragen wat de impact hiervan is op de vakbondswerking. In de gezondheidssector heeft hij moslimvrouwen vakbondsvertegenwoordiger zien worden. Voor vrouwen die doorgaans weinig in de pap te brokken hebben, is dit een schitterende zaak.

Degenen die de toekenning van het stemrecht willen laten afhangen van wederkerigheid, zijn doorgaans weigerachtig om het stemrecht ook effecitef toe te kennen. Men moet weten dat vele mensen van buitenlandse origine afkomstig zijn uit landen waar de democratie vaak niet al te veel voorstelt.

In de landen waar actief stemrecht toegekend is aan mensen van buitenlandse afkomst, is er een terugloop van extreem-rechts.

Kunnen de Vlaamse experts vertellen of de toekenning van dit recht wel degelijk een communautair probleem teweegbrengt ?

De heer Verreycken herinnert zich dat er in 1997 een interessant boekwerk verscheen van de Parlementaire Bibliotheek over stemrecht voor vreemdelingen. Het zou interessant zijn dat te actualiseren naar aanleiding van dit debat. Toen ging het immers over euro-stemrecht, nu over een ander stemrecht.

Eén document uit dat werk is nog steeds van toepassing.

Een studie van professor Jan Rath, verbonden aan de universiteiten van Utrecht en Nijmegen, komt tot eigenaardige bevindingen, die totaal niet overeenstemmen met wat vandaag wordt verteld, ook niet door de heer Jacobs. De bevindingen over de verkiezingen tonen aan dat de opmerkingen over de linkse stemmenwinst bij stemrecht voor migranten totaal niet kloppen met de cijfers en de statistieken. Nochtans hebben zowel de heer Jacobs als de heer Fennema bevestigd dat dit wel zo zou zijn.

Professor Rath schrijft : « De PvdA krijgt van de kiezers een enorm pak slaag. De aanhang van de socialisten in Rotterdam slinkt met een kwart. » Hij toont dit met cijfergegevens aan.

Met alle respect voor de vakbekwaamheid van de professoren en de redenaars, zou hij het waarderen dat men met statistieken en tabellen aantoont dat het stemgedrag kan wijzigen en dat men geen vrijblijvende opmerkingen formuleert.

Voor het antwoord op de vraag naar wat er met extreem rechts gebeurt als het stemrecht wordt ingevoerd, verwijst hij naar de Scandinavische landen, die in het begin van de uiteenzetting worden opgesomd, namelijk Zweden, Denemarken en Noorwegen, waar een sterke nationalistische en rechtse tendens bestaat, ondanks de invoering van het stemrecht. Ook daar bestaat duidelijk geen verband.

Een verband aantonen kan alleen maar met cijfers en gegevens uit de landen van herkomst, en niet met vrijblijvende verklaringen.

De eerste vraag is of de uiteenzetting van professor Jan Rath juist is ?

Verder heeft professor Deschouwer terecht gesteld dat de essentie van het debat moet worden herleid tot de vraag of de nationaliteit al dan niet vereist is. Deze opmerking is belangrijk, want hiermee verklaart hij in feite dat het ingeschreven zijn als belastingplichtige geen vereiste is. Voorafgaand aan dit debat heeft hij al verscheidene malen gehoord, dat wie belastingen betaalt ook moet kunnen stemmen.

Is de professor het ermee eens dat men niet moet teruggaan naar het middeleeuwse cijnskiesrecht, maar overgaan op een moderne wijze van kiezen ? Wie zijn lot volledig met onze gemeenschap wil verbinden, wie de nationaliteit wil aanvaarden, kan alle rechten en plichten van de gemeenschap opeisen en inspraak krijgen in het bestuur.

De heer Jacobs is ervan overtuigd dat als men professor Rath, die inmiddels ook aan de universiteit van Amsterdam verbonden is, zou uitnodigen, hij zijn woorden en deze van de heer Fennema zal bevestigen. De studie waarnaar de senator verwijst ­ overigens hebben ook anderen studies gedaan, zoals de heer Gilsing uit Nijmegen ­ heet Kenterend Tij, migranten en gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart 1990. Daarin heeft hij een exit poll gedaan, evenwel alleen in Rotterdam.

De cijfers waarnaar wordt verwezen, zijn de gegevens van professor Tillie. Hierover verscheen onlangs het boek De etnische stem, opkomst en stemgedrag van migranten tijdens de gemeenteraadsverkiezingen in 1986-1998. Als men Jan Rath zou ondervragen, zal hij volkomen akkoord gaan met de resultaten daarvan. Die zijn gebaseerd op exit polls in verschillende Nederlandse steden. Er bestaan inderdaad lichte variaties naargelang de stad, maar de algehele patronen zijn duidelijk. Hierover bestaat bij de Nederlandse collega's alleszins geen onenigheid.

In verband met het draagvlak dat al dan niet bestaat in verband met het invoeren van lokaal stemrecht, is het opvallend dat zowel in Nederland als in Zweden bij de opiniepeilingen vanuit de media vóór de invoering een kleine meerderheid gekant was tegen de invoering van lokaal kiesrecht voor vreemdelingen. Uit opiniepeilingen na de invoering blijkt dat een meerderheid van de bevolking voor was, zowel in Nederland als in Zweden. Blijkbaar is het een kwestie van politieke wil om een beslissing te nemen die nadien wel gevolgd wordt door de publieke opinie. Zowel in Nederland als in Zweden heeft men ervoor geopteerd zich niet te laten leiden door verwachtingen over reacties in het stemgedrag.

Het blijkt ook dat er bij de verkiezingen na de invoering van het lokaal stemrecht geen electorale verschuivingen optreden, in die zin dat autochtonen een « white backlash », zoals dat heet in de literatuur, zouden vertonen en de partijen die het kiesrecht hebben ingevoerd zouden afstraffen. Dat hebben we noch in Zweden noch in Denemarken of Nederland kunnen vaststellen. Ook op het vlak van verdeling van zetels heeft het stemgedrag van de allochtonen in geen van die landen tot opmerkelijke verschuivingen geleid.

De participatiegraad van vreemdelingen is inderdaad lager dan deze van staatsburgers als men alle vreemdelingen globaal bekijken, zowel in Nederland als in Zweden en Denemarken, maar dit kan naargelang de betrokken groepen verschillen. Vóór 1998 merken we dat de participatiegraad bij Turken in Nederland even groot is als deze van Nederlanders. Er zijn dus ook variaties naargelang de etnische groepen. In de onderzoeken van de professoren Fennema en Tillie wordt aangetoond dat dit met een reeks factoren te maken heeft, zoals interne mobilisatie en de werking van zelforganisaties.

Dezelfde factoren die leiden tot lage politieke participatie bij staatsburgers leidden ook tot lage politieke participatie bij vreemdelingen, zoals leeftijd (hoe jonger hoe minder men participeert), het al dan niet gehuwd zijn (ongehuwden participeren minder), een laag inkomen of een lage opleiding en het lidmaatschap van organisaties. Hier geldt volgens de Zweed Tomas Hammar dezelfde logica voor vreemdelingen als voor staatsburgers.

Hij kan geen cijfers verstrekken in verband met de reciprociteit. Ongetwijfeld zal het slechts over een segment van de vreemdelingenpopulatie in de betrokken landen gaan, zeker wat Spanje betreft waar het alleen maar over Noorwegen gaat. In Portugal gaat het over staatsburgers uit Argentinië, Israël, Noorwegen, Peru en Uruguay. Aan de namen van deze landen merkt men dat het slechts om een fractie zal gaan van de aanwezige vreemdelingen.

Wat het Verenigd Koninkrijk betreft, ligt de situatie anders. Het merendeel van de vreemdelingen komen immers uit Gemenebest-landen. Daar is een vrij groot bereik.

De heer Martiniello zegt dat men de situatie in Nederland niet zomaar op ons land mag toepassen en voorspellen dat wat in Nederland gebeurd is, zich bij ons ook zou voordoen mochten de vreemdelingen stemrecht krijgen. De context van communautaire spanningen, het belang van de gemeentelijke macht en de politiek in sommige gebieden zijn zodanig eigen aan ons land, dat de effecten wel verschillend moeten zijn.

Men mag veronderstellen dat sommige delen van de bevolking van vreemde afkomst zich nog meer uitgesloten dreigen te voelen. Het verschil met vijftien jaar geleden is dan wel dat er vandaag in de steden ­ in het bijzonder in Brussel ­ een aanspreekpunt voor immigranten bestaat, waar men met deze gevoelens terecht kan. Er bestaat een reëel risico dat het gevoel van uitsluiting wordt versterkt en dat men radicalere standpunten gaat innemen, wat er niet zal toe bijdragen de maatschappij democratischer en multicultureler te maken.

In de kwestie van het stemrecht in het licht van de steeds groeiende vreemdelingenhaat en de opkomst van extreem-rechts, moet er eerst en vooral een onderscheid gemaakt worden. Vreemdelingenhaat is niet het exclusieve voorrecht van extreem-rechts. Dezelfde vrees duikt ook op wanneer er sprake is van de toegang tot de nationaliteit. De « nieuwe Belgen » worden vaak met de vinger gewezen als « Belgen op papier », onechte Belgen die potentiële concurrenten zijn, onder meer in de zoektocht naar werk en naar mogelijkheden die aan Belgische staatsburgers gegarandeerd worden. Daar ook moeten de verschillende soorten problemen tegen elkaar worden afgewogen.

Met betrekking tot de motivatie om niet te kiezen voor de Belgische nationaliteit, wil hij een belangrijk element onderstrepen. Het stemrecht is niet de belangrijkste eis van de organisaties van « immigranten », ongeacht of het om verkiezingen op gemeentelijk of ander niveau gaat. Enkele jaren geleden was dat wel het geval, maar nu niet meer. De strijd om het stemrecht is vooral het werk van organisaties die als solidair kunnen worden omschreven, en wordt vaak geleverd door « Belgische Belgen ». Dat betekent niet dat deze eis geen belang heeft.

De motivatie om niet te kiezen voor de Belgische nationaliteit is ook gestoeld op het feit dat men zich gemakkelijker met een wijk of een gemeente kan identificeren dan met een land. De verankering in een wijk is soms zelfs nog sterker dan de verankering in de gemeente. Men verandert moeilijker van nationaliteit, zolang men denkt dat niet de nationaliteit van tel is, maar wel het gevoel deel te zijn van een wijk of een huizenblok. In Frankrijk heeft men het in deze context over het « nationalisme de cage d'escalier » ­ het « trappenhuisnationalisme » ­ een term waarmee verwezen wordt naar de identificatiegevoelens van jonge Fransen van vreemde afkomst in de voorsteden.

Dan is er nog de onzekerheid over de plaats waar men zijn leven zal verderzetten en eindigen. Daarin kan men berekend te werk gaan : « Ben ik op internationaal vlak niet beter af als ik Marokkaan blijf, veeleer dan Belg te worden zonder te weten of België binnen twintig jaar nog bestaat ? » In dit licht kan de vergelijking gemaakt worden met Frankrijk. Deze redenering zou ook verklaren waarom het enthousiasme om Belgische identiteit te verwerven maar flauw is. Wordt er immers niet al jaren verteld dat er geen nationale Belgische identiteit bestaat ? Rekening houdend hiermee wordt het moeilijk een deel van de bevolking te vragen dat zij zouden getuigen van een meer dan doorsnee Belg-zijn.

Het toekennen van actief stemrecht en de wet op de nationaliteitsverwerving vullen elkaar aan en zijn niet tegenstrijdig. Onze maatschappij is in volle beweging. Wanneer wij het hebben over immigratie, is het alsoof er enkel Turken en Marokkanen ons land binnenkomen, terwijl er ook andere migratiebewegingen waar te nemen zijn die zich ook stabiliseren. Het is dan ook nodig te voorzien in een systeem dat uiteindelijk leidt tot de verwerving van de nationaliteit. Rekening houdend hiermee is het eenvoudiger de integratie naar onderen te bevorderen, door zo veel mogelijk de bewoners van dit land te betrekken in het openbaar bestuur en hun gemeentelijk stemrecht toe te kennen, maar ook door hen bijvoorbeeld te laten deelnemen aan wijkcomités.

Vanaf een lang verblijf in België zou het mogelijk zijn actief en passief stemrecht te verwerven bij lokale verkiezingen. Het stemrecht zou dan ook niet meer gelden zodra het verblijf ten einde loopt.

Men mag de buitenlanders niet als één homogeen blok beschouwen. De groep vreemdelingen in ons land heeft sterk uiteenlopende profielen. De opvatting van de verschillende deelbevolkingen verschillen op het gebied van politiek en van deelname aan het politiek en openbaar leven.

Men mag van jongeren van vreemde afkomst niet hopen dat zij anders tegen de politiek aankijken dan de jonge « Belgische Belgen » die in een soortgelijke maatschappelijke situatie leven. Hun verzuchtingen zijn sterk gelijkend : beschikken over economisch comfort, kunnen werken en een plaats in de maatschappij hebben. Het is duidelijk dat politiek engagement om deze verzuchtingen te realiseren, in de ogen van de meeste van deze jongeren vandaag de dag niet de eenvoudigste weg is. De ideale situatie zou zijn dat elke burger op de ochtend van de verkiezingen wakker wordt met een brede glimlach om de lippen en met plezier zijn stem gaat uitbrengen.

De heer Moureaux bevestigt dat alle mensen die in zijn gemeente voor het eerst hun stemrecht konden uitoefenen, blijk hebben gegeven van enthousiasme. In deze context wijst hij ook op het verschil tussen jongeren en ouderen. Al degenen die de stap naar de verwerving van de Belgische nationaliteit hebben gezet en die dus het recht hebben gekregen om zich te laten horen, zijn ons democratisch bestel meer genegen dan vele andere Belgen.

De heer Wille antwoordt dat het wel degelijk gaat om een stemverplichting voor niet-Europeanen. Men mag zich zeker niet vergissen : het gaat niet om een recht, maar om een plicht.

De heer Deschouwer merkt op dat het debat over het behoud van de opkomstplicht vol grote verwachtingen en grote angsten zit. Ze hebben allen gemeen dat ze allemaal schromelijk overdreven zijn. Voor het wetenschappelijk onderzoek daaromtrent verwijst hij naar zijn collega Jaak Billiet van de KUL, die een analyse maakte op basis van de meeste recente onderzoeken van verkiezingsonderzoek. Het verslag daarvan is opgenomen in het rapport dat de commissie van experts een paar weken geleden heeft bezorgd aan de Commissie voor de politieke vernieuwing van Kamer en Senaat. Hij besluit dat er misschien wel verschuivingen zullen plaatsvinden, maar dat niets laat vermoeden dat die erg groot zullen zijn. Men kan vrij goed voorspellen welke bevolkingsgroep minder opkomt, als je de opkomstplicht afschaft : de minst geïnformeerden, de lagergeschoolden, de jongeren in het algemeen. Dat betekent echter lang niet dat de uitslag er totaal anders uitziet.

Men mag niet vergeten dat men na een afschaffing van de stemplicht ook totaal andere campagnes krijgt. Het meest recente en nabije experiment is dat van Nederland in 1971 de opkomstplicht heeft afgeschaft. Het resultaat daar was : geen grote verschuiving. Men mag ook niet vergeten dat bij elke verkiezing ongeveer een derde van de kiezers van partij verandert, ook zonder veranderingen in het kiessysteem.

De heer van Hauthem vroeg welke weerslag invoering van stemplicht zou hebben op de verhouding tussen de verschillende taalgroepen. Hij herhaalt wat hij al heeft gezegd ten tijde van de invoering van het stemrecht van Europese ingezetenen. Het is bijzonder moeilijk te voorspellen hoe mensen stemmen. Ook als men aan gewone Belgen vandaag vraagt hoe ze bij de volgende verkiezingen denken te stemmen, zullen velen daar geen antwoord op kunnen geven, laat staan als men de hypothetische vraag stelt : « Indien u stemrecht zou hebben, voor welke partij zou u dan stemmen ? » Onderzoek daarover is al verricht, maar levert geen betrouwbare informatie op. Onderzoek bij niet-Belgen in het Brusselse leverde dan weer wel als resultaat op dat taal, identiteit en stemgedrag, die voor ons als vanzelfsprekend nauw met elkaar verbonden zijn, dat voor hen vaak niet zijn.

De vele nieuwe Belgen die bij de vorige gemeenteraadsverkiezingen en bij de verkiezingen voor de Brusselse Hoofdstedelijke Raad voor het eerst mochten meedoen, hebben evenmin verschuivingen in de taalgroepen teweeggebracht. Al deze gegevens stemmen hem voorzichtig bij voorspellingen voor volgende verkiezingen. Invoering van stemrecht veel aan de taalverhoudingen in Brussel veranderen. Overigens zijn die taalverhoudingen op het ogenblik zo scheef dat pas wanneer meer dan 85 % van de nieuwe kiezers voor Franstalige partijen stemt er een verschuiving in de taalverhouding optreedt.

Verschillende sprekers stelden de vraag of de toekenning van stemrecht aan mensen die de nationaliteit van het land niet hebben, electoraal voordeel oplevert voor nationalistische of extreem rechtse partijen. Hij denkt dat er geen eenduidig verband kan worden gelegd. Het meest extreme tegenvoorbeeld is ongetwijfeld Noorwegen, waar niet-Noren al zeer lang stemrecht hebben op gemeentelijk en provinciaal niveau en waar een extreem rechtse partij 15 % van de stemmen haalt. Het een is geen garantie tegen noch een voorwaarde voor een succes van extreem rechts. We moeten ons daarover best geen enkele illusie maken.

De heer Deschouwer gelooft dus niet aan manipulaties, waarbij hij het woord manipulatie niet in pejoratieve of negatieve zin gebruikt, namelijk in de betekenis van « een bewuste, cynische poging om te beïnvloeden », maar in de betekenis van « wijzigen », veranderen.

Hij gelooft ook niet in de efficientie van de slogan « no representation without taxation ».

Het gaat naar zijn gevoel inderdaad om een fundamentele, principiële vraag, namelijk : wat zijn de vereisten om aan het electorale en politieke proces te mogen deelnemen ? Het argument dat wie belastingplichtig is dat recht moet krijgen, houdt uiteraard geen verwijzing in naar het klassieke cijnskiesstelsel. Het cijnskiesstelsel was immers gebaseerd op de verplichte betaling van een bepaalde hoeveelheid belastingen. Vandaag gaat het om een systeem dat burgerschap wil baseren op residentie, citoyenneté de résidence, en dus op het belastingplichtig zijn. Het volk, de demos, op basis waarvan het politieke systeem functioneert, wordt dan niet langer gedefinieerd met de nationaliteitsvereiste, maar met een residentievereiste.

De heer Moureaux wijst erop dat men de zaken niet door elkaar mag halen. Het censuskiesrecht stamt uit de negentiende eeuw en niet uit de Middeleeuwen. Het ligt nog niet zover achter ons. Het gaat trouwens niet aan te zeggen dat we het stemrecht moeten hebben omdat we belastingen betalen. Veeleer is het zo dat wanneer men aan bepaalde personen vraagt belastingen te betalen, men ze ook op alle andere gebieden moet respecteren. Dat maakt een hemelsbreed verschil.

1.2. Hoorzitting gehouden op 27 november 2001 met professor emeritus Robert Senelle, de heer Chris Rutten, burgemeester van Breda en mevrouw Marie-Claire Foblets, professor aan de KULeuven

1.2.1. Uiteenzetting van professor Senelle

De heer Senelle wijst erop dat België altijd een gastvrij land is geweest. Artikel 191 van de Grondwet bepaalt dat « iedere vreemdeling die zich op het grondgebied van België bevindt, de bescherming geniet verleend aan personen en aan goederen, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen ». Het Arbitragehof heeft die bepaling nog verder uitgediept. Op te merken valt dat onze eerste grondwetgevers de uitoefening van politieke rechten, zoals het stemrecht, niet in artikel 191 hebben vermeld, omdat men er in die tijd van uitging dat politieke rechten principieel verbonden waren met het burgerschap, dus met de nationaliteit. Daar werd de eerste keer van afgeweken met de grondwetswijziging van december 1998 die, in uitvoering van de EU-richtlijn van december 1994, EU-burgers gemeentelijk stemrecht verleende, mits inschrijving op een kiezerslijst. Het vierde en laatste lid van artikel 8 voorziet in de mogelijkheid dit stemrecht uit te breiden tot de niet-Europese vreemdelingen. Het Verdrag van Maastricht heeft dus voor de eerste keer in onze politieke geschiedenis de uitoefening van een politiek recht, het stemrecht, losgekoppeld van de nationaliteit. Er is nog altijd veel kritiek op de administratieve rompslomp die het gevolg is van deze bepaling. Vele Europeanen geraken erdoor ontmoedigd en er wordt van die kant sterke druk uitgeoefend om het inschrijvingsformulier gewoon af te schaffen, zodat alle EU-burgers automatisch op de kiezerslijsten worden ingeschreven. Tevens wordt ervoor gepleit ­ en dat is merkwaardig ­ dat EU-burgers die hun stemrecht niet willen uitoefenen, zich kunnen laten uitschrijven uit de kiezerslijsten. De EU-richtlijn bepaalt immers dat EU-burgers niet verplicht kunnen worden te stemmen. Dit alles wijst erop hoe delicaat deze materie is.

In België wijzen alle indieners van wetsvoorstellen tot het verlenen van stemrecht aan niet-Europese vreemdelingen op het bestaande stemrecht voor EU-burgers. Het is nu eenmaal zo dat een EU-burger die pas in België is aangekomen, automatisch stemrecht krijgt en dat een niet-Europese vreemdeling die al jaren in België verblijft daarop geen aanspraak kan maken. De vergelijking is echter niet helemaal terecht. Het stemrecht van EU-burgers steunt op een Europees verdrag dat in Belgisch recht werd omgezet en bovendien het belangrijke aspect van de reciprociteit heeft. Belgen hebben daardoor ook hetzelfde recht in de andere EU-landen.

Kan het vierde lid van artikel 8 van de Grondwet zonder problemen worden toegepast ? Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bevat geen enkel artikel dat garanties inhoudt voor beleidsparticipatie en verkiezingen voor buitenlanders. Over de vraag of het stemrecht tot de eigen onderdanen moet worden beperkt, hebben tot nog toe noch het Hof noch de Commissie zich uitgesproken. Wel is men bij de opmaak van die tekst uitgegaan van de overweging dat dit recht hoofdzakelijk van toepassing zou zijn op de eigen burgers. Ook de Universele Verklaring van de rechten van de mens geeft geen uitsluitsel. In artikel 21 gaat het over het recht op politiek participatie, maar het gebruik van de term « zijn land » geeft duidelijk aan dat de eigen burgers worden bedoeld. Ten slotte steunt het burgerschap van de Europese Unie op de nationaliteit per Staat. In de omschrijving van het EU-burgerschap wordt uitdrukkelijk naar het aspect nationaliteit verwezen. Burger van de Unie is eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit.

Dan rijst de vraag of het vierde lid van artikel 8 van de Grondwet kan worden uitgevoerd. Stemrecht is bij uitstek een politiek recht. Het is een van de belangrijkste rechten waarover staatsburgers beschikken. Er is geen politieke democratie mogelijk zonder stemrecht voor de staatsburgers. In België werd op de principiële en fundamentele regel dat er een band is tussen staatsburgerschap en stemrecht, zoals gezegd, enkel uitzondering gemaakt voor EU-burgers. Er moet een onderscheid blijven bestaan tussen de rechten die vreemdelingen krachtens artikel 191 van de Grondwet hebben op burger- en strafrechtelijk vlak, en de politieke rechten. De nieuwe, zogenaamde « snel-Belg-wet » geeft vreemdelingen die het wensen en die probleemloos in België verblijven alle mogelijkheden om Belg te worden. Op dat vlak hebben we een van de meest vooruitstrevende, liberale wetgevingen in de wereld. Er bestaan bepaalde bezwaren tegen het gewoon verlenen van stemrecht aan alle vreemdelingen zonder bepaalde voorwaarden, omdat men dan met de grote moeilijkheid kan worden geconfronteerd dat mensen bijvoorbeeld de Belgisch nationaliteit niet aanvragen, omdat ze hun eigen nationaliteit willen behouden, en toch stemrecht krijgen. Het verkrijgen van de Belgische nationaliteit en politieke rechten kan dan beschouwd worden als het sluitstuk van de inburgering van vreemdelingen in België.

1.2.2. Uiteenzetting van de heer Chris Rutten, burgemeester van Breda

Burgemeester Rutten van Breda zet uiteen dat zijn stad 160 000 inwoners telt (nummer acht in Nederland), behoort tot wat men de middelgrote steden noemt en dan ook een middelgrote stedelijke problematiek kent.

Het grote verschil met het Belgische stelsel is, zoals men weet, dat de Nederlanders geen stemplicht hebben, wel stemrecht. Daarover bestaat nog altijd wel enige discussie, omdat men de deelname aan de verkiezingen alsmaar ziet afnemen. Bij bepaalde lokale verkiezingen zat men onder 50 % van de kiesgerechtigden. Dat is een zorgelijke situatie en heeft ertoe geleid dat in verschillende partijen wordt gediscussieerd over hoe de burger meer bij de politiek betrokken kan worden. Meer bepaald D66 heeft ideeën gelanceerd als het « dualisme in het lokale bestuur ». Dat zal bij de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2002 als nieuw systeem worden ingevoerd. De lokale afgevaardigden maken zich daarover een beetje zorgen. Het is wat snel ingevoerd, omdat D66 in het paarse kabinet dat had geëist.

Al in 1985 kregen allochtonen ­ niet nationaal-Nederlanders ­ stemrecht voor lokale verkiezingen. Sinds 1994 wordt er een onderscheid gemaakt tussen Europese niet-Nederlanders en niet-Europese niet-Nederlanders, wat men dan allochtonen of migranten noemt. Bij het bekijken van de cijfers rijst het probleem van de « definitie » van migranten. Zijn dat mensen die weliswaar nu de Nederlandse nationaliteit hebben, maar eerder een andere nationaliteit hadden ? Of zijn dit enkel niet-Nederlanders van een allochtone, niet-Europese afkomst ? Kortom, de cijfers zijn niet zo gemakkelijk met elkaar te vergelijken. Toch doet hij een poging.

Zoals men weet hebben niet-Nederlanders zowel actief als passief kiesrecht. Ze kunnen kiezen, maar ook verkozen worden. Sinds 1994 bestaat er een verschil tussen, enerzijds, Europeanen, die kunnen kiezen en verkozen kunnen worden en die op het ogenblik van kandidaatstelling respectievelijk aanstelling als raadslid ingezetene van de gemeente moeten zijn, en, anderzijds, niet-Europeanen, die ten minste vijf jaar legaal in Nederland moeten verblijven voor ze zowel actief als passief kiesrecht kunnen uitoefenen. Overigens kunnen ze na diezelfde termijn van vijf jaar ook gelegaliseerd worden en wordt een naturalisatie mogelijk.

Ongeveer de helft van de kiesgerechtigde allochtonen ­ de migranten van niet-EU-origine die nog niet de Nederlandse nationaliteit hebben ­ gaat stemmen. Dat wijkt dus niet sterk af van het autochtone beeld. Er wordt vooral gestemd op de wat linksere partijen : PvdA en Groen-Links waren vooral favoriet in het begin, CDA is later wat meer favoriet geworden dan in het begin. In verschillende gemeenten ontstaan ook multiculturele partijen. In zijn stad nam in 1999 de Multiculturele Partij Breda aan de verkiezingen deel en haalde 1,26 % van de uitgebrachte stemmen. Rekening houdend met de opkomst van 50 %, het aantal multiculturele kiezers en het stemgedrag van de andere inwoners van Breda was dat een voorspelbare uitslag. Daarmee heeft deze partij overigens geen zetel in de gemeenteraad gekregen. Wel hebben ze gemerkt dat de relatie tussen deze partij en de andere heel hartelijk was. Indien ze een zetel hadden gehaald, was dit een verrijking voor deze gemeenteraad geweest. Er is nauwelijks een impact op de andere partijen. Er zijn bepaald geen verschuivingen in de uitslagen van de andere partijen, ook niet in andere steden. Die andere partijen zetten namelijk ook mensen van allochtone afkomst op hun lijst. Ook zij proberen dus te vissen in die vijver van kiesgerechtigden. Partijen met één of meerdere allochtonen op de lijst halen nogal wat stemmen van die groep binnen.

1.2.3. Uiteenzetting van mevrouw Marie-Claire Foblets, professor aan de KUL

De toekenning van politieke rechten op lokaal vlak, op nationaal/federaal vlak en de nationaliteitswetgeving kunnen niet los van elkaar worden gezien.

Argumenten die pleiten voor politiek medebeslissingsrecht voor vreemdelingen (niet-EU) op lokaal vlak zijn :

­ terwille van de kwaliteit van de besluitvorming (de democratie op lokaal vlak) : er zijn vandaag geen goede redenen meer om derdelanders met gestabiliseerd verblijf in ons land de lokale politieke participatie te blijven ontzeggen. Sinds de uitbreiding van het politieke medebeslissingsrecht op lokaal vlak naar EU-onderdanen toe, geldt hier bovendien ook een argument van coherentie van het beleid. Er dient ook rekening gehouden te worden met de « Convention on the Participation of Foreigners in Public Life at Local Level/Convention sur la participation des étrangers à la vie publique au niveau local » (Raad van Europa, Straatsburg, 5 februari 1992), ook al ondertekende België ze niet. Ondertekenden én ratificeerden : Denemarken, Finland, Italië, Nederland, Noorwegen en Zweden. Ondertekenden : Cyprus, Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk. In artikel 6, 1º, van het Verdrag is stemrecht voorzien voor de vreemdeling die « has been a lawful and habitual resident in the State concerned for the five years preceding the elections ».

­ omdat geen soevereiniteitsrechten op lokaal vlak zijn betroffen (zie hieronder);

­ omdat vreemdelingen nu reeds deelnemen aan volksraadplegingen (artikel 318 en volgende van de gemeentewet) hoewel stricto sensu niet bindend.

Argumenten die pleiten tegen politiek medebeslissingsrecht voor vreemdelingen op nationaal/federaal vlak zijn de volgende :

Een klassiek onderscheid in de analyses van politieke rechten, is het onderscheid dat ook Paul Magnette maakt in : « L'égalité de traitement en matière de droits politiques et ses limites », in : Emanuelle Bribosia e.a., (dir.), « Union européenne et nationalités », Bruylant, 1999, 119-149. P. Magnette onderscheidt : « [ ...] les élections qui relèvent de la souveraineté nationale (c'est-à-dire participent de la souveraineté nationale) et les scrutins municipaux dont les enjeux sont détachés de la souveraineté nationale (scrutins administratifs) ».

Dat onderscheid behoudt tot vandaag zijn belang in de wetgeving van de meeste landen. Er zijn ons geen wetgevingen bekend die niet het bezit van de nationaliteit als voorwaarde blijven stellen voor de uitoefening van politieke rechten zolang deze aan aspecten van nationale soevereiniteit raken.

Vreemdelingen kunnen weliswaar aan nationale verkiezingen deelnemen, maar mits het voorafgaandelijk verwerven van de nationaliteit van het land van hun verblijf. In de meeste landen, ook in Europa, is de nationaliteitsverwerving om die reden geconditioneerd door de eerbiediging van een aantal vereisten. Die vereisten zijn doorgaans van die aard (bijvoorbeeld de voldoende talenkennis) dat zij uitsluiten dat de nationaliteit, die als voorwaarde voor volwaardig burgerschap wordt gesteld, zou worden gereduceerd tot een soort « citoyenneté de résidence » (burgerschap louter op basis van domicilie).

Praktisch gezien zijn er twee manieren/technieken om politiek medebeslissingsrecht te verlenen aan vreemdelingen :

1º door de ontkoppeling nationaliteit-politieke rechten;

2º door een versoepeling van de interne wetgeving op de nationaliteitsverwerving. In die zin dient onder meer verwezen te worden naar de recente Resolutie van het Europees Parlement over de toestand van de grondrechten in de Europese Unie in 2000 (2000/2231(INI)) dat in punt 63 : « de lidstaten [aanbeveelt] de naturalisatieprocedure te versoepelen zodat inwoners van buitenlandse herkomst die dat wensen een volwaardig burgerschap kunnen krijgen ».

De ontkoppeling is in verschillende andere Europese landen doorgevoerd, althans voor het actief en passief stemrecht op lokaal vlak (« scrutin administratif »). Dat is onder meer het geval in de Scandinavische landen, en sinds 1985 ook in Nederland (stemrecht, geen stemplicht).

In België is voor de tweede techniek geopteerd : de versoepeling van de wetgeving op de nationaliteitsverwerving. Voorzover we hebben kunnen nagaan, beschikt België vandaag, onder meer als gevolg van die keuze, sinds de inwerkingtreding van de wet van 1 maart 2000 « tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de Belgische nationaliteit » (Belgisch Staatsblad van 6 april 2000) over een van de meest soepele nationaliteitswetgevingen in Europa. In die mate zelfs dat, volgens ons, de situatie op het vlak van toekenning van politieke rechten aan vreemdelingen in ons land, zich sindsdien niet meer laat vergelijken met de situatie in andere Europese landen. Vreemdelingen verwerven in België politieke rechten, ook politieke rechten die aan aspecten van de nationale soevereiniteit raken, zonder dat zij bijvoorbeeld het bewijs van voldoende kennis van een van de landstalen of van enige andere vorm van loyauteit moeten leveren (de integratiewil wordt vermoed aanwezig te zijn). Ernstige persoonlijke feiten vormen wél en beletsel. In bepaalde gevallen is zelfs geen verblijfsvoorwaarde verbonden aan de mogelijkheid om een nationaliteitsverklaring te kunnen afleggen (artikel 12bis, § 1, 2º, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit). Geen ander Europees land doet België hierin na.

In de nationaliteitswetgeving van de meeste Europese landen geldt, ook vandaag nog, een of andere vorm van toets aan de integratiewil :

­ voldoende kennis van de taal : Duitsland, Denemarken, Finland, Frankrijk, Griekenland, Nederland, Portugal, Verenigd Koninkrijk, Luxemburg;

­ afstandseis : Denemarken, Nederland, Oostenrijk, Spanje;

­ eed van trouw aan de Natie : Duitsland, Griekenland, Ierland, Italië, Spanje, Verenigd Koninkrijk.

Men zou kunnen stellen dat België met de wet van 1 maart 2000 de nationaliteit heeft herleid tot een « citoyenneté de résidence » die in sommige gevallen het verblijf zelfs niet vereist. Het onderscheid « scrutin administratif » en « droits politiques qui relèvent de la souveraineté nationale » heeft in intern Belgisch recht daardoor, meer bepaald sinds de recentste wijziging van de nationaliteitswetgeving, veel van zijn betekenis verloren.

Exacte cijfergegevens over het aantal vreemdelingen die op grond van de nieuwe wet de Belgische nationaliteit hebben verworven, worden momenteel op het ministerie van Justitie ingewonnen. Telefonisch contact met de dienst op het ministerie van Justitie, laat ons toe te besluiten dat gedurende de zes eerste maanden na de inwerkingtreding van de wet van 1 maart 2000 alleen reeds het aantal nationaliteitsverklaringen bijvoorbeeld, vervijfd (× 5) en in bepaalde arrondissementen zelfs verachtvoudigd (× 8) is. Precieze gegevens voor 2001 (en voor alle wetsbepalingen) zijn nog niet beschikbaar.

Een eerste evaluatie van de resultaten van deze wet is, naar verluidt, gepland.

Ter discussie liggen nu drie wetsvoorstellen die de eerste optie, met name de ontkoppeling nationaliteit-politieke rechten, ook in intern Belgisch recht zoeken in te voeren. Zonder te wachten op de aangekondigde evaluatie van de concrete effecten van de nieuwe nationaliteitswetgeving. Vreemdelingen met drie jaar (voorstel-Pehlivan-Tobback) of vijf jaar (voorstellen-Lozie-Nagy en Mahoux, en andere, en voorstel-Dallemagne) verblijf in ons land zouden op lokaal (en provinciaal) vlak moeten kunnen deelnemen aan de verkiezingen.

Een belangrijke vraag is ook te weten welke vreemdelingen in België, na de inwerkingtreding van de wet van 1 maart 2000, nog betrokken zijn bij een eventuele ontkoppeling van de toekenning van het politieke medebeslissingsrecht (op lokaal vlak) van de vereiste van de (Belgische) nationaliteit.

Zowel in het voorstel-Lozie-Nagy (nr. 2-548) als in het voorstel-Pehlivan-Toback (nr. 2-880) wordt gesteld dat voor een aantal vreemdelingen de verwerving van de Belgische nationaliteit « zou betekenen dat zij afstand moeten doen van hun oorspronkelijke nationaliteit » (voorstel-Lozie-Nagy). Dit geldt in het bijzonder voor de onderdanen van de volgende (niet-Europese) lidstaten : Tsjechië, Bulgarije, Japan, Yougoslavië, Canada en Vietnam (en ook de VSA, in geval van naturalisatie). Dat zijn dus de nationaliteiten waarover het voornamelijk gaat. Tunesiërs kunnen bij decreet de oorspronkelijke nationaliteit verliezen. De regel kon niet voor alle wetgevingen worden nagegaan. Onder meer niet voor de Filippijnen, Polen, Roemenië, Pakistan en Rusland. Ook de wetgevingen van de meeste andere Europese landen voorzien in verlies van de eigen nationaliteit bij vrijwillige verwerving van een buitenlandse nationaliteit. Zo is ook in Belgisch recht voorzien (artikel 22, § 1, 1º, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit). Maar de interne wetgeving van deze Europese landen doet hier niet terzake vermits hun onderdanen via het Europees burgerschap van lokale politieke participatie zijn verzekerd. Men zou eventueel in een gedeeltelijke ontkoppeling kunnen voorzien, met name voor vreemdelingen die gehinderd zijn door de eigen nationaliteitswetgeving. De « Rijkswet op het Nederlandschap » bijvoorbeeld, voorziet in een uitzondering op de zogenaamde « afstandseis » voor vreemdelingen die niet vrijwillig afstand kunnen doen van hun oorspronkelijke nationaliteit. In België zou men een uitzondering kunnen maken op de nationaliteitsvereiste voor lokale politieke participatie voor vreemdelingen die bij vrijwillige verwerving van de Belgische nationaliteit, hun eerste nationaliteit zouden verliezen. Het is evenwel de vraag of een dergelijke uitzondering de toets van het gelijkheidsbeginsel zou doorstaan.

Voor andere vreemdelingen kan het een zaak van slechte informatie zijn dat zij vrezen afstand te moeten doen van hun oorspronkelijke nationaliteit vooraleer op vrijwillige basis de Belgische nationaliteit te kunnen verwerven. Hier stelt zich dus geen probleem van wetgeving, maar van gebrekkige informatie over, en in het bijzonder de effecten van de geldende regelgeving.

Er zijn natuurlijk ook vreemdelingen die de Belgische nationaliteit niet wensen te verwerven en dus afzien van het volwaardig burgerschap in ons land. Het is dus vooral tot die categorie vreemdelingen dat de ter bespreking liggende voorstellen zich richten.

Indien men meteen ­ dit is zonder andere wetswijzigingen ­ de vooropgestelde uitbreiding van politieke participatie naar vreemdelingen toe in België zou doorvoeren, dan zou dat niet zonder gevaar voor de interne coherentie van onze wetgeving zijn. Het risico is reëel sinds de laatste versoepeling van de nationaliteitswetgeving (zie hieronder).

De versoepelde Belgische nationaliteitswetgeving in relatie tot de discussie over politiek medebeslissingsrecht op lokaal vlak voor vreemdelingen is wel de vraag die het meest doorweegt.

In het wetsvoorstel-Lozie-Nagy (nr. 2-548) wordt de lokale politieke participatie voorbehouden aan vreemdelingen die sinds vijf jaar in ons land verblijven; in het voorstel-Mahoux en andere (nr. 2-587) aan « gevestigde » vreemdelingen (inschrijving in het bevolkingsregister, na vijf jaar verblijf). Paradoxalerwijze zijn deze eisen strenger dan de verblijfsvoorwaarde voor de naturalisatie die door toedoen van de wet van 1 maart 2000 is teruggebracht tot drie jaar. Zoals gesteld, is in artikel 12bis, § 1, 2º, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit de verblijfsvoorwaarde zelfs weggevallen. De voorgestelde ontkoppeling nationaliteit-politieke rechten op lokaal vlak, met behoud van de huidige nationaliteitswetgeving, zou er in intern Belgisch recht dus toe leiden dat men hogere eisen stelt voor lokale politieke participatie dan men momenteel vooropstelt voor de nationaliteitsverwerving, met actief en passief stemrecht op alle niveaus (het zogenaamde volwaardig burgerschap). Is dat de bedoeling ?

Een dergelijke situatie is in Europese context hoogst ongebruikelijk en wellicht ook onwenselijk, omdat men aan de ene kant de (Belgische) nationaliteit heeft herleid tot een « citoyenneté de résidence », ook al verleent ze alle politieke rechten, terwijl men aan de andere kant nu voorbeeld zou willen nemen aan een aantal buitenlandse wetgevingen om politieke rechten op lokaal vlak aan vreemdelingen te verlenen, maar zonder daarbij rekening te houden met het feit dat in die landen nog wél een relatief strenge nationaliteitswetgeving van toepassing is die de nationaliteit (en daarmee ook het verlenen van de politieke rechten op alle niveaus) slechts openstelt aan vreemdelingen die voldoen aan door het interne recht gestelde vereisten van loyauteit.

Ook om een andere reden moet men voorzichtig zijn met selectieve vergelijkingen met de geldende wetgeving in andere Europese landen : in België geldt vooralsnog de stemplicht. In de andere Europese landen die politieke participatie op lokaal vlak aan vreemdelingen waarborgen, is dat recht in de vorm van « stemrecht » toegekend. Het is vanuit het oogpunt van internationaal recht hoogst ongebruikelijk dat men verblijfhouders die geen eigen onderdanen zijn verplicht tot deelname aan verkiezingen.

Spreekster formuleert tot besluit een aantal suggesties :

1º Aandacht hebben voor de coherentie van de interne Belgische regelgeving over politieke rechten : meer consequent is voor ons land wellicht de oplossing die erin bestaat terug te grijpen naar het klassieke onderscheid tussen de « scrutin administratif » en de politieke rechten die wél raken aan soevereiniteitsaspecten. Naar het voorbeeld van andere Europese landen kan vandaag de « scrutin administratif » (lokale politieke participatie) probleemloos worden opengesteld aan vreemdelingen, ook aan niet-EU, weliswaar mits duidelijke precisering van de verblijfsvoorwaarden die worden gesteld. Anders ligt het met de politieke rechten die wél raken aan de soevereiniteitsaspecten en die om die reden vereisen dat de nationaliteit méér is dan de reductie van de identiteit tot een « citoyenneté de résidence ». Dat laatste zou kunnen inhouden dat men bereid moet zijn een aantal bepalingen van het Wetboek van de Belgische nationaliteit terug te herzien en meer in lijn te brengen met andere Europese wetgevingen inzake nationaliteitsverwerving.

2º Indien men dan toch, dit is zonder wijziging van het huidige Wetboek van het Belgische nationaliteit, over de uitbreiding van politieke participatie naar derdelanders wenst te legifereren, minstens de discussie hierover uitstellen tot na een grondige evaluatie van de eerste resultaten die de wet van 1 maart 2000 « tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de Belgische nationaliteit » heeft opgeleverd.

3º Bij uitbreiding van lokaal stemrecht naar derdelanders, zeer precies aangeven welke verblijfstitels al dan niet in rekening worden genomen voor de berekening van de vereiste verblijfsduur.

­ Zullen bijvoorbeeld tijdelijke verblijfstitels eventueel retroactief wél mee worden gerekend, eens de betrokken vreemdeling het recht op verblijf voor onbepaalde duur in ons land heeft verworven ?

­ Is de vestiging (cf. voorstel-Mahoux en andere) een vereiste ? In de praktijk (onder meer sinds de inwerkingtreding van de wet van 1 maart 2000) wordt de vestiging ook al eens na drie jaar toegekend : zal men in dat geval genoegen nemen met drie jaar verblijf ?

1.2.4. Bespreking

De heer Monfils denkt dat het feit dat men de Belgische nationaliteit kan verwerven in drie jaar en actief stemrecht in vijf jaar slechts een schijnbare paradox is. De wet is er immers van uitgegaan dat een van de manieren om de integratie van immigranten te bevorderen erin bestaat de nationaliteitsverwerving zo veel mogelijk te vergemakkelijken. Het is geweten dat sommige leden zeggen : « Waarom actief stemrecht verlenen ? Dat diegenen die willen stemmen gewoon Belg worden ! » Er is echter een groot verschil tussen Belg worden en actief stemrecht krijgen. Belg worden betekent dat men niet alleen rechten, maar ook plichten krijgt. Stemrecht duidt enkel op een recht, niet op een plicht. Het was van fundamenteel belang de toegang tot de nationaliteit te vergemakkelijken. Het voorstel waarbij een verblijfsduur van vijf jaar in België wordt gevraagd alvorens men kan stemmen, is dus redelijk en niet paradoxaal.

Het is best mogelijk dat onze buurlanden geen stemverplichting kennen, maar bij ons is de grote meerderheid er steeds van uitgegaan dat de stemplicht een belangrijk element van onze democratie is. Het is moeilijk in te schatten wat de politieke effecten zouden zijn mocht de stemplicht afgeschaft worden. Er zijn maar weinig landen ter wereld waar de bevolking volledig vrij mag stemmen. Met trots houden wij in Europa vast aan deze vrijheid.

Of de uitoefening van het actief stemrecht door migranten verplicht moet worden gemaakt, is stof voor een debat. Wij moeten ons laten leiden door politieke overwegingen en niet door overwegingen van vergelijkend recht. Wij zullen zien wat uiteindelijk moet worden opgelegd : ofwel de verplichte inschrijving op een lijst, gekoppeld aan een sanctie indien de kiezer niet komt opdagen, ofwel de stemplicht voor al diegenen die in aanmerking komen. Wat telt is het behoud van onze opvatting over de stemplicht en een onderzoek naar de noodzaak om ze uit te breiden.

De heer Senelle zegt dat de stemplicht een van de pijlers is van onze politieke democratie. Hij vindt het trouwens jammer dat deze stemverplichting niet van toepassing is op de burgers van de Europese Unie. Indien het actief stemrecht wordt toegekend aan niet-Europese vreemdelingen, moet het niet alleen een recht, maar zelfs een plicht zijn. Er mag geen sprake zijn van uitwegen om hieraan te ontsnappen.

Mevrouw Thijs vraagt of er een significante samenhang is tussen de politieke participatie en de politieke belangstelling en het vertrouwen in de politiek bij allochtonen. Men zegt altijd dat allochtonen stemrecht moeten krijgen omdat ze dan vertrouwd raken met de politiek. Ziet de burgemeester van Breda daarvan in zijn eigen stad een voorbeeld ?

Velen willen nationaliteitsverwerving en stemrecht niet aan elkaar koppelen. Welke argumenten heeft de burgemeester om die koppeling wel te maken ?

Mevrouw Nagy denkt dat de wederkerigheid vanzelfsprekend was voor de Europese burgers, aangezien het actief stemrecht bepaald is door het verdrag. In Nederland is dit stemrecht sinds 1985 zonder wederkerigheid uitgebreid. Was dit een probleem ? Komt het stemgedrag van de vreemde kiezers niet met elke verkiezing meer overeen met dat van de Nederlandse kiezers ?

Het verplichtbaar maken van de stemming, zoals bepaald staat in het wetsvoorstel is gerechtvaardigd door het feit dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen Belgen en vreemdelingen.

Dit punt is voor discussie vatbaar. Om aanvaardbaar te zijn voor iedereen, dient het actief stemrecht toch gekoppeld te worden aan de stemverplichting die voor de Belgen geldt.

Met betrekking tot het verschil dat bestaat tussen de verblijfsduur die vereist is voor de naturalisatie en de verblijfsduur die vereist is om actief stemrecht te verkrijgen, heeft het gemak waarmee men de nationaliteit kan verwerven vanuit democratisch opzicht al positieve effecten gesorteerd. Dit wordt bijvoorbeeld in Brussel al zichtbaar. Sommigen zullen er echter niet op uit zijn de Belgische nationaliteit te verwerven, onder andere omdat zij niet zeker zijn dat zij in ons land zullen blijven. In een moderne opvatting van democratie en in een context van steeds grotere globalisering is het vanzelfsprekend dat ook deze personen moeten delen in het burgerschap. De tegenstelling die soms wordt gemaakt tussen de verwerving van nationaliteit en de verwerving van actief stemrecht, lijkt dus niet relevant.

Wij hebben allen toegejuicht dat de wettelijke termijnen voor de verwerving van de Belgische nationaliteit ingekort zijn. Jammer genoeg wijst de praktijk uit dat deze wet effect mist, want de termijnen blijken langer dan aangekondigd.

De uitbreiding van het actief stemrecht naar het plaatselijk niveau is niets anders dan een historische evolutie. Burgerschap en nationaliteit zijn al van elkaar losgekoppeld. Er is een tijd geweest dat vrouwen wel de nationaliteit hadden, maar niet mochten stemmen. Dat zou vandaag de dag ondenkbaar zijn. De geschiedenis wijst uit dat inspraak ­ en tegelijk dus ook het stemrecht ­ steeds meer mensen toekomt.

Volgens mevrouw Van Riet ziet professor Foblets twee technieken : de ontkoppeling van nationaliteit en burgerschap en het versoepelen van de toegang tot de nationaliteit. Waarop baseert ze die analyse precies ? Op de analyse van de verschillende Europese wetgevingen of op een internationale analyse ? Klopt het dat in geen enkel land beide technieken samen voorkomen ? Als België zou ingaan op de voorstellen om stemrecht toe te kennen naast de versoepeling van de nationaliteitsverwerving, zijn we dan het enige land ?

Professor Senelle vermeldde ook dat we in Europese context op het ogenblik de meest soepele nationaliteitswetgeving hebben. Hoe staat Europa daar tegenover ? Iemand kan bijvoorbeeld van het Europees burgerschap gebruikmaken om in België de nationaliteit te verwerven en zich daarna in een ander Europees land te vestigen. Is er vanuit Europa een beweging om te streven naar een eenvormigheid in de nationaliteitsverwerving in alle EU-lidstaten ? In de lijst van landen die geen dubbele nationaliteit toestaan ­ als burgers de Belgische nationaliteit vragen, verliezen ze de eigen nationaliteit ­ vinden we bijvoorbeeld ook landen, zoals Tsjechië, die kandidaat zijn voor het lidmaatschap van de Europese Unie.

De heer Dallemagne vond de uiteenzetting van mevrouw Foblets zeer interessant. Het streven naar coherentie in het burgerschap mag niet zomaar weggewuifd worden, ongeacht of het burgerschap aan een nationaliteit gekoppeld is of niet. Ten tijde van de stemming over de nationaliteitswet had zijn fractie zich gebogen over deze periode van drie jaar en de vrij onnauwkeurige voorwaarden. Wat vandaag interessant is, is de wil om het systeem in zijn geheel coherenter te maken. Er is immers onvoldoende samenhang in wat zich bevindt tussen de twee uitersten : enerzijds de levenslange ontzegging van burgerschap en dus van politieke inspraak en anderzijds de nationaliteitsverwerving in drie jaar. Dit vereist dus een evaluatie van de wet op de verwerving van de nationaliteit binnen een aanvaardbare termijn, om de problemen te analyseren.

De PSC-fractie heeft een wetsvoorstel ingediend dat het stemrecht verplicht maakt. Het gaat dus niet langer om een stemrecht, maar om een stemplicht. Zij stellen ook voor deze verplichting uit te breiden naar Europese niet-Belgen, overeenkomstig artikel 7.1 van de Europese richtlijn, in een vrijwillige schrapping uit de kiezerslijsten. Zij creëren dus een weerlegbaar vermoeden van inschrijving. Wat vindt de experte over de juridische aspecten van de zaak ?

Rekening houdend met de aanslagen van 11 september 2001 mogen wij over de kwestie van het burgerschap voor vreemdelingen niet te lichtzinnig heen gaan. Meer dan ooit verdient de context een versnelling van de politieke integratie, de politieke dialoog en de culturele dialoog, evenals een verbetering van ons vermogen om te leven in een multiculturele samenleving waarin wij allen rechten en plichten hebben. Daarom moeten rechten én plichten worden vermeld.

De heer Tobback heeft de indruk dat de invoering van het stemrecht voor niet-Nederlanders uit de meest afgelegen streken van de aardbol (want in 1985 was het niet eens de vraag of dat stemrecht al dan niet uitsluitend zou gelden voor burgers van de Europese Unie) eigenlijk een beetje « stoemelings » gebeurd is. De politieke partijen kwamen vrij snel tot een consensus.

In België praten we al twintig jaar over stemrecht. Het thema komt herhaaldelijk terug in verkiezingscampagnes en is daar vaak ook misbruikt. Hij heeft de indruk dat het in Nederland totaal anders is gelopen. Kan de heer Rutten dat bevestigen of ontkennen ?

Zoals professor Senelle zegt is er sinds de voorbije grondwetsherziening geen grondwettelijk bezwaar meer tegen dit wetsvoorstel over stemrecht en hoeven we over de grondwettelijkheid daarvan niet meer te discussiëren. Partijen kunnen de Grondwet verschillend interpreteren, maar vandaag is ze wat ze is en kan ze alleen met een tweederde meerderheid worden gewijzigd.

De opmerking van mevrouw Foblets daarover is dan ook niet terzake. Ook de vrijheid van onderwijs staat wel in onze Grondwet, maar niet in de Universele Verklaring van de rechten van de mens of in het Verdrag van de Europese Unie. Dat recht staat alleen in onze Grondwet, maar niemand denkt eraan om dat in twijfel te trekken. Zo kunnen er nog andere zaken in de Grondwet staan die je in andere Grondwetten niet terugvindt, maar die wij toch beschouwen als heilig.

Er is hier geen sprake van wederkerigheid. Het gaat over de « scrutin administratif », over een loutere toepassing van het parlementair principe van no taxation without representation, ook een heilig principe en een fundamenteel uitgangspunt van democratie. Het gaat erom dat iemand die zes, vijf of drie jaar in België verblijft stemrecht krijgt op het plaatselijke niveau, ondanks het feit dat hij niet de nationaliteit wil verwerven. Hij krijgt het omdat hij om het met de woorden van mevrouw Foblets te zeggen, « een zekere stabiliteit » heeft verworven. Waarom vindt ze dat incoherent ? De heer Tobback heeft de indruk dat we tamelijk gemakkelijk een geconditioneerde reflex vertonen, want achter elk voorstel tot stemrecht zien we altijd Marokkanen en Turken opduiken. Mevrouw Foblets heeft het ook over Japanners of Amerikanen. Is het zo ondenkbaar dat deze vreemdelingen, als ze tien jaar in een gemeente verblijven, mee de gemeenteraad verkiezen, maar toch hun Amerikaanse of Japanse nationaliteit behouden ? We beschouwen Amerikanen en Japanners niet eens als migranten, net zo min als de Nederlanders die zich al in Keerbergen vestigden nog vóór de Unie tot stand was gekomen. We zien die niet als migranten, niet eens als fiscale vluchtelingen, maar als mensen die zich daar komen vestigen omdat ze nu eenmaal in Brussel werken.

Aan de andere kant loont het voor de wetenschappers en de academici zeker de moeite om de motieven te bestuderen waarom we de nationaliteitswet hebben versoepeld. We hebben een snel-Belg-wet. Deze is in die mate een « gruyèrekaas »-wetgeving dat je nog amper van een nationaliteitswetgeving kunt spreken. Ze is er gekomen omdat verschillende partijen niet voor stemrecht wilden stemmen. We hebben de nationaliteitswet gebruikt als een ersatz voor stemrecht op gemeentelijk niveau, terwijl ze eigenlijk voor iets heel anders zou moeten dienen. De nationaliteit is vereist om mee te stemmen voor het nationale parlement en voorzover het om een constituante gaat, ook voor de gewestelijke parlementen. Van mensen die de regels of statuten mee willen bepalen, mag je redelijkerwijs verwachten dat ze Belg zijn of worden. De heer Tobback en zijn fractie kunnen akkoord gaan om de nationaliteitswetgeving aan te passen, samen met het toekennen van het stemrecht. Ze willen namelijk de garantie dat de nationaliteitswetgeving niet wordt gebruikt om het hele probleem van de baan te schuiven.

Mevrouw Kaçar wil van de heer Rutten graag meer details over de invoering van het stemrecht in Nederland. Een professor vertelde haar dat dit in feite een compromis was tussen partijen die aanvankelijk nationaal stemrecht wilden voor iedereen en hun tegenstanders : uiteindelijk werd het stemrecht op lokaal niveau, gekoppeld aan een versoepeling van de naturalisatiewet. Ook bij ons is die koppeling jammer genoeg gemaakt, waar we nu de gevolgen van zien.

Daarom pleit Agalev voor een grondige objectieve evaluatie van de snel-Belg-wet, die los van de kwestie van het stemrecht moet worden besproken. De historische context mag men hierbij niet uit het oog verliezen. Sinds het ontstaan van België in 1830 is het stemrecht voortdurend uitgebreid : na het cijnskiesrecht werd stemrecht ook toegekend aan de minvermogenden, later ook aan de jongeren onder de 25 jaar en nog later aan de vrouwen. Vandaag staat men voor de toekenning van stemrecht aan migranten. Elke uitbreiding stootte aanvankelijk op verzet, maar nadien werd telkens algemeen erkend dat dit een verbetering van de democratie betekende, doordat telkens nieuwe groepen een middel kregen dat ze konden leren gebruiken en ze daarbij verantwoordelijkheid leerden nemen.

Uit een studie van een jaar of zes geleden komt stemrecht naar voren als een hefboom voor de armoedebestrijding. Christiaan Kesteloot, die een armoedeatlas voor Vlaanderen heeft opgemaakt, concludeert dat het verlenen van stemrecht aan de armere klassen leidt tot een beter beleid, althans op lokaal niveau, omdat de politici dan meer aandacht besteden aan die achtergestelde groepen. De wijken worden dan sneller gerenoveerd en dergelijke meer. Heeft de heer Rutten een gelijkaardige ervaring in Breda ? Heeft ook daar stemrecht het lokale beleid beïnvloed ?

Mevrouw Cornet d'Elzius heeft de burgemeester van Breda horen verklaren dat zijn stad 160 000 inwoners telt en dat de opkomst bij de verkiezingen achteruitgaat. Kan hij cijfers voorleggen over de deelname van autochtone Nederlanders en van vreemdelingen volgens nationaliteit ?

Hij heeft ook gezegd dat vreemdelingen vooral stemmen voor de linkse partijen. Hoe kan men dit weten als de stemming geheim is ? Is dit gebleken uit peilingen die worden uitgevoerd tijdens de voorlichtingscampagnes ?

Om te mogen stemmen moeten deze vreemdelingen minstens vijf jaar in de gemeente wonen. Moeten zij zich inschrijven op een kiezerslijst of worden zij automatisch opgeroepen ?

De heer Verreycken vraagt aan de heer Senelle of ons debat niet veeleer over stemrecht en stemplicht zou moeten gaan dan over het toekennen van het stemrecht aan een groep van de bewoners. De professor zegt ook dat de snel-Belg-wet meer dan voldoende mogelijkheden biedt voor al wie zijn lot echt wil verbinden met de rechten en de plichten van dit land. Ook de woordvoerder van de Marokkaanse Gemeenschap verklaarde gisteren aan De Morgen dat hij het als zijn opdracht en taak beschouwde om de legitimiteit en van het gezag te verwerven. Zelfs voor deze man is het geen probleem om via de snel-Belg-wet toegang te krijgen tot de Belgische nationaliteit.

De burgemeester van Breda zegt dat slechts 50 % van de kiezers aan de verkiezingen deelneemt. Kan hij ons zeggen hoeveel allochtonen er in Breda wonen en hoe hoog het percentage effectieve kiezers bij hen ligt ? Bestaan er binnen de groep allochtonen nog verschillen tussen bijvoorbeeld mensen van de voormalige Nederlandse kolonieën, van Maghreblanden, van Oost-Europa en dergelijke meer ?

Mevrouw Pehlivan stelt dat volgens de snel-Belg-wet iemand van de derde generatie, die dus geboren is uit een vader of moeder die zelf ook in België is geboren, ook automatisch de Belgische nationaliteit krijgt. Bestaat een dergelijke regeling ook in Nederland ?

De heer Rutten bezorgt aan de commissieleden een brochure die op vele plaatsen in de stad wordt verdeeld, vooral in gemeenschapshuizen, waarin allochtonen in verschillende talen worden opgeroepen te kiezen. Dit is een onderdeel van de voorlichtingscampagne.

Het verlenen van stemrecht aan migranten had nauwelijks invloed op de verkiezingen. In het begin werd vooral op linkse partijen gestemd, PvdA en Groen-Links waren de favoriet. Dat is nog het geval, maar in mindere mate dan voorheen. Ook CDA is tamelijk in de gunst. Er is evenwel geen spectaculaire verschuiving in het politieke beeld. Bij de eerste verkiezingen na het verlenen van stemrecht aan migranten verloor de PvdA landelijk zelfs sterk. Er is geen enkele relatie tussen het stemrecht voor allochtonen en het landelijke beeld.

In Breda was de opkomst van de allochtonen ongeveer dezelfde als bij de autochtonen, namelijk 50 % tot 70 %. Heel bepalend voor de opkomst is ook of de allochtonen een eigen kandidaat of een eigen lijst hebben.

Het stemrecht voor allochtonen is niet met veel bombarie is aangekondigd. Op een vraag over het stemrecht van allochtonen kan een groot percentage Nederlanders zelfs geen antwoord geven. Er was nagenoeg geen weerstand tegen het invoeren van het stemrecht voor allochtonen.

In Nederland gaan er stemmen op om de stemplicht weer in te voeren omdat het aantal kiezers bij elke verkiezing afneemt. Men maakt zich zorgen over de representatieve afspiegeling in het Parlement.

De politieke belangstelling van de allochtonen is toegenomen omdat de spreiding over de verschillende partijen is vergroot. Dat betekent dat ze zich oriënteren, dat ze nagaan welke partij voor hen interessant is. De autochtone politiek is in toenemende mate geïnteresseerd in wat er bij de allochtonen gebeurt. Daardoor komen niet alleen de integratie, maar ook de problemen van deze gemeenschap, ook op lokaal vlak, op de agenda. Als het gaat om de nationale spelregels, om de Grondwet, dan is dat een andere zaak dan wanneer het gaat over iemand die leeft en werkt in een lokale gemeenschap waar de items niet van ideologische, maar van praktische aard zijn. Voor de vrede en de veiligheid in een gemeenschap is het goed dat alle bewoners bij het beleid worden betrokken.

Professor Senelle zegt dat de wetgever alleen nog moet beslissen of aan artikel 8 uitvoering wordt gegeven.

Diverse sprekers maakten een opmerking over de opkomstplicht. Als men stemrecht geeft aan ingezetenen van de Europese Unie of aan niet-Europese Unie onderdanen, dan moeten ze op dezelfde manier behandeld worden als de Belgen. Als de opkomstplicht geldt voor de Belgen, dan is ze ook van toepassing voor alle anderen die hun stem uitbrengen. Dat is een democratische regel. De vergelijking met het stemrecht voor de vrouwen is zijns inziens ongelukkig omdat de politieke en sociale situatie totaal verschillend is.

De snel-Belg-wet geeft niet-Europese vreemdelingen die in ons land verblijven alle mogelijkheden om via de Belgische nationaliteit stemrecht te bekomen.

Mevrouw Flobets zegt dat er heel wat rapporten zijn over stelsels om politieke rechten toe te kennen aan vreemdelingen. Zo is er in het kader van de Raad van Europa de conventie van 1992 over politieke rechten op lokaal niveau aan vreemdelingen. België heeft dit verdrag niet ondertekend, maar op grond van de jaarlijkse rapporten kunnen de verschillende stelsels worden geanalyseerd.

De twee technieken zijn wel cumuleerbaar. We hebben een zeer soepele nationaliteitswetgeving (de federale wet werd gewijzigd om een probleem op lokaal niveau op te lossen). Gecumuleerd met wat nu ter sprake is, meer bepaald ook stemplicht aan vreemdelingen geven, maakt de situatie van België uniek in vergelijking met andere landen. Ze legt de nadruk op soepel voor de eerste techniek en stemplicht voor de tweede techniek.

De heer Tobback meent dat men heel voorzichtig moet zijn met vergelijkingen.

Nederland heeft een relatief strenge nationaliteitswetgeving. Als men Nederlander wil worden, dan moet men eerst afstand doen van de eerste nationaliteit. Het paradoxaal effect is dat Marokkanen daardoor worden geblokkeerd. Men heeft de nationaliteitswet gewijzigd, niet door de afstandseis te laten vallen, maar door in uitzonderingen te voorzien. Met andere woorden, het principe blijft dus de afstandseis, maar met uitzonderingen voor degenen die daardoor geen Nederlander kunnen worden.

Nederland heeft overigens ook een beleid van inburgeringtrajecten. Dat is het conditioneel maken van het opnemen van de sociale rechten aan een aantal verplichtingen, waaronder het opnemen van taalpakketten. Nederland heeft geen stemplicht, maar een stemrecht. Er is inderdaad weinig discussie geweest over het invoeren van het stemrecht voor allochtonen, maar er was wel heel wat te doen over de koppelingswet. Nederland heeft een heel consequente scheidingslijn tussen migratiebeleid en integratiebeleid. De publieke opinie zal veel soepeler zijn als zo een lijn zichtbaar is in het beleid. België zal nu rekening moeten houden met de effecten van de regularisatiewet.

Een ander aspect is de paradox van Europa. De landen blijven soeverein wat de nationaliteitswetgeving betreft. Dat is een probleem voor Europa, want daardoor ontstaan grote discrepanties.

De meeste Europese lidstaten, waaronder België, hebben een wetgeving waarbij men afstand moet doen van de eerste nationaliteit als men op vrijwillige basis een andere nationaliteit aanneemt.

De heer Tobback vroeg zich af of de Japanners en de Amerikanen hier dan nooit stemgerechtigd worden. Hier zou de loskoppeling eventueel wel kunnen worden toegelaten, maar ze heeft het niet getoetst aan het gelijkheidsbeginsel.

Bij het behoud van het huidig Wetboek van de Belgische nationaliteit is het de zorg van de politiekers stemrecht te geven. Maar de wetgeving is echt wel heel soepel. Er zijn enkel nog de mensen met de nationaliteit van de afnemende lijst van landen die behept zijn met het verlies van hun eerste nationaliteit, mensen die slecht geïnformeerd zijn en mensen die het volwaardig burgerschap niet via de nationaliteit willen opnemen, die nog uitgesloten zijn van stemrecht na drie jaar woonst in België.

Het reciprociteitsbeginsel is communautair een probleem in verband met lokaal stemrecht.

De heer Tobback ziet niet in waarom je de reciprociteit bijvoorbeeld zou koppelen aan de situatie van de Amerikaan die tien jaar in Leuven verblijft, die belastingen betaalt en aan alles deelneemt.

In Europa geldt de regel nu reeds dat een burger van een van de lidstaten in een andere lidstaat moet kunnen stemmen voor het lokaal bestuur, zelfs als die lokale besturen of de stemsystemen verschillend zijn.

Mevrouw Pehlivan vindt dat men zich in het debat te veelop de Marokkanen en de Turken concentreert. Vanuit het democratische principe moet iedereen politieke participatie krijgen. Uit welk land men komt heeft geen belang.

De derde generatie Marokkanen en Turken hebben automatisch de Belgische nationaliteit. Over enkele jaren zal het debat alleen nog om de nieuwkomers gaan, en dat is maar een klein percentage. Het gaat om het democratische principe, het gaat om burgers die hier wonen, die hier rechten en plichten hebben. Dat moet volledig worden losgekoppeld van de Belgische nationaliteit. Als men na drie jaar verblijf via de snel-Belg-wet de Belgische nationaliteit kan aannemen, waarom zou men dan ook niet na drie jaar verblijf op lokaal vlak politiek kunnen participeren.

In het voorstel van mevrouw Pehlivan is stemplicht opgenomen. De stemplicht zou zowel voor de Europese als voor de niet-Europese onderdanen moeten gelden. Wat belet ons om de stemplicht ook in te voeren voor de onderdanen van de Europese Unie ?

Professor Senelle stelt dat voor de Europese onderdanen de Richtlijn nr. 71/1 verbiedt de stemplicht op te leggen aan een ingezetene van een Europese lidstaat. Daar kan België niets aan veranderen.

Een van de essentiële uitgangspunten van de richtlijn is integratie van de Europese staatsburgers. Het stemrecht maakte deel uit van het Europees staatsburgerschap. Er is geen andere verklaring.

Mevrouw Kaçar stelt vast dat de vereiste van de wederzijdse nationaliteit er dus niet is.

Mevrouw De Schamphelaere meent dat professor Foblets duidelijk heeft aangetoond dat er een juridische inconsequentie optreedt. Die is echter het gevolg van het verlaten van de politieke lijn waarvoor haar partij sinds begin de jaren tachtig heeft gekozen. Haar fractie staat voor een zo breed mogelijk gedragen integratie van alle mensen die hier leven, werken, en belastingen betalen. Haar partij heeft echter samen met veel andere politieke partijen gekozen voor de weg van versoepeling van nationaliteitsverwerving. Omdat de Belgische nationaliteit waarschijnlijk minder maatschappelijke waarde heeft dan in andere landen, zoals bijvoorbeeld in Nederland. In ieder geval steunt de bevolking deze optie. De integratiebereidheid blijkt uit de stap naar de Belgische nationaliteit. De nationaliteitsverwerving is versoepeld en wordt gemakkelijk gemaakt. Bij de publieke opinie leeft het gevoel dat degenen die kiezen voor de Belgische nationaliteit bereid zijn tot integratie.

Naar aanleiding van het debat over het gemeentelijk stemrecht is polarisatie ontstaan rond het debat over de integratiemoeilijkheden waar heel veel Europese landen mee te kampen hebben. Wat zijn de politieke risico's als we een bepaalde politieke lijn verlaten, zonder te kiezen voor een andere consistente lijn ? Zal de publieke opinie hier niet uit concluderen dat de integratiebereidheid zelfs niet meer nodig is ?

Onze huidige nationaliteitsvisie steunt blijkbaar op het verlenen van burgerschap op basis van verblijf. Kan deze lijn niet worden aangehouden ? Dat is tevens de weg naar politieke participatie, waarbij er uitzonderingen zijn voor degenen die moeilijkheden hebben tegenover hun oorspronkelijke nationaliteit. Kan ook niet via deze weg politieke participatie en dus maatschappelijke integratie worden verwezenlijkt ?

Professor Senelle is uitdrukkelijk voorstander van de stemplicht. De Europese richtlijn hierover schept problemen. Is hij akkoord met de opmerking van de Raad van State waarin wordt gesteld dat uitbreiding tot gemeentelijk stemrecht voor de derdelanders slechts kan onder de vorm van stemrecht en niet onder de vorm van stemplicht omdat anders opnieuw een discriminatie zou worden ingevoerd tussen Europese en niet-Europese onderdanen ?

Mevrouw De Schamphelaere wijst erop dat de snel-Belg-wet enkel is gestemd met het oog op de gemeenteraadsverkiezingen van 2000.

Mevrouw de Bethune is persoonlijk ook voorstander van het migrantenstemrecht maar dan uiteraard mits het wijzigen van de snel-Belg-wet.

Het lokaal stemrecht voor vreemdelingen die hier langdurig verblijven is onvermijdelijk in de toekomst. Als we de globalisering ruimer willen zien als een globalisering van burgerschap in plaats van enkel een economische globalisering, dan moeten we lokaal stemrecht invoeren. Wat is het standpunt van professor Foblets hierover ?

De heer Van Quickenborne stelt vast dat professor Foblets verwijst naar Nederland, waar veel inspanningen worden gedaan voor de integratie. De wet op de inburgering van nieuwkomers is daar een voorbeeld van. Er zijn zelfs sancties voorzien zoals de vermindering van sociale uitkeringen indien de lessen van 600 uur niet worden gevolgd.

Kent professor Foblets voorbeelden in Europa van wetgeving waarin de integratievereiste, in het bijzonder de voldoende kennis van de taal, als voorwaarde wordt gesteld voor het verkrijgen van het lokaal stemrecht ?

Professor Senelle zegt dat het advies van de Raad van State gebaseerd is op de rechtspraak van het Arbitragehof. Het Arbitragehof heeft in verschillende arresten gesteld dat artikel 191 van de Grondwet betreffende de bescherming van de rechten van de buitenlanders in België impliceert dat buitenlanders ook beroep zouden kunnen doen op artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Artikel 10 houdt het gelijkheidsbeginsel in en in artikel 11 staat dat iedereen het genot heeft van de rechten en vrijheden, zonder discriminatie. Het Arbitragehof heeft in een drietal arresten dit standpunt ingenomen.

Mevrouw Foblets denkt dat reciprociteit en communautair recht twee verschillende begrippen zijn.

Uit de immigratiestatistieken blijkt dat ook rekening zal moeten worden gehouden met nieuwkomers die binnenkomen via asiel, contingentering of arbeidsmigratie. Het belang van dit debat is dus niet enkel conjunctureel.

De evolutie naar een geglobaliseerde wereld zie je ook bij onderdanen van de ATP- of ACP-landen. Zij vragen steeds meer om terug te kunnen keren naar hun land van herkomst na een aantal jaren, zonder de toepassing te moeten vrezen van de regel uit de vreemdelingenwet die stelt dat een afwezigheid van langer dan een jaar het verlies op het verblijfsrecht tot gevolg heeft.

De mogelijkheid voor een persoon om twee centra te hebben waar zijn belangen liggen, hier en in het land van herkomst, en dit integreren in ons ontwikkelingsbeleid, is een idee dat ook in andere discussies leeft.

Door de globalisering ontstaan heel moeilijk op te vangen problemen. Een voorbeeld zien we in het gerechtelijk recht met het shoppen tussen de bevoegde rechtbanken. Er is ook het shoppen met domicilies. Deze problemen kunnen alleen via unilaterale regelingen internrechtelijk worden opgelost. Het hebben van de hoofdverblijfplaats in het land kan bijvoorbeeld als vereiste voor stemrecht worden gestemd. Voorzover ik weet zijn in de voorstellen die ter tafel liggen regelmatig verblijf vereist, maar geen hoofdverblijf.

Mensen willen steeds meer mobiel zijn, en niet worden afgestraft voor het feit dat ze te lang in een land blijven, terwijl ze affectief of economisch zijn verbonden met een ander land.

Mevrouw Nagy is van mening dat de verschillende opvattingen van de sprekers in het debat goed tot uiting komen. Eerst zijn er degenen die stellen dat men het recht op uitoefening van het burgerschap niet kan uitbreiden zolang de naturalisatiewet niet gewijzigd is. Vervolgens zijn er degenen die volledig gekant zijn tegen de uitbreiding van het actief stemrecht. Ten slotte zijn er de dgenen die voorstander zijn van een uitbreiding van het actief stemrecht, maar zich vragen stellen over de vereiste verblijfsduur en de keuze tussen stemrecht en stemplicht.

Haar fractie heeft gevraagd dat zou worden geluisterd naar de ervaringen van de landen die dit actief stemrecht ingesteld hebben. Uit de besprekingen onthoudt zij dat in Nederland de uitbreiding van het stemrecht positief onthaald is : ofwel toonden de vreemdelingen belangstelling voor de politiek, ofwel volgde zij met hun stemgedrag het merendeel van de Nederlandse kiezers.

1.3. Hoorzittingen gehouden op 11 december 2001 met deskundigen en getuigen van het middenveld (mevrouw Grete Brochmann, de heer Henri Bäck, de heer Fethi Gümüs, mevrouw Myriam Mottard, de heer Michel Bourlard en de heer Yousfi Ali)

1.3.1. Uiteenzetting van mevrouw Grete Brochmann, professor aan de Universiteit van Oslo

Mevrouw Brochmann stelt als algemeen principe voorop dat alle democratische modellen de nadruk leggen op de participatie van de leden van een maatschappij en in het bijzonder op de politieke participatie. Het vertrouwen in de politiek of de politieke legitimiteit van de instellingen vormt eveneens een belangrijk aspect. Wanneer de etnische kiezers geen vertrouwen hebben in deze politieke instellingen, zullen zij andere manieren zoeken om politieke macht uit te oefenen. De regeringen hebben bepaalde vormen van politieke participatie vanwege de immigranten aanvaard, ofwel om hen politiek te integreren ofwel om hun politieke voorkeur beter te kennen. Deze twee motieven zijn belangrijk.

Men heeft haar gevraagd om snel de situatie te schetsen in Noorwegen waar het stemrecht voor buitenlanders tijdens lokale verkiezingen in 1983 werd ingevoerd. Aan één enkele voorwaarde moest voldaan worden : minstens drie jaar in Noorwegen verblijven. Dit recht gold voor alle buitenlandse staatsburgers. Sinds 1978 bestond dit recht reeds voor staatsburgers van de noordse landen in het kader van de noordse Unie. Zweden had dit recht reeds in 1975 ingevoerd, Denemarken in 1980 en Finland in 1981. Maar de grootste bekommernis was de integratie van de nieuwe immigranten die aan het begin van de jaren 70 het land binnenkwamen. De intenties waren dus goed en baseerden zich op democratische principes. Men vertrok van het idee dat de integratie zich voltrekt dankzij de participatie op alle niveaus van de samenleving. En vermits de wettelijk verblijvende immigranten belastingen betalen wanneer zij werken en dus aan de noden van de maatschappij bijdragen, dienden zij ook over de mogelijkheid te beschikken om invloed uit te oefenen via hun stem. Men zou kunnen stellen dat het niet logisch is dat het stemrecht niet op alle niveaus aan hen werd toegekend. Maar in die tijd vond men dit te ver gaan hoewel de voormalige eerste minister toen vóór de uitbreiding was van het stemrecht tot de nationale verkiezingen vanaf 1983.

Het beperkte voorstel tot het lokale niveau lokte enige weerstand uit. De conservatieven waren er in het begin tegen maar stemden vóór aan het einde van het parlementair debat. Eén enkele partij, de « Vooruitgangspartij » die zich op het politieke strijdtoneel rechts van de conservatieven situeerde, stemde tegen. Buiten het Parlement wekte dit probleem nauwelijks enige belangstelling op. In het algemeen sprak de bevolking van het land er nauwelijks over en dat is een belangrijk element voor de context. In de gemeenschap van de immigranten was er in die tijd geen sprake van coördinatie noch mobilisatie. We kunnen dus stellen dat deze hervorming discreet van bovenaf opgelegd werd en dat er in elk geval heel weinig over gesproken werd. De belangrijkste reden daarvoor is dat het voor de politieke partijen nog geen belangrijke conflictstof vormde. Het keerpunt kwam er in 1987 toen immigratie een hoofdthema van de verkiezingen werd en de « Vooruitgangspartij » met haar heel negatieve houding ten aanzien van de immigratie voor de eerste keer meer dan 10 % van de stemmen haalde.

Sinds 1987 heeft de kwestie van de immigratie het politieke strijdtoneel in Noorwegen gedomineerd. De verkiezingsspecialisten weten goed dat wanneer een groep stemrecht krijgt, het enige tijd duurt vooraleer deze er gebruik van maakt. Daarom is het verwonderlijk in het geval van Noorwegen dat de neiging van de immigranten om te stemmen sedert 1983 gedaald is, het jaar waarin hen dat recht werd toegekend. Deze situatie heeft verschillende rationele verklaringen. Een groot aantal onder hen verkregen het staatsburgerschap en ontsnapten aan de statistieken. De afgelopen tien jaar heeft Noorwegen een aantal nieuwe groepen van immigranten verwelkomd en de bevolking van niet-westerse immigranten is toegenomen. Maar deze blijken minder actief te zijn dan de westerse immigranten. De immigranten vormen geen stabiele groep waarin het gevoel van staatsburgerschap rijpt en de participatie als actieve burger groeit met de tijd zoals dat het geval was met andere groepen in de loop van de geschiedenis. Toch bestaan er grote verschillen tussen de groepen immigranten.

Meer dan 50 % van de Nederlandse, Duitse, Oostenrijkse en Japanse immigranten nemen aan de verkiezingen deel. Minder dan 20 % van de Marokkaanse, Joegoslavische, Ghanese en Ethiopische immigranten gaan stemmen. Voor de Pakistani die de grootste groep van immigranten in Noorwegen uitmaken, bedraagt de participatiegraad 52 %. Een interessante vaststelling is dat er meer vrouwen gaan stemmen dan mannen (hun participatiegraad bedraagt 78 %); dit is te wijten aan het feit dat de participatiegraad van de vrouwen bij de westerse immigranten die gaan stemmen, veel hoger ligt. Voor welke partijen stemmen zij ? Vooral voor de linkse partijen : de werknemerspartij, de socialistische partij en extreem links krijgen verhoudingsgewijs een groter aantal stemmen van de immigranten. Maar de verschillen zijn groot naargelang de nationaliteiten. De niet-westerse immigranten stemmen meer voor linkse partijen dan de westerse immigranten. Meer dan 50 % van de Bosniërs, Pakistani en Vietnamezen stemmen voor de werknemerspartij. De Amerikanen, Nederlanders, Duitsers en Denen stemmen op de conservatieve partij. De « Vooruitgangspartij » haalt het meeste stemmen bij de Fransen en de Oostenrijkers; om evidente redenen haalt deze partij nagenoeg geen stemmen bij niet-westerse immigranten.

De kwestie van de correctie van de kieslijsten wordt de laatste tijd steeds belangrijker. Zij weet niet of hetzelfde systeem in België van toepassing is. Dit specifiek systeem bestaat in Denemarken en in Noorwegen. Bovendien denkt zij dat het in Zweden niet bestaat. De kieslijsten kunnen gewijzigd worden. Het systeem biedt de mogelijkheid om ook op personen te stemmen en niet alleen op partijen. Dat lijkt een middel te zijn om de participatiegraad te verhogen. Kandidaten kunnen van de lijst gehaald worden en een extra stem kan aan een kandidaat van de partijlijst gegeven worden. De omvang van de etnische gemeenschappen lijkt een belangrijke factor te zijn. Uit studies zowel in Denemarken als in Noorwegen blijkt dat de concentratie van immigranten de participatiegraad doet toenemen. Dit is een interessante ontdekking want gewoonlijk denkt men dat concentratie of « gettovorming » een obstakel voor integratie en participatie vormt. Het lijkt erop dat de concentratie de collectieve mobilisatie in de hand werkt : hoe meer Somaliërs in dezelfde zone, hoe groter hun participatie aan de verkiezingen. Wanneer het aantal een bepaalde drempel overschrijdt, nemen de mogelijkheden van mobilisatie toe en deze mobilisatie is doeltreffender wanneer zij gecombineerd wordt met de mogelijkheid om de lijsten te corrigeren. Een plan voor collectieve correctie kan inderdaad een beduidende impact hebben.

Tussen 1983 en 1999 werd 19 keer een vertegenwoordiger van de immigranten verkozen voor een functie in de gemeenteraad van Oslo, tien onder hen dankzij de correctie van de kieslijsten. Tijdens de laatste lokale verkiezingen in Noorwegen in 1990 hebben we een in dit opzicht interessant verschijnsel meegemaakt. De niet-westerse kiezers vertegenwoordigden 9,2 % van het electoraat van de hoofdstad maar na de verkiezingen was het aantal niet-westerse vertegenwoordigers in de gemeenteraad hoger dan bij alle voorgaande verkiezingen. De kandidaten van de immigranten kregen 13,6 % van de stemmen wat overeenkomt met een oververtegenwoordiging in verhouding tot hun vertegenwoordiging in de gemeenschap. In Oslo maken de Pakistani 2,2 % van de kiezers uit en toch haalt hun vertegenwoordiging in de gemeenteraad 12 %. Opmerkelijk is de vaststelling dat de immigranten beter de mogelijkheden benutten die het kiessysteem biedt dan de Noorse kiezers om hun kandidaten te steunen. De immigranten maken vaker gebruik van de mogelijkheid om kandidaten van de lijst te halen dan de Noren. En dit wellicht georganiseerd stemgedrag heeft een verbazingwekkend effect.

De participatiegraad bij de immigranten in Noorwegen tot slot is gewoonlijk laag maar er zijn grote uitzonderingen binnen bepaalde specifieke groepen in Oslo. Bepaalde aanwijzingen geven aan dat de mogelijkheid om kieslijsten te corrigeren, de mobilisatie bij de immigranten doet toenemen. Dit feit gecombineerd met de groei van het aantal immigranten dat van stemrecht geniet, heeft de Noorse politici ertoe aangezet andere middelen te gebruiken om deze immigranten te proberen aan te trekken. Na de verkiezingen van 1999 hebben de immigranten beter begrepen welke mogelijkheden het politiek systeem aan hen biedt. De parlementaire verkiezingen van 2001 hebben ook op politieke conflicten gewezen onder de vertegenwoordigers van de immigranten, wat de immigranten versterkt als politieke personen.

1.3.2. Uiteenzetting van de heer Henri Bäck, professor aan de Universiteit van Göteborg

De heer Bäck zet uiteen dat de buitenlanders in Zweden sinds 1975 aan de lokale verkiezingen mogen deelnemen. Om van dit recht te genieten, moeten zij minstens drie jaar in het land verblijven. Deze « periode van kwalificatie » werd in 1989 afgeschaft voor de staatsburgers van de Europese Unie, Noorwegen en IJsland. De buitenlanders hebben ook mogen deelnemen aan het referendum in 1981 over de kernenergie doch niet aan het referendum dat later georganiseerd werd omtrent de toetreding tot de Europese Unie.

In 1999 hebben 6,9 miljoen personen waaronder 300 000 buitenlanders deelgenomen aan de laatste verkiezingen. De buitenlandse kiezers maken dus 5 % uit van het totale electoraat. In Zweden vertegenwoordigt de gemeenschap van immigranten inderdaad 5 % van de bevolking. Wanneer we de genaturaliseerde buitenlanders daarbij tellen, wordt dit 10 % en zelfs bijna 20 % wanneer we rekening houden met hun kinderen die in Zweden geboren zijn. De huidige netto immigratie bedraagt 30 000 tot 40 000 personen per jaar.

De eerste initiatieven voor het geven van stemrecht aan de buitenlanders, dateren uit de jaren zestig toen de sociaal-christelijke parlementsleden wetsontwerpen indienden. De beslissing werd uiteindelijk in 1975 genomen. Om hun ontwerpen te steunen, brachten deze parlementsleden het principe van gelijkheid naar voor en verklaarden zij dat het stemrecht de integratie van de buitenlanders in de hand zou werken. De tegenstanders repliceerden dat er in geval van crisis problemen zouden ontstaan met buitenlandse staatsburgers die trouw zijn aan een andere Staat, in het bijzonder wanneer zij voor een openbare functie verkozen zijn. Zij voegden eraan toe dat het concept van staatsburgerschap dat stemrecht omvat, niet mag opgesplitst worden. Bovendien hadden bepaalde immigranten volgens hen geen langdurige band met Zweden.

Een parlementaire commissie heeft aanbevolen om aan de immigranten stemrecht voor de parlementsverkiezingen toe te kennen maar haar advies was niet unaniem : links dat vóór deze toekenning was, stond tegenover rechts. Er werden debatten gevoerd maar er werd geen enkele beslissing genomen. Sindsdien werd deze kwestie niet meer op de agenda geplaatst.

In 1986 nam 60 % van de buitenlanders deel aan de verkiezingen. In 1998 zakte dit percentage naar 35 %. Een sterke daling dus hoewel de participatie van het totale electoraat in dezelfde periode slechts daalde van 95 % naar 80 %. Onderzoekers hebben geprobeerd om deze afname te verklaren met de frequente wijzigingen die de groep van buitenlandse staatsburgers kenmerkt, in het bijzonder als gevolg van naturalisering. De toenemende werkloosheid en de daling van de participatie aan de arbeidsmarkt worden ook als redenen aangehaald. Kort na de verkiezingen van 1998 heeft de regering om een onderzoek gevraagd. Een commissie van experts heeft drie factoren ontleed die de lage participatiegraad van de buitenlanders verklaren : een gebrekkige taalkennis, problemen met de integratie in de gemeenschap en de arbeidsmarkt en een slechte kennis van de Zweedse maatschappij.

Hij stelt ook vast dat heel weinig buitenlanders verkozen worden. Vanzelfsprekend kan niemand van hen parlementslid worden, want het stemrecht voor de parlementsverkiezingen is voorbehouden voor Zweden. De lokale en districtsraden tellen 1 % buitenlanders. Wanneer we daar de genaturaliseerden bijvoegen, bedraagt dit percentage 5 % voor deze raden en 3 % voor het Parlement. De groep van de buitenlanders en genaturaliseerden maakt zo 10 % uit van de bevolking en is dus ondervertegenwoordigd. Er bestaan echter verschillen : de buitenlanders afkomstig van andere noordse landen ­ met name Finland ­ en West-Europa zijn oververtegenwoordigd terwijl de personen die van het Nabije Oosten en Afrika komen, ondervertegenwoordigd zijn.

Wij hebben geprobeerd om de redenen daarvoor te begrijpen. Lid van een partij zijn is inderdaad een noodzakelijke voorwaarde voor de verkiezingen. Wij hebben vastgesteld dat de wachttijd tussen het lid worden van een partij en het moment waarop men een openbaar ambt krijgt, even lang duurt voor Zweden als voor buitenlanders. Bovendien zijn er weinig verschillen in de toegekende plaatsen op de kieslijsten : de Zweden worden ten aanzien van de buitenlanders weinig bevoordeeld. Wij hebben dus kunnen besluiten dat de partijen zich aan geen enkele discriminatie schuldig maken. Het probleem is dat de immigranten zich niet bij een partij aansluiten. De rechten die aan de buitenlanders worden toegekend, worden dus niet volledig aangewend.

1.3.3. Bespreking

De heer Monfils meent te begrijpen dat de Pakistani 2 % uitmaken van de buitenlanders afkomstig van buiten de Europese Unie en desondanks erin slaagden om 20 % van de zetels te halen in bepaalde verkiezingen. Hij veronderstelt dat het kiessysteem gelijkaardig is aan het onze wat de mogelijkheid betreft om voor personen te stemmen en dat het systeem van het stemmen in blok voor een geheel van kandidaten dus heeft kunnen werken. Zijn er reacties geweest ? Is er een discussie van start gegaan over de verdraaiing van deze « ethnic vote » ?

De heer Wille heeft een aantal vragen voor mevrouw Brochmann.

Ze heeft op een daling van de participatiegraad gewezen, hoewel men een andere trend zou kunnen verwachten, vermits de integratie in Scandinavische landen bijzonder snel vooruitgaat en met een stijgende integratie een toenemende participatiegraad zou bestaan. Zou zij dit verder kunnen toelichten ?

In gesprekken met Scandinavische landen wordt het begrip « ethnic vote » niet aangehaald, hoewel men uit de woorden van beide sprekers kan opmaken dat er een concentratie bestaat rond de aanwezigheid van kandidaten op bepaalde lijsten. Zijn vraag betreft « ethnic voting » bij niet-Europeanen. Is dit al dan niet het geval ?

Beide sprekers komen uit landen waar de beslissing eerder werd genomen. Hij had graag geweten of vertegenwoordigers van niet-Europese migranten sedertdien een politiek mandaat hebben opgenomen en of er initiatieven zijn genomen met betrekking tot het oprichten van politieke partijen voor migranten of specifieke structuren binnen bestaande politieke partijen, met het oog op het verdedigen van de belangen van niet-Europese migranten.

Mevrouw Thijs zou eerst en vooral willen vragen of het mogelijk is statistieken te bezorgen. De evolutie in de participatiegraad vormt interessante informatie en hierover wordt vaak gediscussieerd.

Bij de wettelijke voorwaarden om stemrecht te krijgen hoort de verblijfsduur. Zijn er ook andere voorwaarden waardoor iemand stemrecht krijgt ?

De heer Verreycken leest vandaag in De Standaard : « In Nederland heeft de politieke elite zich eensgezind voor het migrantenstemrecht uitgesproken om extreem rechts de wind uit de zeilen te nemen. » Mevrouw Brochmann deelt mee dat de Vooruitgangspartij sedertdien vooruit gegaan is. Lag op het ogenblik van het invoeren van het stemrecht in haar land dezelfde overweging aan de basis als in Nederland ?

Mevrouw Kaçar stelt vast dat het zowel in Noorwegen als in Zweden gaat om stemrecht, en niet om stemplicht zoals in ons land. Overeenkomstig de Europese richtlijn gaat het voor Europese burgers om stemrecht. Wat zullen de niet-Europese burgers krijgen : stemrecht of stemplicht ?

Een ander interessant gegeven is de vaststelling van een daling van de participatiegraad. Naar zij vermoedt, is ze evenwel algemeen en doet ze zich niet specifiek voor bij allochtonen en migranten.

De tweede vraag is of de bespreking en goedkeuring van migrantenstemrecht alleen zijn uitgegaan van het verbeteren van de democratie of vormen ze een onderdeel van de migrantenpolitiek, een bewuste integratiepolitiek ten aanzien van migranten ?

Mevrouw Bouarfa stelt vast dat bepaalde collega's aan de minister cijfers vragen over de samenstelling van de nationaliteiten van het electoraat. Dat doet denken aan een trieste periode in onze geschiedenis. Hier leven 10 miljoen inwoners waaronder 1,1 miljoen buitenlanders. Categoriseren volgens nationaliteit moet vermeden worden, de opstelling van dergelijke lijsten boezemt haar schrik in. De personen die genaturaliseerd zijn, zijn Belg.

Wat de « ethnic vote » betreft, wil zij doen opmerken dat de enkele lijsten die op een etnische basis samengesteld waren, geen succes kenden tijdens de verkiezingen, minder dan 1 %.

Het aantal gemeentelijk verkozenen heeft geen band met het aantal kiezers maar met het aantal inwoners van de gemeente. Is dat ook het geval in Noorwegen of in Zweden ?

Mevrouw Pehlivan zou graag van mevrouw Brochmann vernemen hoe de etnische minderheidsgroepen een plaats krijgen op de stemlijsten. Gaat het meestal om verkiesbare plaatsen ?

Zij sprak ook over de grootte van de etnische groepen. Houdt dit in dat binnen grotere etnische groepen een grotere actieve participatie in het politieke landschap bestaat dan binnen kleinere groepen ?

Mevrouw Brochmann legt uit dat de hervorming die aan het begin van de jaren 80 in Noorwegen werd ingevoerd, als doel had de democratie te verbeteren. Zij moet evenwel melden dat dezelfde argumenten en tegenargumenten golden als deze aangebracht door haar Zweedse collega, met name rechtvaardigheid in termen van democratische rechten en de instrumentalisatie op het vlak van integratie en stabilisatie van nieuwe gemeenschappen in het land. Maar zoals zij reeds in haar uiteenzetting heeft aangehaald, was de politieke context in Noorwegen helemaal anders in 1980. De cijfers van de twee laatste verkiezingen werden nog maar onlangs openbaar gemaakt. In onderzoekskringen werd gevreesd dat deze cijfers veel inkt zouden doen vloeien in de pers en voor problemen in de politieke milieus zorgen.

Het is daarom interessant om zien dat dat niet het geval was. Het systeem van het corrigeren van de kieslijsten bestaat inderdaad reeds meerdere jaren. Dit systeem werd aan het einde van de XIXe eeuw ingevoerd in Noorwegen. Er bestaat dus een lange traditie op dat vlak. In het algemeen hebben verschillende groepen van de bevolking van dit systeem gebruik kunnen maken. Zo hebben de vrouwen dit systeem in talrijke gemeenten aangewend om hun invloed uit te breiden. Zij hebben zich georganiseerd om de kieslijsten te corrigeren met het oog op een grotere aanwezigheid van de vrouwen in de lokale- en gemeenteraden.

Interessant is dat nieuwe minderheden momenteel dit systeem aanwenden om precies dezelfde redenen als de Noorse groepen. Het voorstel voor de afschaffing van het systeem is heel omstreden. Tijdens de volgende verkiezingen, wanneer deze cijfers zich gestabiliseerd hebben, zal dit systeem echter nog meer discussie oproepen. 2,2 % Pakistani in Oslo hebben inderdaad 11,9 % van de kandidaten verkozen. Dat is een opvallend cijfer dat reacties zal oproepen.

De Pakistani proberen een politieke rol te spelen door gebruik te maken van het wettelijke systeem. Hun manier om van het systeem gebruik te maken, kan niet in vraag gesteld worden, noch moreel noch op enig ander vlak. Zij organiseren zich als politieke medespelers. Dat kan verontrustend zijn voor de andere groepen van de bevolking. Om deze reden hadden wij verwacht dat dit cijfer enorm veel reacties zou opwekken wanneer bekendgemaakt. Dat was echter niet het geval.

Een andere kwestie betreft de voorwaarden om te mogen stemmen. Er bestaan geen voorwaarden om te mogen stemmen behalve dan de verplichting dat men reeds drie jaar wettelijk in het land moet verblijven.

De heer Bäck vond de eerste kwestie heel interessant. Zijn er bewijzen voor het bestaan van een « ethnic vote » ? Hij denkt van wel. Er werd een onderzoek gevoerd in Denemarken waarbij een professor bepaalde groepen van immigranten zoals Libanezen en Turken in Kopenhagen en in een stad in Jutland heeft ondervraagd. Deze vorser is tot de conclusie gekomen dat de participatie van deze groepen aan de verkiezingen niet verlopen is volgens het schema dat in de Scandinavische landen wordt vastgesteld. Normaal vermindert de participatiegraad maar in dit geval is deze toegenomen. Haar interpretatie van deze evolutie is dat deze groepen zich dankzij het Deense kiessysteem collectief rond hun eigen kandidaten hebben kunnen mobiliseren. Er bestaan gelijkaardige bewijzen voor Zweden. Wij hebben inderdaad verschillende etnische groepen in de drie grootste steden vergeleken. Er is een duidelijke correlatie. In de groepen waar er veel kandidaten zijn, waren wij inderdaad getuige van de minst negatieve evolutie van de participatiegraad. « Ethnic voting » bestaat dus zeker en vast.

Zijn er pogingen geweest om etnische partijen op te richten ? Dit was het geval in Malmö, de derde grootste stad van Zweden. Deze poging is mislukt want de partij haalde onvoldoende stemmen om verkozen te worden. Wij moeten ook benadrukken dat in onze Scandinavische landen stemrecht geldt en geen stemplicht. Denk maar aan de participatiegraad van 35 % bij de immigranten. Dit cijfer zou interessant worden voor de regering indien wij geen stemrecht maar stemplicht zouden kennen.

Mevrouw Kaçar vraagt of de participatiegraad van 35 % in Zweden zowel slaat op Zweden als op migranten in het algemeen dan wel of dat het percentage is van migranten.

De heer Bäck legt uit dat die 35 % het aandeel is van de buitenlandse staatsburgers die stemrecht hebben. Tijdens de laatste gemeenteverkiezingen bedroeg de participatiegraad van de totale bevolking iets meer dan 80 %.

Mevrouw Kaçar geeft toe dat de discussie haar boeit, omdat er zo'n groot verschil bestaat tussen de participatiegraad van migranten en Zweden en de ervaring in Nederland het tegenovergestelde uitwijst. De Nederlandse collega's van de sprekers wezen erop dat sommige migranten meer geïnteresseerd waren in de lokale verkiezingen dan de Nederlanders. Ze vraagt zich dan ook af waaraan het te wijten is dat de participatiegraad in de landen van de sprekers van vandaag zo laag is.

Mevrouw Brochmann herinnert zich niet de cijfers met betrekking tot Nederland. Voor zover zij weet, zijn de immigranten er niet actiever tijdens de verkiezingen dan de Nederlanders. Zij zou zeer verrast zijn indien dat wel het geval zou zijn. De situatie in Noorwegen en in Zweden is heel gelijkaardig wat de participatie betreft.

Met betrekking tot de integratiegraad in Scandinavië is het een mythe te denken dat de immigranten meer geïntegreerd zijn in de Scandinavische landen dan in de rest van West-Europa. Maar op basis van de tendensen die wij in Oslo ­ en niet in heel Noorwegen ­ opmerken, kunnen wij toch stellen dat de politieke integratie van de buitenlanders verbetert vanaf het moment dat zij stemrecht krijgen. De mobilisatiegraad die wij in bepaalde immmigrantenmilieus in Oslo waarnemen, in het bijzonder bij de Pakistani, is interessant. De groepen dienen absoluut volgens nationaliteit onderzocht te worden. Het doel is niet te beweren dat de nationaliteit het gedrag verklaart, verre van, maar sommigen organiseren zich in groepen. Dat is een opvallend resultaat dat wij tijdens de twee laatste verkiezingen in Zweden hebben kunnen vaststellen. Zij houden voorafgaande vergaderingen en gebruiken de politieke mogelijkheden die aan hen als groepen aangeboden worden.

Mevrouw Nagy stelt vast dat een politiek bewustzijn zich ontwikkelt en dat een bepaalde identiteit zich vormt. Zij zou willen weten of de Pakistaanse staatsburgers die in Noorwegen verblijven, dientengevolge de Noorse nationaliteit aanvragen. Kunnen ze die overigens wel aanvragen ?

Mevrouw Brochmann legt uit dat de Pakistani de oudste groep van nieuwe immigranten uitmaken die in de jaren 70 naar Noorwegen zijn gekomen. Zij vormen er overigens de grootste groep van immigraten die ook het meest geneigd is om het staatsburgerschap aan te vragen. In het algemeen kunnen wij stellen dat de groepen van immigranten die niet uit westerse landen afkomstig zijn, sterk geneigd zijn om de naturalisatie aan te vragen. Het is dus best een onderscheid te maken tussen de westerse en de niet-westerse migranten. In Noorwegen kan men pas staatsburger worden na zeven jaar. Een bepaald aantal Pakistani die nog geen Noorse staatsburger zijn, wensen zo snel mogelijk het Noorse staatsburgerschap te verkrijgen.

De heer Bäck zou willen terugkomen op de kwestie van de integratie en de lage participatiegraad. Één van de factoren die dit fenomeen kan verklaren, is het gebrek aan integratie op de arbeidsmarkt. Wanneer men niet actief is op de arbeidsmarkt, heeft men minder mogelijkheden om zijn burgerschapsrechten uit te oefenen, is men niet geïntereseerd in de vakbonden enz. Wij beschikken over cijfers van 1998 omtrent de werkgelegenheid in verhouding tot de actieve bevolking. Van de personen die in Zweden geboren zijn, heeft 77 % van de actieve bevolking een job. Voor de personen die niet in Europa geboren zijn, bedraagt dit percentage 42 %. We merken dus ongeveer dezelfde verhouding tussen deze percentages en de percentages van staatsburgers die aan de verkiezingen deelnemen.

In onze westerse gemeenschap is de tewerkstelling reeds lang op basis voor politieke bedrijvigheid in tegenstelling tot de inning van de sociale bijdragen.

De heer Wille stelt vast dat de heer Bäck het onderscheid maakt tussen de integratie in de wereld van de tewerkstelling en de globale integratie maar er is een duidelijke tegenstrijdigheid tussen de cijfers van de dalende participatie in de twee landen (Zweden en Noorwegen). Is er een band tussen deze twee fenomenen voor de niet-Europese immigranten ? Het is inderdaad perfect mogelijk dat men zich volledig integreert in de wereld van de tewerkstelling zonder zich te willen integreren op grond van de eigen religie of cultuur. Is dat het geval voor één van de twee landen ?

De heer Bäck zegt dat dat in zekere mate klopt. De Zweedse politiek heeft er lang in bestaan de immigranten in verschillende sociale netten waaronder de arbeidsmarkt te integreren zonder hen te verplichten om van hun cultuur of hun geloof afstand te doen. Deze politiek was geïnspireerd door een multiculturele visie van de maatschappij.

1.3.4. Uiteenzetting door de heer Fethi Gümüs, lid van de Turkse gemeenschap van Antwerpen en Projectontwikkelaar bij het Subregionaal Tewerkstellingscomité van Antwerpen

De heer Gümüs vertegenwoordigt hier enkel zichzelf. Naar hij begrepen heeft, is hij vandaag uitgenodigd omdat een aantal mensen zich afvragen wat het profiel is van iemand die niet de Belgische nationaliteit heeft en toch vindt dat hij of zij het recht heeft om te stemmen. Hij is een van die mensen die het niet zo belangrijk vinden om de Belgische nationaliteit te bezitten, hoewel hij al dertig jaar in België leeft. Dat wil niet zeggen dat hij niet volwaardig aan de samenleving wenst deel te nemen. Integendeel, hij is heel actief. Waarom dan niet kiezen voor naturalisatie ? Hij is wel degelijk op de hoogte van de naturalisatiewet. Is hij misschien een Turkse nationalist ? Dat zou inderdaad een reden kunnen zijn, maar dat is niet zijn motivering.

Persoonlijk is hij er niet zo fier op Turk te zijn net zomin als hij trots is in Vlaanderen te leven, een man te zijn, 1,74 m groot te zijn of schoenmaat 42 te hebben. Op al deze kenmerken van hemzelf is hij niet trots omdat hij het misplaatst en absurd vindt trots te zijn op iets waaraan hij persoonlijk geen enkele verdienste heeft. Turk zijn, in Vlaanderen leven en dergelijke meer zijn toevalligheden die hem zijn overkomen. Nu hij echter als mannelijke Turk al dertig jaar in Vlaanderen leeft, probeert hij naar best vermogen een kritische, in zijn geval vrijzinnige, wakkere burger te zijn. Daar is hij wel fier op, omdat hij daar wel een verdienste aan heeft. Die keuze heeft hijzelf gemaakt. Eigenlijk is het ironisch dat hij uitgerekend hier en nu vooral op vraag van de VLD de voor hem belangrijke argumenten van actief burgerschap, persoonlijke verdienste, vrijzinnigheid moet aanhalen, terwijl die argumenten zeer sterk aanleunen bij de beginselen van de liberalen. Op weg hierheen worstelde hij met de vraag welke houding hij moest aannemen : zich verantwoorden, verdedigen, bewijzen hoe goed hij geïntegreerd is ? Moet hij aantonen en bewijzen dat hij wel in aanmerking komt voor stemrecht omdat hij voldoende geïntegreerd is ? Men zou evengoed aan een Vlaamse vrouw of een mannelijke arbeider die om allerlei mooi verwoorde argumenten geen stemrecht heeft vragen waarom zij of hij wel stemrecht zou moeten krijgen. Vandaag de dag zou dat toch absurd klinken. Dat was nochtans niet altijd zo.

De argumenten tegen stemrecht voor allochtonen zijn echter net dezelfde als de argumenten die de tegenstanders van algemeen stemrecht of van stemrecht voor vrouwen destijds gebruikten. Wat weten arbeiders of vrouwen, die eigenlijk aan de haard thuishoren, van politiek ? Hoe kunnen ze een verantwoorde stem uitbrengen ? We gaan een ruk naar links krijgen als arbeiders ook mogen stemmen en de katholieke partij zal veel stemmen verliezen. In zijn ogen moet België niet bijzonder trots zijn omdat het België is, wel omdat het een democratisch België is. Een democratie is echter een voortdurend evoluerend proces dat geen eindpunt mag hebben. Voor hem is de kernvraag dus of we door het verlenen van stemrecht aan allochtone medeburgers een stap vooruit zetten in dat democratisch proces, dat begon met algemeen meervoudig stemrecht voor mannen in 1893, waarna in 1919 algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen volgde, in 1948 stemrecht voor vrouwen en sinds kort stemrecht voor niet-Belgische EU-burgers. Zetten we nu een stap vooruit in dit proces of niet en komt dat onze parlementaire democratie ten goede of niet ? Hij zou willen dat elke zich democraat noemende mandataris in eer en geweten even stilstaat bij die vraag. Als men toch blijft vragen waarom hij stemrecht verdient, dan vraagt hij ook een onderbouwde, democratische verantwoording voor het voorbehoud dat de vertegenwoordigers van onze democratie maken rond het stemrecht voor allochtonen.

Paradoxaal genoeg zijn ook de assistent-managers afkomstig uit Göteborg in Zweden met woonplaats in Sterrebeek of de heer of mevrouw uit Ierland die sinds een paar maanden in Vosselaar verblijft kiesgerechtigden. En hij heeft het nog niet eens over de Pool uit Poznan die morgen als onderaannemer in de bouw in België actief wordt en wel geacht wordt voldoende burgerschap te bezitten om in het stemhokje te mogen. Dat is de tegenstelling die hij wil schetsen en die hij durft betitelen als « zeer beledigend » voor hem als Turk die hier al vele jaren woont. Dat is een gebrek aan elementair fatsoen. Hij sprong wel een gat in de lucht toen de Belgische nationale ploeg Tsjechië naar huis speelde, hij heeft wel met tranen van ontroering de film over Daens bekeken, hij stond in zijn studententijd verstomd van de schoonheid van de Vlaamse dichtkunst toen hij verzen las als « Egidius waerbist du bleven? ». En toch zou hij dus niet voldoende betrokken, niet voldoende geïnformeerd zijn ? Hij zou niet voldoende verbonden zijn met dit landje, gewoon omdat hij dat groen papiertje niet bezit ? Dit ervaart hij als erger dan een miskenning of belediging, aangezien burgers die hier relatief kort verblijven, alleszins « tijdelijker » dan hijzelf, wel stemrecht krijgen omdat ze nu wel over dat kunstmatig integratiebewijs van het groene pasje beschikken als EU-burger. Hij durft hier gerust spreken van institutioneel etnocentrisme, om niet te zeggen racisme. Zijn vader konden ze wel 25 jaar lang 900 meter onder de grond sturen om zich daar heel die tijd af te peigeren om hem uiteindelijk met stoflong op zijn dood te laten wachten ! Hij hoort het hem nog zeggen : « Wij zijn de ereburgers van België, zie maar, onze kop staat op een muntstuk. » Hij durft hem zijn illusie niet ontnemen door hem te vertellen dat hij, in het beste geval, een tweederangsburger is of, om het met de termen van Noël Slangen uit te drukken, een derde- en vierdeklasseburger.

Kortom, stemrecht verlenen aan mensen zoals hij, is zeker geen gunst, maar een elementaire plicht, een must, een noodzakelijke stap vooruit in ons democratisch bestel. Hij zegt wel degelijk « ons » democratisch bestel, omdat hij zich ten volle beschouwt als een wezenlijk bestanddeel daarvan.

1.3.5. Bespreking

De heer Monfils wenst slechts één vraag aan de spreker te stellen : hij verblijft sinds dertig jaar in België en hij vindt het schandalig dat hij niet kan stemmen. De spreker veronderstelt ook dat hij er helemaal niet tegen gekant is om te erkennen dat hij het democratisch stelsel zal naleven. Hij hoeft dus alleen maar een verklaring af te leggen om Belg te worden en te kunnen stemmen. Welke intellectuele redenen weerhouden hem ervan om deze verklaring af te leggen ? Hij heeft in zijn gehele uiteenzetting niet de ministe rechtvaardiging gehoord voor het niet-aanvragen van de naturalisatie.

De heer Verreycken heeft een vraag over de gevolgde procedure. De commissie laat een mevrouw die namens Noorwegen en een mijnheer die namens Zweden spreekt tien minuten aan het woord, maar laat een mijnheer die botweg verklaart alleen namens zichzelf te spreken en alleen zichzelf te vertegenwoordigen, vijfentwintig minuten lang een uiteenzetting houden die past aan de toog van het eerste het beste buurthuis. Hij heeft daar problemen mee en vraagt of de commissie niet wat selectiever moet zijn in haar keuze van sprekers. Indien we iedereen willen horen, die namens zichzelf spreekt, dan zijn we nog wel enkele maanden zoet. Tenzij dat echt de bedoeling is, is dat toch lichtjes hallucinant en beledigend voor de mensen die inderdaad een serieuze groep vertegenwoordigen.

Mevrouw De Schamphelaere vindt dat de heer Gümüs voor haar helemaal niets hoeft te bewijzen. Zijn uiteenzetting heeft ruim genoeg blijk gegeven van zijn betrokkenheid, zijn taalvaardigheid, zijn kennis van en inzicht in het politieke leven van dit landje, enz.

Toch heeft hij een fundamentele vraag, waarom we hem als individu hebben uitgenodigd, een beetje omzeild. Uit vorige hoorzittingen, wetenschappelijke studies en politieke commentaren bij de snel-Belg-wet hebben we geconstateerd dat wij in België een totaal ander concept hanteren dan de andere Europese lidstaten. Onze nationaliteit staat helemaal los van de politieke nationale soevereiniteit, maar is een loutere bevestiging van burgerschap. Zij zou van de heer Gümüs graag vernemen hoe we kunnen uitmaken welke mensen genoeg taalvaardigheid en inzicht in het politieke gebeuren bezitten om op een volwaardige manier politiek te kunnen participeren zonder misleid te worden. De visie achter de snel-Belg-wet is dat we aan de mensen die dat willen, vragen om die positieve stap te zetten. Dat is dan het fameuze groene kaartje waar hij het over heeft. Wat is zijn principieel bezwaar daartegen ?

De heer Van Quickenborne vond de uiteenzetting interessant. Dat er af en toe met scherp wordt geschoten stoort hem niet, integendeel, dat kan helpen om het debat wat scherper te stellen.

In zijn partij zijn er nogal wat die pleiten voor een zekere taalkennis. Van een gemeenteraadslid in een Vlaamse gemeente mag toch verwacht worden dat hij Nederlands spreekt. Vindt de heer Gümüs dat we taalkennis als voorwaarde voor kandidaten kunnen stellen of moeten we alle in België verblijvende niet-EU-onderdanen zonder voorwaarde aan verkiezingen laten deelnemen ?

Hij pleit blijkbaar ook voor nationaal actief en passief stemrecht voor niet-EU-burgers die niet de Belgische nationaliteit willen aannemen. De senator verstaat dat de spreker er zelfs voor pleit om hen kandidaat te laten zijn bij nationale verkiezingen. Deze heeft alleszins overtuigend aangetoond dat hij zelf de nationale politiek volgt en begrijpt en daarmee aangegeven dat hij klaar is om daar aan te participeren. Hij wil hem vragen zich duidelijk uit te spreken : is in zijn ogen voor lokaal stemrecht verblijf voldoende en kan enkel voor nationaal stemrecht de nationaliteit geëist worden ?

Mevrouw Leduc komt terug op de negatieve uitlatingen van de heer Gümüs. Voor haarzelf en voor vele Belgen worden mijnwerkers nog altijd als ereburgers geapprecieerd. We hebben ze altijd als dusdanig proberen te behandelen. De ondertoon van kritiek in het betoog stoort haar toch een beetje. Zij is ook een wakkere burger, kritisch, vrijzinnig en liberaal. De heer Gümüs is geïntegreerd; dat kan men niet van elke niet-Europese onderdaan zeggen. Als hij hier al zo lang woont, waarom vraagt hij dan niet de Belgische nationaliteit aan zodat hij kan stemmen en ook kandidaat zijn voor alle verkiezingen ? Hij zou wellicht een waardige vertegenwoordiger zijn voor de Turken die in België wonen.

Zij heeft geen enkel argument gehoord waarom hij de Belgische nationaliteit onder geen enkel beding zou aanvaarden. Hij gaf een analyse van de politiek, maar dat was niet de reden waarom hij gevraagd werd.

De heer Gümüs vindt dat hij op de vraag waarom hij intussen nog altijd de Turkse nationaliteit heeft en niet zijn naturalisatie heeft aangevraagd, in zijn inleiding voldoende heeft aangetoond : omdat nationaliteit voor hem ­ Turk of Belg zijn ­ niet van belang is. Tot hiertoe heeft hij in België geleefd zonder de behoefte te voelen om Belg te worden. Hij heeft wel een aantal praktische moeilijkheden ervaren vanwege dat gele pasje.

Elke partij, behalve het Vlaams Blok, heeft zijn deur platgelopen om te vragen of hij op hun lijst wilde staan. Dat wil zeggen dat zij hem toch minstens een voldoende gaven, tot ze vernamen dat hij de Belgische nationaliteit niet had. Hij heeft hen dan geantwoord : « Waarom kan dat niet ? Voor mij is dat echt een toevalligheid. Ik heb daaraan geen verdienste ».

Mevrouw Leduc veronderstelt dat hij tenminste begrijpt dat zij en vele anderen aan die Belgische nationaliteit houden.

Zij vindt, samen met vele anderen, ook dat mensen die in ons land stemrecht willen genieten en eventueel ook een politiek mandaat opnemen, aan die voorwaarde moeten voldoen en de Belgische nationaliteit moeten hebben.

Zij vindt dat gewoon vanzelfsprekend en begrijpt niet wat hem tegenhoudt om die nationaliteit aan te vragen.

De heer Gümüs zegt dat het voor hem eigenlijk heel simpel is. Nationaliteit is voor hem een toevalligheid, waaraan hij geen waarde hecht. Als iemand daaraan wel waarde hecht, dan heeft hij daarvoor evenveel begrip. Misschien klinkt dat simplistisch, maar hij heeft daaraan nooit behoefte gehad. Hij heeft wel behoefte om actief te participeren in de samenleving. Dat is een andere keuze.

Burgerschap koppelt hij persoonlijk niet aan nationaliteit. Hij heeft er geen principiële bezwaren tegen dat mensen zich laten naturaliseren of niet naturaliseren. Maar hij is wel een principiële believer van de democratie. Voor zijn democratische participatie, om standpunten in te nemen en keuzes te maken is de nationaliteit niet nodig. Met dat papiertje hoeft hij zijn burgerzin niet te bewijzen. Hij heeft dat al op andere manieren bewezen.

Mevrouw De Schamphelaere vindt dat met zo'n houding, er dan ook voor ieder individu een hoorzitting zal nodig zijn. Het is toch eenvoudiger een algemeen maatschappelijk aanvaarde en soepele procedure te hanteren. Er moeten toch ergens voorwaarden inzake verblijf, taalkennis en integratiebereidheid moeten worden opgelegd. De eenvoudigste bevestiging hiervan is op dit ogenblik de nationaliteit.

Volgens de heer Gümüs kunnen in zijn ogen dezelfde criteria gelden die voor de naturalisatie worden gesteld : een aantal jaren op het grondgebied verblijven. Waarom niet diezelfde voorwaarden stellen voor de toekenning van het gemeentelijk stemrecht. Hij zou het niet moeilijker maken dan het is, want aan het opleggen van die criteria is al heel wat discussie voorafgegaan.

Verder denkt hij dat de heer Van Quickenborne goed tussen de lijnen heeft geluisterd. Hij is inderdaad een principieel voorstander van nationaal stemrecht voor deze groep. De criteria kunnen misschien iets strenger worden. Maar de discussie over die modaliteiten moet nu hier niet worden gevoerd. Wie zich verkiesbaar stelt, moet natuurlijk kunnen communiceren en een spreekbuis zijn voor zijn partij of voor de groep door wie hij wordt verkozen. Wie opkomt, moet dingen op de agenda kunnen plaatsen en een pleitbezorger kunnen zijn; taalvaardigheid is daarvoor onmisbaar.

1.3.6. Uiteenzetting van mevrouw Myriam Mottard, afgevaardigde van het platform « Tous résidents, Tous citoyens »

Mevrouw Mottard legt uit dat het platform dat zij vertegenwoordigt, een dertigtal verenigingen en syndicaten groepeert die politieke rechten voor iedereen opeisen. Daartoe behoren regionale integratiecentra, verenigingen voor de verdediging van de rechten van de mens of van de buitenlanders maar ook syndicale beweingen en verenigingen voor de vrede. Het platform vraagt stemrecht en verkiesbaarheid op alle politieke niveaus voor de buitenlanders die in België verblijven, te beginnen met de gemeenteraads- en de Europese verkiezingen. Daarom steunt zij de wetsvoorstellen die artikel 8, vierde lid, van de Grondwet ten uitvoer brengen.

Wij hebben nog andere eisen zoals het beperken van de ongelijkheden op het vlak van de tewerkstelling of in het onderwijs. Maar het stemrecht vormt een centraal element van onze eisen : politieke rechten verwerven is het beste middel om alle ongelijkheden te bestrijden. De argumenten ten gunste van de toekenning van politieke rechten vinden we terug in de motivering van de wetsvoorstellen.

De uitbreiding van de grondslag van de democratie is positief. Dankzij de toekenning van het stemrecht zou het algemeen stemrecht eindelijk een feit zijn. Dertig jaar lang al vecht het verenigings- en syndicaal milieu om deze eis te laten horen.

De formulering van ons auditieverzoek was misschien niet zo geslaagd. Maar onze doelstelling was onze eis nogmaals bevestigen. Reeds in 1971 wenste het gemeenschappelijk front van de ABVV en het ACV stemrecht voor de gemeenteraadsverkiezingen wanneer men vijf jaar in het land verblijft. Vergeten we niet dat buitenlanders in deze twee sectoren, de verenigingen en de vakbonden, reeds recht op spreken hebben. Bovendien bestaat er al meer dan dertig jaar geen discriminatie meer tijdens de sociale verkiezingen wat de nationaliteit betreft, zowel om te stemmen als om zich kandidaat te stellen. Tijdens sociale conflicten in grote ondernemingen zien we vaak immigranten als vakbondsafgevaardigden die het vertrouwen krijgen van zowel de werknemers als de onderneming.

De toekenning van stemrecht aan buitenlanders die niet uit de EU komen, is de toepassing van de Grondwet.

1.3.7. Bespreking

De heer Monfils verzet zich tegen hoorzittingen van deze aard. De parlementsleden hebben ermee ingestemd om ze te houden en opmerkingen of advies te aanhoren op basis van regionale, nationale of internationale ervaringen doch niet om naar proclamaties te moeten luisteren. Hij bedankt daarentegen de personen die uit verschillende landen komen en bijzonder interessante informatie hebben bezorgd over de situatie ginder.

Mevrouw Nagy deelt het standpunt van haar collega niet. Deze personen hebben gevraagd om gehoord te worden en de commissie heeft ermee ingestemd om naar hen te luisteren. Misschien zijn wij niet duidelijk genoeg geweest over wat wij van hen verwachten ? In elk geval zou het verwijt die haar collega maakte, niet mogen gericht worden tot de personen die vandaag naar hier gekomen zijn. Zij bedankt de personen die vandaag aan het woord zijn.

1.3.8. Uiteenzetting van de heer Marcel Bourlard, voormalig directeur van de Vertegenwoordiging van de IAO bij de Europese Gemeenschap en de landen van de Benelux

De heer Bourlard legt uit dat hij gedurende twaalf jaar en tot vier dagen geleden vertegenwoordiger was in Brussel van de Internationale Arbeidsorganisatie van de Europese Unie en de Beneluxlanden. Om die reden heeft hij als waarnemer deelgenomen aan verschillende commissies van het Europees Parlement, de Ministerraad en de Commissie omtrent het vrij verkeer van werknemers die staatsburger zijn in de Europese Unie maar ook wat het statuut, sensu lato, betreft van wie niet uit een lidstaat van de Unie afkomstig is maar wel in haar territorium verblijft. Hij is bovendien jurist en professor Europees en sociaal recht in een Belgische faculteit. Hij beschikt dus niet over de ervaringen van de landen zoals Zweden, Noorwegen, Denemarken, Ierland of Nederland die voor de gemeenteraadsverkiezingen stemrecht hebben toegekend aan niet-EU staatsburgers.

Hij groepeert zijn bedenkingen rondom drie thema's. Het eerste thema is dat het vandaag 11 december is. De derde verjaardag dus van de afkondiging van de herziening van artikel 8 van de Grondwet die aanleiding is geweest voor een grote politieke, juridische en constitutionele controverse. Artikel 8, met zijn overgangsbepaling die de facto ten einde loopt wanneer de voorstellen ter discussie wet geworden zijn. Het toekennen van stemrecht aan buitenlanders tijdens de gemeenteraadsverkiezingen kon pas na 1 januari 2001 gestemd worden. In dit opzicht stelt hij de ontkoppeling vast tussen het concept nationaliteit en het concept burgerschap. De wetgever heeft een einde gemaakt aan een reeks controversen die door de Raad van State veroorzaakt waren door te beslissen dat nationaliteit niet meer de enige grondslag is van de politieke rechten en in het bijzonder van de kiesrechten. In een tweede alinea verleent hij stemrecht aan staatsburgers van de Europese Unie voor de gemeenteraadsverkiezingen. Deze toekenning was een verplichting op grond van het verdrag van de Europese Unie dat ten uitvoer werd gebracht krachtens een richtlijn die de wens verwezenlijkt van de Europese regeringen op het niveau van de raad alsook de wens van een zeer grote meerderheid van het Parlement. De Raad van State heeft overigens verduidelijkt dat dit stemrecht kan uitgebreid worden tot de staatsburgers van derde landen onder de voorwaarden voorzien bij gewone wet, volgens de politieke beoordeling als het ware.

Het tweede thema houdt verband met de uitbreiding van de economische en sociale rechten in het kader van de globale harmonisering van de rechten van de mens en van de steeds belangrijker wordende plaats die deze rechten innemen in de formule van de human rights. In België, in de hele Europese Unie en in talrijke landen over de hele wereld hebben wij de impact geregistreerd van een groot aantal internationale conventies die veraf lijken omdat zij afkomstig zijn van de Verenigde Naties, de Raad van Europa of de Europese Unie. Het betreft juridische normen die een politiek van gelijkheid en van niet-discriminatie op het vlak van de economische en sociale rechten proberen in te voeren. De volgende conventie die misschien door de Top van Laken aan het einde van de week zal aangenomen worden, zou kunnen leiden tot het ontwerp van Europese grondwettelijke rechten met overname van een aantal fundamentele politieke vrijheden en sociale en economische rechten. De bevestiging in een grondwet van de economische en sociale rechten ­ Frankrijk, Duitsland en Italië zijn daar voorbeelden van ­ geldt voor iedereen en niet alleen voor de onderdanen. Het betreft fundamentele vrijheden in de zin van de liberalistische taal van de negentiende eeuw die alle personen aanbelangen.

Deze uitbreiding van de economische en sociale rechten heeft toch talrijke landen die aan het einde van de negentiende en de twintigste eeuw een toenemend aantal migranten hebben verwelkomd, de mogelijkheid geboden om een begin van een economisch en sociaal burgerschap op te bouwen. Dit heeft zijn oorsprong in een mijnstreek waar een groot aantal Italianen leefden en waar dit soort fenomeen zich voordeed als gevolg van de geleidelijke erkenning van de syndicale rechten, niet alleen als werknemers maar ook als werkgevers.

Er zijn talrijke buitenlanders, afkomstig uit de EU of niet, die aan een groot aantal beroepsorganisaties deelnemen in het kader van de kamers van koophandel, de ambachtskamers en de vakorganisaties. Aan het einde van de jaren 50 en aan het begin van de jaren 60 vond een uitbreiding plaats van de kiesrechten en de rechten om in een onderneming verkozen te worden : de sociale verkiezingen voor de ondernemingsraad, de verkiezingen voor wat vroeger het comité voor veiligheid en hygiëne genoemd werd, het huidige comité voor preventie en arbeidsbescherming.

Dit alles heeft de toekenning van rechten verruimd, eerst aan de staatsburgers van de Europese Unie ­ in het begin het Europa van de Zes ­ en vervolgens aan alle werknemers op voorwaarde dat zij in een regelmatige situatie zitten en over een legale werkvergunning beschikken. Het schoolrecht verleent in verschillende decreten de participatie aan de vertegenwoordigers van de ouders, ongeacht hun nationaliteit. Ook op het vlak van de organisaties voor sociale huisvesting kennen wij een hele reeks van bepalingen die deze uitbreiding van de economische en sociale rechten zowel in België als elders illustreren.

Wanneer er zich grote conflicten in een onderneming voordoen, worden de betrokken personen geraadpleegd ongeacht hun nationaliteit. Hij stelt zich voor dat wanneer een gemeente gemeentelijk overleg organiseert in de vorm van een referendum of eender welk ander overlegmechanisme, verplicht of facultatief, het ondenkbaar is diegene af te wijzen die geen staatsburger is van dit land in de zin van verworven nationaliteit. De uitbreiding van de economische en sociale rechten is dus een belangrijk fenomeen geweest dat indruk gemaakt heeft op ons. Zij beantwoordt aan de gedeeltelijke verwezenlijking van wat economisch en sociaal burgerschap genoemd wordt. Hij neemt als voorbeeld de harmonisering van het Europees recht.

Van het vrije verkeer, in het bijzonder in het Verdrag van Maastricht en in het Verdrag van Amsterdam en gesterkt door meer generieke, fundamentele teksten dan enkel de technische regels, werd gezegd dat dit moet samengaan met het recht voor deze personen om in het onthaalland te kunnen genieten van rechten op het niveau van de lokale leefgemeenschap. Dit kan door te stellen dat men het recht op vrij verkeer slechts daadwerkelijk kan uitoefenen op voorwaarde dat men in alle waardigheid zijn recht kan doen gelden om geraadpleegd te worden. In de huidige staat van de verdragen betreft het vrije verkeer enkel de Europeanen uit de EU.

Maar hij herinnert eraan dat twee werkgroepen in het kader van het sociale protocol van het Verdrag van Maastricht en vervolgens door het Verdrag van Amsterdam uitgebreid tot alle vijftien landen, op het niveau van de Ministerraad reeds twee jaar de uitbreiding voorbereiden van een bepaald vrij verkeer van niet-EU werknemers die misschien na vijf of tien jaar een verblijfs- en werkvergunning hebben gekregen in de landen waar zij zich gevestigd hebben, om hen de kans te geven van een werkomgeving te genieten. Vrij verkeer dient dus samen te gaan met een aantal rechten ten aanzien van de lokale gemeenschap om deze in alle waardigheid te kunnen beleven. Deze ontwerpen lijken redelijk ver gevorderd en zouden binnen twee tot drie jaar moeten voltooid zijn.

Hij komt terug op het concept van de splitsing tussen nationaliteit en staatsburgerschap, zo gewenst door de grondwetgever. Er is vanzelfsprekend geen automatisme. De wetgever is alleen bevoegd en moet geen rekenschap afleggen aan niemand. Bij gebrek aan bepalingen in het Europees verdrag vloeit geen enkele directe verplichting voort uit het internationale recht met betrekking tot het feit van het uitbreiden of niet uitbreiden van het stemrecht tot niet-EU staatsburgers tijdens de gemeenteraadsverkiezingen. Toch zijn het burgerschap en de uitoefening van de kiesrechten niet meer gebaseerd op enkel de nationaliteit wat voorheen een onontbeerlijk criterium was vermits deze materie herzien werd ten voordele van de werknemers uit de EU.

Daarom vraagt men zich af waarom dezelfde redenering niet kan gevolgd worden voor wie niet uit de EU komt voor zover het burgerschap niet per se afkomstig is van het Verdrag van de Europese Unie, dat zwijgt in dit opzicht, maar voortvloeit uit algemene principes van gelijkheid, niet-discriminatie en een proces van gelijkheid van kansen tussen alle buitenlandse personen die al dan niet uit de EU afkomstig zijn.

Hij is persoonlijk vóór deze evolutie mits naleving van diverse voorwaarden die bepaald worden door de nationale wetgever, met betrekking tot de verblijfplaats, de anciënnitiet van de verblijfplaats, de duur van de verblijfplaats en een eventuele verklaring ter bevestiging van bepaalde waarden. Wij hebben het electorale burgerschap aan buitenlanders uit de EU toegekend terwijl zij geen Belgische noch Franse noch Duitse onderdanen zijn in hun respectievelijke landen, omdat wij het onderscheid gemaakt hebben tussen burgerschap en nationaliteit. Dit burgerschap baseert zich op het Verdrag over de Unie, opnieuw bevestigd door Maastricht en door het akkoord van Amsterdam. Voor de niet-EU burgers kunnen wij ons een toename inbeelden van de legitimiteit in dit uitgebreid burgerschap, in een bepaald aantal instemmingen met in het bijzonder constitutionele waarden, die krachtens verschillende schema's zouden kunnen tot stand komen. Hij deelt in elk geval de mening van zijn collega-professoren in Oslo en Göteborg : de uitbreindingen van het stemrecht keren de politieke kaarten niet volledig ondersteboven. De pluralistische democratie is altijd pluralistischer dan men denkt. Daarenboven is de motivatie van de betrokenen om hun stemrecht uit te oefenen, niet altijd gebleken. Wij hebben het stemrecht voor de lokale verkiezingen in grote mate uitgebreid tot de EU-staatsburgers en de geestdrift was niet altijd spectaculair. Wij redeneren vanuit het Belgisch model. België is samen met Griekenland het enige land waar stemplicht heerst. We moeten dus niet zo bevreesd zijn. De participatie is misschien niet zo bijzonder groot maar wat zou het resultaat zijn wanneer er geen stemplicht heerste in België ? Men moet rekening houden met de voordelen en de nadelen. Hij denkt in elk geval dat er geen onoverkomelijke problemen bestaan voor deze soort van uitbreiding door de Belgische wetgever, onder voorbehoud van een bepaald aantal clausules in verband met de verblijfplaats en de bevestiging van de instemming met waarden die haar legitimiteit aanvult hetgeen niet volledig bekomen wordt door een internationaal verdrag zoals voor de Europeanen. Hij is ervan overtuigd dat deze keuze niet meer veranderingen zou teweegbrengen dan in Nederland, Zweden of Noorwegen. In het uiterste geval heeft het verlenen van stemrecht aan de vrouwen geen buitengewone wijziging veroorzaakt van het electoraat. Waarom schrik hebben voor de verandering ?

1.3.9. Uiteenzetting van de heer Mohammed Chakkar, voorzitter van de Unie van Marokkaanse Verenigingen van Antwerpen

De heer Chakkar vindt dat het voorstel om migranten gemeentelijk stemrecht te verlenen destijds toen het twintig jaar geleden werd gelanceerd een goed voorstel was. De wereld is echter geëvolueerd; zeker de gebeurtenissen van 11 september hebben de situatie gewijzigd. De strijd voor gemeentelijk stemrecht lijkt dan ook niet meer dan een strijd voor symbolen. De belangrijkste politieke beslissingen worden immers niet op het gemeentelijk niveau genomen.

Er is een analogie met het begrip « integratie ». Men stelt zich verschillende vragen over de migranten. Weten ze wel wat democratie is ? Willen ze wel aan de democratie deelnemen ? Hoe groot is hun loyauteit tegenover het land ? Dergelijke vragen zorgen alleen voor een uitholling van het begrip. Ook rond integratie rezen dergelijke vragen. Willen de migranten wel erbij horen ? Kunnen ze er wel bijhoren ? Wat moeten ze doen om erbij te horen ? Welnu, de meeste migranten zijn deze fase voorbij. Wij wonen hier, denken hier, leven hier, investeren hier, ondernemen hier en spreken de taal. We zijn evenzeer bekommerd om het milieu, de economie en de toenemende onveiligheid. Kortom, we zijn een deel van deze samenleving. We hebben dezelfde bezorgdheid, maar we beschikken niet over een belangrijk instrument om uitdrukking te geven aan deze bezorgdheid. Veel migranten kunnen geen volwaardige bijdrage leveren tot het goed bestuur van dit land. Politieke rechten geven de burgers een instrument om actief te participeren aan de samenleving. Dit kan een zeer goed middel zijn om deze burgers uit hun isolement te halen. Ze krijgen gelijke kansen om over de toekomst te beslissen en het beleid te beïnvloeden. Dit is volgens ons een moderne invulling van het begrip democratie.

De enorme groei van het verenigingsleven bij de migranten, die het democratisch middenveld van deze samenleving versterken, bewijst dat migranten om meer bekommerd zijn dan het eigen huisje of de eigen familie en dat ze het belang en de mogelijkheden van deze rechten inzien. Bijgevolg willen ze die rechten ook verwerven, ook al zijn ze niet blind voor de andere kant van de medaille. Niet mogen deelnemen veroorzaakt bij heel veel migranten ongenoegen. Het gevoel groeit dat ze ondanks al hun inzet en bereidheid tweederangsburgers blijven.

Wij beseffen dat we bijna dagelijks een gespreksthema zijn van veel politici en Vlaamse burgers, en dit meestal op een negatieve manier. Deelnemen aan de democratie moet volgens ons een recht zijn en geen onverdiende gunst. Het is een recht om volwaardig te kunnen participeren op alle niveaus van een democratie, en niet alleen op lokaal vlak. Je kunt ook niet een beetje zwanger zijn. Wat houdt dat trouwens in : een beetje democratie ?

Dit betekent echter niet dat we de lokale democratie minder belangrijk vinden. We geloven echter eerder in volwaardige politieke rechten op alle niveaus en met alle gevolgen en verplichtingen die eruit voortvloeien. Om die reden hebben de migranten geen probleem met de opkomstplicht. Ook hebben we gehoord dat er een politieke deal zou worden gesloten waarbij de goedkeuring van het migrantenstemrecht wordt gekoppeld aan een strengere wetgeving inzake de verwerving van de Belgische nationaliteit. Dit zou volgens ons een stap achteruit zijn voor de migranten in Vlaanderen. Om die reden pleiten we voor een echte versoepeling van de aanvraag van de Belgische nationaliteit. Die moet positief worden gewaardeerd als een blijk van engagement en niet langer als iets verdachts.

De toegang tot de democratie moet kunnen zonder voorwaarden te stellen. De snelle ontwikkeling van Europa en de globalisering zullen het nationaliteitsbegrip verder uithollen. De Europese nationaliteit zal eerder aan belang winnen dan de lokale nationaliteit.

Het toekennen van volwaardige politieke rechten zal het democratisch gehalte versterken. Zij pleiten niet voor en/of maar voor en/en. Het lokaal stemrecht is een belangrijk instrument, maar het zal niet volledig zijn als men gaat prutsen aan de aanvraag voor de Belgische nationaliteit. De vele aanvragen voor het bekomen van de Belgische nationaliteit is een signaal dat vele allochtonen hier willen blijven en actief willen deelnemen aan de samenleving. De problemen met de aanvraag voor het bekomen van de Belgische nationaliteit zijn niet te wijten aan de aanvrager of aan de procedure. De oorzaak ligt eerder bij degenen die de controle uitoefenen.

Onze bekommernis is dat dit gegeven wordt gekoppeld aan de onveiligheid. Als een migrant een aanvraag doet dan gaat men ervan uit dat het een veiligheidsrisico inhoudt voor het land. Maar de Belgische bevolking heeft geen monopolie op het onveiligheidgevoel, dat komt ook voor bij de migranten.

1.3.10. Uiteenzetting van de heer Yousfi Ali, afgevaardigde van het platform « Tous résidents, Tous citoyens »

De heer Yousfi Ali zegt dat hij ombudsman is van de gemeente Sint-Gillis en secretaris voor de coördinatie van alle ombudsmannen in het Brussels Gewest. Hij heeft een aantal contacten in het noorden en het zuiden van het land met personen die dezelfde problemen en dossiers behandelen als hijzelf. Hij is in hoofdzaak aangesteld voor projecten inzake integratie en initiatie tot het burgerschap. Hij heeft zich zo beziggehouden met twee grote dossiers op lokaal vlak in Sint-Gillis en op gewestelijk vlak alsook met de hervorming van de nationaliteitswet.

Hij heeft enorm veel contacten met buitenlandse staatsburgers. Hij zal zich beperken tot het rapporteren van de vragen die zij stellen. Hij zal zich niet uitspreken over hun meningen en zich beperken tot het uiteenzetten van de problemen waarmee zij geconfronteerd worden.

Deze personen komen gewoonlijk naar hem wanneer zij een probleem hebben. Zijn kantoor bevindt zich dichtbij de gemeentedienst voor buitenlanders. In hoofdzaak betreft het buitenlanders die vaak blijk geven van een verlies aan geloofwaardigheid in de lokale openbare diensten in het algemeen wanneer een probleem zich stelt en een recht niet gerespecteerd of toegekend wordt.

Wanneer hij zittingen houdt omtrent de initiatie tot het burgerschap, vragen sommige personen hem vaak waarom men hen als belastingplichtigen erkent die belastingen moeten betalen die zullen dienen voor de gemeenschap, de verbetering van de diensten enz., terwijl er tegelijkertijd absoluut geen rekening gehouden wordt met hun mening. Dat kadert niet in de politiek van nabijheid die in België gevoerd wordt met als doel de participatie van de lokale bevolking in het democratisch proces te bevorderen. Deze personen vragen zich af waarom er miljarden in deze politiek gestopt worden terwijl men ze direct de mogelijkheid zou kunnen geven om zich op dezelfde wijze uit te drukken als de Belgische staatsburgers.

1.3.11. Bespreking

De voorzitster stelt zich de vraag waarom deze personen niet de Belgische nationaliteit aanvragen.

De heer Yousfi Ali beweert dat er verschillende redenen zijn. Eén van de redenen is de paradox tussen het feit dat men aan hen vraagt zich te integreren en hun vraag omtrent de kwestie of men echt wenst dat zij zich in België integreren. Concreet vertellen zij ons bijvoorbeeld dat zij, wanneer zij zich naar één of andere openbare dienst begeven, niet de indruk krijgen dat de instellingen die democratisch en neutraal horen te zijn, de bereidheid hebben om hen te integreren. Dit gebrek aan bereidheid vanwege de Staat heeft een omgekeerd effect en veroorzaakt een in zichzelf of in de eigen gemeenschap gekeerde identiteit. Dat is één van de redenen die gewoonlijk terugkomt. Deze personen willen erkend worden als mens, als burgers met hun eigen identiteit die op democratische wijze kunnen deelnemen aan het beheer van hun stadswijk, hun gemeente of hun stad. Aan het debat over het stemrecht voor de gemeenteraadsverkiezingen of de federale verkiezingen enz.

De voorzitster vraagt hem te verduidelijken of hij het over het lokale of het provinciale niveau heeft.

De heer Wille zegt goed begrepen te hebben dat wanneer men morgen ja zegt, men overmorgen stemrecht voor de parlementsverkiezingen zal eisen maar dat is niet de kwestie van ons debat vandaag.

De heer Yousfi Ali houdt eraan te antwoorden in functie van zijn ervaringen met de wijziging van de naturalisatiewet. Hij wil deze kwestie niet koppelen aan het debat maar geeft toelichtingen over de materie. Men spreekt over wetsfaciliteiten. Hij begrijpt die wel, vanuit bepaalde aspecten, maar hij kan niet zeggen dat het zo evident is. Men mag niet vergeten dat er een verschil is tussen de buitenlanders afkomstig uit Europa en deze die niet uit Europa komen. Zo hebben de buitenlanders die niet uit Europa komen en in het algemeen de personen van de eerste generatie ­ hij denkt aan de Marokkanen die hier twintig of dertig jaar verblijven of zelfs nog langer ­ een deficit op cultureel vlak.

Deze mensen hebben niet noodzakelijkerwijs de kennis of voldoende middelen om gemakkelijk stappen te ondernemen. Het feit van een administratieve daad te stellen, lijkt soms onoverkomelijk.

Wanneer men weet dat de wet bestaat en deze een aantal rechten verleent maar dat er in werkelijkheid een kloof is tussen de toepassing van de wet en de bereidheid van de wetgever, dan is er een dubbel verlies van geloofwaardigheid in de instelling.

Sommige vragen waarom zij zeven maanden moeten wachten voor één of andere verklaring terwijl de wet één maand voorziet. Wat moet hij aan hen zeggen ? Zij hebben de indruk dat zij slachtoffers zijn. Er worden mooie wetten gestemd maar deze worden helemaal niet toegepast in de praktijk. Er is een probleem van discriminatie tussen Europeanen en niet-Europeanen want de Europeaan is in bepaalde gevallen vrijgesteld van bepaalde stappen en hij beschikt over een verworven recht.

De voorzitster zal proberen om de mening van mevrouw Leduc te vertalen opdat de vraag goed begrepen zou worden. Is het niet omdat zij de nationaliteit weigeren dat zij voortdurend met dit gevoel zitten ? Gaan wij geen stemrecht geven aan personen die per definitie de Belgische nationaliteit weigeren terwijl zij voldoen aan de voorwaarden om deze te verkrijgen ?

De heer Yousfi Ali denkt dat het verkeerd is te stellen dat deze personen niet de stap willen zetten om Belg te worden omdat zij deze identiteit niet wensen. Hij sluit niet uit dat deze soort situatie bestaat maar zijn lokale ervaringen bewijzen hem het tegendeel. De mensen willen meewerken. Dat is misschien niet heel zichtbaar want zij begeven zich niet op straat om dit luidkeels te verkondigen. Hij ontmoet persoonlijk buitenlandse staatsburgers en zij vertellen hem dat zij geen bezwaren hebben tegen het feit van Belg te worden. Het tegenovergestelde veronderstellen zou een belediging zijn ten aanzien van de grote meerderheid onder hen.

In de wijken ervaren sommige buitenlanders een gevoel van frustratie wanneer zij iets vragen of hun mening geven tijdens een zitting. Zij zeggen dat zij weten waarom de voetpaden in hun wijken niet hersteld worden, waarom de verlichting er niet zo goed is als elders, waarom politie niet vaak patrouilleert enz. Dat komt omdat hun stem niet gehoord wordt. Zij denken dat wanneer zij stemrecht krijgen, er een gezonde reactie zal komen van de politieke klasse.

De heer Wille neemt nota dat de heer Ali van frustratie spreekt. Geeft hij zich wel rekenschap van de frustratie van de Nederlandstalige die « baalt » van de politiek en verplicht in Vlaanderen zal moeten gaan stemmen terwijl zijn vriend die niet uit de Europese Gemeenschap komt, het recht zal krijgen om te kiezen of hij stemt of niet ? Hij verzekert hem dat deze burger in dit precieze geval aangezet zal worden om zich tot extreem rechts te richten.

2. SCHRIFTELIJKE VRAAG NR. 1777 VAN MEVROUW LEDUC D.D. 12 DECEMBER 2001 EN HET ANTWOORD VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Vraag

Om een correct beeld te krijgen van het aantal niet-Europese onderdanen die meer dan vijf jaar permanent in België verblijven en hier wonen en werken, vraag ik de geachte minister mij dringend volgende inlichtingen te verschaffen :

1. Hoeveel niet-Europese onderdanen die meer dan vijf jaar permanent in België verblijven, hebben nooit de Belgische nationaliteit aangevraagd ?

2. Aan hoeveel niet-Europese onderdanen die meer dan vijf jaar permanent in België verblijven, werd deze Belgische nationaliteit geweigerd ?

3. Hoeveel niet-Europese onderdanen die meer dan vijf jaar permanent in België verblijven, bezitten een dubbele nationaliteit ?

4. Hoeveel niet-Europese onderdanen die meer dan vijf jaar permanent in België verblijven maakten gebruik van de snel-Belg-wet ?

5. Aan hoeveel niet-Europese onderdanen die meer dan vijf jaar permanent in België verblijven, werd de aanvraag om de Belgische nationaliteit te verwerven via de snel-Belg-wet geweigerd ?

6. Hoeveel niet-Europese onderdanen die meer dan vijf jaar permanent in België verblijven, hebben de nationaliteit van een land wiens wetgeving geen dubbele nationaliteit toestaat ?

Graag kreeg ik deze antwoorden opgesplitst per nationaliteit, leeftijd (geboortejaar) en per gewest.


De bladzijden 78 tot en met 101 zijn uitsluitend gedrukt beschikbaar.