2-545/2 | 2-545/2 |
6 NOVEMBER 2001
De commissie heeft dit wetsvoorstel besproken tijdens haar vergaderingen van 17 oktober en 6 november 2001.
Het voorstel kadert, samen met het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 2 van de wet van 29 maart 1976 betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen (2-113) en dat bovendien reeds gedeeltelijk werd uitgevoerd door de regering, in een geheel dat de kinderbijslag als een individueel recht van het kind erkent.
Dit voorstel heeft tot doel gezinnen met schoolgaande kinderen extra te ondersteunen. Het wil een eenmalige forfaitaire toelage toekennen voor de kosten die verbonden zijn aan de aanvang van het schooljaar. De toelage wordt gevoegd bij de kinderbijslag van de maand augustus en wordt toegekend ongeacht de financiėle toestand en het statuut van de ouders. Deze toelage vormt dus een recht van het individuele kind. In tegenstelling tot bijvoorbeeld bijkomende fiscale aftrek bedraagt deze toelage voor iedereen evenveel en bereikt ze ook gezinnen die geen belastingen betalen.
Het voorstel voorziet in een toelage van 3 000 frank voor kinderen van 6 tot 13 jaar, 5 000 frank voor jongeren van 13-18 jaar en 8 000 frank voor studenten ouder dan 18 jaar.
Eventueel kan deze toelage verhoogd worden voor kinderen van een aantal sociale categorieėn.
De bevoegde ministers zijn van mening dat er geen strikt juridisch bezwaar bestaat tegen de inhoud van het wetsvoorstel. Maar toch is het logischer voor deze problematiek een oplossing te zoeken vanuit de bevoegdheden van de gemeenschapen bijvoorbeeld via de studietoelagen of de toelagen aan de onderwijsinstellingen.
Bovendien zou het voormelde wetsvoorstel resulteren in een belangrijke mate van « dubbel gebruik ».
In het verleden, tot 1982, bestond er in het stelsel van de kinderbijslag werknemers inderdaad een dertiende en veertiende maand kinderbijslag. Het bedrag ervan, dat overeenstemde met de gewone basiskinderbijslag, de leeftijdstoeslag en de eventuele sociale toeslag, werd uitbetaald in de maand mei (vakantiekindergeld) en de maand september (kindergeld aanvang van het schooljaar).
Door het koninklijk besluit nr. 131 houdende herverdeling van de kinderbijslag voor werknemers van 30 december 1982 werd deze praktijk opgeheven doch het verlies voor de gezinnen was slechts beperkt. Voor de kinderen van rang 2 of hoger die de gewone kinderbijslag ontvangen en voor alle kinderen die verhoogde kinderbijslag ontvangen werd hetzelfde bedrag behouden. Wel werd de betaling ervan gespreid door een integratie ervan (telkens 1/12) in de maandelijks betaalde gezinsbijslagen (zowel de basisbijslag, de leeftijdstoeslagen als de eventuele sociale toeslagen werden dus in dezelfde mate verhoogd). Gezinnen met meerdere kinderen en gezinnen die behoren tot de « sociale categorieėn » werden dus gespaard.
Deze spreiding over de maandelijkse bedragen kwam er na veelvuldige kritiek die de afzonderlijke betaling bestempelde als betuttelend, alsof de gezinnen niet in staat zouden zijn zelfstandig hun budget te beheren.
Vandaar dat de « her-invoering » van het schoolkindergeld eigenlijk in belangrijke mate een « dubbel gebruik » zou betekenen.
Tot slot is deze maatregel een bijzonder dure maatregel die de indiener zelf inschat op 8,6 miljard frank per jaar. Algemeen wordt ervan uitgegaan dat 70 % van de kinderen kinderbijslag ontvangen uit het werknemersstelsel en 30 % uit het zelfstandigenstelsel. In dat geval zou 6 miljard ten laste zijn van de werknemersregeling.
Indien het toepassingsgebied zou beperkt worden tot de rechtgevende kinderen die behoren tot de sociale categorieėn (verhoogde kinderbijslag voor kinderen van werklozen, gepensioneerden, invaliden en de wezen) blijft de kostprijs zeer hoog : 1,065 miljard frank in het stelsel werknemers en 1,521 miljard voor de totaliteit.
De meerderheid van de leden treedt het standpunt van de regering bij die er de voorkeur aan geeft om deze problematiek op gemeenschapsniveau te regelen.
Wat de toewijzing van de beperkte middelen betreft, achten verschillende sprekers de verhoging van de kinderbijslag voor het eerste kind van zelfstandigen prioritair (leeftijdstoeslag en basisbedrag). Bovendien zou de kostprijs slechts zes miljard bedragen.
Zij vinden het belangrijk om het onderscheid tussen kinderen van werknemers en zelfstandigen weg te werken. Een kind is immers een kind en kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor de arbeid van zijn vader.
Verder werd er ook opgemerkt dat kinderen binnen het kader van de leerplicht recht hebben op gratis onderwijs. De vergadering is er echter geen voorstander van om dit disfunctioneren via een wet die een extra toelage toekent op te lossen.
Tot slot zijn er, alhoewel een aantal senatoren voorstander zijn van de individualisering van het recht van het kind, ook vragen bij het forfaitaire karakter van dit voorstel.
De indiener van het voorstel merkt op dat hij voorstander is van een individualisering van de toelage maar dat er fiscaal bepaalde bijstellingen kunnen gebeuren.
Hij wijst erop dat ondanks de integratie van de dertiende en veertiende maand kinderbijslag in de maandelijkse betaalde kinderbijslag voor bepaalde categorieėn kinderen er de voorbije jaren toch een daling was van de reėle kinderbijslag, en dus zeker voor de kinderen van rang 1.
Verder merkt de senator op dat zelfs bij een gratis onderwijs er nog altijd aan het onderwijs gerelateerde kosten zijn. Vooral de minder begoede gezinnen zijn hier de dupe van en hij vraagt dan ook om zijn voorstel goed te keuren.
De artikelen geven geen aanleiding tot verdere opmerkingen.
Artikelen 1 tot 6 worden verworpen met 8 stemmen teen 1 stem bij 3 onthoudingen.
Het wetsvoorstel in zijn geheel wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 3 onthoudingen.
Het verslag is eenparig goedgekeurd door de acht aanwezige leden.
De rapporteur, Michel BARBEAUX. |
De voorzitter, Theo KELCHTERMANS. |