2-25/3

2-25/3

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

20 FEBRUARI 2001


Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 317 van de nieuwe gemeentewet


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW LEDUC


I. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE INDIENSTER VAN HET VOORSTEL

Het eerste lid van artikel 317 van de nieuwe gemeentewet bepaalt : « De tuchtoverheid kan geen tuchtrechtelijke vervolging meer instellen na verloop van een termijn van zes maanden na de vaststelling of de kennisname van de strafbare feiten. »

In een kroniek over de jurisprudentie onder de rubriek « Personnel - statut disciplinaire » (verschenen in het tijdschrift Mouvement communal, 8-9, 1997, blz. 440) schrijft de auteur dat na een vernietiging door de Raad van State een overheid een tuchtprocedure in haar geheel slechts kan hervatten zolang de verjaringstermijn van zes maanden niet is verstreken. In de praktijk betekent dit meestal dat de tuchtoverheden de procedure niet kunnen hervatten omdat de lange onderzoekstermijnen van de Raad van State er meestal voor zorgen dat de verjaringstermijn inderdaad verlopen is.

Een niet-gepubliceerd arrest van de Raad van State (Van Rompuy, nr. 63.857, IVe kamer, 8 januari 1997) stelt dat artikel 317 van de nieuwe gemeentewet niet belet dat de tuchtoverheid het tuchtdossier opnieuw opent wanneer het tuchtbesluit niet is goedgekeurd door de toezichthoudende overheid (toepassing van een toezichtsprocedure in het Vlaams Gewest). Het arrest benadrukt evenwel dat het niet toegestaan is om bij de hervatting van de procedure feiten waarvan de tuchtoverheid al meer dan zes maanden kennis heeft, nog in aanmerking te nemen, hetzij om niet afdoende bewezen tenlasteleggingen alsnog te onderbouwen, hetzij om nieuwe tenlasteleggingen te formuleren.

Om de toepassing van de in het arrest verwoorde zienswijze te verkrijgen, zal men dus met overtuigende argumenten moeten aantonen dat het gaat om een loutere hervatting van de door de Raad van State vernietigde procedure.

Hetzelfde probleem kan rijzen, hoewel minder vaak, wanneer het tuchtbesluit door de toezichthoudende overheid is vernietigd.

Dit voorstel heeft tot doel in artikel 317 van de nieuwe gemeentewet een regel in te voegen die bepaalt dat de tuchtoverheid de tuchtprocedure kan heropenen gedurende de termijn die nog overbleef van de eerste tuchtrechtelijke procedure. Ook de rechtsleer neemt aan dat het verloop van de termijn van zes maanden door het instellen van vervolgingen wordt geschorst (zie Bataille, Bonvier, Déom en Thiel, Le régime disciplinaire du personnel communal, La Charte, 1992, nr. 96).

II. BESPREKING

De indienster legt er de nadruk op dat het gaat om een technische aanpassing van de gemeentewet aan de rechtspraak van de Raad van State inzake tuchtprocedures.

Volgens een lid is het echte probleem te wijten aan de lange duur van de procedures bij de Raad van State, zodat de verjaringstermijn sinds lang zou zijn verstreken, ware er geen schorsing vanwege deze procedures.

Volgens een ander lid kan daarin verbetering worden gebracht door artikel 3 te vervolledigen met een bepaling luidend als volgt : « voorzover de feiten niet verjaard zijn op de datum waarop de beroepsprocedure wordt ingesteld ».

Vorige spreker verwijst naar de discussie over de niet-begeleide minderjarigen, waar men stelde dat de wet een verjaring die al is ingetreden niet opnieuw tot leven kan brengen. Voor de lopende tuchtprocedures zou dit zeker zo moeten worden geregeld.

Volgens de minister gaat zulks in tegen de rechtszekerheid. Een sanctiemogelijkheid moet blijven bestaan, ook na een langdurige procedure bij de Raad van State.

Mevrouw Thijs dient een amendement in (nr. 1) ter verduidelijking van de tekst wat de overgangsmaatregelen betreft. Men moet immers voorzien in een zekere rechtsbescherming bij het invoeren van langere verjaringstermijnen. De feiten die onder de oude wet reeds zijn verjaard moeten niet meer worden ingeroepen bij het in werking treden van de nu voorgestelde wet.

De minister verklaart het eens te zijn met dit amendement. Hij wil evenwel onderzoeken wat de gevolgen zijn voor opnieuw ingezette procedures op basis van de jurisprudentie van de Raad van State.

III. STEMMINGEN

Artikel 1 wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

Amendement nr. 1 wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden. Dat geldt eveneens voor het aldus geamendeerde artikel 2.

Artikel 3 wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

Het geamendeerde wetsvoorstel wordt in zijn geheel eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.


De commissie beslist de volgende taalcorrecties aan te brengen in de Franse tekst van artikel 2 :

­ « mise à néant » wordt vervangen door « annulée;

­ « dispose pour » wordt vervangen door « peut »;

­ « de la durée » wordt vervangen door « pendant la durée ».

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur,
Jeannine LEDUC.
De voorzitter,
Anne-Marie LIZIN.